De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 16 december pagina 2

16 december 1894 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 912 der menschheid en als de schepper niet slechts van stoute werken, maar ook van onbereken bare rijkdommen. En thans trof de dood, die te lang draalde, een man wien het noodlot slag op slag heeft toegebracht; die door zijn grenzenloos zelfver trouwen, gepaard met een betreurenswaardig gebrek aan nauwgezetheid in de keuze zijner middelen, millioenen heeft verspild en dui zenden ongelukkig heeft gemaakt, wiens tweede grootsche onderneming niet slechts een jammerlijk fiasco, maar bijna ecne natio nale ramp is geweest, en die slechts door de toenemende verzwakking van zijn lichaams krachten en zijn geestvermogens ontkomen is aan de ten uitvoerlegging van het rechter lijk vonnis, dat hem, den binnen en buiten 4e grenzen van zijn vaderland geëerden en bewonderden man, veroordeelde wegens op lichterij en misbruik van vertrouwen! Gelukkig heeft de Lesseps" van dit ont eerend vonnis nooits iets vernomen. Zijn geestestoestand maakte het vroom bedrog mogelijk van zijn familieleden en vrienden, die de droevige waarheid zorgvuldig voor hem verborgen hielden. Maar toch heeft de Panama-katastrophe de laatste jaren van zijn leven verbitterd. »Toen hij zag, dat de ramp onvermijdelijk was," zoo schreef dezer dagen een zijn vrienden »had hij de kracht niet meer om tegen het noodlot te strijden, en viel hij ter aarde om niet weder op te staan. Hij herkende zijne vrienden nog, maar slechts in een vluchtige opflikkering van bewustzijn. Ik heb hem voor de laatste maal gezien in zijn klein werkvertrek in de Rue Montaigne te Parijs. Hij zat voor het vuur, met een dikke deken over de beenen. Op het geluid mijner stem stond hij op en omhelsde mij : »Zijt gij daar? het is goed dat ge komt; ge blijft bij ons dêjeüneeren, niet waar?'1 Maar toen zweeg hij, en zonder mijn antwoord af te wachten, staarde hij voor zich uit, »Gij waart het, arme lieden, bedrogen in uwe rechtmatige verwachtingen, wier spaar penningen, in het zweet uws aanschijns ver diend, als sneeuw waren versmolten, gij die de zekerheid voor uwen ouden dag en dik wijls het brood voor uwe kleine kinderen hadt verloren ; u zag hij in de verte, altijd, altijd : en daarom zweeg hij na den vriendengroet en staarde voor zich uit. »O vloekt hem niet, nu hij ons verlaten heeft, want geen smart is te vergelijken ge weest met de zijne. Gij zijt slachtoffers ge weest, maar hij was het evenzeer. «Gelukkig hij, die te rechter tijd sterft!" Ferdinand de Lesseps werd op 19 Nov. 1805 geboren te Versailles, uit een familie van diplomaten en reizigers, waarvan bijna alle leden consulaire posten in Oostersche landen hadden bekleed. Zijn vader, Mathieu, graaf de Lesseps, was gedurende zeven jaren consul in Marokko, en ging later naar Egypte; in 1821 werd hij Fransch consul in Syri en later consul-generaal en zaakgelastigde in Tunis waar hij in 1832 stierf. Ferdinand de Lesseps werd opgevoed in het collèye Henri Quatre te Parijs, en begon zijne diplo matieke loopinan op twintigjarigen leeftijd als attachébij het Fransche consulaat-gene raal te Lissabon. Na een korten tijd op het ministerie van buitenlandsche zaken werk zaam te zijn geweest werd hij overgeplaatst naar het consulaat generaal te Tunis. In 1831 ging hij naar Egypte en twee jaren later werd hij tijdelijk belast met de leiding van het consulaat-generaal te Alexandrië. Toen daar in 1836 de pest heerschte, die een derde der bevolking wegmaaide, werd de Lesseps wegens zijn kloeke houding be noemd tot ridder van het Legioen van Eer. In het jaar 1838 verliet hij Egypte en werd achtereenvolgens consul te Rotterdam, te Malaga en te Barcelona. In deze laatste plaats nam hij gedurende het bombarde ment van 1842 afdoende maatregelen tot bescherming der Fransche onderdanen, welke diensten werden beloond met het offi cierskruis van het Legioen van Eer. Tijdens de Februari-revolutie werd hij naar Parijs teruggeroepen en vandaar door Lamartine als gezant naar Madrid gezonden. In het begin van 1841) werd de Lesseps op dezen post vervangen door Joseph Bonaparte, en korten tijd daarna belastte de minister Drouyn de Lhuys hem met eene diploma tieke zending naar Rome. De Fransche troepen hadden destijds Rome aangetast, om daar het gezag van den paus te herstellen, waartegen de Romeinen in opstand waren gekomen, en aan de Lesseps werd de leiding der onderhandelingen tusschen de beide par tijen opgedragen. Hij trachtte zich in vollen. ernst van deze taak te kwijten, maar de Fransche regeering had dit volstrekt niet bedoeld en desavoueerde den onderhandelaar, die de kunst niet verstond om tusschen de regels van zijne instructie het tegendeel te lezen van hetgeen zij naar de letter bevatte. Hiermede eindigde de diplomatieke loop baan van de Lesseps, gedurende welke hij de gelegenheid had gevonden om aan zijn land vele belangrijke diensten te bewijzen. De ervaring, door hem in het Oosten op gedaan, maakte hij zich ten nutte om (in 1854) van den Egyptischen onderkoning de concessie te verkrijgen voor de doorgraving der landengte van Suez, en aan dit groot sche werk wijdde hij tot het jaar 1869 al zijne krachten. Bekend is het, hoe hij hierbij vooral te worstelen had met den heftigen tegenstand van Engeland, maar ook hoe de Engelsche regeering zelve later van de geld verlegenheid van Ismaël-pacha heeft partij getrokken om de grootste aandeelhouder in de nieuwe kanaalmaatschappij te worden en hoe Engeland meer dan eenig ander land voor zijn handel en verkeer de voordeelen van .den nieuwen zeeweg heeft genoten. Kon het Suez-kanaal in alle opzichten, ook financieel, eene goed geslaagde onderneming worden genoemd, met het Panama-kanaal was helaas het tegendeel het geval. Het viel den eersten concessionarissen van dit werk (generaal Tiirr en Bonaparte-Wyse) niet moeielijk, den beroemden pcrceur d'istlimes voor hunne zaak te winnen: voor eene speculatie op zijne ijdelheid was de met roem en eer overladen man steeds vatbaar. Ware hij een ingenieur van beroep geweest, dan zou hij zich zeker beter rekenschap hebben gegeven van de ontzaglijke moeielijkheden, aan dit werk verbonden, waarbij de aanleg van het Suez-kanaal kinderspel was. Maar het succes had zijn vroeger zoo hel deren blik beneveld; hij meende alles beter te weten en beter te kunnen dan de beste deskundigen en wierp hun ongunstige rap porten met een machtspreuk omver. Dit is zeker de meest welwillende opvatting van zijne houding gedurende de jaren 1879 tot 1888. Voor zijne werkelijke vrien den moet het pijnlijk geweest zijn,den grijsaard met al de attributen eener schaamtelooze reclame van stad tot stad te zien trekken, om der goêgemeente de spaarpenningen uit den zak te kloppen, die voor bijna de helft in de zakken van gewetenlooze speculanten zijn terecht gekomen. Veertien milliarden heeft de Panama onderneming aan de lands lieden van de Lesseps gekost, om ten slotte te eindigen in eene déb/lcle zonder voorbeeld, waarbij óók de goede naam van den man, die reeds in 1879 voor zich, en voor zich alleen, de verantwoordelijkheid voor hetgroote werk had geëischt, jammerlijk is te gronde gegaan. Gelukkig kan van hem getuigd worden, dat hij zelf niet getracht heeft, zich bij deze zwendelarij te verrijken; zij heeft hem integendeel een groot deel van zijn ver mogen gekost. Het nageslacht zal, ter wille van de on sterfelijke verdiensten van den man, die trots allen tegenstand, trots intriges, verguizing en bespotting, met onbezweken volharding en ongeëvenaarde geestkracht een werk heeft voltooid, dat een ware weldaad voor de geheele menschheid is geworden, in zijn oordeel zachter zijn dan de tijdgenooten thans nog kunnen wezen. Voor ons is de herinnering aan het treurig einde van een zoo roemvol leven een reden om te herhalen, wat bij de Panama-katastrophe onze teekenaar den wijs geer der oudheid tot den zwaarbeproefden de Lesseps liet zeggen: »Niemand prijze zich vóór zijn dood gelukkig"; maar ook om, met de muze der historie op die plaat te ver klaren : »Maar ///)' heeft genoeg voor de on sterfelijkheid gedaan!" iiiiiMiiiimiiimiiMMimimiiimiiiiiiiMiiiiiitM Sociafó iiiummiiMMiiimiMiiiMiimiiiiiiimimii Verzekering tegen Werkloosheid. Wij beweerden in ons vorig artikel dat de armenzorg nooit goed te regelen is. indien niet vooraf de valiede werkloozen en de invaliede oude werklieden van de tigenlijk gezegde paupers worden gescheiden door do invoering van verzekeringsfondsen tegen do gevolgen van de werkloosheid en van den ouden dag. Pensioenfondsen bestaan inderdaad in ver schillende landen reeds en wij zagen dat ze ook in ons land meer en meer tot de rijpe vruchten" gaan behooren, al is er dan ook nog weinig kans, dat die onder liet tegen woordig régime zullen kunnen worden geplukt. De verzekering tegen werkloosheid daar entegen verkeert nog in het eerste stadium van wording; slechts een bescheiden begin is hier en daar te bespeuren. Zwitserland, dat op sociaal terrein reeds zoo menig goed voorbeeld gaf, schijnt ook hier weer vóór te gaan. Dit jaar werd in het kanton SI. (lallen een wet ingevoerd, waarbij de ge meenten of groepen van gemeenten worden gemachtigd aan de mannelijke arbeiders mot een loon beneden 5 fr. per dag de i:rr/i/.iclifii/tj op te leggen om een onderling verzekering*fonds op te richten tegen de werkeloosheid. De toetreding van arbeiders die meer dan 5 fr. verdienen is facultatief; die der vrouwen kan facultatief of verplichtend zijn. Dispen satie bestaat alleen voor hen, die reeds aangeslottn zijn bij een vrije verzekeringsmaat schappij die hun een uitkeering waarborgt van minstens gelijk bedrag als de verplichte uitkeering hunner gemeente. De statuten der fondsen moeten onder hoogere goedkeuring worden ontworpen door den gemeenteraad en eene commissie uit de arbeiders. De raad van administratie moet bestaan uit minstens vijf leden; de verzeker den verkiezen daarin hunne vertegenwoordi gers naar evenredigheid van hetgeen zij in het fonds bijdragen. De uitkeering moet minstens l fr. per dag bedragen, den Zondag niet inbegrepen. Zij geschiedt voor niet langer dan CO dagen en alleen aan valiede arbeiders die buiten schuld zonder werk zijn, die geen arbeid, behoorende tot hun vak of' geëvenredigd aan hun kracht, j aangeboden tegen den geldenden loonstandaard, hebben geweigerd en die gedurende minstens 6 maanden geregeld hun premie hebben betaald. Een langere termijn kan worden gesteld voor niet-ingezetenen der ge meente. Minstens n arbeidsbeurs moet aan elk fonds worden verbonden. De noodige gelden wo_rden verkregen, l" door eene bijdrage der arbeiders van hoogstens 30 centimes per verzekerde en per week ; 2' uit vrij willige bijdragen; 3 ' uit een gemeentelijk subsij die, dat hoogstens 2 franc per verzekerde en per jaar kan bedragen, behalve de kosten van administratie; en 4' uit bijdragen van het kanton en eventueel ook van de Federatie Wat er jaarlijks te kort mocht komen, wordt aangevuld voor de helft door de gemeente en voor de wederhelft door het kantor. Het kanton kan ook vrije verzekerings fondsen subsidieeren, die de verwachting recht vaardigen, dat ze aan hun doel zullen be antwoorden. De arbeider die aan de verzekeringsplicht is ondenyorpen en zijn premie niet betaalt, hoe wel hij daartoe in staat is, wordt gestraft met een boete van 3 tot 25 fr., benevens gevan genisstraf van l tot 5 dagen. De verzekerde, die onderstand heeft getrokken door valsche verklaringen, verliest zijn recht op uitkeering gedurende het loopende jaar. Op deze algemeene grondslagen hebben de gemeenten Saint-Gall, Tabled en Straubenzell gezamenlijk reeds een verzekeringsfonds ont worpen. Volgens dit plan zullen alleen de mannelijke arbeiders, ten getale van 5100, verzekerd worden tegen betaling eener premie van 20 centimes per week, zoodat daardoor per jaar over 53040 fr. kan worden beschikt. De onderstand wordt bepaald op 2 fr per dag; het ontwerp gaat uit van de veronderstelling dat het aantal werkloozen 10 pCt. der arbei ders zal bedragen ; de uitkeering, over het maximum van 00 dagen, zal dus in het ge heel kunnen beloopen 01.200 fr per jaar. Het tekort komt derhalve op 8100 fr., welke zullen worden bijgepast door de drie geïnteresseerde gemeenten en het kanton. Ziedaar een voorbeeld dat ernstige over weging verdient naar het ons voorkomt. Hoe geheel anders toch zou het er om ons heen niet reeds uitzien als onze ouden van dagen en onze werkloozen eens behoorlijk onder dak waren gebracht! Wij lazen over deze dingen juist in de dagen toen de heeren Rutgers en Pijn appel i 11 onze Tweede Kamer zich zoo boos maak ten over »opruiing" in de volksvergaderingen van den laatsten tijd en verlangden dat de Regeering de liefde tot de gemeenschap er weer in zou brengen door wapenstok en ge vangenisstraf. Wat dunkt u, zouden de middelen, die wij in dit en ons vorig artikel bespraken, op den duur niet doeltreffender zijn ? Benige Onderwijscijfers. Hot zuiver bedrag der'kosten van het lager onderwijs bedraagt bij ons te lande f l l 351.000 Daarvan betaalt: het Rijk ongeveer > de gemeenten ongeveer ....?» <>])i.ü!i. lux,,nd. Het aantal scholen bedraagt: 2',)U3 1331 Daaraan zijn verbonden het volgend aantal onderwijzers en k \vookelingen 13121 5550 Hel, aantal leerlingen bedraagt lOn'Jlo 2<i537s Hiervan ontvangen kosteloos onderwijs 221551 52022 Hot aantal kinderen van O 12 jaar dat geen onderwijs genoot, bedroeg: 1^75 . . S1113 . . of 17 p('t. l s.s.-, . . 73! LH . . , 13 1S!)2 . ? Oio,S . . ., lo ., Wal den invloed van het. onderwijs be treft op don inleilecuioelen on nu;reelen toostand dor bevolking, staan ons slechts weinig gegevens ten diensteHet aantal miliciens die konden lozen noch schrijven bedroog: 1s75 . . 123 p('t. ls.s-, . . 102 l s! L' . . 5.4 Dit percentage der analpluibuteii is veel grooter bij de gevangenen: Het bedroog : 1S75 . . 25 p('t, lssr> . . 22 ., 1S!I2 . . 25 Hieruit zou men kunnen afleiden dat hot onderwijs, gunstig werkt op de moraliteit. (iohcol afdoend schijnt dit, 'oewijs echter niet. ('ijtiTs. din een betrouv\ baron maatstaf leveren voor de moraliteit van hen. die uit stekend kunnen lozen en schrijven, bezitten wij niet. maur wel is het bekend, dat er ook daaronder volei! voorkomen, d,;1, IHK-WCI zo niot in do gevangenis zitten, zeer schraal voorzien zijn van -christelijke on maatschap pelijke deugden"! l Je invloed der godsdiensten op de mora liteit, wordt door sommigen wol eens afgeleid uit, de volgende statistiek: Op do l ui n il l protestanten zijn-'!') 1 veroordeelden ., , luiiiifi katJinü-kea .. r.'i.s '.. . 1!K_M|!I isrnëlielen ., .111.3 ., .Mag men hieruit nu besluiten dal de Is raëlieten de beste en do Katholieken de slechtste mens-enen zijn ? Dan zou dit misschien meteen, oen verkla ring wezen van het feit, dat de katholieken de joden zoo slecht kunnen uitstaan! Wij zouden echter deze conclusie liever niet voor onze rekening willen nemen, evenmin als wij op grond van deze cijfe; s zouden durven beweren dat de protestanten, die in Duitschland en elders de Joden vervolgen, dit alleen doen, omdat deze zooveel beter zijn dan zij! * * * Concurrentie door gevangenisarbeid. Er wordt heel dikwijls geklaagd over de concurrentie die de nijverheid ondervindt van den arbeid in gevangenissen en Rijks werkinrichtingen. Mr. Kerdijk sprak hierover van de weet in de Kamer en de Minister scheen niet ongenegen een onderzoek te doen instellen. Wat de arbeid in do gevangenissen en Rijksinrichtingen beteekent kan tennaastenbij worden afgeleid uit het loon dat in 1893 alleen in de gevangenissen werd uitbetaald en dat in totaal bedraagt ruim / 50,000. Indien wij nu het loon in geld in de gevangenissen mogen stellen op het vijfde gedeelte van dat op de vrije arbeidsmarkt dan wordt door den gevai.genisarbeid alleen circa 2Va ton loon aan de arbeiders onttrokken, een bedrag waarvan circa 400 arbeidersgezinnen matig zouden kunnen leven. Zonder beteekenis is dit zeker niet. Maar staan we hier niet voor een r.oodzakelijk kwaad ? Indien men in de gevangenissen niet liet arbeiden, zou dit zeer slecht werken op het moreel der gevangenen, en indien men dezen geen productieven arbeid liet verrichten, dan zou de Staat de opbrengst daarvan derven en er dus zooveel meer belasting moeten worden opgebracht, direct of indirect mede door de industrieelen en arbeiders, die thans over benadeeling klagen. Zoo zou de zaak dus vrij wel op hetzelfde neerkomen. Zou de eenige oplossing hier niet zijn den gevangenisarbeid zooveel doenlijk te beper ken tot hier te lande niet vervaardigde arti kelen en hem overigens te verdeelen over ver schillende takken van industrie, opdat de concurrentie over zoo velen mogelijk worde verdeeld en dus zoo weinig mogelijk worde gevoeld ? Misschien zou men op deze wijze de ge vangenissen tevens kunnen dienstbaar maken aan de beoefening van vakken die hier tot dusver vreemd waren maar die bij ons even goed een arbeidsveld zouden kunnen vinden als in het buitenland. Socirs. IIIMIIIIMIIIIIIIIlllltMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIMIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIHMIIIII Kroniek. Voor hen, die meonon Jat ia mijn vorig arti kel meer beweerd is dan bewezen is, en die zelf de oude spullen niet bij hand hebben om mijn berichten te controleoren, wil ik nop enkele aan de documenten outleerde zaken meèdoelen. /e zijn curieus genoeg. Kn waarlijk wel iets meer dan curieus. In bet klein geeft detooneelbeweging van 1S70 ons te loeren, op welke wijze men van zekere zijde publieke misstanden tracl.t te verhelpen, liet is de methode van iets uit niets te maken; een procédédat ons menschen. die zelf tot hetgeschnpene liohooreu. nog nimmer gelukken mocht. Zonder geest en talent voor kri tiek of drama, zonder ervaring of toewijding in de praktijk. En zonder dat men er geld voor had of voor over had. Het is niet mogelijk, dit leert ons de geschiedenis welke we bespreken, dat uit onze beschaafde klasse een eenigszins belangrijk ge tal personen zich voor een zuiver ideëel doel, andere- dan hoogst onbeduidende offers getroos ten. De massa van het fatsoenlijke publiek heeft iets, wat ik niet noemen wil, aan bemoeiïngen die geld uit, in plaats van m den zak zoudei, brongen. Dit mag geen nieuwe opmerking zijn, men gaat voort met te d»en alsof het niet zoo "as. De meening is nog altijd, dat ons particulier initiatief vooral in zaken van anderen dan stof fel ij k en aard, het groote middel is. Men richt steeds nieuwe zedelijke lichamen op, en nuttige of artistieke vereenigingen. alsof er genoeg fut en vertrouwbare. ofl'ervaardige, daadwillige geestdrift bij ons aanwezig was, om ze te doen slagen. Bijna geen verslag van eenigen bond of genootschap dat een onzoli'/üi.-litig -streven heeft, of men vindt de ergste klachten dat de leden geen geld geven en geen belang stelling toonen. Men wil, zooals het genoemd wordt met een uitdrukking, die juister is dan menigeen denkt: irttar hebben voor zijn gold. Kn tijd ii geld. De omstandigheden waarumier als een juk van ijzer, het beschaafde publiek verkeert, gedoogen niet dat de wenschen en zuchten van zijne leden zich samenvoegen lot een krachtig, ideëel en ideaal streven naar hoogere, onstoffelijke goederen. Alloen wie deze po-u,ev« eene bevredigende verklaring kunnen geven van het drukke maar kwijnende vereenigingsieveu onzer dagen. * De kritiek die aanvankelijk in het orgaan van hetTooneelverbond werd opgenomen.is pon bespot ting van haar programma. Men vindt haar in (b n eersten jaargang in den vorm van brinve.'i aan den Directeur van het orgaan; onder \\elken titel men den heer Mr. ,1. X. van Hall, toe-nmaa's te l'trecht, aan het tijdschrift had ver bonden. Voorts bestond er wel niet anders dan in naam eene Commissie van Redactie: 11. J. Schimmel, W. J. Hofdijk en Max Itooses.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl