De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 18 november pagina 2

18 november 1894 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEKDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 908 was in de keuze zijner middelen, maar die zijn land met reuzenstappen heeft doen voor uitgaan op den weg der welvaart en der zelfstandigheid. Terecht begreep Stamboeloff, dat iedere toenadering tot Rusland voor die zelfstandigheid een ernstig gevaar zou op leveren. Anders dacht vorst Ferdinand er over. Dezen was de weigering der Russische regeering om hem officieel te erkennen eene weigering, die de erkenning door de andere Europeesche mogendheden zoo al niet onmogelijk, dan toch zeer moeielijk maakt een doorn in het oog. Vorst Ferdinand schijnt in dit geval de bevrediging zijner persoon lijke eerzucht hooger te stellen dan de zelf standigheid van zijn land, want men kan moeielijk aannemen, dat hij zich illusies maakt omtrent het lot, dat Rusland's »vriendschap« zal bereiden aan den Balkanstaat, die den weg naar Constantinopel verspert. Het optreden van den nieuwen czar heeft aanleiding gegeven tot eene hernieuwing der betrekkingen tusschen Rusland en Bulgarije. Wel bepaalt zich die hernieuwing nog tot de wisseling van een paar dépêches: eene condoleantie en een een bedankje daarvoor. Maar in het antwoord van den czar is het woord »prince Ferdinand* gebruikt. Prins of vorst hoe moet de vertaling luiden ? De Bulgaarsche regeering, die thans grootendeels uit Russophielen bestaat, beweert dat men vorst moet lezen, en dat dus de erkenning de facto heeft plaats gehad. Die bewering komt ons tamelijk gewaagd voor. Maar zeker zouden wij voor Bulgarije de hervatting der officieele betrekkingen met Rusland betreuren, indien deze betrekkingen van denzelfden aard werden, als zij onder czar Alexander III zijn geweest. iiiiuiiiiiiiiiliimi Een verwaarloosd Volksbelang. Indien het waar is wat wijlen prof. Moleschott beweert dat de mensch is wat hij eet, dan is het geen wonder dat zoo vele menschen beneden het normale staan. Wie de maal tijden kent der meeste arbeidersgezinnen moet zich dikwijls hebben bedroefd over hetgeen daar op tafel verschijnt. En als dan bij de feringe voedingswaarde van het menu nog omt, dat de artikelen niet alleen slecht van kwaliteit maar dikwijls bepaald nadeelig voor de gezondheid zijn, dan wordt het een haast onoplosbaar probleem hoe de menscheii die het daarmede moeten doen er het leven bij kunnen houden. Op de programma's der meeste arbeidersvereenigingen kan men dan ook een artikel IMIIIIIIIIHIIIMIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIinilllllllllllllllllllltllUIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIII mannetje verwonderd aan. Een dood kind in huis en dan op een bal pianospelen, hoe is het mogelijk. Enfin, denkt hij, als Wouters wil, des te beter, dan heeft hij zijn boodschap gedaan en hoeft geen nieuwen muzikant te gaan zoeken. Welwillend antwoordt hij dus: »Als je komen kunt, van avond om 11 uur, maar dan rekenen we ook op je." »Heel wel, meneer, en als 't niet te onbe scheiden is," vraagt Wouters schuchter, »zou ik dan direct'betaald mogen worden? Ik ben een beetje in verlegenheid, weet u." »Nou," lacht de bediende genadig, »dat zal zich wel vinden, hoor. Je verdient tien gulden, dus dat is een buitenkansje voor je, hé.'tls dan afgesproken, dat je komt, nietwaar?" »Jawel meneer, van avond elf uur." »Goeien avond." »Goeien avond, meneer.'' De knecht knoopt zijn zware, dikke jas toe, opent zijn druipnatte parapluie en begeeft zich de straat op. Wouters sluit de deur achter hem dicht en haast zich naar boven. Hij heeft goed nieuws voor zijn vrouw. Het geld voor Jantjes begrafenis is ge vonden. Er is een bruiloftspartij in het Restautauraut Royal. Om zeven uur is het diner begonnen. De straatjeugd, die zich ondanks den neerplassenden regen nieuwsgierig bij den ingang van het restaurant verdrong, heeft de dicht gesloten rijtuigen zien voorrollen en de genoodigden zien uitstappen, dames in elegante toiletjes gehuld, heeren gekneld in stijve, smakelooze rokken. Het laatste rijtuig is nu al lang weggereden, en de laatste straatjongen zoekt een goed heen komen voor den regen, niet dan na eerst nog een jaloerschen blik naar de feestzaal van het restaurant geworpen te hebben. Een verward geluid van vroolijke stemmen dringt door de verlichte vensters naar bui ten. Hoe goed hebben ze het toch, die rijken, denkt de van koude bibberende schooier, zelfs geen druppel regen mag op hun kleeren vallen, en hij ziet weer de bedienden met opgestoken parapluies de gasten uit de rijtuigen naar binnen brengen. En nu zitten ze daar weer te eten en te drinken, en hij, die zoo'n honger heeft mag toezien, neen, nog niet eens toezien, want vinden waarin keuring van Rijkswege der voedingsmiddelen wordt gevraagd. Deze maat regel betreft wel geen uitsluitend arbeidersbelang, maar zou toch in de eerste plaats aan hen ten goede komen, daar de andere klassen zich door het kiezen van betere kwaliteiten kunnen waarborgen tegen vervalschte of bedor ven waren. Hierin zal ook de reden wel moeten worden gezocht waarom het er in ons land,waar bijna alles wat de zaak der arbeiders aan gaat, zoo jammerlijk wordt verwaarloosd 1), op dit gebied zóó allertreurigst uitziet dat men z'n handen in elkaar slaat van verbazing wanneer deskundigen ons den werkelijken toestand eens onbewimpeld voor oogen stellen. Dit is onlangs weer zeer ernstig geschied in een rapport over de keuring van vee en vleesch uitgebracht door het Hoofdbestuur van de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland. De uitkom sten van het door haar ingesteld onderzoek mogen voor een goed deel mede als maatstaf gelden voor de keuring van andere consumtieartikelen, aangezien de bepalingen omtrent keurig van vleesch veelal slechts onderdeelen zijn van de verordeningen op de keuring van voedingsmiddelen in het algemeen. Behoudens eenige zoo goed als waardelooze artikelen van het Wetb. v. Strafr. is men bij ons te lande ten aanzien van het toezicht op de levensmiddelen geheel afhankelijk van hetgeen de gemeentebesturen ten deze gelieven te bepalen. Hoe deze hunne taak opvatten, kan uit deonderstaandemededeelingen blijken. Bepalingen omtrent keuring van vee en vleesch bestaan in de hieronder genoemde provinciën slechts in het daarachter vermeld aantal gemeenten] Van de Groningen in Friesland Drenthe Overijsel Gelderland Utrecht N.Holland Z. Holland Zeeland N.Brabant Limburg 33 39 27 40 84 65 48 118 07 118 35 57 gemeenten. 43 34 d 116 72 1-34 190 109 , 184 123 Het Rijk in G74 van de 1123 gemeenten. 2) In 674 van de 1123 gemeenten komen dus slechts bepalingen omtrent keuring voor, d. i. in 60 pCt. Wie dit percentage hoort noemen zal wel licht geneigd zijn te zeggen dat met het oog hierop de toestand dan toch nog niet zoo heel erg kan worden genoemd. Dit schijnt ook zoo, maar bij deze toch in ieder geval reeds weinig geruststellende cijfers moeten nog twee zeer gewichtige dingen in aanmerking worden genomen: 1. het feit dat bovenstaande cijfers slechts aangeven waar keuring bestaat op niet waar zij feitelijk wordt toegepast; 1) In Nederland wordt van Rijkswege alleen het goud en zilver gekeurd! 2) Van 2 gemeenten ontving de Commissie geen voldoende opgaven. blijft hij, aangetrokken door het warme licht, vóór het restaurant staan kijken, dan jaagt de portier hem weg met een barsch: »Allez voort, wat motje hier?" Morrend sukkelt de doornatte jongen veid3r, en ver dwijnt in de leege, koude straat. Boven in de feestzaal is het Ie'?ker warm. Aan een lange tafel, met bloerr en bestrooid, zitten de gasten, d-3 wijn parelt in de gla zen en met de piëteit aan edele gerechten verschuldigd, dragen de kellners, onberispe lijk in gang en houding, de schotels op. De ware feeststemming heerscht nog niet aan den disch; een zekere stijfheid en gedwongenheid van toon drukt nog op de gesprekken, zooals veelal het geval pleegt te zijn, waar menschen, die elkander weinig kennen, door het lot te samen worden ge bracht. De bruid, die tengevolge van ver moeidheid een beetje bleek ziet, poogt van tijd tot tijd zenuwachtig te glimlachen tegen een goeden bekende of tegen de bruidsmeis jes. De bruidegom, die in deze dagen steeds het onaangename gevoel in zich omdraagt met de hooge goedkeuring van Staat en Kerk een opgetooid lam ter slachtbank te voeren, verwenscht in zijn hart de feesten, die naar on/.e beschaafde opvattingen het huwelijk dienen vooraf te gaan. Ook doet het somber vooruitzicht binnen enkele oogenblikken een toast te moeten uitbrengen, de tafelvreugde van eenige aanzittenden belang rijk dalen. De tijd der verplichte speechen breekt aan. De gasten luisteren er naar met stijve, onbewegelijke ge/.ichten; de houding der kellners, die in een hoek het sein afwachten om de champagneflesschen te ontkurken, is waardiger en indrukwekkender dan ooit. Eindelijk is tot ieders genoegen de laatste toast uitgesproken en het wordt aan tafel gezelliger en meer ongedwongen. Bij het einde van het diner is het vroolijk en prettig in de groote zaal. Wel zijn de bloemen, die den disch versierden, ver strooid en verlept, maar op de wangen van de bruid zijn de roosjes weergekeerd en de oogen van menig jong meisje schitteren van opgewonden vreugde. Spoedig volgen nu eenige vertooningen, die iedereen mooi vindt, ook al zijn ze be slist niet mooi. En dan komt het schoonste oogenblik voor de vrouwelijke gasten, de dans begint. (Mol toljl.) 2. de omstandigheid dat zelfs waar keuring feitelijk plaats heeft, dit meestal nog geschiedt op zulk een wijze dat daaraan zoo goed als geen waarde kan worden gehecht. Wat punt l betreft moetal dadelijk worden geconstateerd dat in 214 van de 674 gemeenten waar keuring bestaat op papier, in werkelijk heid nooit iets wordt gekeurd! Daartegenover staat echter dat in 104 van de 447 gemeenten zonder bepalingen wél keuring plaats heeft. Alles bij elkaar genomen is de FEITELIJKE toestand dus, dat de keuiing wordt toegepast in 564 van de 1123 gemeenten, dus ten naastenbij in 50 percent. Ook dit cijfer, hoe onvoldoende ook, zou nog niet het recht geven te spreken van een wanhopigen toestand, maar wij zeiden reeds dat er nog op een tweede omstandigheid moet worden gelet en die geeft hier inderdaad den doorslag. Wij spraken tot dusver nog slechts van keuring zonder meer, maar alles hangt daarbij natuurlijk af' van de vragen: WAT, DOOR WIE en HOE gekeurd wordt. Om op deze alles beheerschende vragen een betrouwbaar antwoord te krijgen heeft het Hoofdbestuur een zeer omvangrijk en nauwgezet onderzoek ingesteld, waaruit is gebleken dat omtrent den omvang der keuring in de onderscheidene gemeenten groot verschil van opvatting bestaat en dat de toepassing der keuring heel dikwijls is geregeld op een wijze die de lachlust zou opwekken als de gevolgen niet zoo treurig waren. In sommige gemeenten is alleen sprake van wat het rapport noemt LEVENDE KEURING, hetgeen wil zeggen dat het vee alleen tijdens het leren wordt gekeurd, wat natuurlijk geheel onvoldoende is, daar keuring der inwendige deelen hoofdzaak is. In andere treft men alleen bepalingen aan omtrent keuring van in nood geslachte of gestorven en -zieke dieren, wat in het rapport KEURING BIJ XOODSLACIITING wordt genoemd. Weer andere spreken van keuring van levend en dood slnclilreczoomede van in nood geslachte en gestorven dieren en van het 'Ingevoerde vleesch, in het rapport aangeduid als KEURING EN NODDSLACHTIXG. Het meerendeel der gemeenteverordeningen echter is zóó vaag dat men er niets bepaalds omtrent de keuring in kan lezen en de gehecle zaak wordt afgedaan door een eenvoudig verbod van verkoop en tekoopstelling van vleesch, visch, fruit en andere eet- of drinkwaren die blijkbaar bedorven of' voor de gezondheid schadelijk zijn. De per sonen met de uitvoering belast moeten dan zelf maar weten hoe zij dat uitmaken! Dit laatste zou nu zoo erg nog niet zijn als de keur meesters maar degelijke deskundigen waren, maar dit juist laat verschrikkelijk veel te wenschen over. Slechts in 15G van de 112.} gemeenten geschiedt de keuring door werkelijk bevoegden, namelijk door gediplomeerde of geëxamineerde veeartsen en geneeskundigen. In de overige gemeenten waar keuring bestaat wordt zij overgelaten aan zich noemende veeartsen zonder wettelijke bevoegdheid, aan veldwachters, gemeenteboden, landbouwers, ja zelfs aan bakkers, kasteleins, ketellappers en dergelijke kwakzalvers die van de patho logische verschijnselen welke bij vee of'vleesch voorkomen niet het minste begrip hebben'. Met dit alles rekening houdende, komt men bij de beoordeeling van den feitelijken toe stand waarin wij ten aanzien van de keuring verkeeren tot een allerbedroevendst resultaat. Reeds aanstonds blijkt dat in 436 van de 504 gemeenten waar keuring bestaat, zij is beperkt tot keuring bij noodslachting. (ius alleen van in nood geslachte of gcutorren en *icl;e dieren. .1). Alleen in de (mrige 128 gemeenten geschiedt dan of keuring ook van amler yerscligeslacht vleesch, of' alleen levende keuring, of keuring van ingevoeld vleesch etc. Zoowel deze vormen als de keuring bij noodslachting worden echter in de praktijk veelal nog zóó gebrekkig toege past dat het Hoofdbestuur tot de voor onzen algemcenen en plaatselijken wetgever hoogst beschamende conclusie komt dat de keuring zelfs van in nood fjculai-li/e of </r ulo i'cc n en zieke dieren slechts voldoende is in 141 gemeenten, terwijl de keuring ook van ander lerend en gr slacht vee slechts betrouwbaar is in 15 ge meenten van ons vaderland! Hierbij verklaart het Hoofdbestuur dan nog uitdrukkelijk dat het. sprekende van roldoendc of' liciroiurlinnr, de eischen ->ïoo laan mogelijk' heeft gesteld!! Wat er tengevolge van zulk een toestand al zoo in consumtie wordt gebracht en wat daarvan de gevolgen zijn, zullen wij zien in een volgend artikel. (Wordt rrrrolgi/l SOCIUH. 1) AVij moeten hier nog bij opmerken dat in l/ih-ijke verordeningen waar van keuring sprake is niet wordt gesproken van paarden, geiten, schapen, varkens enz. Gerliart Hauptmann. (Slot). Van die jongeren, romans en drama's schrijven, is Gerhart llauptmann blijkbaar de meest beteekencndc. Ken speciale studie van hem te maken is echter niet mijn plan; ik heb alleen in 't algemeen willen aantoonen welke do invloe den waren, die op hem on zijn tijdgenooten in Dnitschland inwerkten, omdat men die invloeden zoo open on zuiver terugvindt in Kinsarue .Menschen". Wie meer van llauptmann wil weten, kan dat door het verstandige boekje van dr. Paul Mahn te lezen (Gerhart Hauptmann und der moderne Realismus). In »Einsame Menschen" zijn dan Ibsenachtige ideeën en, via de Xoren, van de Franschen afkomstige scherpklare teekening van karakters en levensverhoudingen. Hier is 't oogenblik gekomen om te laten zien, wat een andere »jongere", een Oostenrijker over «Einsame Menschen" oordeelt. »Von allein der Menge irgendwie Anstössigen, das ihren Verstand b<helligen könnte, reinlich und satiber ausgcputzt,auf die lieben Gewohnheiten teutonischer Parterre eingestellt. . . ...und in diesem geziihmten, beschnittenen und zimmerreinen Xaturalismus, der den Lieferanten des tiiglichen lirodes f'iïr die liiihnen noch gute Dienste leisten wird, der bewiihrte (leist dor biirgerlichen Komödie, der Cieist der rcuigen Eulalia, der Geist von Kotzebue, Iflland und Kaupach. rührselig, zimperlich und platt, wie ihn die scheue Hysterie .Toner zwischen den Klassen Hebt. Philistir sind die Helden, nicht die wirklichen Philistcr des Flaubert und Xola, sondern wie der Philister sich vor sich selber aufspielt, philiströs idealisirte Philister, wichtigthuerisch, mit vorkrüppelten Gefühlen und eingeredeteu Conflicten, im dumpfen Gedriinge kleiner Schicksale, olme Kraft, Leidenschaft und Trotz..." Ik geloof dat deze heer Babr dit vooral ge schreven heeft, om zich zelf te bewijzen dat hij een groot man is. Men behoort, als men schrijft, altijd tets beneden de hoogte van zijn gevoel te blijven. De opwinding, de entratneerende kracht van den volzin, «la griserie de la phrase" doet dien afstaid dan weer verdwijnen, zooals een mensch, die met een geweer schieten wil, te laag aanlegt, wijl door 't schot het geweer een schok naar boven krijgt. Omdat die matiging zoo vaak niet betracht wordt, schrijven veel menschen veel meer dan ze verantwoorden kunnen en zien tot hun eigene (niet onpleizierige) verbazing meeningen op papier, die niet in zulk een sterkte de hunne waren. Hun gevoel bij deze gebeurtenis heeft daneenige overeenkomst met dat van een kip, die een garzenei uitbroedde en nu 't product te aan schouwen krijgt. Zoo'n kip voelt een vagen twijfel of dat vreemde dier wel van haar is, maar uit een zeer begrijpelijke ijdelheid wil ze er maar niet al te veel aan twijfelen, 't Zou in alle geval best mogelijk kunnen zijn, nietwaar? Waarom zou een zeer kundige kip ook niet. . . enz. Ik bedoel niet anders dan mijn twijfel te zeg gen, dat de lieer Bahr het in zijn diepste gemoed wel zóó erg, zoo barbaarsch zou meenen. Maar nu 't er eenmaal zoo stond, hinderde 't niet: 't is altijd bewijs van superioriteit iets leelijk te vinden. ».. . . diesem geziihniten, beschnittenen und zimmerreinen Xaturalismus...." wat zit daar heerlijk die «Overmoed der jeugd" in waarvoor ik straks listig waarschuwde, dat het zulk COT beminnelijke karaktertrek in >Jung Deutschland" was. 't Is hem lang niet »erg'' genoeg.' niet ge noeg: ponr pater Ie Bourgeois". Overigens heeft hij gelijk met zijn «Geist der bürgerlichen Komedie", in zoover hier een bur gerlijk interieur zeer zuiver geteekend wordt, maar hij liegt infaam, als hij beweert, dat 't sen timenteel is : -TÜhrselig, zimperlich und platt." Er is van die dingen niet mee-, dan het milieu zelf meebrengt. Maar als hij van die -Philister" spreekt, vojl ik wel dat hij eenigzins gelijk heeft, hoewel hij niet de moeite nam iets dieper in te gaan tot wat het nu eigenlijk was, dat hem in de per sonen hinderde. Dat was de Hiiiintmk van Ibtens pht/o.-oitlde, meer bepaald die uit «Kosmersholm", waarmee het stuk trouwens groote gelijkenis heeft. Daar is de ergernis. Dat beteekent mét andere dingen, (dat al te hevige slot b.v.) de onrijpheid van 't werk. «Kinsame Menschen'' heet liet: meiiKcber, op eenzame geesteshoogte. llauptmann heeft niet een banaal govalletje willen geven van een intellectueel man, een sensitief mensch. die in zijn bekrompen, huis houdelijk lief-vrouwtje geen steun en geen begrip vindt en nu, in zijn nood, verliefd wordt op de eerste de beste vrouwelijkheid, die lem wat beter vatten kan. Maar de zaak moet veel tragischer, liijzorn'/ertragischer zijn. 't Is niet oen gewoon Uehesverhiiltiuss'' tusschen Johannes en Anna Mahr, wil de schrijver. Het is een hoog geestelijke vereeniging van hun zielen en vooral niets zinnelijks ! . . . op geen voorwaarde 't minste vonkje zinnelijkheid! vooral niet van zijn kant. Hij beweert zelfs nog meer van zijn eigen vrouw te zijn gaan houden, sinds hij deze zusterziel leerde kennen. Maar hij kan zonder modebegrip niet leven, hij kan niet »einsam" zijn. En Anna Mahr, de zusterziel, is een meisje van de hoogste intellectueele en gevoelsontwikkeling en dat zij toch eerst zoo laat merkt, wat zij bij Johannes in huis gesticht heeft, komt omdat de volkomen reinheid harer bedoelingen zoo heelemnal boven de zeer aardsche vermoedens en .ichturdochtighedens der lagere menschen verheven is. Haar verhouding met Johannes is dus tot laat in 't stuk een zielcrerbond van de teerste iiualiteit. Voor Kate, 't arme vrouwtje, blijft dat nu vrij wel hetzelfde of 't z<m of anders is. Zij lijdt 't meest door wat zij zelf niet geven kan en beschuldigt niemand. Haar jaloezie is zei/'-klein roeien, geen wantrouwen. Maar voor de oude lui, de zeer eenvoudige, zeer vrome papa en mama Vockerat, die bovendien uit Silezie afkomstig zijn, komt 't er, wat hun verdriet ot tevredenheid betreft, integendeel zér op aan of 't hier pla tonisch en intellectueel of aardsch en sensueel zal toegaan. Als ze dit laatste niet te vreezen hebben, kan i;ion er gerust op rekenen dat ze, heel spoedig weer -seelenvergntïgt" en merkbaar opgelucht naar hun Silezie zullen terugtrekken met de recommandatie aan hun schoondochter om zich geen dwaze dingen meer in 't hoofd te halen,'want dal er geen schijn van gevaar bestaat. Dat ''t die julïronw alleen te doen is Johannes bij zijn boek te helpen en Kate. als zijn wettige vrouw, niet ban;.; hoeft te zijn, dat .1 ou.innes /.ijn plichten jegens Irtar zal verzaken.... Hn ?"'t'iets dergelijks, zouden ze zeker zeggen, als hun geloovig, maar eenigszins kleinburgerlijk gemoed, zulke duizelende zielehoogten van Johanms en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl