Historisch Archief 1877-1940
H*. 912
DE AMSTERDAMMEE
A°. 1894
WEEKBLAD VOOB NEDERLAND
Dit nummer bevat twee bijvoegsels.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Zondag 16 December
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indie per jaar rnail
9-~Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12*
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer
Reclames per regel
0.20
0.40
IN H O 17 I>>
VAN VERRE EN VAN NABIJ : In den Schut
ter. Mr. Van Houten als nikker. Nog niet
pnannexeerd. Het gebed in den Raad.
Ferdinand de Lessèps. SOCIALE AANGE
LEGENHEDEN, door Socius, - TOONEEL
EN MUZIEK: Kroniek, door G. - In den
»Chat Noir." Muziek in de hoofdstad, door
Van Milligen. Buitenl. Bibliografie, door
F. C. Jr. en H. v. d. B. WETENSCHAP :
Louis Figuier, (met portr.), door N. P K.
SCHAAKSPEL. VOO rt DAMES, door E-e.
INGEZONDEN. .?RECLAMES. UIT Dr.
GANNEF'S STUDEERKAMER. PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVERPENTIËN.
Bijvoegsel. MUZIEK: Paderewski, (met
porto.) KUNST EN LETTEREN : Emile Zola
en een Hollander, door M Wagenvoort. James
Darmesteter. Sebastian Brant en zijn Nar
renschip. (Slot.) SCHETSJES: Een praatje
over zoetigheden, door A. B. A. FEUILLE
TON: Het Postscriptum. (Slot).
iiiiniiiiiiiiiiiiiiii
IN DEN SCHUTTER
De politiek is wederom aan het woord op
het Binnenhof.
Als de dagen korter worden, komen, met
denajaarsbloemen, de politieke rede voeringen,
even zeker als de leeuweriken in de lente
hun hoogste lied zingen en de rotganzen ons
in den winter onthalen op haar schor geschrei.
Dat zijn nu eenmaal van die natuurver
schijnselen.
Het kan niet, anders. Wij rekenen er vast op.
Er zou iets los, iets niet in den haak moeten
zijn in het samenstel van onze planeet,
wanneer er een Novembermaand kwam,
waarin onze zintuigen niet werden getroffen
door de geluiden, geuren en kleuren van bet
politieke herfstseizoen.
Het begrootingsdebat heeft voor de natie,
al het onvermijdelijke van den overgang der
zon, die uit den Scorpioen in den Schutter komt.
Uit den scorpioen in den schutter ....
Men zou haast vragen of niet alleen de
zinnelijke mensch in den onverbrekelijksten
samenhang verkeert met de stoffelijke natuur,
maar zelfs de allerhoogste geestelijke werk
zaamheid, waartoe hij zijn vermogens kan
ontwikkelen, zijn politiek, is vastgeschakeld
aan dat hemellichaam, om daarmee alle
zonneteekenen door te wandelen; gelijk een
ouderwetsche koorts gebonden aan de regel
maat van dag en nacht, van licht en tijd.
Zooveel is zeker onze politieke zon
staat in den Schutter.
Onze honderd lichtgevende politici
vertoonen zich als Sagittarii. De koorden ge
strekt, de bogen gespannen, de scherp ge
punte pijlen snorrend door den Hof.
Arme honderd!
Wat speelt die booze natuur een spel
met hen!
Honderd helden in gedaante, in
geaardheid, ook in kracht.
En toch zij treffen geen doel.
Zij raken soms elkaar of een minister.
Zoo zag men bij deze gelegenheid den heer
v. Houten met eenige pijlen van Gerritsen
in den romp, en Rutgers die op Heldt mikte,
gewond door zijn eigen schot; aan schrijnende
schrammen en pijnigende prikjes geen ge
brek. Maar wat beteekent dit ? Tegenover
het gestadig terugkeerend en met den dag
in omvang toenemend monster staan zij mach
teloos, gelijk hun vaderen van vóór dertig
jaar!
De begrooting verroert zich voor onze
honderd dapperen niet. Als waren zij er
niet om hem te verontrusten ligt deze
mammouth kalmpjes te groeien, zich uit te zet
ten, zijn lompen buik te vullen, steeds hon
geriger naarmate hij zwaarder wordt en meer
verslindt.
In 1865 vroeg alleen de Algemeene dienst
45.233.000 gld.; 1870 was het reeds 55.139.000
gld.; in 1875 steeg de behoefte tot 63,929.000
gld.; in 1880 tot 71,959.000 gld.; in 1885
tot 76,643.000 gld.; in 1890 tot 81,186.000
en in 1892 tot 89,241.000 gld.! In 27 jaar
terwijl het bevolkingscijfer slechts toenam
van 3.4 tot 4.6 millioen zielen.
' Van 1885 tot 1894 vermeerderden de uit
gaven voor de verschillende hoofdstukken
als volgt:
Huis des Konings
Buitenl. Zaken .
Justitie
Binnenl. Zaken
Marine
Nat. Schuld . .
Financiën ....
Oorlog
Waterst.H.&N.
Koloniën ....
f 650,000
»
638,691»
4962,872»
10,010.382»
10.992,607»
33,369,501» 18,724536
»
19.931,664»
21,009.282»
1,219,509-? 804,000
784,929
-» 5,432,174
-» 12836,613
-» 15,021,136
-> 37,408,989
-» 19,150,831
-» 22,278,722
-» 22,048 051
?» 1,361,238
Wien het minder voordeelig moge gaan,
deze colossus heeft steeds den ruif wel voor
zien, zij het dan ook voor zijn wonderbaar
lijke vraatzucht nog te weinig of amper genoeg.
Hij vindt altijd een Kabinet dat voor hem
zorgt, hem toeduwt wat maar onder het be
reik kan vallen, zooveel het durft. En onze
honderd . . . ? Gelijk wij reeds gezegd heb
ben, zij schieten er op los. Meest naar dat
Kabinet. De overgroote helft hunner pij
len vliegt die Excellenties om de ooren, en
iemand, die den aard van den
Vaderlandschen politieken Sagittarius niet kent, zou
zeker moeten meenen, dat er reeds een acht
tal draagbaren gereed stonden, om de ge
sneuvelden te voeren naar hun laatste woon
plaats. Doch hoe verwoed vaak de strijd ook
schijne, het sneven komt hoogst zelden voor.
Het kabinet gemeenlijk blijft. Wat echter
nog zekerder blijft de begrooting zelve.
Wel wordt het restantje der pijlen op den
pachyderin afgezonden, wel ziet men twintig
schutters tegelijk soms op hem aanleggen,
of een paar bij uitstek stoutmoedigen, ge
volgd door anderen haast even
onverschrokkenen, op hem toesnellen.... maar met welk
succes ? Als zij met een vlokje haar of een
schilfertje van zijn huid terugkeeren, is dit
een zegeteeken, dat henzelf en allen die het
zien mogen in de grootste vervoering brengt.
Zoo'n begrootings-lichaam, dus verklaren zij
om strijd aan de verbaasde vrienden, ziedaar
een organisme waar men niets tegen vermag.
Het moge op een afstand anders schijnen,
van nabij gezien, kan men het niet aan
pakken, binden noch berooven, of men zou
in staat moeten zijn het geheel en al on
derste boven te wentelen, en helaas ! het
is zoo solide als een berg dien niemand be
wegen kan. Wat men hiervan ook den
ken moge, zooveel is zeker: de held moet
nog geboren worden, die dit gedrocht te kne
velen durft.
Toch het wordt tijd dat zulk een Her
cules verschijne. Het alverslindend dier
moet aan banden gelegd. Zijn gulzigheid
houdt de natie klein, doet haar vermage
ren en verarmen.
O, honderd schutters!
Hebben we nog iets van u te verwachten
dit jaar? Of zult ge als gewoonlijk, zonder
iets voor uw volk te hebben gewonnen, het
overbrengen van den Scorpioen naar den
Steenbok ? Waartoe voert gij dan boog en pijl 'i
Mr. van Houten als nikker.
Mr. Van Houten heeft last van zijn ver
leden.
Nooit heeft eenig Staatsman meer last
daarvan gehad dan hij.
Dit pleit voor zijn beteckenis.
Hij gevoelt dit zelf.
Zoo zeide hij in de avondzitting van Don
derdag, nadat de Heeren Kerdijk en Gerritsen
hem alweder als renegaat onder handen had
den genomen; ik heb met veel genoegen het
debat aangehoord, aangezien daaruit blijkt
hoe mijne denkbeelden ingang hebben ge
vonden. . . . Toen ik ze uitte liet men mij
alleen staan, nu ontvangen zij grooten steun !
Men zal zich herinneren, het betrof den
voorslag om aan het subsidieeren van gym
nasia de voorwaarde van toelating van meisjes
te verbinden.
! De Minister was niet veranderd van mee
ning; nog wenschte hij dat de gymnasia ook
door vrouwelijke leerlingen werden bezocht,
maar hij wilde gemeenten, die daartegen waren,
i niet forceeren, en hij beschouwde dan ook de
daartoe over te halen, meer voortgevloeid uit
de zucht, om hem onaangenaamheden te zeg
gen, dan uit den lust om de zaak zelve te
bevorderen.
Zoo houdt Mr. v. Houten, hoe ook aan
gevochten, en, want hier komt het onwille
keurig toe, hoe ook bespottelijk gemaakt
zich voor een persoon naar wien het de moeite
waard is te kijken, ook als hij zich beweegt
in een minder benijdenswaardige rol. Zijn
hooghartigheid stijgt naar de mate der ver
nedering, die men hem doet ondergaan, en
dat te meer, nu hij zich zoo sterk als Simson
gevoelt in een Kamer, die zelf elk verleden
gaarne vergeet, als zich de toekomst maar
wil schikken naar hare wenschen.
Onder deze omstandigheden schijnt ons
niets onvruchtbaarder dan een personeele
strijd met Mr. Van Houten. Wat ons betreft,
sedert wij den tegenwoordigen Minister als
Kamerlid na de Kappeyne-strubbelingen zich
in de liberale politiek hebben zien werpen,
daarin duikende, draaiende en rondzwem
mende zonder eenig vast bestek, tenzij een
bestek, dat meer rekening hield met zijn
persoonlijke bedoelingen dan met eenig be
ginsel, zoodat hij, principieel zich week aan
week en dag aan dag tegensprak hebben
wij hem steeds beschouwd als iemand tegen
over wien men desnoods een grapje uithaalt,
maar met wien men niet langer in ernstig
debat treedt. Ons dunkt, de Kamerleden
konden, mede tot beter gebruik van den
nationalen tijd, zich evenzoo onthouden
van den moriaan te schuren die, nu hij weet
in welk midden hij staat, het nog zoo heel
onaardig niet vindt, (Jat hij glimt als
ebbenhout. Daar is niets tegen, dat de heer
Gerritsen, mede uit naam van alle voor
uitstrevende liberalen, den Minister gegeeseld
heeft zoodat de striemen, noch door dezen
zelf, noch door het publiek gemakkelijk
vergeten zullen worden. Maar nu, gelooven
wij, eischt de eer van v. Houten's tegenstan
ders, dat zij het redeneeren over 's Ministers
verleden verder beneden hun waardigheid
achten, tenzij zij lust mochten gevoelen, in
een motie uit te spreken, dat zij, Kamerleden,
tot welke richting ook behoorende, een afkeer
koesteren van iedere Excellentie en van lederen
Staatsman, die de politiek in miscrediet brengt
door zijn dikwijls beleden beginselen ontrouw
te worden in de praktijk, terwijl hij zegt ze te
blijven voorstaan in theorie- Of er echter
dan veel stemmen voor zulk een verklaring
zouden worden verkregen weten wij niet!
Want moge Mr. van Houten als nikker al
bijzonder in het oog vallen, heel talrijk zijn
de blanke cherubijntjes in zijn omgeving niet.
verdubbelden zich de eischen van dien dienst, < poging door anderen aangewend, om hem
Nog niet geannexeerd.
liet wordt hoog tijd, dat we Nieu\ver-Ainstel
anuexeu'cn. Daar heeft nu onze Amsterdamsche
gemeenteraad kolonel Boellaard geweerd uit de
commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs
te Amsterdam, omdat hij ecu paar minuten over
de grenzen van de hoofdstad woont. En de hooge
regeering, die wc immers dienen te eerbiedigen en
aan wie we een voorbeeld moeten nemen, heeft
al jaren geleden dienzclfdcn gepensioneerden hoofd
officier benoemd tot schoolopziener in Amsterdam,
en nog onlangs tot commandant van de hcclc
Aiiish'rdum.irlie schutterij.
Zou de forciisen-quaestie hier weer achter zitten?
Het lidmaatschap van die commissie kost veel tijd
en geeft veel bezigheid, wordt beloond met twee
kopjes stadhuis-thee bij eiken maandvergadering, een
exemplaar van het Gemeenteblad en een dito van
het Heerenboekje". Uit die emolumenten kan de
slimste ontvanger van de inkomstenbelasting van
den lieer Jioellaard niets halen. Moest er nu wat
anders op gevonden worden?
Toch jammer is het, dat, wc op deze wijs van de
diensten van heel wat geschikte en ijverige
menschen verstoken blijven. Was het dus niet beter
zoo spoedig mogelijk alles te annexeeren, wat
binnen de stelling Amsterdam ligt?
??c- *
*
Doch wat spreekt een Amsterdammer van
anuexeereu?
Elke stad schijnt haar grenzen te kunnen ver
leggen, om de nieuwe stadsbuurten, die, onder dtn
aanwas der bevolking en de verhuizing der
buitenbewoners naar de nabijheid der centra, in dorpi n
zijn bijgebouwd, binnen haar gebied te kunnen
trekken, alleen Amsterdam mag dat niet. In Ne
derland bestaat geen enkele stad, die over de lengte
van meer dan een half uur gaans door een dorp
wordt omringd, inderdaad daardoor wordt ingesloten,
en die meer last heeft van een dorpsgemeente dan de
hoofdstad ondervindt van Nieuwer-Amstel. Zelfs de
bouw van een brug over den Amstel, zoo uoodig reeds
sedert tien a twintig jaar tot ontwikkeling van
een der schoonste stadsdeelen, moest achterwege
blijven, omdat Amsterdam, zulk een brug over de
watervlakte slaande, bijna alleen het dorp zou be
voordeel en, dat op haar kosten groeit. Maar
het eenc plan na het andere tot vereeniging van
het stadsgedeelte van Nieuwer-Amstel met Am
sterdam leed schipbreuk, tal van jaren sukkelde
men reeds voort, ontwerpende, beoordeelende, ad
viezen gevende enz., en nog steeds had de Tweede
Kamer geen gelegenheid een zoo eenvoudige zaak
tot een gewenscht einde te brengen. Thans zijn
de plannen al weder onderzocht, door de dubbele
gemeenteraden behandeld, en liggen zij in den
Haag op afdoening te wachten. ... tot een Mi
nister eindelijk zich eens ontfermen zal over Am
sterdam. Edoch, vqor alle overige steden is haast,
alleen de hoofdstad oefene geduld.
Het gebed in den Raad.
De Amsterdamsche Raad heeft zichzelf
overtroffen.
Over de vraag : zal het gemeenteraadsgebed
worden afgeschaft, heeft hij gestemd en niet
gediscussieerd.
Volkomen terecht.
Ieder wist wel, toen hij ter vergadering
kwam, wat er vóór of tegen het behoud van
deze weinig plechtige, maar niettemin als ern
stige daad beschouwde handeling, te zeggen
viel.
Toch was dit stemmen zonder gesproken te
hebben, door de voorstellers zelf verzocht, een
welsprekend getuigen. Men wilde natuurlijk
te kennen geven, dat bij de
begrootingsdiscussie gebleken was, hoe onderwerpen van
geloof en ongeloof, bij de tegenwoordige samen
stelling van den Raad, daar niet aan de orde
behoorden te komen. Geen redeneering dus
in zulk een college over het gebed en geen
gebed ook. Beiden passen daar niet.
Want hoe men ook moge denken over de
beteekenis van het bidden bij den aanvang
van een raadszitting, hiermede zullen
geloovigen en ongeloovigen wel instemmen, een
gebed, dat met 18 tegen 13 stemmen behou
den blijft, kan niet lang meer gehandhaafd
worden. En wie zal zeggen hoe de stemmingz< u
zijn uitgevallen, als de 8 afwezigen ook hun
stem hadden uitgebracht! Wie weet of dan
over de vraag: of de Raad godsdienstig zich
zou betoonen, de stemmen niet hadden ge
staakt !
Nu het gebed eenmaal een twistappel in
de vergadering is geworden, is, hoe men
ook volhoude het te doen uitspreken, het
gebed het gebed niet meer.
Intusschen, de Raad verdient een pluimpje,
dat hij ons voor gekrakeel over een uiting
van godsdienstzin heeft bewaard. Helaas,
dat andere onderwerpen van beteekenis op
de agenda niet zou teer van aard zijn, dat
de heeren liefst er over stemmen zonder er
over te spreken. Wat zouden zij, behalve den
zegen van verslaggevers en lezers daarvoor te
ontvangen, beloond worden met den dank
van een vaak zoo lang wachtend ongeduldig
publiek!
Ferdinand de Lessèps.
Negen-en-tachtig jaar is Ferdinand de
Lessèps oud geworden; had de dood hem
vijftien jaren vroeger aan zijn werkkring
ontrukt, dan zou hij een onbevlekten naam
en een onbetwisten roem hebben nagelaten;
dan zou hij, Ie ijraud Fmnr-ais, gevierd en
verheerlijkt zijn als een van de weldoeners