De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 9 december pagina 4

9 december 1894 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 911 Iemand had mjj voor mijn vertrek gezegd: de Hollanders zijn koel en ongastvrij; gij zult door hen niet aangetrokken worden, gij zult u van die reis beklagen. Anderen nog hadden mij dit gezegde herhaald en bevestigd, en zonder dat dit mij van mijn plan had doen afwijken, toch moet Ik bekennen dat ik in Amsterdam aankwam zonder veel hoop, er op een vriendschappelijke!! vertrouweljjken voet onthaald te worden. Ook, wat een blijde verrassing, toen ik, nauwelijks in het hotel afgestapt, een brief ontving van den hoofdredacteur van een der beste Nederlandsche letterkundige tijdschriften, waarin deze zoo vrien delijke heer, aan wien ik in deze enkele woorden al mjjn dank wensch te betuigen, mij uitnoodigde om zonder ceremonie bij hem te gaan dineeren en vervolgens den avond in den schouwburg door te brengen. Ik spreek natuurlijk enkel van mijn eigen on dervinding, maar ik ben toch gelukkig te mogen bevestigen, dat ik nooit ergens gulhartiger ont haald werd en ik wil graag geiooven, dat zij die mjj voor de koelheid en ongastvrijheid der Hol landers een schrik poogden in te boezemen, het Nederlandsche volk slechts oppervlakkig kenden. Het is ook aan dien heer, dien ik mij zal ver oorloven een vriend te noemen, dut ik een der grootste kunstgenoegens verschuldigd ben, die het mjj ooit gegeven werd te genieten: er viel mij namelijk de goede kans te beurt met hem en zijn lieve familie, in den beerlijken nieuwen Stadsschouwburg, e:ne vertooning van Gringoire en Cyprienne bij te wonen. Het is geene geringe onderneming, ik zou bijna zeggen het is een waagstuk, een meesterwerk als Gringoire in vertaling aan te durven. Ik had het stuk zien spelen met Coquelin en hier, reeds vóór het gordijn opging, vroeg ik me met een soort van spijt af, of ik geen groote en pijnlijke teleurstelling zou beproeven. Maar ik hoefde niet lang te wachten om volkomen gerustgesteld te z\jn. De twee keeren, dat ik door Coquelin het stuk had zien spelen, was de groote kunstenaar bijgestaan door tooneelisten van vierden en vijfden rang; hier was niet alleen Bouwmeester voortretfelyk als Gringoire, bijna zoo voortreffelijk als Coquelin zelf, maar ook al de andere artiesten, die hem de repliek gaven, waren onberispelijk. O, die Rooijaards, wat speelde hij toch heerlijk l 't Is hij, misschien, die mij het diepst ontroerd heeft. Herhaalde malen heeft zijn spel en dit van Bouwmeester mijn oogen doen vochtig wor den en meer dan eens heb ik met de armen op een vóór mij ledig gebleven zetel naar voren geleund, in een soort va:'sche s< haamte om mijn ontroering aan mijn vrienden te verberge . Doch als ik even schuchter links of rechts omkeek, zag ik ook wel meer andere oogen die -vochtig waren ; en als 't gordijn gezonken is heb ik ge juicht, en met de handen geklapt, zoo luid ik kon, zoo lang ik dorst. Cyprieni e, een vertaling van Sardou's »Divorgons ' was niet minder voortreffelijk weergegeven. De actrice, die de rol van Cyprienne vervulde, was eenvoudig meesterlijk en ook al de andere spelers hebben hun taak vervuld met dat geweten en die bekwaamheid, welke genoeg bewijzen, dat ieder van hen een artiest van talent is, die uit al zijn krachten streeft om tot zoo verre moge lijk de perfectie te bereiken in een kunst, die hij bemint en eerbiedigt en die hij ons ook doet eerbiedigen en beminnen. 't Was bijna middernacht toen de vertooning eindigde en toch was het zonder een oogenblik vermoeienis of verveling, maar wel met een ge voel van spijt, van ware spijt omdat het reeds gedaan was, dat ik met mijn vrienden den schouw burg verliet. Ik hoop wel, dat ik er nog zal wederkomen. (Wordt vervolgd). CÏMEL BUIJSSE. itiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Sebastian Brant en zijn Narrenschip. SEBASTIANVS BRANDVS lurifconfultus. Tusschen de twee klassieke tijdvakken in de duitsche litteratuur ligt een betrekkelijk ledig tijdperk, waarin slechts Luther, benevens Hans Sachs en Sebastian Brant in aanmerking komen. Het voornaamste werk van dezen laatste, het Narrenschip, is thans juist 400 jaar oud. In 1458 werd Sebastian Brant te Straatsburg geboren, waar zijn vader de herberg >De gouden Leeuw" hield. Zijn vader verloor hij reeds in 14(58 en zijn moeder liet hem door bizondere on derwijzers in de humaniora onderrichten. In 1475 bezocht hij de hoogeschool te Bazel; in 1484 kreeg hij verlof, onderricht te geven in de rechtswetenschappen, en in 1489 werd hij doctor in de beide rechten, terwijl hy in 1485 reeds getrouwd was. Op verzoek der boekdrukkers van Bazel gaf hij verschillende klassieke w. rken uit, waaronder de latijnsche geschriften van Petrarca, en bovendien latijnsche verzen die hij zelfgemaakt had. Tegelijkertijd begon hij zich te oefenen in het schriftelijk gebruik zijner moedertaal, die de ge leerden uit dien tijd eerst weer moesten aanleeren, omdat zij gewoon waren latijn te schrijven. Tegenwoordig verwijt men den Duitschers uit vroegeren tijd, als een ge rek aan vaderlands liefde, dat zij in het latijn geschreven hebben; doch men vergeet, dat toen het volk niet lezen of schrijven kon. Behalve enkele gedichten, die altijd nog m"er mondeling dan schriftelijk verspreid werden, hielden de letterkundigen zich liever bij het latijn, dat hun gemakkelijker afging, want waarom zouden zij zich moeite geven voor het volk. dat toch hun geschriften niet kon lezen ? Eerst toen lezen en schrijven meer algemeen werden, na de uitvinding der boekdrukkunst, werd het noodig, zich ook op het duitsch proza toe te leggen en Brant dat is zijn grootste ver dienste behoort tot de mannen die de duitsche schrijftaal in het leven hebben geroepen. Natuur lijk begon hij met verzen ; eerst moest de dich terlijke schrijftaal, die met de poëzie zelf verloren was gegaan, weer in eere gebracht worden. Hij vertaalde een paar van zijn eigen latijnsche ver zen, kerkliederen, de disticha van Cato en Moretus en de Thesmophagia (een aanwijzing hoe men zich aan tafel behoort te gedragen). In 141)4 verscheen zijn voornaamste oorspronkelijk w,;rk, het Narrent<chip, bij Johann Bergmann von Olpe te Bazel in kwarto formaat, met uitmuntende houtsneeprenten, die Simrock in zijn, in 187:2 uitgegeven bewerking heeft overgenomen, en die van de ontwikkeling der duitsche houtsnijknnst een hoog denkbeeld geven. Verschillende mees ters hebben eraan gewerkt, doch daar Brarit zelf ook teekende, houdt uien het er voor, dat althans eenige ''er platen door hemzelf ontworpen zijn. De platen die Schtible in zijn bloemlezing "Het l&vo-fer" (Sttittgart 1845) bij het ^mri-i,nch'p en Murner gevoegd heeft, zijn van latereii tijd en vertoonen een geheel ander karakter. De oude houtsneeprenten geven waard" aan Simrock's uitgave, waarvan de bewerking niet veel beteekent. Beschaafde menschen andereu lezen zoo iets toch niet zullen het Narrenschip al tijd liever in de fraaie uitgave van (ioedike lezen. waarin de onverstaanbare uitdrukkingen met een paar woorden verklaard worden. In 1T08 en 150!) gaf Mrant nog uit den 'h're//daiik en Tengte.rx l.cikenspicf/i'.t, een handleiding in verzen voor rechters en rechtzoekenden. De gedichten, die hij in de laatste jaren zijns levens gemaakt heeft, zijn meest van staatkundigen inhoud, en verscheidene daarvan zijn aan keizer Maximiliaan opgedragen. In gloeiend'1 en vaderlandslievende taal heeft bij het verzoek ondersteund om een rijksiieri-onning, die enkele edele mannen van dezen keizer trachtten te verkrijgen. Door tusschenkoinst van zijn vriend, den proost Geiler van Kaisersberg die zooals bekend is, een cyclus van predik.'itiën over bet Narretmthip heeft gehouden, werd Brant in 15iM) als rechtsconsulent te Straatsburg beroepen en in 15o;l tot s'adsschrijver of kanselier benoemd-, Maximiliaan verleende hem de waardigheid van Raadsheer, en later den titel van l'altsgraaf. Hij stond aan het hoofd van het gezantschap.dat in IÖL'D te Gent aan den nieuwgekozfii k ei/.er Ka rel Y de hulde der Straatshurgers moest overbrengen, en de bevestiging hunner rechten en privilegiën verzoeken. In een zwaarmoedige, sombere stem ming, veroorzaakt door den toenmaligen toestand van rijk en kerk, overleed de wakkere, door zijn tijdgenooten vereerde man, op den !()'?" Mei 1.YJ1. Xijn vaderstad was zeer veel aan hem verschul digd, en de humanisten betreurden in hem een hunner uitnemendste voorgangers. Weinig poëtische werken hebben zulk een succes gehad als het Nnr>e><*chii>. In het ge leerde aanhangsel, dat Xarncke gevoegd heeft bij zijn uitgave (Leipzig 1851) kan men de bingo reeks drukken, nadrukken en vertalingen vinden die het beleefd heeft. Alle dichters die den eersten tijd daarna opstonden, voornamelijk Marner, Hans Sachs en Kischart, richtten zich er naar in hun schrijftaal. Wimpholing wilde het boek als grondslag bij het onderwijs op school gebruiken; bet werd tot in den hemel verheven, en vergeleken met Dante's G-oiJdelijke ttumcilir. Thans denkt niemand er meer aan, Brant gelijk te stellen met den grooten Elorentijn ; maar de vergelijking geeft een juist idee van de grenzen, waarin zijn talent zich bewoog. Beide zijn schep pers der taal geweest, maar het fraaie Italiaansch van Dante, is nog heden de schrijftaal van zij i volk, terwijl het Hoogduitsch van Brant nog groote veranderingen moest ondergaan, eer het ons tegenwoordig Duitsch was. Beide waren ge leerde dichters en beider voornaamste werken getuigen van hun ijver. Brant's gedicht is eigen lijk een mozaiekwerk van voorbeelden, aan den bijbel en de latijnsche klassieken ontleend; in de latijnsche vertaling van het Narrenschip, door zijn vereerder Jakob Locher vervaardigd, teekent deze de plaatsen aan, waaraan Brant zijn talrijke citaten heeft ontnomen. Beide dichters verhalen ,' gebeurtenissen, deels aan boeken, deels aan hun j eigen levenservaring ontleend; doch terwijl Dante episoden schept vol onvergankelijke schoonheid, zooals die van Francesca di Kimini of den hongertoren van Ugolino, doet Brant niets anders dan bijeenvoegen zonder zelfs een poging aantewenden tot een zelfstandige schildering van personen en zaken; en juist die verzameling van voorbeelden (zooals in het l'2e hoofdstuk, waar Adam, Jonathan, keizer Julius, Nikanor en Azaul na elkander ten tooneele verschijnen) heeft voor den hedendaagschen lezer niet de minste waarde. Beide gedichten rusten op symbolischen grond slag. Maar welk een onderscheid van symbolen en uitwerking! Als verheven geest, heeft Dante het verhevenste aller symbolen gekozen : den wereldbouw; Brant, de eerzame burger, wiens degelijke, doch volstrekt niet hoogvliegende geest geen pogingen aanwendde om de grenzen van h» t gewone burgerlijke leven te overschrijden, kiest tot symbool een carnavals-optocht. Dante heeft zijn gedicht met zooveel kunst en stoute fantasie ingekleed, dat wij gehee! te huis zijn in hel en vagevuur (meer dan in den hemel) en zoolang wij hem lezen, bijna gelooven aan het land, waar hij ons brengt ; doch geen lezer van Brant zal zich verplaatst gevoelen in een schip, of neemt deel aan de Nairenvaart. (Slot to'gl) Buitinlandsche Bibliografie. M-U'üicH BAHHF.S. Dn Sang, de la Volnptéet tic ?(( muit. Xoodra dit boek uitkwam, heb ik er aan ge dacht het te bespreken, maar 't heeft laag ge duurd eer 't zoover kwam. Ik durfde niet. Barrës schijnt een groot man te zijn, bij wordt door talrijke jongelui in r'rankrijk en in 't buitenland hoog geschat (was 't niet zelfs de heer Buhr die zijn boek aan hem opdroeg...?) en dan staat 't zoo gek, als men betuigen moet van die voor treffelijkheid niets te begrijpen. Niet* is te veel gezegd; een heel klein beetje, een heil klein beetje, zooveel als besloten ligt in een soort bewondere de beduiisdheid over zoovee) c/iia, l'arijsachtig duwen en origineele pretentieusheid. Kr is, ter inleiding van 1/hoinme libre", mi en ik. een hoog-koel woord van Barrës, waarin hij zegt (-enigszins medelijden te hebben met (ld jeunes collégiens" van thans, die blijkbaar niet zeer gelukkig zijn op de Kransche aarde, getuige de vele zelfmoorden... Voor hen vooral heeft hij dat hoek >L'llomrne libre'' geschreven, dat bun leeren zal 't leven vooral niet au sërieux te nemen, en hoe men 't behandelen moet tot tevredenheid van zich zelf en anderen. Als nu die collégiens het boek gekocht hebben, en 't is hun gegaan zooals mij. dan zijn ze eenigszins knorrig geworden op M. Barrës, evenals of hij hun met vriendelijk-welwillend wenken een boek in 't oud-G' thisch had thuisgestuurd. ',Wees op een gegeven moment . tcndre et passioniuV' en 't zal u wel gaan'', luidt de vriende lijke raad van M. Man es, die voor zich zelf van meening was , dat 't hem wel zou gaan, indien bij députéwerd. en in die hoedanigheid een tooneelspel schreef, dat bedenkelijk veel op een schandaalstuk geleek. Of... hel» een ame delicate et p-.ssionnéo, ' en gij zijt ook geholpen,'' klinkt oenigszins amlers de levensraad der sceptische wijsheid. .l.\, heb eens zoo'n ame''! Wordt toch eens -passioiiiié," zoo 's morgens tusschen 11 en 11... Ach (lad! is 't dat niet waarom wij juist dagelijks biddin. dat onze holle zielen vervuld mogen worden met frisch vlammende passie*, zoodat we ons meege trokken voelen buiten de mistgrauwheid van het dag-aan-dagbestaan ! . . . Nu komt de beer Barrës en zegt.: weet je wat ? X'.o'n beetje geestdrift, die moest je je eens aanschatfen. die is wel pleizierig om onder te leven.... Ik weet niet of na de verschijning van ?; L'hoinme libro" onder de l'arij.-clx! collégiens, de zelfmoor den verminderd zijn. Ik (lonk 't niet. .Misschien is ook rui de verkiezing van Marrès in de Kamer en na de verschijning van dat vare stuk. hun vertrouwen zeer verminderd, als ze bedachten boe anders een leven deze scepticus leidde in de werkelijkheid, dan hij beschreef in zijn boeken. Xoo'n levenswijsheid moei toch wel een beetje door den uitvinder zeil' beproefd zijn,. zal Y,I' eenige gebruikswaarde h"bhen voor anderen. .Probeer het eens! I!:, heb me er goed bij be vonden". . . dat is de eenvoudige en Ionische vorm. waaronder men zoo iets voor kan dienen; als bedacht verhaaltje van wat vel aardig wezen zou. boErrijp ik niet dat't wat waard kan zijn. .Maar ik begrijp zooveel niet in die boeken .... Mijn vertrouwen in Barros was nog vormind M-d i.a l'ne journét' p:.rlementaire" meende ik daar straks. Maar mijn vertrouwen ten opzichte van wat eigenlijk ? Ik kan er niet bij, 't gaat alles buiten mij om ... Daar zijn dan die gele ioekjes. met onaangenaam groote letter zeer gespatieerd ge drukt. Kr wordt in gesproken over Da \inci. die 't leven zóó begreep, dat al zijn portretten raadselachtig glimlachen van listig leveii:.weten. over de ziel van Venetië''', die overeen schijnt te komen met die van Barrës, of tenminste van L'homme libre, over het jonggestorven lliissisch meisje Marie Baskirtsef. die ook zoo fataal goed begrepen hal, dat men hier op de wereld maar »ardente'' moet zijn; dan komt alles in orde.... O ja! maar wat moet dat nou ! . . . . In der tijd heb ik geteld hoeveel maal op die bladzijden de woorden »ame", »passionné", »ardent", »flèvreux" en »délicat" voorkwamen. Ik weet niet meer hoeveel 't was, 't maakte me ook niet wijzer, dat 't zooveel was, en 't deed me niets. Dat vind ik wel een groote grief tegen Barrès, dat hij van al die hevige dingen zoo weinig suggestief en weinig expressief spreekt. Als hij 't niet de moeite waard acht, laat hij 't dan vóór zich houden, maar zoo hij anderen wil meedeelen, ware 't gevvenscht, dat zijn eigen enthou siasme hem etns tot andere termen verleidde dan die der zuiverste banaliteit. Bovendien zijn die boeken ondragelijk preten tieus geschreven. De schreeuwleelijk Bahr is niets bij deze kalmte, dit indolent afwenken van eenige verheffing, deze physionomie van »wij-kennen-dat." «Amateur d'ames," noemt hij 't eerste verhaal van dezen laatsten bundel en dat klinkt wel echt-Barrès.... »Men neme de ziel en knijpe er in, dan geeft-i geluid en dat is aardig." Maar hoe ter wereld dat nu toegaat blijft duister. Dat is hatelijk. Daar is nu een die beweert 't te weten en hij wil 't niet zeggen. Xou hij 't misschien tóch niet weten 'l Van summige dingen uit dezen bundel heb ik echter wel eenige impressie ontvangen en dat is juist 't lastige en verwarrende, want 't belet met gerust geweien te zeggen: dit is niets. »Les deux femmes du bourgeois de Bruges," heet zoo'n stukje, waaruit ik wel iets tot mij komen voelde. Ik moest er bij aan fijn oud por selein denken of beter nog: aan mooi verbleekte zeer oude Gobelins van kwijnend uitgewischte kleur. Een rijke burger van het oude Brugge, dien de engheid van het leven drukt in het arme Noordsche land, reist naar Italië, waar hij weelde en levenswijsheid vindt bij een hoog intelligente vrouw, die de maitresse was van Laurent de Medicis. Xij leidt hem in de volheid van een bestaan, dat rijker begrip, en verfijnder behoeften kunnen geven en ais bij weer terug gaat naar zijn land, haalt hij haar over met hem te trekken. En daar in Vlaanderen leeft hij dan zijn leven verder, in do rustigheid van een materieel onbe zorgd bestaan, tusschen die twee vrouwen, zijn echtgenoote en zijn maitresse, die hij als zijn be keerling den volke heeft voorgesteld. Maar zijn vrouw, die nooit meer heeft willen zijn dan zijn dienstmaagd, begrijpt dut haar niet een plaats toekomt, gelijk aan die der hoogvoelende vreem delinge, en dient hen beiden en hindert hen niet, als hun melancholieke gedachten vaak nog teruggaan naar die gelukkiger jaren, onder een mildere zon in 't Italiaansche land doorleefd.... De bourgeois sterft, de Italiaansche trekt zich terug in een klooster der Kedemptoristen, de wettige vrouw se rutire dans Ie béguinage' .... en dan is 't uit. Uit verhaal is ook in den G-d iïas illu^lréver schenen en deed daar zonderling tusschen al 't andere. Een heel flauwe, bijna onmerkbare geur vau weemoed komt er uit te voren, dien ik niet verder weet te detinieeren. Ik waardeer het zeker anders, dan het gewaardeerd moet worden; ik voel er in bet klein-lijne, voderlichte, porseleinhroo/.e van een meuscbenleven, van bovenaf gezien, ineens, van zijn begin tot zijn einde. i loc weinig 't dan omvat, hoe kleine ruimte er is voor wat emotie en wat handeling, hoe o; be merkt eu snel en ijl als rook 't vergaat .... en aan 't einde is de heimwee naar zooveel dingen K/e; g noten, naar zooveel ruimte met. doorschreden. en zooveel tij-t mtt geleefd. Om ons lokt het groot- onbegrepene, waartoe wij niet naderen kunnen omdat wij klein en beperkt zijn, en torst aan 't einde weten we dit in een wijdgevoelen van smartelijk verlangen. Ik hoef wel niet te zeggen dat ik over dit boek van Barrës geen totaalindruk heb. Mijn appreciatie van hem is nog lang niet rijp mis schien. Met de jaren hoop ik er nog eens ach ter te komen wat bij eigenlijk wil. F. C. .Ju. A II. v. h. B. Zobi is weder eens candidaat geweest voor de Acin!i''iii:e /'i'iihi'ii^c, en is weder gevallen voor de vijftiende maal. Thans ging Henri lious.saye, de zoon van den bekenden romancier Arsëno lloiiss;iv<) hem voor. De nieuwe onsterfelijke heeft zich vooral bekend gemaakt door zijn studiën over de drieksche oudheid. Hij behoort tot de vaste medewerkers van de Heciwdt:* IJcii.c Moii^ef. vo A M E- S Vllll'll'. Ml'fliH. Il<lll<hljll>,::ll ". A IIH'' it.'CUiSC/t': /.'(''t '.'t H ? Do ntodekleur is voorloopig tiet violine ', liet wonderlijke rood, op mauve, karmijn en 1-raiicois Ier gelijkend, en dat. tegen alle vei waclii uur, met de mei -t versch'Hende kleuren harmonieert. In tluiveel en zwaar satijn of dania>f do"t iiet het best: een combinatie die prachtig v.a^ en toch oji bet eerste gehoor vreemd lijkt, i^: l>aleostuum va ontrodonx van kant en vort-du-Nil zijden UIL. met korte mouwen van vioiine ll.i .irel. Maai' ook met lichtgeel, niet lichtblauw, mei li. l.tgrijs, zelfs met sommige tinten van rose kan ie.'t gebruikt worden, omdat hei ze alle zouzoer u. rheei'schi. dat ze er alle bleek bij schijnen en ,!us geen enkele schreeuwend wordt. De moffen worden, als ze van bont zijn. gaarne in het ganiituui1 van de japen en mantel genomen, maar noodig is het niet. Men voert ze met ge kleurd mij i of ook wel : de mof is van ia 0:1 of satijn en met bont gevoerd, met een sabelsiiuitje er boven o;>. Ook aan den nu.f brengt men wel mooie agraf u, gespen, knoopen met kleine oilelgesteenten aan. Een mof voor sconcert-matinées'1 was van cbantiliv kant, waaronder vieux-rose pompadour satijn, en daarop een bouquet van verschillende kleuren van chrysanthemums met strik van zilverlint. Steeds meer mode worden de boas en niches

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl