Historisch Archief 1877-1940
e>n
muil i mini "'i '"""> "
Anton Rubinstein.
7
Het overlijden van den genialeu klavierspeler
Anton Rubinstein heeft de herinnering aan den
man, die iu ous land ook vaak zoo treffend ge
huldigd is, weer verlevendigd. Want die opwekking
is helaas in ons kunstleven, waarin de beelden
elkaar bliksemsnel opvolgen en verdringen, noodig.
Wat niet voortdurend onder de aandacht wordt
gehouden, wordt spoedig vergeten.
Ik herinner mij nog het enthousiasme, dat ons
allen bezielde in de dagen waariu Ilubinstcin bij
ons optrad. Dan zat men met spanning te wachten
tot de eigenaardige kop «veel haar en weinig neus",
zooals hij zelf zijn kop karakteriseerde (en dat
dit treffend juist was bleek hieruit, dat een
tooneelspeler, die in een stuk van. Tschaikowski Die Kyiu
pkotiie, Rubinstein moest voorstellen eu dezen wenk
ter harte nam, zoo sprekend op hem leek, dat liet
publiek meende Rubinstein te zien) te voorschijn
kwam. Dan zag men den meester met eenigszins
waggelendeu gang en met een houding, als ware hij reeds
afgemat voor het publiek buigeu, docii nauwelijks
was hij voor het klavier gezeten of die kop werd
een ieeuwenkop, alles leefde en die kleine per
soon, slecht ter beeu, werd een reus.
Want dit was het eigenaardige van zijn spel :
terwijl men naar hem luisterde, dacht men er niet
aan kritiek uit te oefenen, hij sleepte u mee waarheen
hij wilde. Volgens den indruk van het oogenblik
kon hij tempi wijzigen, of aan de meesterwerken
hier en daar een andere kleur geven, (hij kon
soms ook geducht misslaan); dit alles belette niet
dat hij u geboeid hield tot liet laatst toe.
Met verwondering kon men dus hooren hoe hij,
na het instrument te hebben laten zucliteu en
steunen ouder de geweldige kracht bij een Prelu
dium en Fuga van eigen compositie, plotse
ling met den teedersten aanslag een thema van
Haydn begon te spelen. Hij verwisselde eensklaps
van kleur en stemming met een gemakkelijkheid
die ieder in verbazing bracht.
Keerde meu huiswaarts en begon men kalm te
overdenken wat men gehoord had, ja dan drong
zich veel op, wat bedenkelijk scheen, en dan eerst
gevoelde men dat deze reus tevens de kracht
bezat u geheel te hypnotiseeren.
Aan verheerlijking van het publiek lieeft het
hem nooit ontbroken, en men moet het bewonderen,
dat Rubinstein daartegenover altijd eenvoudig
gebleven is.
In Dusseldorf was die verheerlijking bijna ver.
goding, toen hij op een muziekfeest ziju Tlutrm
zu Bnbel en de Achtste xymphonie van Beethoven
dirigeerde en later als solist optrad.
Een aardige parodie is op die verheerlijking ge
maakt iu een vers, geheel in den toou en den
rhythmus van Heine's gedicht Der Aura dat, zooals
men weet, door Rubinsteiii is gecomponeerd. Daarin
wordt verhaald hoe //der Meister liiglich am Pingel
sass wo die weissen Tasten platschern." Een dame
is door dit spel zoo verrukt, dat zij op het podium
vliegt en Rubinsteiu in de armen valt. Dan volgt
het laatste couplet.
Doch der Meister spricht: Ich heisse
Ruhiustein und bin aus Russland, und sehr zuwider
sind mir Damen, welehe sterben weun ich spiele.
Doch verhalen wij eerst iets uit het leven van
dezen groote virtuoos die ook een groot componist
heeft willen zijn en die ongetwijfeld daartoe de
begaafdheid ten volle bezat, doch wien dat eene
ontbrak, dat zoo noodig is om groote kunstwerken
te scheppen: strenge zelfkritiek.
Rubinstein werd te Wecbuotyuetz bij Jassy
geboren. Spoedig bleek zijn buitengewoneu aanleg
voor muziek en na de lessen van Villoing te
Moskou genoten te hebben, maakte hij op nog geen
tienjarigen leeftijd (l839) kunstreizeu bij welke
gelegenheid Liszt hem hoorde en zicli zijner aan
trok. Drie jaren later maakte hij opnieuw een
groote kunstreis en bezocht hij ook ons land.
(Een onzer Amsterdamsehe kunstenaars bezit nog
een programma waarin de jongeheer Anton Ru
binstein zijn concert aankondigt en volgens het
gebruik van die dagen zich beleefd in de gunst
van het geëerde publiek aanbeveelt.) Daarna ging
hij naar Berlijn en nam compositieles brj Dehn.
Vau 184(5 tot 1848 woonde hij te Weencn en te
Presburg en keerde daarna naar Rusland terug.
Aan de Russische grensen had hij veel last met
zijne eompositien in manuscript, die men voor ni
hilistische stukken iu geheimschrift aanzag. Ook
maakte het feit, dat hij geen pas had, liem ver
dacht, doch door de voorspraak van Prinses
IIclena, kwam hij alle moeilijkheden te boven, en
werd hij niet naar Siberiëgezonden, waar hij eon
oogenblik bang voor was. Sedert dien tijd ondernam
hij vele kunstreizen, en hoewel hij zich lederen
keet voornam, zich geheel aan compositie te wijden,
bezweek hij toch weer voor den aandrang van de
impresario's, al kreeg hij langzamerhand ook een
tegenzin in het optreden in het openbaar.
Als keizerlijk muziekdirecteur had hij gelegen
heid een conservatorium te stichten en een gilde
van kunstenaars te vormen die gezamenlijk den
strijd konden voeren tegen de bekrompen opvat
tingen van zijne landgenooten op kunstgebied.
Langzamerhand is die strooming hem in Rus
land over het hoofd gegaan en heeft hij het moe
ten zien, dat velen zich van hem vervreemd hebben.
Dat Rubinstein van zijn programma's uitsloot
alle componisten, die hij niet lijden mocht of wier
werken hem niet zeer sympathiek waren, bracht
daar veel toe bij.
Als componist heeft hij vaak groote lauweren
geoogst, doch het was meest altijd onder den
invloed van de persoonlijkheid van Rubinstein of
onder den invloed van zijne geniaal spel.
Men nam den componist op den koop toe.
Toen later Rubinstein minder optrad, begon
ook de belangstelling voor zijne eompositien te
verflauwen. Toch heeft hij ouverdroten doorge
werkt. Het aantal zijner groote eompositien (om van
al de kleinere duetten, liederen en klavierstukken
niet, te spreken) is reeds zeer talrijk en uit alles
blijkt zijne zeldzame begaafdheid ook op dit gebied,
doch ook altijd bespeurt men de oppervlakkigheid
van den meester, die als stelregel scheen te nemen ;
wat eenmaal opgeschreven staat, moet blijven staan.
Met omwerken, verbeteren, retoucheeren of wat
ook, heeft hij zich zelden of nooit beziggehouden.
Waarlijk, aan dezen man was te veel gegeven, hij
had twee menschenlevens moeten leven om dat
alles te verwerken.
Hij zelf bouwde nog alle, hoop op zijne
bijbelsche drama's Moses en Christus, die hij hoopte te
Bremen opgevoerd te zien.
Dit heeft hij echter niet meer mogen beleven.
Onze kunstenaar Richard Hol, die altijd groote
vereering voor Rubinstein heeft gekoesterd, heeft
ons in de gelegenheid gesteld fragmenten uit J/b;a
op het laatste muziekfeest te Utrecht te hooren,
doch zooals men weet was de indruk over het
geheel niet gunstig.
Dat Rubiusteiu, wiens geheele kunstsmaak eenigs
zins vreemd tegenover ons stond, ons door zijn
persoonlijkheid en zijn kunstzin heeft weten te
boeien, getuigt wel van zijne buitengewone gaven.
Het was niet mogelijk koel te blijven bij hetgeen
hij presteerde, en daarbij gaf hij aan hen, die
nader met hem in aanraking kwamen, vaak be
wijzen van eenvoud en beminnelijkheid, die treffend
waren.
Thans is hij niet meer eu hebben zijne vrienden
hem alle nog kunnen zien, zooals hij in de lijk
kist lag, met een vriendelijken glimlach, reeds
eenigszins blauwe lippen en de volle witte handen
over de borst gevouwen.
In zijn werkkamer, een achthoekige torenkamer
op de 2e verdieping van zijne villa te Peterhoff,
zal alles blijven, zooals bij zijn leven.
Tegenover de deur staat een kleine schrijftafel
met zwarte inktvlekken (erg netjes was Rubin
stein niet) op het laken, daarop twee candalabres,
een marmeren inktkoker en de portretten van zijn
twee kindereu van en zijn overleden broeder Jacob.
Aan de rechterzijde vau den kamer ziet men twee
ctagères met muziek en daartusscheu een turksche
divan. In een der hoeken staat een marmeren
beeld de Godin vau de Muziek voorstellende.
Zijne zittende leefwijze bevorderde zijne ziekte.
Hij volgde trouwens nooit den raad van zijn ge
neesheer op, in wien hij niet al te veel vertrou
wen had.
Toen ua herhaalde flauwten zijne bezorgde
eclitgenoote Dr. Woinpl weer Het komen, wilde hij zicli
ter nauwernood laten onderzoeken en stelde hij dcu
doctor voor, lievi r een part tje whist te gaan spelen.
Hij speelde tot twaalf uur. Toen ging hij ter ruste
om niet weer op te staan, want om twee uur stierf
hij reeds.
Wie groote mannen weet te cercu, behoort ook
Rubinsteiu niet te vergeten, den man aan wicu de
genius der kunst- wellicht te veel had gegeven, doch
die onvermoeid gewerkt heeft, zooals iiij meende
te moeten werken. Eeu der meest belangwekkende
lia'uren is weer heengegaan.
Pailleron en Labiche.
In de Fransche Académie had deze week weer
het uitdeelen der prix de vertu" plaats. Sedert
bet instellen van don eersten dezer prijzen door
Montyon is het aantal dezer stichtingen zoo toe
genomen, dat de Académie dit jaar niet minder
dan 08 kerkbouwers, levensredders,
ziekenverpleegsters en oude dienstboden hot loon
deideugd in klinkende munt kou uitbetalen. Do
redevoeringen daarbij zijn van heel verschillenden
aard geweest; we herinneren ons een jaar of wat
geleden die van Prof. Caro (M. IJellac") die
onder den schijn van ben te prijzen, de arme
beweldadigden 051 vernuftig hooghartige wijze
bespotte. Naar wij hopen hadden de meeste
zijner slachtoffers niet genoeg litteraire ontwik
keling om door zijn elegante wreedheid gekrenkt
te worden. Ludovic llalóvy, die van Li hrile
Hctine eu Lea petites Carilin d tot L'Alibi
(lo>i>-t-iiitm een lieeleu amascusweg heeft afgelegd, vervulde
ditmaal de taak, en deed het met warmte en
eenvoud, vol goeden smaak.
Na Ilulévy kreeg l'ailleron, do schrijver van Le
monde ou ion n'ennuie en Cubotiii?, het woord,
om een levensbericht over Labiehe voortedragen
Het bleek intusschen spoedig, dat de goede
vroolijke Labiche maar een voorwendsel was ; het ware
doel van Pailleron, die in den laatsten tijd wat
verbitterd is, was, uit te varen tegen de «jeunes"
en de Ibsenianen. Van Labiche vertelde hij vooral
anecdoten, waarvan Benige reeds meer verteld
zijn, maar toch niet onaardig waren om te hooren.
Labiche's eerste stuk bijv. werd door hem voor
gelezen aan bet bestuur van een liefhebberij
gezelschap, in de rue Saint-Jact[ues, in het
Quartier L «in. De president was hoedenkoopm an
en de andere bestuursleden deden ook in hoed en.
Labiche was twintig jaar en zou een drama
voorlezen.
Het was dien dag warm ; Labiche kwam in rok,
witte das en handschoenen van den anderen
oever aan, maar heel wat te laat en daardoor te
geagiteerder. Zijn rechters hadden hem gewacht;
in de warme kamer hadden zij hun jassen uit
gedaan en noodigden hem uit, zich ook op zijn
gemak te zetten. Hij begon te lezen, al spon
zend, maar het drama, ofschoon maar van n
acte, was zeker meer lang dan mooi, althans de
hoedenmakers hielden het niet uit. Verscheidene
leden p'aatten, anderen gaapten; n, vlak tegen
over den lezer, snurkte met open mond, terwijl
er een vlieg over zijn neus liep.
Maar de poëet las voort.
Eensklaps merkte hij dat er iets bijzonders
was. De hoedenmaker aan zijn rechterhand had
den hoed van den schrijver opgenomen, hem op
de hand gewogen, hem op een afstand bekeken,
toen dichterbij en het adres van den fabrikant
gelezen dat er binnen in stond. Met een sma
delijk hoofdschudden gaf hij hem toen door aan
zijn rechterhuurman, die den hoed even oplettend
bekeek, dezelfde minachting toonde, en hem
evenzoo weer door gaf. Kortom, de hoed ging de
tafel rond en ontlokte aan al de leden dezelfde
teekenen van blijkbare afkeuring. De laatste
hoedenmaker, Labiches linker buurman, wasjuist
klaar, toen Labiche ook met het voorlezen van
zijn stuk klaar was.
Het drama werd met algemeene stemmen ver
worpen !
«Dat komt ervan", zei hij, ->als men een drama
voorleest aan de hoedemakers van den linker
oever, terwijl men zijn hoeden koopt op den
rechteroever!"
Zijn leveranciers brachten hem op het tooneel
geen geluk aan; met zijn kleermaker overkwam
hem iets even ergs.
Veel later was er in het Palais-Iïoyal een
vaudeville van hom in repetitie, die hij met
Lefranc gemaakt had. De voornaamste rol, door
Kavel gespeeld, was een heel elegant jongman,
zoo elegant, dat men hem op het tooneel het
adres van zijn kleermaker moest vragen. Labiche
had aan zijn kleermaker heel wat schuld, en
had hem nu, bij wijze van reclame, beloofd, dat
Kavel diens adres zou noemen, Labiche zou dan
uitstel van betaling krijgen.
Maar Lefranc, die nog minder goed bij kas
was dan Labiche, had nog meer redenen dan
deze om een kleermakersadres op te geven. Hij
ging naar Kavel, legde hem de zaak uit, en liet
hem beloven, op den avond van de première
het adres van Lefrancs kleermaker te noemen,
maar er vooruit niets van te zeggen. Kavel
stemde toe ; Lefranc zond zijn kleermaker eeu
paar plaatsen; Labiche ook een paar aan den
zijnen, en allen kwamen in vroolijke verwachting
in de zaal.
I f et doek gaat op ; de beide collaborateurs
wachten op den naam die hun schuld moet
uitstellen, misschien wel moet uitdelgen. De scène
komt, .... de woorden komen ....
Uavel noemde noch den naam van Labiche's
kleermaker, noch dien van Lefrancs kleermaker;
hij had zelf ook schuld en noemde zijn eigen
leverancier '.
Labiche woonde altoos zijn premières bij,
maar stond zijn bedienden niet toe. er heen te
gaan. .Als de stukken vallen," zei hij, »lachen zij
er onder elkaar om, en dat vermindert mijn
prestige".
Op den dag, waarop Labiche als lid van de
Académie zou worden geïnstalleerd, vond Pail
leron hem in de bibliotheek, in compleet
galacostuum, in zijn rok mot de academische palmen
geborduurd en zijn degen op zij. Hij wachtte
op het verzoek, om in de zaal te komen ; hij was
zeer bleek en had eenigszins zijn zelf beheersching
verloren. »Maar Labiche", riep Pailleron hem
toe, »wat scheelt je 'i Ik gelonf haast datje beeft!"
-Als een espenblad," antwoordde Labiche heel
benauwd, illct is de eerste keer, dat ik zoo bang
ben. Misschien," gin» hij voort met een blik op
het onschuldige wapen aan zijn zijde, komt het
wel daarvan, dat ik voor de eerste keer een degen
draag''.
Hij had niet de Académie gezocht, veel eer
was hij eeu van de weinigen, tot wie de Académie
gekomen was en hij bleef, ook thans op het top
punt van zijn roem, altijd natuurlijk, altijd zich
zelf; hij beantwoordde de ijdelheid en atfectatio
van anderen, met een overdreven bescheidenheid
cu schuchterheid. ->Is het waar", vroeg een dame
hem, dat gij iederen dag meer de muziek ver
afschuwt V' ->O, mevrouw", antwoordde hij inte
gendeel, minder en minder. Want .... ik word
doof."
Hij eene andere gelegenheid wilde een dame
hem halen in een gesprok over de Kngelsche
poëzie. Kn u, cher maitre", zeide zij wat denkt
u van Sbakespearo '!'' '.Pardon', antwoordde
Labiche mot eenigon schroom en ounoozelhe.id, ,is
liet voor een huwelijk V" Keus was hij op een
diner bij de laatste dame en moest nu antwoord geven
op do vraag wat het lidmaatschap van de academie
wel opbracht. -Zeker heel weinig geld V" meende
de gastvrouw. Heel weinig', mevrouw", ant
woordde hij droevig; toen vervolgde hij, terwijl
hij zijn buurvrouw met een beminnelijk glim
lachje aankeek-, -maar men krijgt de kost'1.
Van dezelfde dame het is Mme Auhernou
de Nerville wordt nog een andere anecdote
verhaald, liet schijnt dat de brave gastvrouw iu
haar eetzaal eeu strenge wet had ingevoerd; zij
(luidde noch dat twee personen een particulier
gesprek hielden, noch dat iedereen tegelijk sprak,
Kik kwam op ziju beurt aan 't woord en moest
dan luid en verstaanbaar praten. Op een avond
waren verscheidene uitgelezen gasten aan haar
tafel en Krust Kenau was aan 't woord, reeds
een tijd lang. Toen hij even ophield, maakte La
biche een beweging en zei heel verlegen:
Parclou!".... »Xiet in de rede vallen!" riep de
vrouw des huizes. .Mijnheer Kenau is nog niet
klaar, aan u. mijnheer Kenau'." ?>Maar'begon
Labiche weer ....
>Neen, neen, noen! na mijnheer Kenan, mijn
heer Uenan. gaat u door!' Kn Kenan ging door
en toen hij klaar was en het goedkeurend ge
mompel dat steeds ten deel viel aan den grooten
charmeur, zweeg, zeide de gastvrouw: «Thans u,
mijnheer Labicho". :(iod, ik. neen", stamelde hij
met overdreven schuchterheid. >Neen, neen, wij
luisteren naar u. U wildet zoo even iets zeggen,
misschien een tegenwerping!" »Ik...., oh neen".
»Maar, wat wildet u dan zeggen 't" »Ik wou, ik
wou nog om wat doperwtjes vragen."
Met deze en andere grappige anecdoten en
geestige opmerkingen tooverde Pailleron den
gestorven Labiche de toehoorders voor oogen,
tot hen het verlangen bijna aangreep naar de oude
Fransche vroolijkheid en gezelligheid. Plotseling,
toen ieder in een prettige stemming was, trok de
redenaar te velde tegen de jongeren, de nieuwe
richting, pessimisten, realisten, naturalisten en
symbolisten, zóó plotseling, dat menigeen zich
afvroeg, wat deze hoeren met Labiche te maken
hadden. Het heette dan, dat zij van Labiche
en van de vroolijkheid in 't algemeen, niets meer
hooren willen.
--Labiche was geen pessimist! Onze -jonge
ren" of liever de heeren van een zekeren leeftijd
die de pretentie maken de «jongeren." te ver
tegenwoordigen, hebben dan ook maar heel weinig
achting voor hem. Zij vinden hem vulgair omdat
hij eenvoudig is, oppervlakkig om zijn helderheid,
niet ernstig omdat hij amusant is. Hun
huichelachtig-sadische psychologie ten dienste van n
vrosés en névrosées, hun wetenschappelijke
pretentiën bestemd om te doen gelooven dat
zij ideeën hebben, hun duistere woordenkeus
die juist het tegenovergestelde bewijst, komen
ook in het geheel niet overeen met de rondheid
van dien helderen geest, en de gezonde ironie
van dien schaterlach, dien zij gevoelen zich te
kunnen aantrekken.
Als zij hem diepte ontzeggen, weten zij wel
wat zij doen, maar niet wat zij zeggen. In menig
van zijn komische werken is meer philosophie
dan in tal van dikke zoogenaamd ernstige doelen.
Verscheidene vau zijn mots zijn van heel wat
«suggestiever" waarheid, dan de befaamde mots
crne/i-; die onze tijdgenooten. Chamfort en anderen
vergetend, meenen te hebben uitgevonden.
De waarheid is dat onzen -jongeren" ongedul
dig naar succes, voor geen middel terugdeinzen
0111 daartoe te geraken. Eu, om den weg schoon
te vegen, dooden zij deouden, endooden de dooden.
omdat ze hun in den weg liggen. Dus, er is
gedecreteerd dat Labicha niet meer vau onzen tijd is, . . dit
zij zoo. Dat heeft hij met heel wat anderen gemeen.
die van alle tijden zijn. Maar ga hun niet antwoor
den, dat hij iu elk geval van ons land is, want dat
zou een griet te meer zijn en een ernstige. Te
genwoordig durft een auteur, in Frankrijk, geen
Franschman meer te zijn. liet is uit de mode.
bijna een belachelijkheid. Men is over de grenzen
het nieuwe geloof gaan halen ; de maarschalken
van dit nieuwe Leger des Heil s hebben zich tot
zending gekozen: onze litteratuur een nieuwe oor
spronkelijkheid te geven .... door die van onze
buren na te volgen.
Zoo deed Labiche niet. Hij noteerde geen on
bekende zielstoestanden in onverstaanbare blad
zijden. Hij verborg niet onder de hoogdravende
plechtigheid van den stijl, het banale van het
onderwerp en het pijnlijk kinderspel der analyse.
Hij zocht geen ideeën voor zijn woorden; hij
behoefde niet eens naar de woorden te zoeken
voor zijn ideeën; als hij zijn tooverlautaarn ver
toonde, was er licht in."
* *
*
Het is niet te verwonderen dat de -jongeren"
hiertege-n opkomen en zelfs, dank zij I'aillerou's
overdreven en onbillijken uitval, de publieke
opinie voor een groot deel op hun zijde krijgen.
»Xiet Labiche, die eeu open en eerlijk man was,
wordt door de jongeren verworpen", schrijft een
correspondent uit Parijs, -maar wel al die halven
en kleinen, die optreden met de pretentie, do
groote comédie de mirurs te schrijven, wier
waarheid niets dan conventie en wier satire
niets dan grappetnakerij is, al ziet ze er ook
nog zoo gelikt en academisch uit. De jeugd is
naar het buitenland, naar Ihsen, gegaan, om
dat zij aan eeu meester hecht eu er in frankrijk
geen moer vond. Niet trgen de groote ouden
heeft zij gezondigd, niet tegen de -Labiches,"
maar tegen de Paillerons".
iiiiiiiiiimjiiiiiiiiiiiimmiii
Een nieuw Herculanum.
La Nature publiceert een zeer belangrijken
brief vau .X West over een nieuw llorculaimin,
dat Amerika heeft geleverd. In (.uateiuala, in de
omstreken van Santiago Amatithin, aar. den voet
van den vulkaan de Agua, is een voorhistorisch
dorp gevonden, dat geheel was begraven in een
bad van lava en aseh. klaarblijkelijk van den
vulkaan afkomstig. Op een diepte die varieert
tusschon vier en zes meter, hebhei; de aardwer
kers een groote hoeveelheid liuishoiidgereedschap
gevonden, potten on pannen met tijne ciselures.
levendig van kleuren, vazen eu waterglazen van
teederen vorm, wapens van vuursteen. knap van
makelij; alles in uitstekende conditie, Uovciulien
zijn er zeer zeldzame afgodsbeelden on steenen
uitgegraven, die halssnoeren droegen en
odelgestoeuten, en een overvloed van p'darleri en
tnrkoo'zen. De moest gezaghebbende paleontologen
van do streek beworen dat hier is gevonden eon
dorp uit de sto.euporiodo, dat is dus de verste,
waarv.'in de historici nog iets weten. Deze veron
derstelling komt overeen mot de grootte der
<;oraamton van uier.scheii die, zij het ook iti kleine
getale zijn gevonden, en die gemiddeld - motor
l.'ïmeten, een lengte, die door de deskundigen (?)
als tot de steenporiode behoorende wordt geacht.
Een zonderlinge titulatuur
die aan langvervlogen tijden herinnert bestaat in
Oostenrijk. Volgens eeu medédceliug in het
\Viencr S'Alüiibliitt heeft keizer f'ranz .losoph de on
derdirectrice van het instituut vojr
ofliciei^dochters te Oedonburg, freule Marictta (Üntowt von
Dziewialtowska tot directrice benoemd, en haar
tevens recht gegeven den titel Mevrouw te voeren,
Freule von (iintowt is dus bij keizerlijk besluit
tot de waardigheid van eun gehuwde vrouw be
vorderd,