De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 2 december pagina 0

2 december 1894 – pagina 0

Dit is een ingescande tekst.

e>n muil i mini "'i '"""> " Anton Rubinstein. 7 Het overlijden van den genialeu klavierspeler Anton Rubinstein heeft de herinnering aan den man, die iu ous land ook vaak zoo treffend ge huldigd is, weer verlevendigd. Want die opwekking is helaas in ons kunstleven, waarin de beelden elkaar bliksemsnel opvolgen en verdringen, noodig. Wat niet voortdurend onder de aandacht wordt gehouden, wordt spoedig vergeten. Ik herinner mij nog het enthousiasme, dat ons allen bezielde in de dagen waariu Ilubinstcin bij ons optrad. Dan zat men met spanning te wachten tot de eigenaardige kop «veel haar en weinig neus", zooals hij zelf zijn kop karakteriseerde (en dat dit treffend juist was bleek hieruit, dat een tooneelspeler, die in een stuk van. Tschaikowski Die Kyiu pkotiie, Rubinstein moest voorstellen eu dezen wenk ter harte nam, zoo sprekend op hem leek, dat liet publiek meende Rubinstein te zien) te voorschijn kwam. Dan zag men den meester met eenigszins waggelendeu gang en met een houding, als ware hij reeds afgemat voor het publiek buigeu, docii nauwelijks was hij voor het klavier gezeten of die kop werd een ieeuwenkop, alles leefde en die kleine per soon, slecht ter beeu, werd een reus. Want dit was het eigenaardige van zijn spel : terwijl men naar hem luisterde, dacht men er niet aan kritiek uit te oefenen, hij sleepte u mee waarheen hij wilde. Volgens den indruk van het oogenblik kon hij tempi wijzigen, of aan de meesterwerken hier en daar een andere kleur geven, (hij kon soms ook geducht misslaan); dit alles belette niet dat hij u geboeid hield tot liet laatst toe. Met verwondering kon men dus hooren hoe hij, na het instrument te hebben laten zucliteu en steunen ouder de geweldige kracht bij een Prelu dium en Fuga van eigen compositie, plotse ling met den teedersten aanslag een thema van Haydn begon te spelen. Hij verwisselde eensklaps van kleur en stemming met een gemakkelijkheid die ieder in verbazing bracht. Keerde meu huiswaarts en begon men kalm te overdenken wat men gehoord had, ja dan drong zich veel op, wat bedenkelijk scheen, en dan eerst gevoelde men dat deze reus tevens de kracht bezat u geheel te hypnotiseeren. Aan verheerlijking van het publiek lieeft het hem nooit ontbroken, en men moet het bewonderen, dat Rubinstein daartegenover altijd eenvoudig gebleven is. In Dusseldorf was die verheerlijking bijna ver. goding, toen hij op een muziekfeest ziju Tlutrm zu Bnbel en de Achtste xymphonie van Beethoven dirigeerde en later als solist optrad. Een aardige parodie is op die verheerlijking ge maakt iu een vers, geheel in den toou en den rhythmus van Heine's gedicht Der Aura dat, zooals men weet, door Rubinsteiii is gecomponeerd. Daarin wordt verhaald hoe //der Meister liiglich am Pingel sass wo die weissen Tasten platschern." Een dame is door dit spel zoo verrukt, dat zij op het podium vliegt en Rubinsteiu in de armen valt. Dan volgt het laatste couplet. Doch der Meister spricht: Ich heisse Ruhiustein und bin aus Russland, und sehr zuwider sind mir Damen, welehe sterben weun ich spiele. Doch verhalen wij eerst iets uit het leven van dezen groote virtuoos die ook een groot componist heeft willen zijn en die ongetwijfeld daartoe de begaafdheid ten volle bezat, doch wien dat eene ontbrak, dat zoo noodig is om groote kunstwerken te scheppen: strenge zelfkritiek. Rubinstein werd te Wecbuotyuetz bij Jassy geboren. Spoedig bleek zijn buitengewoneu aanleg voor muziek en na de lessen van Villoing te Moskou genoten te hebben, maakte hij op nog geen tienjarigen leeftijd (l839) kunstreizeu bij welke gelegenheid Liszt hem hoorde en zicli zijner aan trok. Drie jaren later maakte hij opnieuw een groote kunstreis en bezocht hij ook ons land. (Een onzer Amsterdamsehe kunstenaars bezit nog een programma waarin de jongeheer Anton Ru binstein zijn concert aankondigt en volgens het gebruik van die dagen zich beleefd in de gunst van het geëerde publiek aanbeveelt.) Daarna ging hij naar Berlijn en nam compositieles brj Dehn. Vau 184(5 tot 1848 woonde hij te Weencn en te Presburg en keerde daarna naar Rusland terug. Aan de Russische grensen had hij veel last met zijne eompositien in manuscript, die men voor ni hilistische stukken iu geheimschrift aanzag. Ook maakte het feit, dat hij geen pas had, liem ver dacht, doch door de voorspraak van Prinses IIclena, kwam hij alle moeilijkheden te boven, en werd hij niet naar Siberiëgezonden, waar hij eon oogenblik bang voor was. Sedert dien tijd ondernam hij vele kunstreizen, en hoewel hij zich lederen keet voornam, zich geheel aan compositie te wijden, bezweek hij toch weer voor den aandrang van de impresario's, al kreeg hij langzamerhand ook een tegenzin in het optreden in het openbaar. Als keizerlijk muziekdirecteur had hij gelegen heid een conservatorium te stichten en een gilde van kunstenaars te vormen die gezamenlijk den strijd konden voeren tegen de bekrompen opvat tingen van zijne landgenooten op kunstgebied. Langzamerhand is die strooming hem in Rus land over het hoofd gegaan en heeft hij het moe ten zien, dat velen zich van hem vervreemd hebben. Dat Rubinstein van zijn programma's uitsloot alle componisten, die hij niet lijden mocht of wier werken hem niet zeer sympathiek waren, bracht daar veel toe bij. Als componist heeft hij vaak groote lauweren geoogst, doch het was meest altijd onder den invloed van de persoonlijkheid van Rubinstein of onder den invloed van zijne geniaal spel. Men nam den componist op den koop toe. Toen later Rubinstein minder optrad, begon ook de belangstelling voor zijne eompositien te verflauwen. Toch heeft hij ouverdroten doorge werkt. Het aantal zijner groote eompositien (om van al de kleinere duetten, liederen en klavierstukken niet, te spreken) is reeds zeer talrijk en uit alles blijkt zijne zeldzame begaafdheid ook op dit gebied, doch ook altijd bespeurt men de oppervlakkigheid van den meester, die als stelregel scheen te nemen ; wat eenmaal opgeschreven staat, moet blijven staan. Met omwerken, verbeteren, retoucheeren of wat ook, heeft hij zich zelden of nooit beziggehouden. Waarlijk, aan dezen man was te veel gegeven, hij had twee menschenlevens moeten leven om dat alles te verwerken. Hij zelf bouwde nog alle, hoop op zijne bijbelsche drama's Moses en Christus, die hij hoopte te Bremen opgevoerd te zien. Dit heeft hij echter niet meer mogen beleven. Onze kunstenaar Richard Hol, die altijd groote vereering voor Rubinstein heeft gekoesterd, heeft ons in de gelegenheid gesteld fragmenten uit J/b;a op het laatste muziekfeest te Utrecht te hooren, doch zooals men weet was de indruk over het geheel niet gunstig. Dat Rubiusteiu, wiens geheele kunstsmaak eenigs zins vreemd tegenover ons stond, ons door zijn persoonlijkheid en zijn kunstzin heeft weten te boeien, getuigt wel van zijne buitengewone gaven. Het was niet mogelijk koel te blijven bij hetgeen hij presteerde, en daarbij gaf hij aan hen, die nader met hem in aanraking kwamen, vaak be wijzen van eenvoud en beminnelijkheid, die treffend waren. Thans is hij niet meer eu hebben zijne vrienden hem alle nog kunnen zien, zooals hij in de lijk kist lag, met een vriendelijken glimlach, reeds eenigszins blauwe lippen en de volle witte handen over de borst gevouwen. In zijn werkkamer, een achthoekige torenkamer op de 2e verdieping van zijne villa te Peterhoff, zal alles blijven, zooals bij zijn leven. Tegenover de deur staat een kleine schrijftafel met zwarte inktvlekken (erg netjes was Rubin stein niet) op het laken, daarop twee candalabres, een marmeren inktkoker en de portretten van zijn twee kindereu van en zijn overleden broeder Jacob. Aan de rechterzijde vau den kamer ziet men twee ctagères met muziek en daartusscheu een turksche divan. In een der hoeken staat een marmeren beeld de Godin vau de Muziek voorstellende. Zijne zittende leefwijze bevorderde zijne ziekte. Hij volgde trouwens nooit den raad van zijn ge neesheer op, in wien hij niet al te veel vertrou wen had. Toen ua herhaalde flauwten zijne bezorgde eclitgenoote Dr. Woinpl weer Het komen, wilde hij zicli ter nauwernood laten onderzoeken en stelde hij dcu doctor voor, lievi r een part tje whist te gaan spelen. Hij speelde tot twaalf uur. Toen ging hij ter ruste om niet weer op te staan, want om twee uur stierf hij reeds. Wie groote mannen weet te cercu, behoort ook Rubinsteiu niet te vergeten, den man aan wicu de genius der kunst- wellicht te veel had gegeven, doch die onvermoeid gewerkt heeft, zooals iiij meende te moeten werken. Eeu der meest belangwekkende lia'uren is weer heengegaan. Pailleron en Labiche. In de Fransche Académie had deze week weer het uitdeelen der prix de vertu" plaats. Sedert bet instellen van don eersten dezer prijzen door Montyon is het aantal dezer stichtingen zoo toe genomen, dat de Académie dit jaar niet minder dan 08 kerkbouwers, levensredders, ziekenverpleegsters en oude dienstboden hot loon deideugd in klinkende munt kou uitbetalen. Do redevoeringen daarbij zijn van heel verschillenden aard geweest; we herinneren ons een jaar of wat geleden die van Prof. Caro (M. IJellac") die onder den schijn van ben te prijzen, de arme beweldadigden 051 vernuftig hooghartige wijze bespotte. Naar wij hopen hadden de meeste zijner slachtoffers niet genoeg litteraire ontwik keling om door zijn elegante wreedheid gekrenkt te worden. Ludovic llalóvy, die van Li hrile Hctine eu Lea petites Carilin d tot L'Alibi (lo>i>-t-iiitm een lieeleu amascusweg heeft afgelegd, vervulde ditmaal de taak, en deed het met warmte en eenvoud, vol goeden smaak. Na Ilulévy kreeg l'ailleron, do schrijver van Le monde ou ion n'ennuie en Cubotiii?, het woord, om een levensbericht over Labiehe voortedragen Het bleek intusschen spoedig, dat de goede vroolijke Labiche maar een voorwendsel was ; het ware doel van Pailleron, die in den laatsten tijd wat verbitterd is, was, uit te varen tegen de «jeunes" en de Ibsenianen. Van Labiche vertelde hij vooral anecdoten, waarvan Benige reeds meer verteld zijn, maar toch niet onaardig waren om te hooren. Labiche's eerste stuk bijv. werd door hem voor gelezen aan bet bestuur van een liefhebberij gezelschap, in de rue Saint-Jact[ues, in het Quartier L «in. De president was hoedenkoopm an en de andere bestuursleden deden ook in hoed en. Labiche was twintig jaar en zou een drama voorlezen. Het was dien dag warm ; Labiche kwam in rok, witte das en handschoenen van den anderen oever aan, maar heel wat te laat en daardoor te geagiteerder. Zijn rechters hadden hem gewacht; in de warme kamer hadden zij hun jassen uit gedaan en noodigden hem uit, zich ook op zijn gemak te zetten. Hij begon te lezen, al spon zend, maar het drama, ofschoon maar van n acte, was zeker meer lang dan mooi, althans de hoedenmakers hielden het niet uit. Verscheidene leden p'aatten, anderen gaapten; n, vlak tegen over den lezer, snurkte met open mond, terwijl er een vlieg over zijn neus liep. Maar de poëet las voort. Eensklaps merkte hij dat er iets bijzonders was. De hoedenmaker aan zijn rechterhand had den hoed van den schrijver opgenomen, hem op de hand gewogen, hem op een afstand bekeken, toen dichterbij en het adres van den fabrikant gelezen dat er binnen in stond. Met een sma delijk hoofdschudden gaf hij hem toen door aan zijn rechterhuurman, die den hoed even oplettend bekeek, dezelfde minachting toonde, en hem evenzoo weer door gaf. Kortom, de hoed ging de tafel rond en ontlokte aan al de leden dezelfde teekenen van blijkbare afkeuring. De laatste hoedenmaker, Labiches linker buurman, wasjuist klaar, toen Labiche ook met het voorlezen van zijn stuk klaar was. Het drama werd met algemeene stemmen ver worpen ! «Dat komt ervan", zei hij, ->als men een drama voorleest aan de hoedemakers van den linker oever, terwijl men zijn hoeden koopt op den rechteroever!" Zijn leveranciers brachten hem op het tooneel geen geluk aan; met zijn kleermaker overkwam hem iets even ergs. Veel later was er in het Palais-Iïoyal een vaudeville van hom in repetitie, die hij met Lefranc gemaakt had. De voornaamste rol, door Kavel gespeeld, was een heel elegant jongman, zoo elegant, dat men hem op het tooneel het adres van zijn kleermaker moest vragen. Labiche had aan zijn kleermaker heel wat schuld, en had hem nu, bij wijze van reclame, beloofd, dat Kavel diens adres zou noemen, Labiche zou dan uitstel van betaling krijgen. Maar Lefranc, die nog minder goed bij kas was dan Labiche, had nog meer redenen dan deze om een kleermakersadres op te geven. Hij ging naar Kavel, legde hem de zaak uit, en liet hem beloven, op den avond van de première het adres van Lefrancs kleermaker te noemen, maar er vooruit niets van te zeggen. Kavel stemde toe ; Lefranc zond zijn kleermaker eeu paar plaatsen; Labiche ook een paar aan den zijnen, en allen kwamen in vroolijke verwachting in de zaal. I f et doek gaat op ; de beide collaborateurs wachten op den naam die hun schuld moet uitstellen, misschien wel moet uitdelgen. De scène komt, .... de woorden komen .... Uavel noemde noch den naam van Labiche's kleermaker, noch dien van Lefrancs kleermaker; hij had zelf ook schuld en noemde zijn eigen leverancier '. Labiche woonde altoos zijn premières bij, maar stond zijn bedienden niet toe. er heen te gaan. .Als de stukken vallen," zei hij, »lachen zij er onder elkaar om, en dat vermindert mijn prestige". Op den dag, waarop Labiche als lid van de Académie zou worden geïnstalleerd, vond Pail leron hem in de bibliotheek, in compleet galacostuum, in zijn rok mot de academische palmen geborduurd en zijn degen op zij. Hij wachtte op het verzoek, om in de zaal te komen ; hij was zeer bleek en had eenigszins zijn zelf beheersching verloren. »Maar Labiche", riep Pailleron hem toe, »wat scheelt je 'i Ik gelonf haast datje beeft!" -Als een espenblad," antwoordde Labiche heel benauwd, illct is de eerste keer, dat ik zoo bang ben. Misschien," gin» hij voort met een blik op het onschuldige wapen aan zijn zijde, komt het wel daarvan, dat ik voor de eerste keer een degen draag''. Hij had niet de Académie gezocht, veel eer was hij eeu van de weinigen, tot wie de Académie gekomen was en hij bleef, ook thans op het top punt van zijn roem, altijd natuurlijk, altijd zich zelf; hij beantwoordde de ijdelheid en atfectatio van anderen, met een overdreven bescheidenheid cu schuchterheid. ->Is het waar", vroeg een dame hem, dat gij iederen dag meer de muziek ver afschuwt V' ->O, mevrouw", antwoordde hij inte gendeel, minder en minder. Want .... ik word doof." Hij eene andere gelegenheid wilde een dame hem halen in een gesprok over de Kngelsche poëzie. Kn u, cher maitre", zeide zij wat denkt u van Sbakespearo '!'' '.Pardon', antwoordde Labiche mot eenigon schroom en ounoozelhe.id, ,is liet voor een huwelijk V" Keus was hij op een diner bij de laatste dame en moest nu antwoord geven op do vraag wat het lidmaatschap van de academie wel opbracht. -Zeker heel weinig geld V" meende de gastvrouw. Heel weinig', mevrouw", ant woordde hij droevig; toen vervolgde hij, terwijl hij zijn buurvrouw met een beminnelijk glim lachje aankeek-, -maar men krijgt de kost'1. Van dezelfde dame het is Mme Auhernou de Nerville wordt nog een andere anecdote verhaald, liet schijnt dat de brave gastvrouw iu haar eetzaal eeu strenge wet had ingevoerd; zij (luidde noch dat twee personen een particulier gesprek hielden, noch dat iedereen tegelijk sprak, Kik kwam op ziju beurt aan 't woord en moest dan luid en verstaanbaar praten. Op een avond waren verscheidene uitgelezen gasten aan haar tafel en Krust Kenau was aan 't woord, reeds een tijd lang. Toen hij even ophield, maakte La biche een beweging en zei heel verlegen: Parclou!".... »Xiet in de rede vallen!" riep de vrouw des huizes. .Mijnheer Kenau is nog niet klaar, aan u. mijnheer Kenau'." ?>Maar'begon Labiche weer .... >Neen, neen, noen! na mijnheer Kenan, mijn heer Uenan. gaat u door!' Kn Kenan ging door en toen hij klaar was en het goedkeurend ge mompel dat steeds ten deel viel aan den grooten charmeur, zweeg, zeide de gastvrouw: «Thans u, mijnheer Labicho". :(iod, ik. neen", stamelde hij met overdreven schuchterheid. >Neen, neen, wij luisteren naar u. U wildet zoo even iets zeggen, misschien een tegenwerping!" »Ik...., oh neen". »Maar, wat wildet u dan zeggen 't" »Ik wou, ik wou nog om wat doperwtjes vragen." Met deze en andere grappige anecdoten en geestige opmerkingen tooverde Pailleron den gestorven Labiche de toehoorders voor oogen, tot hen het verlangen bijna aangreep naar de oude Fransche vroolijkheid en gezelligheid. Plotseling, toen ieder in een prettige stemming was, trok de redenaar te velde tegen de jongeren, de nieuwe richting, pessimisten, realisten, naturalisten en symbolisten, zóó plotseling, dat menigeen zich afvroeg, wat deze hoeren met Labiche te maken hadden. Het heette dan, dat zij van Labiche en van de vroolijkheid in 't algemeen, niets meer hooren willen. --Labiche was geen pessimist! Onze -jonge ren" of liever de heeren van een zekeren leeftijd die de pretentie maken de «jongeren." te ver tegenwoordigen, hebben dan ook maar heel weinig achting voor hem. Zij vinden hem vulgair omdat hij eenvoudig is, oppervlakkig om zijn helderheid, niet ernstig omdat hij amusant is. Hun huichelachtig-sadische psychologie ten dienste van n vrosés en névrosées, hun wetenschappelijke pretentiën bestemd om te doen gelooven dat zij ideeën hebben, hun duistere woordenkeus die juist het tegenovergestelde bewijst, komen ook in het geheel niet overeen met de rondheid van dien helderen geest, en de gezonde ironie van dien schaterlach, dien zij gevoelen zich te kunnen aantrekken. Als zij hem diepte ontzeggen, weten zij wel wat zij doen, maar niet wat zij zeggen. In menig van zijn komische werken is meer philosophie dan in tal van dikke zoogenaamd ernstige doelen. Verscheidene vau zijn mots zijn van heel wat «suggestiever" waarheid, dan de befaamde mots crne/i-; die onze tijdgenooten. Chamfort en anderen vergetend, meenen te hebben uitgevonden. De waarheid is dat onzen -jongeren" ongedul dig naar succes, voor geen middel terugdeinzen 0111 daartoe te geraken. Eu, om den weg schoon te vegen, dooden zij deouden, endooden de dooden. omdat ze hun in den weg liggen. Dus, er is gedecreteerd dat Labicha niet meer vau onzen tijd is, . . dit zij zoo. Dat heeft hij met heel wat anderen gemeen. die van alle tijden zijn. Maar ga hun niet antwoor den, dat hij iu elk geval van ons land is, want dat zou een griet te meer zijn en een ernstige. Te genwoordig durft een auteur, in Frankrijk, geen Franschman meer te zijn. liet is uit de mode. bijna een belachelijkheid. Men is over de grenzen het nieuwe geloof gaan halen ; de maarschalken van dit nieuwe Leger des Heil s hebben zich tot zending gekozen: onze litteratuur een nieuwe oor spronkelijkheid te geven .... door die van onze buren na te volgen. Zoo deed Labiche niet. Hij noteerde geen on bekende zielstoestanden in onverstaanbare blad zijden. Hij verborg niet onder de hoogdravende plechtigheid van den stijl, het banale van het onderwerp en het pijnlijk kinderspel der analyse. Hij zocht geen ideeën voor zijn woorden; hij behoefde niet eens naar de woorden te zoeken voor zijn ideeën; als hij zijn tooverlautaarn ver toonde, was er licht in." * * * Het is niet te verwonderen dat de -jongeren" hiertege-n opkomen en zelfs, dank zij I'aillerou's overdreven en onbillijken uitval, de publieke opinie voor een groot deel op hun zijde krijgen. »Xiet Labiche, die eeu open en eerlijk man was, wordt door de jongeren verworpen", schrijft een correspondent uit Parijs, -maar wel al die halven en kleinen, die optreden met de pretentie, do groote comédie de mirurs te schrijven, wier waarheid niets dan conventie en wier satire niets dan grappetnakerij is, al ziet ze er ook nog zoo gelikt en academisch uit. De jeugd is naar het buitenland, naar Ihsen, gegaan, om dat zij aan eeu meester hecht eu er in frankrijk geen moer vond. Niet trgen de groote ouden heeft zij gezondigd, niet tegen de -Labiches," maar tegen de Paillerons". iiiiiiiiiimjiiiiiiiiiiiimmiii Een nieuw Herculanum. La Nature publiceert een zeer belangrijken brief vau .X West over een nieuw llorculaimin, dat Amerika heeft geleverd. In (.uateiuala, in de omstreken van Santiago Amatithin, aar. den voet van den vulkaan de Agua, is een voorhistorisch dorp gevonden, dat geheel was begraven in een bad van lava en aseh. klaarblijkelijk van den vulkaan afkomstig. Op een diepte die varieert tusschon vier en zes meter, hebhei; de aardwer kers een groote hoeveelheid liuishoiidgereedschap gevonden, potten on pannen met tijne ciselures. levendig van kleuren, vazen eu waterglazen van teederen vorm, wapens van vuursteen. knap van makelij; alles in uitstekende conditie, Uovciulien zijn er zeer zeldzame afgodsbeelden on steenen uitgegraven, die halssnoeren droegen en odelgestoeuten, en een overvloed van p'darleri en tnrkoo'zen. De moest gezaghebbende paleontologen van do streek beworen dat hier is gevonden eon dorp uit de sto.euporiodo, dat is dus de verste, waarv.'in de historici nog iets weten. Deze veron derstelling komt overeen mot de grootte der <;oraamton van uier.scheii die, zij het ook iti kleine getale zijn gevonden, en die gemiddeld - motor l.'ïmeten, een lengte, die door de deskundigen (?) als tot de steenporiode behoorende wordt geacht. Een zonderlinge titulatuur die aan langvervlogen tijden herinnert bestaat in Oostenrijk. Volgens eeu medédceliug in het \Viencr S'Alüiibliitt heeft keizer f'ranz .losoph de on derdirectrice van het instituut vojr ofliciei^dochters te Oedonburg, freule Marictta (Üntowt von Dziewialtowska tot directrice benoemd, en haar tevens recht gegeven den titel Mevrouw te voeren, Freule von (iintowt is dus bij keizerlijk besluit tot de waardigheid van eun gehuwde vrouw be vorderd,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl