De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 23 december pagina 3

23 december 1894 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ko. 913 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Allmers. Mijn liefde was niet van den beginne af aan ' begeerte. Rita. Wat voelde je het eerste oogenblik voor mij ? A. Angst. R. Dat begrijp ik. Maar hoe kon ik dan toch zoo yeel aantrekkelijks voor je hebben? A. (half binnensmonds). Je was zoo tergend mooi, Rita. K. (ziet hem onderzoekend aan). Dus dat was het alleen? Zeg, Alfred; dat alleen? A. (tegenstrevend). Neen, er kwam nog iets bij. R. (opgewonden). Ik voel wat dat was! HTtwareu de ,,gouden bergen", zooils jij zegt. Niet waar? A. Ja, R. (Biet hem verwijtend aan). Hoe kon hoe kon je dat doen! A. Ik moest denken aan Asta. 11. (heftig). Asta, natuurlijk! (bitter). Eigenlijk is Asta het dus die ons bij elkander heeft gebracht! A. Zij wist er niets van; zij heeft er op het oogenblik nog zelfs het vermoeden niet van. Toch is het huwlijk in den eersten tijd geluk kig geweest; maar de man reeds vóór hij Rita kende zich een levenstaak gekozen hebbende heeft zijn hartstocht zien voorbijgaan: das Gesetz der Umwandlung, zoo verklaarde hij; hij is aan zijn boek zyn beste gedachten blijven geven; hij bleef trouw en goedig als echtgenoot, zorgde voor zijn kind, zoo in den slender van het dagelijksch leven henen; maar zyn boek, over de verantwoordelykheid van den mensoh gaf hem eerst hooge vreugde en gevoel van eigenwaarde. Doch niet zooveel, of hij werd zich bewust, dat hem iets ontbrak. HU is in de eenzaamheid gegaan, en heeft voor zichzelf uitgemaakt, dat beter dan in doode letters, in levende daden het besef van verantwoordelijkheid wordt tot uiting gebracht; hjj keert terug, en zal zich geheel wijden aan zyn vaderplicht, de opvoeding van den kleinen Eyolf. Het zal echter niet zoo zijn. Rita wil haar man voor zich alleen hebben. Eyolf, zich tusschen hen dringend, is haar hinderlijk. Rita dreigt Allmers, indien hij haar verwaarloost, met Borgheim te gaan coquetteeren, die verliefd is op Asta: U. Dau ontfutsel ik hem aan een andere-, dat is precies hetzelfde, als wat Eyolf mij heeft gedaan. A. Heeft kleine Eyolf een ander aan jou ontfutseld? R. Zie je; zie je wel! Zoudra je ziju iiaiuu maar noemt, word je weekhartig, en trilt je stem! (drei gend met gebalde vuisten): O, ik zou bijna in de verzoeking komen om te wenschcu Laten wij er niet meer over spreken. A. (/.iet haar angstig aan): Wat zou je wenschen, Rita? R. (heftig, loopt van hem weg): Neen, neen, dat zeg ik je niet! Nooit! Eyolf zoo heeft ook Asta geheeten b\j haar broeder, in den tijd toen zij nog samenwoonden. Eyolf is de naam, waarmede wordt aangeduid de scheidsmuur tu*schen man en vrouw. Onmid dellijk aanknoopend aan ons eerste citaat, zegt Eita: R. (niet bevredigd). Dan was het toch Asta, (lacht smadelijk). Of neen ? kleiue Eyolf was het, kleiue Kyolf, hoor je ? Na de geboorte van Eyolf heeft Rita nog een enkele maal bij Allmers den hartstocht gewekt. Zij herinnert hem aan een van die uren. R. Herinner je je dat nog, dat heerlijke oogenblik, Alfred? A. (schuift terug alsof h ij huivert). Ik herinner mij niets; ik wil mij niets herinneren. R. Het was hetzelfde oogenblik dat. . . . kleine Eyolf kreupel werd ! A. (houdt zich aan de tafel vast, dof). De vergelding l R. (dreigend). Ja zeker, de vergelding! Terwijl de ouders niet zorgden voor hun kind, viel het en werd kreupel. En als Allmers zijn voornemen wil ten uitvoer brengen, en al zijn kracht wijden aan de ontwikkeling van alle talen ten van den kleine, eischt zijn vrouw hem weder op voor zich; het kind verdrinkt tijdens het krakeel der ouders. Dan eerst staat hij voorgoed tusschen vader en moeder, want ook Rita gevoelt nu, dat de straffende oogen van Eyolf haar zullen ver volgen, het meest wanneer zij haar hartstocht den vrijen loop wil laten. En Allmers, nu zijn levensdoel verloren hebbende, aan Rita al zijn smart en wroeging wijtende, is liefst alleen. Een oogenblik weder doemt voor hem een toekomst, als Asta hem verhaalt, niet een stiefzuster, maar in het geheel geen zuster van hem te zijn. Hij wil met Asta leven, maar zij heeft hem lief, en weigert. En zy gaat henen met Borgheim, die haar liefheeft, maar haar ook geheel voor zich zou willen hebben. Allmers en Rita blijven alleen; ook in haar heeft ten slotte »das Gezetz der rmwandlung" gewerkt en zij maakt Allmers deel genoot van haar plan, om te gaan zorgen voor de arme kinderen in het dorp, ze bij zich te nemen. A. Dat klinkt als reine onzin ! Ik zou geen mciisch op de wereld weten, die daarvoor minder geschikt is dau jij ! lï. Dan moet ik er mij geschikt voor maken ; mij ontwikkelen. Mij oefenen. -?/. Als dat je heilige ernst is wat je daar zegl, dan moet er iets in je zijn veranderd. R. Dat is ook zoo, Alfred. Het is jou werk. Jij hebt een leegte iu mij opengelaten. Eu ik moet die ergens mede aanvullen. .Met iets wat in de verte op liefde gelijkt. Zij heeft een bijzondere reden voor het aan vaarden van die taak : misschien kan zij in de groote, geopende oogen van haar verdronken kind, die haar nu achtervolgen, wat zachtheid brengen. En Allmers zal haar helpen. A. Dan staat ons een zware arbeidsleg te wachten, Eita. H. Wees maar gerust uu cu dan zal Zondagsrust over ons komen. In dit werk is dus niet de dramatische sober heid, die in Baumeister Solness wordt gevonden; niet de enkelvoudigheid van het dramatisch mo tief; niet de onvolkomenheid der menschen als onverbiddelijke verwoester van geheel het leven. Kleine Eyolf leeft in twee figuren ; het kind en de gewaande zuster; het verzoenend element, in het laatste bedrijf aangebracht, verzwakt het voorafgaande en brengt geen bevrediging. Het brengt een matte tint over geheel het werk. Ook wil het ons toeschijnen, dat de snerpende opmerkingenj de ongezocht gezegde, maar pak kende waarheden, die in menig drama van Ibsen liggen, hier niet worden' gevonden in een origi naliteit, zoo sterk als elders. Wanneer dus, gelijk reeds hier en daar is ge schied, wordt verkondigd, dat Klein Eyolf meer »Ibsen" is dan een van zijn overige drama's, moeten wij tegen die opvatting waarschuwen. Het is een zeer wel bevattelijk, maar niet een van de machtigste drama's uit den grooten arbeid, die een revolutie heeft gebracht in de wereld van gedachte en kunst. iiimimiimmiiiiiiiiiiiiiimiiiniiMMiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiMiiiunimiiiiMiiiiiiii luziei in de Hoofdstad //De meuschen praten van alles, liet ongerijmdste liet liefst !" lezen wij in het tekstboekje van De blinde van het kasteel Ciiillé, zangspel ia een bedrijf, muziek van C. Dopper. Ik wil niet ondeugend zijn, en kies die woorden niet als motto voor miiiie beoordeeling van dezen tekst maar dat de libiet.tiste de menschen in dit zangspel niet aantrekkelijk laat praten, mag ik niet ontkennen. En dit libretto is nog wel bewerkt naar de schoone vertaling vanjasmin's gedicht doorLongfellow : The blind ffirl of cust'el C-uillé. Longfellow zet als motto voor zijn gedicht : Only the Lowlaud tongue of Scotland might behearse this little tragedy ariglit; let me attempt it with an Euglish quill, and take, o reader for the deed the will. Longfellow's bewondering voor Jasmin, den dich ter die voor het zaideii van l'Vaukrijk is wat Burns voor het zuiden van Schotland is, deed hem eeu beroep op den lezer doen, omdat, hij vreesde te kort te schieten ; en toch, hoe schoon gaf hij dat gedicht iu zijn taal weer. Doch bekijken wij eerst de Ned. bewerking; eens. De rijke boer Oercn/s dwingt zijn zoou Baptixte de rijke Ange te huwen en niet meer aan het arme olücierskiud Margarellut te deuken dat blind geworden is. Baptiste kan haar echter nog niet vergeten, doch hij neemt niettemin als een knorrig bruidegom aan de feestelijkheid deel en duldt de dartele aanliaÜgheid van Ange wie het meer te doen is om getrouwd te zijn, dan wel om een vurigen hartewensch te bevredigen. Verder krijgen wij samenspraken van de blinde, die langzamerhand verneemt dat Knjitiste haar ontrouw wordt, en een gesprek met haar vroegeren geliefde, die zich handig uit de voeten maakt. Eene waarzegster (iu het gedicht een oude vriendelijke vrouw: the sooth sayer, wary and kind, she telleth fortuaes aud none coinpiain) voorspelt nu ongeluk aan het wufte bruidje, doch men jaagt haar weg waarna zij later terug komt en Uurgnretha troost. Het eitide is treurig : Margufet/m hoort den stoet naar de kapel gaan en hoort liet gezaug in de kerk. Waanzin grijpt liaar aan en op een rots klimmende waar zij gaat dansen, meenendc de bruid te zijn, stort zij naar beneden. Ik zou hier willen vragen : Had de librettiste geen beter gebruik kunneu maken van het gesprek tusschen broeder en zuster ? Ook heeft het slot door de verandering zeer veel verloren. Wij lezen vau de huwelijksplechtigheid : The weddingring is blessed : Baptiste receives it; ere on the flnger of the bride hèleaves it, hèmust pronounce one word at least! T'is spoken; and sudden at the groomsman's side Tis lie !" a wellknown voice has cried. And while the weddingguests all hold tlieir breath, opens the confessional, and the blind girl ; see ! Baptiste /,she said" since thou hast wishe-i my death, as holy water be rny blood for thee ! And calmly in the air a kuife suspended ! Doubtless the guardian angel uear attcuded, that ere the fatal stroke descended, lifeless she feil! eu dan het slot van het gedicht: The roads shall mourn and bc veiled in gloom, so fair a corpse shall leave its home ! Should mourn aud should weep, ah, well-away, so fair a corpse shall pass to day. En dau dit Hollaiidscli : //Baptiste scliaamt gij u niet ? Een bruigom morgen, beeft g' als eeu riet, zucht van verdriet; of verder In de wangen stijgt 't bloed, 't lloiikrend oog moet bevallen"; of wel //Het marmer is warmer dan gij, wees vlinder, daar ginder zie uw prijs." Heilige geest van Longfellow! wat is u veel bespaard dat gij deze caricatuur op uw werk niet hebt mogen aanschouwen ! Men verwijte mij niet dat ik te scherp ben. Wij bezitten nu een Nederlaudsche opera. Wanneer de muziek niet goed geacht wordt, keurt eene commissie vau toonkunstenaars die af, doch kan er nu geene commissie beuoemd worden, be staande uit letterkundigen die ons tegeu dergelijke rijmelarij beschermt? Zijn de metrische vertalingen die wij krijgen al niet erg genoeg? Hier kan toch het excuus niet gelden dat eene metrische vertaling zoo moeielijk is, hetgeeu mij al zoo dikwijls is onder liet oog gebracht. Doch gelukkig is de muziek beter. De heer Dopper, een jong compouist uit Groningen die te Leipzig heeft gestudeerd, heeft door zijne muziek getoond dat men iets vau hem hopen mag. Wat hem bezield heeft naar dit libretto te grij pen, blijve voor zijue verantwoording, doch vooral uit de orkestrale behandeling blijkt dat hij be gaafdheid als componist bezit. Meu mag bij eene eerste proeve uiet verlangen dat alles //bühueu fahig" is, Door een eerste werk te zien opvoeren, kan de componist pas tot de wetenschap komen of hij iu de keuze zijner middelen gelukkig is geweest. Veel wat op het papier belooft kan op liet tooueel tegenvallen en veel wat iu de partitic onbelangrijk schijnt, kaïi op het tooneel iets doen". Daarom prijs ik het zeer iu de commissie vau advies dat zij, ondanks de belangrijke gebroken die dit werk aankleven, niet geaarzeld heeft het ter opvoering aan te bevelen. Want zoo moot de lust gekweekt worden voort te gaau op dit //moeielijk eu duornige" pad. De muziek klinkt aangenaam eu in liet orkest is kleur. Het vocale gedeelte is minder ge lukkig behandeld. De componist is het nog niet met zichzelf eens omtrent ziju stijl (meu krjgt een bonte mengeling van allerlei stijlen) en wat zang betreft weet hij nog lang niet altijd genoeg te karakteriseeren, behalve bij de waarzegster. Veel beter doet hij dit in het orkest. Daarin strekt dan ook in hoofdzaak de verdienste van zijn werk. Vooral gedurende de zamenspraken van Marguretha, Baptiste en Paul wordt de handeling tegen gehouden en krijgt de hoorder den indruk van iets mats, ook is de componist nog veel te weinig zichzelf, doch niettemin zie ik in dit werk eene belofte voor de toekomst, en daarom heeft het mij verheugd dat de componist zoo warm is toe gejuicht door het publiek, Hij kieze nu eens een fraaien tekst en tijge weer spoedig aan het werk. De vertolking was zeer bevredigend. In de eerste plaats noem ik de dames Dirckx?van de Weghe (Margarelhti) en Engtlcu?Sewing (Ange). Ook Mevr. Gulp?Kiehl (ile Waarzegster) voldeed mij goed. De Heeren-rollen ziju minder sympa thiek eu karakteristiek, hierin volsta ik met het woord : verdienstelijk. Ook koor en orkest deden hun best (die rijmelarij is bij ongeluk uit de peu gevloeid) en dus zal de componist over het. geheel tevreden over de vertolking hebben kunnen zijn. Bij de opera blijvende, meld ik met ingenomen heid dat de TYansche opera met de opvoering van Les Paillasses veel heeft goedgemaakt voor vroegere opvoeringen. In deze vertolking was iets waarlijk artistieks als geheel genomen. De mise-en-scène gaf in de tweede akte vooral waarheid en natuurlijkheid en de wijze waarop dit werk door het spel o dersteund werd, gaf mij voor het eerst eeu juisten indruk van de tweede acte. Nu was er niets mats iu, uu steeg de spauniug. Vooral den heer Samaty (Canio) breng ik bijzondere hulde. Hij heeft, zijne partij zeer schoon opgevat en ook gezongen, wanneer ik het slot vau de eerste acte uitzonder, waar hij zich te veel moet forceeren. Zijn toespraak tot het volk in de eerste acte, was zeer fiju van opvattting en voorstelling. Voegt men daarbij dat mej. Paulin (Xedda) iu de tweede akte zeer mooi speelde dan begrijpt men ook hoe het licht op dat gedeelte viel. Ik heb duidelijk de artistieke hand vau den heer Mertens in de wijze van instudceriug en uit voering van dit werk bespeurd. Ik hoop dat deze opera nog eens herhaald zal worden en dan voor een stampvolle zaal, want dit verdient die opvoering ten volle. Ik heb over Eugrne d'Albert als pianist ge schreven, doch nu wil ik een enkel woord aan hem als compouist wijden. Na zijn voorspel; der Rttbin gehoord te hebben was het moeielijk te zeggen of deze opera een //Rubiusteiu" is, want over een voorspel van een werk waarvau men noch het libretto, noch de muziek kent, in eeu concertzaal uitgevoerd, valt weinig te oordeclen. Het voorspel toch moet den hoorder in de eerste plaats in de stemming brengen om hetgeeu men wil zien eu hooren te kunnen genieten, terwijl eeu werk inde concertzaal meer naar vorm, inhoud en bewerking dan wel naar de stemming kau beoordeeld worden. Bij alles moet de omgeving medewerken. Vau het, voorspel kau ik alleen dus melden dat de heer d'Albert eeu bekwaam componist is die in het orkest schoon weet te kleuren. Thans echter werd op de tweede kamermuziek-soirée vau dei heereu Timnmer, v. d. Bruijn, Kes eu Mossel een strijkkwartet vau d'Albert uitgevoerd en daar eerst leerde meu hem nader keiiuen. Uit den eersten eu laatsten satz ontwaart men den com ponist die in de bekende vormen zijne motieven op ingewikkelde wijze weet, te verwerken en die als componist een hoogst degelijk standpunt in neemt, doch in de beide middengedeelten gaf deze componist iets geheel persoonlij ks, en daar waar hij zich vrijer kou bewegen, toonde hij dat hij werkelijk iets te zeggeu heeft. Deze soiree slaagde voortreffelijk en de heeren Timmuer, v. d. Bruyn, Kes eu Mossel hebben niet alleen het kwartet van d'Albert doch ook het piano kwartet van Brahnis op uitstekende wijze vertolkt. D'Albert speelde de «Appassionata" van Beethoven zooals hij dat kau, met, zeer persoonlijke opvatting en de klavierpartij iu het kwartet vau Brahms. VAN MILLIGES. Nog een: Sang an Aegir. O Aegir, Herr der Fluthen, Dem kein l'iano klingt Zu dem kein Hörnertuten Kein l'aukenwirbel dringt. Dem keine Liedertafel Kein Miinnerchor bedroht Kein kritisches Geschwafel Langweile schatt't und Noth. Der fern von jeder Zeitung Vom Tageslürm verschont, In stiller Wasserleitung Unwissend-selig thront. Du, der modernen Leiden Entrückt bist fiir und für, Wie bist du zu beneiden Glückseliger Aegir ! Rubinstein schilder! Toen Rubinstein in Amerika concerten gaf was te New-Vork terzelfdortijd Munkaczy's schil derij Christus voor Püatus geëxposeerd. Een van de gezag-hebbende critici zeide dat Alunkacsy do grootste schilder was since Rubens time. Een ander reporter verstond since Rubinstein en haastte zich daarvan gebruik te maken in zijn blad, zoodat Munkacsy genoemd werd : the greatest painter since Rubinstein. Toen Rubinstein dat las kon hij moeielijk tot bedaren komen vau het lachen. Hij erkende echter later, dat hij er zich toch door gevleid gevoelde. In het begin van Januari vangt een nieuwe voorbereidingscursus voor de Dames-Zangvereeniginii: Van Milligen aan. Voor nadere inlichtingen wordt men verzocht zich te wenden: 2(1, Van Baerlestraat. LTTLRJLN R. I, P. Een landgenoot in den vreemde, die van mijn artikel Rotterdamsche Museumkwe4ies, in het Weekblad van '2 December geplaatst, een uit treksel in een andere krant had gelezen, berichtte mij naar aanleiding daarvan : »Wat nu daarover geschreven wordt in verband »met mijn ouden vriend Rochussen is mij ver«drietig. Hij die een gedeclareerde vijand was »van alle reclame, van a'le geschrijf in couranten, »wordt na zijn dood daar nog in gehaald. Men »had zijn nagedachtenis dat moeten besparen. «Rochussen zelf zou zich in zijn graf omkeeren »als er nog meer over geschreven werd. Het was »een particuliere kwestie, dont il faut se taire." Ik besef de billijkheid van deze opmerking en ik heb iets dergelijks ook dadelijk volkomen ge voeld, doch het verwijt treft geheel den man die in het Rotterdamsche Zondagsblad met Rochussens naam als vlag een aanval wilde doen op een billijk beleid, een aanval welke ik principeel heb willen afslaan. Het was ongepast den overledene in dezen aanval te betrekken had Rochussen zoo iets goed gevonden, hij zou het zelf bij zijn leven hebben gedaan maar nu dit eenmaal begonnen is, blijft de verantwoordelijkheid, ook voor de gevolgen, aan den X. die dit niet gevoelde en dient de nadere toelichting van den inzender in het Zondagsblad, vooral nadat eenige groote bla den daar weder melding van hebben gemaakt, hier zonder schroom nog even nader beschouwd te worden. En dan blijkt het dat onze verkla ring door het min poliete wederwoord van het Zondagsblad geenszins wordt ontzenuwd. Men deed het voorkomen alsof Rochussens wrevel hem een reeds gemaakte testamentaire beschikking zou hebben doen veranderen, en wij brachten daar tegen in dat bij R.'s executeur daarvan niets bekend was en volgens hem ook geen der andere familieleden daaromtrent ooit iets had vernomen. De mededeeling nu, waarmede de op het Boijmans-bestuur gebeten X. zijn beweren wil staven is naar het Zondagsblad zelf aanteekent, niet ontleend aan een stuk uit den boedel, en dus klaarblijkelijk aan een particulier schrijven van Rochussen, gericht aan iemand die niet genoemd wordt, evenals de berichtgever, die er zich op laat voorstaan geen outsider te zijn, die voorts doet voelen zich voor geen leek in de kunst te houden, en die om de dood niet graag voor een nieuwerwetsch genie wil doorgaan en zich dus vermoedelijk voor een beproefd talent van den ouderwetschen stempel houdt, intusschen zorg draagt zich achter een X ge maskerd te houden. Buitengewoon pluis is dit door een anonymus zoo nadrukkelijk personeel gevoerd krakeel dus blijkbaar niet, en ik ver klaar mij dan ook gaarne ongezind de minder gave appeltjes die de onbekende mij in de vele kolommen druks van het Zondagsblad toewerpt, met hem in ernst te gaan schillen. Ik wensch thans slechts nog eens nadruk te leggen op het feit, hoe weinig de slechte luim van den bejaarden R. eigenlijk in de museum kwestie bewijst. Ook door onzen X. wordt over de goedhartigheid en meegaandheid van Rochus sen breed uitgemeten. Welnu, en deze eigenschap van den voortreft'elijken kunstenaar, dien wij hebben verloren, maakte hem juist niet tot den man om over een zaak van beheer als de Boij mans kwestie met meer onafhankelijkheid en doorzicht dan een ander te oordeelen. De geprezen lieflijkheid van zijn gemoed was niet van de soort die zich juist in een straffe hand doetkennen. Om zijn schitterend teekentalent zal de naam van Ro«hussen geëerd blijven, maar geenszins om zijn hoogstaand oor deel, niet om zijn krachtig optreden, niet om zijn beslistheid van voornamen smaak. Vrienden van Rochussen zullen wel willen bevroeden dat ik hier slechts noode deze overigens sympathieke persoonlijkheid aldus bespreek. Ter wille van het te beslechten pleit mag ik het thans bij halve betoogingen niet meer laten. En dan wilde ik doen uitkomen, hoe nietszeggend het is, den voet-bij-stuk-houdenden directeur van Boymans te willen verslaan met een citaat uit een brief van den begaafden Rotterdamschen teekenaar. Reeds in mijn vorig artikel schreef ik dat het feit of werkelijk de achtenswaardige man, die Charles Rochussen was, zich nog op hoogen leeftijd van een goed voornemen liet afbrengen, op zich self niet van ovenvegend publiek belang mag heeten. Want wat nu, zou ieder tegen wien Rochussen zich ooit tegenovergesteld had, daar mede al ongeveer veroordeeld zijn ? Ik wil slechts n sprekend voorbeeld geven van de onhoud baarheid dezer stelling. Rochussen liet zich in een particulier schrijven, wellicht onder bizondere

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl