Historisch Archief 1877-1940
Ko. 913
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Allmers. Mijn liefde was niet van den beginne af aan
' begeerte.
Rita. Wat voelde je het eerste oogenblik voor mij ?
A. Angst.
R. Dat begrijp ik. Maar hoe kon ik dan toch zoo
yeel aantrekkelijks voor je hebben?
A. (half binnensmonds). Je was zoo tergend
mooi, Rita.
K. (ziet hem onderzoekend aan). Dus dat was
het alleen? Zeg, Alfred; dat alleen?
A. (tegenstrevend). Neen, er kwam nog iets bij.
R. (opgewonden). Ik voel wat dat was! HTtwareu
de ,,gouden bergen", zooils jij zegt. Niet waar?
A. Ja,
R. (Biet hem verwijtend aan). Hoe kon hoe
kon je dat doen!
A. Ik moest denken aan Asta.
11. (heftig). Asta, natuurlijk! (bitter). Eigenlijk is
Asta het dus die ons bij elkander heeft gebracht!
A. Zij wist er niets van; zij heeft er op het
oogenblik nog zelfs het vermoeden niet van.
Toch is het huwlijk in den eersten tijd geluk
kig geweest; maar de man reeds vóór hij Rita
kende zich een levenstaak gekozen hebbende
heeft zijn hartstocht zien voorbijgaan: das Gesetz
der Umwandlung, zoo verklaarde hij; hij is aan zijn
boek zyn beste gedachten blijven geven; hij bleef
trouw en goedig als echtgenoot, zorgde voor zijn
kind, zoo in den slender van het dagelijksch
leven henen; maar zyn boek, over de
verantwoordelykheid van den mensoh gaf hem eerst
hooge vreugde en gevoel van eigenwaarde. Doch
niet zooveel, of hij werd zich bewust, dat hem
iets ontbrak. HU is in de eenzaamheid gegaan,
en heeft voor zichzelf uitgemaakt, dat beter dan
in doode letters, in levende daden het besef van
verantwoordelijkheid wordt tot uiting gebracht;
hjj keert terug, en zal zich geheel wijden aan
zyn vaderplicht, de opvoeding van den kleinen
Eyolf. Het zal echter niet zoo zijn. Rita wil
haar man voor zich alleen hebben. Eyolf, zich
tusschen hen dringend, is haar hinderlijk. Rita
dreigt Allmers, indien hij haar verwaarloost, met
Borgheim te gaan coquetteeren, die verliefd is
op Asta:
U. Dau ontfutsel ik hem aan een andere-, dat is
precies hetzelfde, als wat Eyolf mij heeft gedaan.
A. Heeft kleine Eyolf een ander aan jou ontfutseld?
R. Zie je; zie je wel! Zoudra je ziju iiaiuu maar
noemt, word je weekhartig, en trilt je stem! (drei
gend met gebalde vuisten): O, ik zou bijna
in de verzoeking komen om te wenschcu Laten wij
er niet meer over spreken.
A. (/.iet haar angstig aan): Wat zou je
wenschen, Rita?
R. (heftig, loopt van hem weg): Neen,
neen, dat zeg ik je niet! Nooit!
Eyolf zoo heeft ook Asta geheeten b\j haar
broeder, in den tijd toen zij nog samenwoonden.
Eyolf is de naam, waarmede wordt aangeduid
de scheidsmuur tu*schen man en vrouw. Onmid
dellijk aanknoopend aan ons eerste citaat, zegt
Eita:
R. (niet bevredigd). Dan was het toch Asta,
(lacht smadelijk). Of neen ? kleiue Eyolf was
het, kleiue Kyolf, hoor je ?
Na de geboorte van Eyolf heeft Rita nog een
enkele maal bij Allmers den hartstocht gewekt.
Zij herinnert hem aan een van die uren.
R. Herinner je je dat nog, dat heerlijke
oogenblik, Alfred?
A. (schuift terug alsof h ij huivert).
Ik herinner mij niets; ik wil mij niets herinneren.
R. Het was hetzelfde oogenblik dat. . . . kleine
Eyolf kreupel werd !
A. (houdt zich aan de tafel vast, dof).
De vergelding l
R. (dreigend). Ja zeker, de vergelding!
Terwijl de ouders niet zorgden voor hun kind,
viel het en werd kreupel. En als Allmers zijn
voornemen wil ten uitvoer brengen, en al zijn
kracht wijden aan de ontwikkeling van alle talen
ten van den kleine, eischt zijn vrouw hem weder
op voor zich; het kind verdrinkt tijdens het krakeel
der ouders. Dan eerst staat hij voorgoed tusschen
vader en moeder, want ook Rita gevoelt nu, dat
de straffende oogen van Eyolf haar zullen ver
volgen, het meest wanneer zij haar hartstocht
den vrijen loop wil laten. En Allmers, nu zijn
levensdoel verloren hebbende, aan Rita al zijn
smart en wroeging wijtende, is liefst alleen. Een
oogenblik weder doemt voor hem een toekomst,
als Asta hem verhaalt, niet een stiefzuster, maar
in het geheel geen zuster van hem te zijn. Hij
wil met Asta leven, maar zij heeft hem lief, en
weigert. En zy gaat henen met Borgheim, die
haar liefheeft, maar haar ook geheel voor zich
zou willen hebben. Allmers en Rita blijven alleen;
ook in haar heeft ten slotte »das Gezetz der
rmwandlung" gewerkt en zij maakt Allmers deel
genoot van haar plan, om te gaan zorgen voor
de arme kinderen in het dorp, ze bij zich te
nemen.
A. Dat klinkt als reine onzin ! Ik zou geen mciisch
op de wereld weten, die daarvoor minder geschikt is
dau jij !
lï. Dan moet ik er mij geschikt voor maken ; mij
ontwikkelen. Mij oefenen.
-?/. Als dat je heilige ernst is wat je daar zegl,
dan moet er iets in je zijn veranderd.
R. Dat is ook zoo, Alfred. Het is jou werk. Jij hebt
een leegte iu mij opengelaten. Eu ik moet die ergens
mede aanvullen. .Met iets wat in de verte op liefde gelijkt.
Zij heeft een bijzondere reden voor het aan
vaarden van die taak : misschien kan zij in de
groote, geopende oogen van haar verdronken kind,
die haar nu achtervolgen, wat zachtheid brengen.
En Allmers zal haar helpen.
A. Dan staat ons een zware arbeidsleg te wachten,
Eita.
H. Wees maar gerust uu cu dan zal Zondagsrust
over ons komen.
In dit werk is dus niet de dramatische sober
heid, die in Baumeister Solness wordt gevonden;
niet de enkelvoudigheid van het dramatisch mo
tief; niet de onvolkomenheid der menschen als
onverbiddelijke verwoester van geheel het leven.
Kleine Eyolf leeft in twee figuren ; het kind en
de gewaande zuster; het verzoenend element, in
het laatste bedrijf aangebracht, verzwakt het
voorafgaande en brengt geen bevrediging. Het
brengt een matte tint over geheel het werk. Ook
wil het ons toeschijnen, dat de snerpende
opmerkingenj de ongezocht gezegde, maar pak
kende waarheden, die in menig drama van Ibsen
liggen, hier niet worden' gevonden in een origi
naliteit, zoo sterk als elders.
Wanneer dus, gelijk reeds hier en daar is ge
schied, wordt verkondigd, dat Klein Eyolf meer
»Ibsen" is dan een van zijn overige drama's,
moeten wij tegen die opvatting waarschuwen. Het
is een zeer wel bevattelijk, maar niet een van de
machtigste drama's uit den grooten arbeid, die
een revolutie heeft gebracht in de wereld van
gedachte en kunst.
iiimimiimmiiiiiiiiiiiiiimiiiniiMMiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiMiiiunimiiiiMiiiiiiii
luziei in de Hoofdstad
//De meuschen praten van alles, liet ongerijmdste
liet liefst !" lezen wij in het tekstboekje van De
blinde van het kasteel Ciiillé, zangspel ia een bedrijf,
muziek van C. Dopper.
Ik wil niet ondeugend zijn, en kies die woorden
niet als motto voor miiiie beoordeeling van dezen
tekst maar dat de libiet.tiste de menschen in dit
zangspel niet aantrekkelijk laat praten, mag ik
niet ontkennen.
En dit libretto is nog wel bewerkt naar de
schoone vertaling vanjasmin's gedicht
doorLongfellow : The blind ffirl of cust'el C-uillé.
Longfellow zet als motto voor zijn gedicht : Only
the Lowlaud tongue of Scotland might behearse
this little tragedy ariglit; let me attempt it with
an Euglish quill, and take, o reader for the deed
the will.
Longfellow's bewondering voor Jasmin, den dich
ter die voor het zaideii van l'Vaukrijk is wat
Burns voor het zuiden van Schotland is, deed hem
eeu beroep op den lezer doen, omdat, hij vreesde
te kort te schieten ; en toch, hoe schoon gaf hij
dat gedicht iu zijn taal weer.
Doch bekijken wij eerst de Ned. bewerking; eens.
De rijke boer Oercn/s dwingt zijn zoou Baptixte
de rijke Ange te huwen en niet meer aan het
arme olücierskiud Margarellut te deuken dat blind
geworden is. Baptiste kan haar echter nog niet
vergeten, doch hij neemt niettemin als een knorrig
bruidegom aan de feestelijkheid deel en duldt de
dartele aanliaÜgheid van Ange wie het meer te doen
is om getrouwd te zijn, dan wel om een vurigen
hartewensch te bevredigen.
Verder krijgen wij samenspraken van de blinde,
die langzamerhand verneemt dat Knjitiste haar
ontrouw wordt, en een gesprek met haar vroegeren
geliefde, die zich handig uit de voeten maakt. Eene
waarzegster (iu het gedicht een oude vriendelijke
vrouw: the sooth sayer, wary and kind, she telleth
fortuaes aud none coinpiain) voorspelt nu ongeluk
aan het wufte bruidje, doch men jaagt haar weg
waarna zij later terug komt en Uurgnretha troost.
Het eitide is treurig : Margufet/m hoort den stoet
naar de kapel gaan en hoort liet gezaug in de
kerk. Waanzin grijpt liaar aan en op een rots
klimmende waar zij gaat dansen, meenendc de
bruid te zijn, stort zij naar beneden.
Ik zou hier willen vragen : Had de librettiste
geen beter gebruik kunneu maken van het gesprek
tusschen broeder en zuster ? Ook heeft het slot
door de verandering zeer veel verloren.
Wij lezen vau de huwelijksplechtigheid : The
weddingring is blessed : Baptiste receives it; ere
on the flnger of the bride hèleaves it, hèmust
pronounce one word at least! T'is spoken; and
sudden at the groomsman's side Tis lie !" a
wellknown voice has cried. And while the
weddingguests all hold tlieir breath, opens the confessional,
and the blind girl ; see ! Baptiste /,she said" since
thou hast wishe-i my death, as holy water be rny
blood for thee ! And calmly in the air a kuife
suspended ! Doubtless the guardian angel uear
attcuded, that ere the fatal stroke descended, lifeless she
feil! eu dan het slot van het gedicht: The roads shall
mourn and bc veiled in gloom, so fair a corpse shall
leave its home ! Should mourn aud should weep,
ah, well-away, so fair a corpse shall pass to day.
En dau dit Hollaiidscli : //Baptiste scliaamt gij
u niet ? Een bruigom morgen, beeft g' als eeu
riet, zucht van verdriet; of verder In de wangen
stijgt 't bloed, 't lloiikrend oog moet bevallen";
of wel //Het marmer is warmer dan gij, wees vlinder,
daar ginder zie uw prijs."
Heilige geest van Longfellow! wat is u veel
bespaard dat gij deze caricatuur op uw werk niet
hebt mogen aanschouwen !
Men verwijte mij niet dat ik te scherp ben. Wij
bezitten nu een Nederlaudsche opera. Wanneer
de muziek niet goed geacht wordt, keurt eene
commissie vau toonkunstenaars die af, doch kan
er nu geene commissie beuoemd worden, be
staande uit letterkundigen die ons tegeu dergelijke
rijmelarij beschermt?
Zijn de metrische vertalingen die wij krijgen
al niet erg genoeg? Hier kan toch het excuus
niet gelden dat eene metrische vertaling zoo
moeielijk is, hetgeeu mij al zoo dikwijls is onder liet
oog gebracht.
Doch gelukkig is de muziek beter. De heer
Dopper, een jong compouist uit Groningen die te
Leipzig heeft gestudeerd, heeft door zijne muziek
getoond dat men iets vau hem hopen mag.
Wat hem bezield heeft naar dit libretto te grij
pen, blijve voor zijue verantwoording, doch vooral
uit de orkestrale behandeling blijkt dat hij be
gaafdheid als componist bezit. Meu mag bij eene
eerste proeve uiet verlangen dat alles //bühueu
fahig" is,
Door een eerste werk te zien opvoeren, kan de
componist pas tot de wetenschap komen of hij iu
de keuze zijner middelen gelukkig is geweest.
Veel wat op het papier belooft kan op liet tooueel
tegenvallen en veel wat iu de partitic onbelangrijk
schijnt, kaïi op het tooneel iets doen". Daarom
prijs ik het zeer iu de commissie vau advies dat
zij, ondanks de belangrijke gebroken die dit werk
aankleven, niet geaarzeld heeft het ter opvoering
aan te bevelen. Want zoo moot de lust gekweekt
worden voort te gaau op dit //moeielijk eu
duornige" pad.
De muziek klinkt aangenaam eu in liet orkest
is kleur. Het vocale gedeelte is minder ge
lukkig behandeld. De componist is het nog niet
met zichzelf eens omtrent ziju stijl (meu krjgt
een bonte mengeling van allerlei stijlen) en wat
zang betreft weet hij nog lang niet altijd genoeg
te karakteriseeren, behalve bij de waarzegster. Veel
beter doet hij dit in het orkest. Daarin strekt dan
ook in hoofdzaak de verdienste van zijn werk.
Vooral gedurende de zamenspraken van
Marguretha, Baptiste en Paul wordt de handeling tegen
gehouden en krijgt de hoorder den indruk van
iets mats, ook is de componist nog veel te weinig
zichzelf, doch niettemin zie ik in dit werk eene
belofte voor de toekomst, en daarom heeft het
mij verheugd dat de componist zoo warm is toe
gejuicht door het publiek,
Hij kieze nu eens een fraaien tekst en tijge
weer spoedig aan het werk.
De vertolking was zeer bevredigend. In de
eerste plaats noem ik de dames Dirckx?van de
Weghe (Margarelhti) en Engtlcu?Sewing (Ange).
Ook Mevr. Gulp?Kiehl (ile Waarzegster) voldeed
mij goed. De Heeren-rollen ziju minder sympa
thiek eu karakteristiek, hierin volsta ik met het
woord : verdienstelijk. Ook koor en orkest deden
hun best (die rijmelarij is bij ongeluk uit de peu
gevloeid) en dus zal de componist over het. geheel
tevreden over de vertolking hebben kunnen zijn.
Bij de opera blijvende, meld ik met ingenomen
heid dat de TYansche opera met de opvoering van
Les Paillasses veel heeft goedgemaakt voor vroegere
opvoeringen. In deze vertolking was iets waarlijk
artistieks als geheel genomen.
De mise-en-scène gaf in de tweede akte vooral
waarheid en natuurlijkheid en de wijze waarop
dit werk door het spel o dersteund werd, gaf mij
voor het eerst eeu juisten indruk van de tweede
acte. Nu was er niets mats iu, uu steeg de
spauniug. Vooral den heer Samaty (Canio) breng ik
bijzondere hulde. Hij heeft, zijne partij zeer schoon
opgevat en ook gezongen, wanneer ik het slot vau
de eerste acte uitzonder, waar hij zich te veel
moet forceeren. Zijn toespraak tot het volk in
de eerste acte, was zeer fiju van opvattting en
voorstelling. Voegt men daarbij dat mej. Paulin
(Xedda) iu de tweede akte zeer mooi speelde dan
begrijpt men ook hoe het licht op dat gedeelte
viel. Ik heb duidelijk de artistieke hand vau den
heer Mertens in de wijze van instudceriug en uit
voering van dit werk bespeurd.
Ik hoop dat deze opera nog eens herhaald zal
worden en dan voor een stampvolle zaal, want
dit verdient die opvoering ten volle.
Ik heb over Eugrne d'Albert als pianist ge
schreven, doch nu wil ik een enkel woord aan hem
als compouist wijden. Na zijn voorspel; der Rttbin
gehoord te hebben was het moeielijk te zeggen of
deze opera een //Rubiusteiu" is, want over een
voorspel van een werk waarvau men noch het
libretto, noch de muziek kent, in eeu concertzaal
uitgevoerd, valt weinig te oordeclen. Het voorspel
toch moet den hoorder in de eerste plaats in de
stemming brengen om hetgeeu men wil zien eu
hooren te kunnen genieten, terwijl eeu werk inde
concertzaal meer naar vorm, inhoud en bewerking
dan wel naar de stemming kau beoordeeld worden.
Bij alles moet de omgeving medewerken.
Vau het, voorspel kau ik alleen dus melden dat
de heer d'Albert eeu bekwaam componist is die in
het orkest schoon weet te kleuren. Thans echter
werd op de tweede kamermuziek-soirée vau dei
heereu Timnmer, v. d. Bruijn, Kes eu Mossel
een strijkkwartet vau d'Albert uitgevoerd en daar
eerst leerde meu hem nader keiiuen. Uit den
eersten eu laatsten satz ontwaart men den com
ponist die in de bekende vormen zijne motieven
op ingewikkelde wijze weet, te verwerken en die
als componist een hoogst degelijk standpunt in
neemt, doch in de beide middengedeelten gaf deze
componist iets geheel persoonlij ks, en daar waar
hij zich vrijer kou bewegen, toonde hij dat hij
werkelijk iets te zeggeu heeft.
Deze soiree slaagde voortreffelijk en de heeren
Timmuer, v. d. Bruyn, Kes eu Mossel hebben niet
alleen het kwartet van d'Albert doch ook het piano
kwartet van Brahnis op uitstekende wijze vertolkt.
D'Albert speelde de «Appassionata" van Beethoven
zooals hij dat kau, met, zeer persoonlijke opvatting
en de klavierpartij iu het kwartet vau Brahms.
VAN MILLIGES.
Nog een: Sang an Aegir.
O Aegir, Herr der Fluthen,
Dem kein l'iano klingt
Zu dem kein Hörnertuten
Kein l'aukenwirbel dringt.
Dem keine Liedertafel
Kein Miinnerchor bedroht
Kein kritisches Geschwafel
Langweile schatt't und Noth.
Der fern von jeder Zeitung
Vom Tageslürm verschont,
In stiller Wasserleitung
Unwissend-selig thront.
Du, der modernen Leiden
Entrückt bist fiir und für,
Wie bist du zu beneiden
Glückseliger Aegir !
Rubinstein schilder!
Toen Rubinstein in Amerika concerten gaf was
te New-Vork terzelfdortijd Munkaczy's schil
derij Christus voor Püatus geëxposeerd. Een van
de gezag-hebbende critici zeide dat Alunkacsy do
grootste schilder was since Rubens time. Een
ander reporter verstond since Rubinstein en haastte
zich daarvan gebruik te maken in zijn blad,
zoodat Munkacsy genoemd werd : the greatest
painter since Rubinstein.
Toen Rubinstein dat las kon hij moeielijk tot
bedaren komen vau het lachen.
Hij erkende echter later, dat hij er zich toch
door gevleid gevoelde.
In het begin van Januari vangt een nieuwe
voorbereidingscursus voor de
Dames-Zangvereeniginii: Van Milligen aan.
Voor nadere inlichtingen wordt men verzocht
zich te wenden: 2(1, Van Baerlestraat.
LTTLRJLN
R. I, P.
Een landgenoot in den vreemde, die van mijn
artikel Rotterdamsche Museumkwe4ies, in het
Weekblad van '2 December geplaatst, een uit
treksel in een andere krant had gelezen, berichtte
mij naar aanleiding daarvan :
»Wat nu daarover geschreven wordt in verband
»met mijn ouden vriend Rochussen is mij
ver«drietig. Hij die een gedeclareerde vijand was
»van alle reclame, van a'le geschrijf in couranten,
»wordt na zijn dood daar nog in gehaald. Men
»had zijn nagedachtenis dat moeten besparen.
«Rochussen zelf zou zich in zijn graf omkeeren
»als er nog meer over geschreven werd. Het was
»een particuliere kwestie, dont il faut se taire."
Ik besef de billijkheid van deze opmerking en
ik heb iets dergelijks ook dadelijk volkomen ge
voeld, doch het verwijt treft geheel den man die
in het Rotterdamsche Zondagsblad met
Rochussens naam als vlag een aanval wilde doen op een
billijk beleid, een aanval welke ik principeel
heb willen afslaan.
Het was ongepast den overledene in dezen
aanval te betrekken had Rochussen zoo iets
goed gevonden, hij zou het zelf bij zijn leven
hebben gedaan maar nu dit eenmaal begonnen
is, blijft de verantwoordelijkheid, ook voor de
gevolgen, aan den X. die dit niet gevoelde en
dient de nadere toelichting van den inzender in
het Zondagsblad, vooral nadat eenige groote bla
den daar weder melding van hebben gemaakt,
hier zonder schroom nog even nader beschouwd
te worden. En dan blijkt het dat onze verkla
ring door het min poliete wederwoord van het
Zondagsblad geenszins wordt ontzenuwd. Men
deed het voorkomen alsof Rochussens wrevel hem
een reeds gemaakte testamentaire beschikking zou
hebben doen veranderen, en wij brachten daar
tegen in dat bij R.'s executeur daarvan niets
bekend was en volgens hem ook geen der
andere familieleden daaromtrent ooit iets had
vernomen. De mededeeling nu, waarmede
de op het Boijmans-bestuur gebeten X. zijn
beweren wil staven is naar het Zondagsblad zelf
aanteekent, niet ontleend aan een stuk uit den
boedel, en dus klaarblijkelijk aan een particulier
schrijven van Rochussen, gericht aan iemand die
niet genoemd wordt, evenals de berichtgever,
die er zich op laat voorstaan geen outsider te
zijn, die voorts doet voelen zich voor geen leek
in de kunst te houden, en die om de dood niet
graag voor een nieuwerwetsch genie wil doorgaan
en zich dus vermoedelijk voor een beproefd
talent van den ouderwetschen stempel houdt,
intusschen zorg draagt zich achter een X ge
maskerd te houden. Buitengewoon pluis is dit
door een anonymus zoo nadrukkelijk personeel
gevoerd krakeel dus blijkbaar niet, en ik ver
klaar mij dan ook gaarne ongezind de minder
gave appeltjes die de onbekende mij in de vele
kolommen druks van het Zondagsblad toewerpt,
met hem in ernst te gaan schillen.
Ik wensch thans slechts nog eens nadruk te
leggen op het feit, hoe weinig de slechte luim
van den bejaarden R. eigenlijk in de museum
kwestie bewijst. Ook door onzen X. wordt over
de goedhartigheid en meegaandheid van Rochus
sen breed uitgemeten. Welnu, en deze eigenschap
van den voortreft'elijken kunstenaar, dien wij
hebben verloren, maakte hem juist niet tot den
man om over een zaak van beheer als de Boij mans
kwestie met meer onafhankelijkheid en doorzicht
dan een ander te oordeelen. De geprezen lieflijkheid
van zijn gemoed was niet van de soort die zich juist
in een straffe hand doetkennen. Om zijn schitterend
teekentalent zal de naam van Ro«hussen geëerd
blijven, maar geenszins om zijn hoogstaand oor
deel, niet om zijn krachtig optreden, niet om
zijn beslistheid van voornamen smaak. Vrienden
van Rochussen zullen wel willen bevroeden dat
ik hier slechts noode deze overigens sympathieke
persoonlijkheid aldus bespreek. Ter wille van
het te beslechten pleit mag ik het thans bij halve
betoogingen niet meer laten. En dan wilde ik
doen uitkomen, hoe nietszeggend het is, den
voet-bij-stuk-houdenden directeur van Boymans
te willen verslaan met een citaat uit een
brief van den begaafden Rotterdamschen
teekenaar. Reeds in mijn vorig artikel schreef ik
dat het feit of werkelijk de achtenswaardige man,
die Charles Rochussen was, zich nog op hoogen
leeftijd van een goed voornemen liet afbrengen,
op zich self niet van ovenvegend publiek belang
mag heeten. Want wat nu, zou ieder tegen wien
Rochussen zich ooit tegenovergesteld had, daar
mede al ongeveer veroordeeld zijn ? Ik wil slechts
n sprekend voorbeeld geven van de onhoud
baarheid dezer stelling. Rochussen liet zich in
een particulier schrijven, wellicht onder bizondere