De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 23 december pagina 1

23 december 1894 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 913 DE AMSTERDAMMER A9. 1894 WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat twee bijvoegsels. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bjj de Vijzelstraat, 542. Zondag 23 December Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? Voor Indiëper jaar mail Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . Reclames per regel 1.65 9.0.12' 0.20 0.40 IV H O IT Di VAN VERRE EN VAN NABIJ : Twee of n ? Oorlog en Marine. »Umsturz" en »Immuniteit." Panamino of Panamaccio ? SOCI ALE AANGELEGENHEDEN, door Socius. TOONEEL EN MUZIEK: Kroniek, door G. Klein Eyolf. Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. KUNST EN LETTEREN: R. I. P., door J. V. Indrukken van een Belg in Nederland, door Cyriel Buijsse. Buitenl. Bibliografie, door F. C. Jr. en H. v. d. B. SCHAAKSPEL. VOOtl DAMES, door E-e. RECLAMES. UIT Dr. GANNEF'S STU DEERKAMER. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. Bijvoegsel. Uit Fabian's dagboek. I. KUNST EN LETTEREN: De broeders, door Frits Lapidotb. I. Jardin d'Epicure. Een nieuwe text der Evangeliën. INGEZONDEN. FEUILLETON: Een studentenherinnering, naar het Fransch van Alexis Meunier. Twee of n? Mr. van Houten heeft zijn begrooting er door gehaald zonder wijzigingen, alles heeft men hem toegestaan, zelfs de ver bouwing van de Groningsche bibliotheek. Toen de Kamer de Utrechtsche Staten-Kamer hem niet wilde weigeren, verloor de Heer Kerdijk op eens den moed, en trok zijn amendement tot schrapping van den post in. Wat leert men hieruit? Is Mr. van Houten nu zoo'n buitengewoon krachtig en handig debater, dat het voor een Kamer onmogelijk is zich met goed ge volg tegen hem te verzetten? O. i. volstrekt niet. Neen, men kan er alleen uit zien, hoe Mr. van Houten's politiek in de practijk, de politiek van de meerderheid der liberale partij is, en dat hij wel verre van beschouwd te moeten worden als een die in de liberale politiek achteraan komt sukkelen, inderdaad niet wat zijn karakter, maar wat zijn over tuiging en streven aangaat, juist de perso nificatie is van die politiek. Men heeft hoog opgegeven van de scheu ring der liberale partij, tengevolge van de kies wet-historie. De zes en dertig stonden tegenover de vierentwintig als partij tegen over partij. Hier de democraten en daar de conservatief-liberalen ; principieel gescheiden, onvereenigbaar, wijl men te doen had met tweeërlei geest. Maar daar komt de begroo ting aan de orde, en op eens is de tegen stelling weer zoek! Zeker, onder de liberalen zijn verschillen. De een gevoelt neiging naar rechts, de ander helt over naar links, maar dit neigen en dit hellen zijn niet eens aan vaste regelen gebonden en in elk geval zij voeren slechts zeer enkelen uit het centrum der partij. Zoodra het op de practische toepassing van beginselen en denkbeelden aankomt, vindt men de over-over-groote meerderheid te saam. Zoo bleek bij de behandeling dezer begroo ting opnieuw. Wij noemen hier als voorbeeld nog eens de verbouwing Groningsche Universiteits bibliotheek. Een herziening der Hooger Onderwijswet moge door van Houten niet dringend worden geacht, voor alle werkelijk hervormingsgezinden is zij een eisch des tijds. Dat het behoud van drie volledige staats universiteiten naast eene gemeentelijke univer siteit en eene vrije universiteit - eene on verdedigbare geldverspilling verdient te heeten; slechts weinigen die het betwijfelen zullen. En nu zou men, terwijl over het lot van de Groningsche Universiteit binnen enkele jaren eene beslissing moet worden genomen, gelden toestaan tot uitbreiding der bibliotheek en tot vermeerdering van het daaraan verbonden ambtenaarspersoneel. Men denk e zich zulk een voorstel in een kamer met 30 of 40 democraten op een tijd als de deze, waarin het, om niet te zeggen onmogelijk, zeer zeker hoogst moeilijk is aan de noodigste eischen te voldoen! En toch, de heer Kerdijk, die een amen dement tot afvoering van dien post van de begrooting had ingediend, trok dat in, waagde het niet aan eene stemming; hij wist wel dat er zelfs bij zoo iets rationeels op slechts weinige van de zes en dertig te rekenen viel. Daarom behoort men bij het redenee ren over den politieken toestand ten onzent, na de kieswet, wel in het oog te houden, dat, al vergaderen de liberale kamerleden in twee groepen, ieder onder n eigen bestuur zij bijna allen toch nog in een en dezelfde rich ting worden gestuurd. Bij eenig verschil in meening, d. i. bij een haast merkbaar uiteen gaan in theorie, blijft er een eenheid van willen en wenschen, een overeenstemming in de praktijk. Want wat zou voor dit laatste beter toetssteen kunnen zijn dan een debat, niet over een begrooting in het algemeen, maar over begrootingsposten ? Oorlog en Marine. Het scheelde maar een paar stemmen of de Minister van Marine had zijn drie krui sers van 3 millioen het stuk niet gehad. Geef ZExc, zoo luidde het advies van den heer A. Smit, twee kruisers, maar dan twee elk van 4 millioen en besteed l milli oen aan torpedo-booten enz. Gun ZExc., aldus zei de heer Bahlmann, twee kruisers van 3 millioen, in plaats van drie; maar de Kamer gaf den heer Smit on gelijk met 58 tegen 27, en den heer Bahlmann met 46 tegen 43 stemmen. Over een jaar zullen we dus drie kruisers rijker zijn dan thans. Nederland kan als koloniale mogendheid het niet zonder oorlogschepen stellen. In de behoefte daaraan behoort te worden voor zien. Of het als Europeesche mogendheid het niet even goed als Belgiëzonder vloot zou kunnen redden, met een paar paradeschepen, ziedaar een vraag, die men haast niet opperen durft. Er over te redeneeren heeft in elk geval geen nut. Toch gelooven wij, dat de Kamer de millioenen voor die kruisers heeft toegestaan, meer geleid door het besef, dat een werk verschaffing aan drie scheepswerven een goede daad is, dan uit een diep gevoel van behoefte aan drie kruisers van drie millioen. Daarom verwierf dan ook het voorstel Smit, dat de strekking had om de Rijkswerf ten voordeele der particuliere werven af te breken, weinig bijval, en viel toch ook nog het voorstel-Bahlmann, dat zonder de Rijkswerf te bedreigen er slechts twee in plaats van drie in aanbouw wilde doen nemen. En inderdaad men zou al bijzonder onmenschlievend moeten zijn, om in deze dagen het den Kamerleden tot een ernstig verwijt te maken, dat zij oorlogs schepen laten bouwen om eenige duizenden arbeiders te behoeden voor broodsgebrek. Oorlog en Marine, men vergeet het te dikwijls, zijn, vooral in een land als het onze, twee departementen niet alleen van verwoesting, maar ook van philantropie. De ruim 35 millioen geven velen tienduizen den brood, zij het dan ook voor improductieven arbeid. Bestonden deze twee bedeelings- en werkverschaffings departemen ten niet, of werden zij plotseling opgeheven, de verwarring op de arbeidsmarkt zou onbe schrijfelijk, de aanwas van het proletariaat zou verschrikkelijk zijn. Daarom is het zaak, het toestaan van gelden voor Oorlog en Marine, afgescheiden van de werkelijke behoefte aan verdedigings middelen, die natuurlijk niet te ontkennen is, te beoordeelen uit een economisch oogpunt. Doet men dat, dan valt af te keuren het aanleggen van verdedigingswerken, daar waar zij een bedreiging zijn van de wel vaart der inwoners, het onttrekken aan de productie van de vruchtbaarste deelen des lands; het doen bouwen van schepen en het doen vervaardigen van wapenen buitenlands voor zoover dit niet onverbiddelijk door het doel, waarvoor men zich dergelijke op offeringen getroost, wordt geëischt. De zoogenaamde anti-militaristen -- en welk goed Nederlander is militarist ? vin den het jammer, dat Oorlog en Marine zoo veel geld verslinden, hetwelk oneindig beter zou kunnen worden besteed. Maar wat hen zeker wel het meest heeft geërgerd, dat door onze Marine zoo veel onbruikbare, althans minder goed ter faam staande schepen in het buitenland werden gekocht. Vraagt men voor onze vloot vaartuigen, die hier te lande kunnen worden gebouwd, dan zal de oppositie niet zoo heel sterk zijn, daar de felste antimilitarist altoos nog philanthroop genoeg is om niet op eenige millioenen te zien, als hij weet dat zij tot werkverschaffing aan den Nederlandschen werkman zullen dienen. Gelukkig begint men dit te 's-Hage in te zien. En het ware te wenschen dat de Minister van Oorlog dat ook bedacht bij zijn aanvraag om nieuwe geweren. Dat de gerustheid der natie veel grooter zal zijn bij een aanval van een der groote mogendheden, wanneer zij weet, dat ons legertje de allerbeste geweren heeft, kan betwijfeld worden. Maar moeten wij nu toch aan de uitgaaf van eenige millioenen voor dit doel gelooven, dan zou de Minister zeker veel van de o. i. zeer gegronde bezwaren wegnemen, als hij in zijn voorstel tot aankoop van die geweren opnam de bepaling, dat zij uitsluitend in Nederland zuilen vervaar digd worden. Het zenden van alweder een tiental millioenen over de grenzen, waarvoor iets verkregen wordt van zoo problematische waarde als dit oorlogsmateriaal, is moeilijk te verdedigen. Eer wij een leger bezitten, dat onze nationaliteit zal kunnen handhaven, zullen nog wel eenige jaren verloopen. Wat kan er dan tegen zijn, iets langzamer te komen in het bezit van een vuurwapen, aangaande welks onmisbaarheid zelfs onder de deskun digen zooveel verschil van gevoelen bestaat ? Indien 't half kan, moet de 35 millioen toch, behalve voor oorlogsdoeleinden worden uitge geven ter ondersteuning van de werkeloozen en tot bevordering der binnenlandsche in dustrie. Umstnrz" en Mmnniteit", Journalisten staan bij de streng; taalmannen dikwijls in een slecht boekje om het al te veelvuldig gebruik van vreemde woorden. Laat ons maar dadelijk erkennen, dat het zeker het verstandigst is, deze beschuldiging met een ootmoedig peccavimus te beantwoor den. Maar wij pleiten verzachtende omstan digheden : de eisch van kort en duidelijk zijn moet dikwijls zwaarder wegen dan de beden kingen van den purist, den taalzuiveraar. Zoo hebben in de laatste weken de couran tenlezers voortdurend de woorden »Umsturzontwerp" en »iramuniteits quaestie" onder de oogen gehad. Die uitdrukkingen zijn tamelijk barbaarsch en zeker niet mooi, maar zou men liever telkens willen hooren van ->>het wets ontwerp tot verscherping der bepalingen van het Duitsche wetboek van strafrecht, in welke met straffen worden bedreigd, diegenen welke door woorden, daden of geschriften aansporen tot de omverwerping der bestaande maat schappelijke orde" (welke omschrijving nog niet eens volledig zou zijn); of van »de vraag, of het geoorloofd is, afgevaardigden straf rechtelijk te vervolgen voor uitlatingen, door hen gedurende de zitting van het Parlement in hunne hoedanigheid van volksvertegen woordigers gedaan?" Het Uiiisturz ontwerp is de naaste aan leiding geweest tot Caprivi's val en zal waar schijnlijk zijn opvolger nog menig moeielijk oogenblik bezorgen. Want terwijl de uitzon deringswetten van vorst Bismarck uitsluitend en uitdrukkelijk waren gericht tegen de sociaal democratie, kunnen de kaoetschoek-paragra fen van het nieuwe ontwerp toegepast wor den tegen elke oppositie-partij. Zelfs de ultra-conservatieven zullen, wanneer zij de hand in eigen boezem steken, tot het be sluit moeten komen dat zij met hunne antisemitische en agrarische agitatie menig maal binnen het bereik der thans voorge stelde strafbepalingen zouden zijn gevallen. Een Duitsch blad heeft dezer dagen op gemerkt, dat het voortaan zelfs bedenkelijk zal worden, hooggeplaatste personen met een loyaal Ilurrah te begroeten. \Vant»Hurrah," dat oorspronkelijk een oorlogskreet is, komt van het Turksche oeruJi, de gebiedende wijs van het werkwoord oer mak, dat doodslaan beteekent. Stel u een bataillon of wel eene verzameling burgers voor, den keizer en diens gevolg begroetende met den kreet: »Slaat ze dood!" Zou dat geen hoogverraad zijn? De immuniteits-quaestie is ter sprake ge bracht naar aanleiding van de weigering der sociaal-democraten in den Duitschen Rijks dag om op te staan, wanneer er een »Hoch!" op den keizer wordt uitgebracht. Op aanspo ring der regeering is tegen de boosdoeners een vervolging ingesteld wegens majesteits schennis, of liever, den Rijksdag is verlof voor zulk eene vervolging gevraagd. Maar met zeer groote meerderheid is dit verlof geweigerd, en terecht. Zeker, het blijven zitten der sociaal-democraten was eene uiting van hunne gevoelens, eene politieke daad, al was het dan ook slechts een doen door laten. Maar het wettelijk beginsel, dat in de volks vertegenwoordiging den vrijen man de vrij heid van woord en uiting waarborgt, staat hooger dan de eischen eener geheel conventioneele hoffelijkheid. Als de regeering blijft bij haar plan, om de bedoelde boosdoeners gedurende het parlementair reces te vervol gen, zal zij slechts propaganda maken voor hen, die zij denkt te treffen. Panamino of Panamaccio ? De Italiaansche premier Francesco Crispi heeft weder een stouten slag geslagen om zich uit de verlegenheid te redden. Maanden lang had hij gedraald met de bijeenroeping der Kamer, en toen eindelijk de afgevaardigden op den Monte Citorio waren bijeengekomen, had hij hen verrast met een financieel exposé, dat wel alles be halve bemoedigend was, maar toch men is in Italiëop dit punt niet verwend! nog een weinig meeviel. Zoo scheen het on weer voor een oogenblik van de lucht te zijn, te meer omdat de oppositie, uit hoe talrijke en verschillende elementen ook samen gesteld, geen enkel staatsman bezit, die zich met Grispi kan meten. Maar de ongelukkige historie der documenten van Giolitti heeft alles weer op losse schroeven gezet. Men kent de geschiedenis der Romeinsche bankschandalen en herinnert zich hoe de directeur der Banca Romana, Bernardo Tanlongo, werd vrijgesproken omdat hij zich kon beroepen op instrucün van de hoogstgeplaatste regeeringspersonen en aantoonen kon, dat juist door dezen belangrijke documenten waren onttrokken aan het dossier, waaruit de schuld of onschuld der aangeklaagden moest worden bewezen. De heer Crispi en zijn vrienden hebben zich niet ontzien, den ex-premier Giolitti aan te wijzen als den man, die het onder zoek der justitie had verijdeld. En in zeker opzicht hadden zij gelijk: Giolitti zelf heeft erkend, dat hij als premier een aantal stuk ken uit het dossier had verwijderd, en het was voor niemand een geheim, dat hij alles heeft gedaan wat hij kon om het bankschandaal in de doofpot te stoppen. Uit een moreel oogpunt was dit zeker streng af te keuren, maar de zaak wordt eenigszins ver klaarbaar wanneer men bedenkt, dat de knoeierijen van achtereenvolgende ministers met Tanlongo's bank mede ten doel hadden, den koers der Italiaansche rente kunstmatig hoog te houden en zoodoende het crediet van den Staat te bevorderen. Zulke kunstjes moeten ten slotte ten nadeele uitloopen van hen, die ze toepassen, vooral wanneer de re geering, om zich van de medewerking of het stilzwijgen van afgevaardigden te verzekeren, dezen de gelegenheid geeft om voor eigen rekening mede te knoeien, waarvan een meer dankbaar dan bescheiden gebruik schijnt te zijn gemaakt. Tanlongo heeft voor zijne ta melijk onsoliede bank buitensporige privile giën en gunsten verkregen ; maar hij heeft die duur betaald, en bij dozijnen worden de afgevaardigden aangewezen, met welke hij zaken deed, die voor de bank niets reëels hadden en waarbij deze steunpilaren der re geering nietswaardig papier inruilden voor klinkende munt. Giolitti had dus documenten, en men be weerde natuurlijk, dat die voor hem hoogst compromitteerend moesten zijn: waarom zou hij ze anders hebben achtergehouden ? Thans is Giolitti met die stukken voor den dag ge komen, althans met een deel er van, zoo

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl