Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 913
omstandigheden,* en op zeer hoogen leeftijd,
ongunstig uit over den directeur van Boymans.
Welnu, tegen een gezelschap dat door niemand min
der dan Bosboom, Israëls, Maris, Mauve en juist
al de thans erkend besten onzer kunstenaars
werd geleid, heeft Rochussen het niet bij woorden
gelaten, maar mede tot daden gebracht. Toen de
Hollandsche Teekenmaatschappij in het tijdperk
van haar hoogsten bloei, met meer dan gewone
strengheid van beginselen, hare exposities onder
het bestuur van Mesdag, Mauve en Maris, meer
dan eenige andere tentoonstelling ten onzent
zuiver wist te houden, toen was het Rochussen,
die zelf van het Haagsche gezelschap lid was
(en daar ook dat jaar bleef exposeeren!) dia
met Herman ten Kate en Springer tegelijkertijd
net de Teekenmaatschappy in een andere
localiteit in de hofstad, een Hollandsche
teekoningententoonstelling arrangeerde, welke het tegen die
van de anderen wel volslagen heeft afgelegd,
maar die toch volkomen als protest daartegen
was bedoeld.
Is er n kunstgeschiedschryver die het feit
dat Rochussen aldus door het
hoog-in-hun-wapen-blyven der Hagenaars werd geïrriteerd, der
glorieuze Haagsche school inderdaad in minde
ring van verdienste zou durven aanrekenen ? En
is er n man van oordeel, die, zoo hy niet
gely'k wy zich die expositie zeer goed herinnert,
dan slechts den catalogus dier Tentoonstelling
van het Kon. Genootschap van Holl. aquarellisten
doorziet, en daarin de namen opmerkt van allen
die daarmede onder Rochussens bestuur werden
binnengeloodsd, is er n man van oordeel
die daarna niet inziet dat deze rijkbegaafde
teekenaar, wiens schim onkundige en onkiesche
vereerders deden spoken in de Rotterdamsche
Museumkwestie, tot keuren en ziften allerminst
was aangelegd ?
Het spijt mij dat ik dit moest ophalen. Maar
de treurige expositie van '82 in de Gothische zaal
was ten minste een daad die tot de openbare
kunsthistorie behoort. En het publiceeren der als
gnydende wapens bedoelde citaten uit brieven
van R. aan een ongenoemde was een lichtvaardig
omgaan met de nagedachtenis van een man wiens
assche door ons zoo zeer als door iemand de
vrede wordt toegewenscht.
J. V.
De directeur van de Amsterdamsche kunst
portefeuille (Parkweg 84) die waarlijk geen moeite
spaart om publiek en kunstenaars tot elkaar te
Brengen, houdt op Vrijdag 21, Zaterdag 22 en
Zondag 23 December tusschen 81/2 en lO'/s uur
te z\jnen huize een kleine expositie van werken
door Breitner, Deisselhof, van der Valk en Zijl,
tot het bezichtigen waarvoor hij de leden zy'ner
kunstportefeuille heeft uitgenoodigd. Ik twijfel
echter niet of belangstellende niet-leden zullen
op aanvrage door den zoo welwillende kunst
minnaar eveneens worden toegelaten tot deze
intieme tentoonstelling.
V.
Grieksch realisme.
? De idealisten moeten zich niet verbeelden dat
het realisme van Zola stamt, een ziekteverschijnsel
is, dat zich eerst in onze eeuw heeft geopenbaard.
De heer Ruskin heeft immers al uitgevaren tegen
een fantastisch hoofd, gebeiteld tegen den toren
der Santa Maria Formosa te Venetië; hij noemde
het een puur verbeeldingsding, geconcipieerd
door een artist, »jammerly'k verliefd op het
leel\jke." Maar professor Charcot, van de Salpetrière,
kwam ook te Venetië, en vond in het gesmade
beeld alle kenteekenen van een pathologische mis
vorming van het gezicht, met de grootste nauw
keurigheid nagebootst. Thans beweert in een
artikel in la Nature dr. Regnault, die reeds
over egyptisch beeldhouwwerk schreef, dat som
mige zonderlinge Tanagra- of Myrinabeeldjes,
die gewoonly'k worden beschouwd als karikaturen,
door de verbeelding des makers ingegeven, inder
daad getrouwe copien van de natuur zijn. Hij
wjjst een aantal ziekely'ke vervormingen van het
hoofd aan, microcephalie, hydrocephalie en andere.
Een Smyrnaasch terra-cottabeeldje in het Louvre,
no. 707 van den catalogus, is een idioot,
microcephaal, die door te gulzig eten stikt. Dit schijnt
een in krankzinnigengestichten dikwijls voor
komend ongeluk te zijn. Het gebaar van dezen
lijder, die in zijn benauwdheid de handen naar
de keel brengt, de uitdrukking op zijn gelaat,
de vorm van zijn schedel en voorhoofd, zijn van
een treffende pathologische juistheid.
Onlangs heeft de heer Heuzey met levende
voorbeelden aangetoond, dat de schoonheid der
ly'nen in de Grieksche kunst een realistische is;
de heer Regnault heeft thans voor de leelijkheid
hetzelfde bewezen.
Eg de heeren Preyer & Cie., lokaal Pictura,
Wolvenstraat 19, is geëxposeerd een schilderij
van J. A. Weissenbruch, «Strand".
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Spui 23,
zy'n geëxposeerd twee schilderijen van A. Tomson,
«Spelende katjes" en »Het ontbijt", en voor het
zy'raam een krijtteekening van Willem Maris.
uliiiiliiiiiiiiiimiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiMiiiiMiiiiiiiiiiiiiiii
Mrntten yan een Ui in Nederland,
Mij dunkt het is een verschrikkelijk dorre taak,
te schrijven of te spreken over een land, dat men
slechts gedurende vijf dagen bezocht heeft; en
?ware 't niet geweest dat de Redactie van dit
Weekblad mij zoo vriendelijk verzocht toch iets te
zeggen van mijn reisindrukken, nooit zou ik het
uit eigene beweging durven wagen hebben. Hoe
zal ik aan de Nederlanders iets interessants van
hun land vertellen, zij die het zooveel beter kennen
dan ik ? La banalitévous tend les bras zou 't spreek
woord zeggen, en 'k weet dat ik er, tot spot van
den lezer, in zal vallen, en hem wellicht als een
ploert verontwaardigen, tenzij mijn al te nuchtere
ongekunsteldheid hem in een glimlach ontwapende.
En deze nuchterheid die mij, evenals 't geval zou
zijn met haar tegenvoeter een overgrooten
hoogmoed, indien ik er had "?steeds dwingt van
mijzelven te spreken, noopt mij tot de volgende
bekentenis:
Wat mij in een groote stad, na het bezoeken
en bewonderen harer historische aandenkens, harer
kunstrijkdommen en haar schilderachtige gezichten
vooral belang inboezemt, zijn twee bij uitstek mo
derne en met elkaar contrasteerende dingen: de
bedrijvigheid en 't opgejaagde leven harer bewoners
in de drukst-bezochte straten, en de bespiegeling
en de eenzaamheid harer ter uitkante gelegen wan
delingen en parken.
Ouk, toen ik naar genoegen de prachtige Am
sterdamsche museums, haar enkele monumenten
en de ontelbare, zoo indrukwekkende ouderwetsche
huizen der grachten bezocht en bewonderd had,
ben ik een namiddag heel alleen gaan wandelen
in een der parken, het Vondelpark. Het park van
een groote stad is een zoo veelzijdig toevluchtsoord.
De toevlucht der te rijke menschen, de toevlucht
der te arme. De toevlucht van dezen, wier geluk
tusschen te enge muren zou verstikken, de toevlucht
van genen, welke lucht en ruimte en eenzaamheid
behoeven, om den storm van Lun gefolterd hart te
laten uitwoeden. Hoe vaak, toen ik alleen was in
den vreemde, ben ik er mijn ontroerende gewaar
wordingen niet gaan koesteren, het hart zwellend
van diepe, stille zuchten, treurig zonder oorzaak,
ter prooi aan dat leed, waarvan geen woorden de
melancholische innigheid kunnen weergeven: de
landziekte.
Hier ben ik eenigszins teleurgesteld geweest.
Het park ziet er treurig, bijna naargeestig uil,
ondanks de zeer mooie huizen en villas die het
omzomen, hun lachende, grilligvormige achtergevels
met donkergroen eiloof en roodende wilde
wijugaardranken bedekt. Weinig of geene bezoekers
langs de verlaten wegen; slechts bij uitzondering
een schitterend gespan, dat in een zilvergerinkel
van kettingen, met den
dofklinkend-gekadanseerden draf zijner paarden voorbijschiet, door een
kouden, onverschilligen of barschen blik van ecu
eenzaam op een bank gezeten wandelaar achter
volgd. Men heeft me bevestigd dat de bodem
er dor en onvruchtbaar is. Naar het schijnt komen
de wortels der gewassen er aan een zekere diepte
op een veenachtige laag, tengevolg waarvan de groote
boomen weldra sterven. Wat er van zij,
ietsdatiknogmaals kon vaststellen is de treffende gelijkenis van
die mooie, nieuwe Amsterdamsche kwartieren die
het park omgeven, met deze welke ik bezocht in
menigvuldige andere groote steden. Het zijn de
zelfde breede, rechte straten en lanen, dezelfde
hooge van moderne praal en comfort getuigende wo
ningen. Ware het niet, dat ik weet waar ik ben en
rond mij een andere taal hoor spreken, ik zou be
zwaarlijk op het eerste gezicht kunnen bevestigen
of ik te Amsterdam ben, dan in een nieuw gedeelte
van New-York of Chicago.
Twintig minuten tram en volop weder in
het centrum der beweging, in 't midden van
het kloppend hart der groote stad. Ontelbare,
elkander kruisende trams en rijtuigen, een gaande
en komende menscheastroom, langsheen de rijke
uitstallingen der schitterend verlichte winkels.
De feestdagen naderen, het is het tijdstip der ge
schenken. Talloos zijn de dames en de jonge
meisjes die ik ontmoet, een pakje in de hand.
En, minstens vijf maal op tien verraadt de vorm
van 't pakje mij den aard van het geschenk:
een boek.
Wat een verrassing voor een Belg! Zeldzaam
zijn bij ons de dames en de meisjes die elkaar
zulke geschenken maken; en al is dit ook een
verschijnsel over welks beteekenis men zich be
driegen kan, toch kan ik mij niet weerhouden te
denken en met een soort vernedering te voelen
dat het Hollandsche volk hooger ontwikkeld is
dan het onze. De enkele gedachte een boek als
geschenk te geven, -?iets dat te onzent toch
maar plaats heeft gedurende de schooljaren
het enkel feit dat de Hollandsche dames en meisjes
de uitstalling van een boekhandelaar zullen be
wonderen gelijk de onze die van een juwelier
of modewinkel, is toch wel tenminste een bewijs
van haren eerbied voor de kunst; en deze eer
bied en belangstelling alleen sluiten reeds een
denkbeeld van superioriteit in zich. O, ik had wel
graag willen weten wat ze zoo al lazen, om hare
veronderstelde geestesontwikkeling met deze van
onze vrouwen te kunnen vergelijken; ik had wel
graag enkele van die mysterieuse, zorgvuldig in
een grauw papier gewikkelde pakjes even willen
openen en er den inhoud vaii onderzoeken, een
welbekend spreekwoord omschrijvend : dis moi ce
que tu lis, je te dirai qui ta es.
Doch mijn aandacht werd steeds weder in beslag
genomen door het krielend heen en weer gaan
van al die ontelbare menschen. En steeds onweer
staanbaar, als ik zoo een compacte massa zie,
denk ik aan de schrikwekkende hoeveelheid
menschelijk drama, comedie en treurspel, die daar
op eene zoo geringe oppervlakte vergaderd zijn,
en die onophoudend elkander aanraken en
aanstooten, zonder dat de smart of de vreugd ooit haars
gelijken erkennen of voelen, zonder dat ooit een
spontane beweging als een kreet vau heil of ellen
de elkanders geheimen ontsluierd. Het js
saamgepakte gequintessentieerde en toch aan elkander
vreemde meuschenleed en vreugd. Een drukke
menigte maakt op mij den indruk van die hon
derden en honderden zakken correspondentie welke
in de mailkamer der groote postschepen op elkaar
gestapeld worden, bevattende miljoenen en mil
joenen brieven voor de meest van elkander ver
wijderde bestemmingen, elke brief een geheim voor
dezen die er onder of er boven ligt, en allen, in
hun vreemde onbewustheid van elkander, samen
geslingerd en gehotst over den Oceaan, gelijk de
menschen door den maalstroom van het leven.
Volop zweefde mijn geest in de aetherische
hoogte dezer, diepe en verhevene wijsgeerige be
spiegelingen, terwijl mijn materieel i/c, mijn beest",
zou de Maistre gezegd hebben, als naar gewoonte
verstrooid langs het voetpad der drukke straat
voortdrentelde, toen een groep van drie personen
vóór mij stilhielden, rnij met opzet den weg ver
sperrend. Verbaasd zag ik op, en in het open,
vriendelijk aangezicht van den eerste der drie
heeren, die mij, met schitterende oogen en een
glimlach van verrassing op de lippen, de hand
toestak, herkende ik een allerbesten vriend van
Nijmegen, letterkundige en coufcrencier van talent.
De twee andere heeren, waaraan ik voorgesteld
werd, behoorden ook tot de kunstwereld en droegen
namen, die ik zal vertolken door wat mij dien
avond scheen hua wederzijdsche gemoedsstemming
te zijn: de Optimist en de Pessimist. Ik ben hun
zeer dankbaar voor het gesprek dat wij samen
hadden, niet alleen om het genoegen, dat ik in
hun kennismaking vond, maar ook om hetgeen ik
van hen vernomen heb betrekkelijk een quaestie
die mij in Holland zeer interesseerde.
Een soort manie. Heden ten dage, als twee Belgen
elkaar ontmoeten, mag men verzekerd zijn dat zij
geen vijf minuten met elkander zullen praten,
zonder dat de sociale quaestie op 't tapijt gebracht
wordt. Het groot Belgisch publiek, dat niet harts
tochtelijk voor een of andere politieke partij strijdt,
is nu, wat de socialisten betreft, gekomen tot het
geen ik noemen zal: de tweede phase der waar
deering hunner leer en daden. Want, herhaaldelijk
heb ik het opgemerkt: er ontstaan bij het publiek en
in de quaestie die ik bedoel, drie zeer afzonder
lijke tijdvakken van waardeering en die alle drie
zeer overdreven en onbillijk zijn: het tijdvak
van verontwaardiging, als de socialisten pas be
ginnen hunne rechten te eischen; het tijdvak
van bewondering als zij die reeds in zekere
maat bemachtigd hebben en luid ba/,uinen dat zij
nu de wereld als een zak gaan omkeereu; het
tijdvak van teleurstelling, gevolgd door onverschil
ligheid, als het erkend is dat de aangekondigde,
volkomen omwenteling nog niet zoo spoedig plaats
zal grijpen. Ik was dus ook niet langer dan enkele
minuten hij die heeren, toen de vraag als van zelve
over mijn lippen kwam:
En hoe staat het met de socialistische bewe
ging in Nederland?"
Ik hoefde niet lang te luisteren om overtuigd
te zijn, dat de zaak daar nog bijlange de scherp
heid niet heeft, die wij haar in Belgiëerkennen.
Met uitzondering van enkele specialiteiten, die
het vraagstuk wetenschappelijk b studeeren, gaan
de hoogere standen in Nederland niet op in de sociale
quaestie, verzekerde mij de heer Pessimist, en wat
de proletariër^klassen betreft, deze zijn nog te
onwetend, te zeer verachterd en te lamlendig om
met verstand en moed hunne rechten te eischen.
Ecu zonderling en onverwacht verschijnsel is daar
van het gevolg, namelijk, dat het nog klein getal
ontwikkelde misnoegdendie Nederland telt, wanhopig
over den trageu vooruitgang hunner gedachten,
diep verbitterd en wraakgierig zijn geworden; dat
zij omverwerpers zijn maar geen wederopbouwers;
eerder anarchisten dan socialisten. Van daar, in
Nederland, het tevens wreedaardige en onmachtige
van die volksbewegingen welke te onzent, door
haar eendracht en. cohacsie, zoo machtig en soms
zoo onheilspellend geworden zijn.
Maar hoelang /.al die toestand nog duren? Wel
licht niet lang meer. De machtige stroom der
nieuwere gedachten tast beurtelings alle volken
aan, en dezer min dan meer groote bekwaamheid
tot assimilatie is enkel een quaestie van
rassen| temperament en tijd. T n alle kante doet men aan
j de oogen van het volk een Eden schitteren, en
' het volk wil dat Eden binnentreden, wat al nog
onbekende teleurstellingen er hem misschien ook te
l wachten staan. In Belgiëscheelde het een niets,
' of do verovering van het algemeen stemrecht, na
: eindeloos uitstellen, onder den invloed van den
schrik en toen de oproer reeds in de straten bromde
door de regeeriug toegestaan, ontaarde in een
bloedige omwenteling, waarvan het geringste ge
volg d», uitschrabbing onzer nationaliteit zou ge
weest zijn. Wee het land dat op deze ein
digende eeuw, waarin Europa vergeleken wordt
met een geladen bom, het vuur aan het lontje
zal steken! Laat ons hopen dat het lieve en be
schaafde Nederland deze rol niet zal moeten
vervullen ....
Een langen tijd nog bleven wij ons gevieren
redekavelend heen en weder wandelen in 't midden
van het krielend volk, langs de helder verlichte
straten. Het was de laatste avond, dien ik in
Amsterdam zou doorbrengen eii ik voelde mij gansch
treurig reeds een land te moeten verlaten, waar
ik zoo gulhartig onthaald werd. Miju vriend en
onze twee gezellen, de Optimist en de Pessimist
deden mij eindelijk een uitgeleide tot aan het
hotel, waar wij elkander //adieu" zegden.
Adieu?" .... waarom toch gebruiken de Ne
derlanders bij het afscheidnemen steeds het woord
welk zoo treurig in onze ooren klinkt! Vooral aan
Nederland verlang ik geen adieu te zeggen. Ik
heb het reeds uitgedrukt en ik herhaal het eens
meer:
Ik hoop wel dat ik er terug zal komen.
CYEIEL BUIJSSK.
BiiitenlaMsÉe Bibliografie,
EUÜKN WOLF*'. Goethes Leben und Werke.
Mit besonderer Mücksicht auf Goethes JBedeutung
für die Gegenwart.
Er is weinig onleesbaarders in de wereld dan
geschrijf van Duitschers over Goethe, 't zij deze
onleesbaarheid wetenschappelijk, 't zij ze
enthousiastelijk wordt verkregen. Van de z. g.
wetenschappelijkhedens die Goethe-philologen opdiepen,
kan men veelal de bes'aansreden niet bevroeden,
en het enthousiasme is vaak van een halfgare
sopperigheid, waarbij de Nationalstolz den auteur
daarenboven soms nog rare parten speelt. Zoo
komt men er toe veel liever maar niet-Duitschers
over Goethe te lezen, waardoor men ook nog het
voordeel heeft van te blijven buiten inextricabele
ziimenkluwens, bordpapieren betoogstugheid of
olieig vette verrukking, Maar dit boek belooft
op den titel te zullen spreken over Goethe's
beteekenis voor tegenwoordig; in het naamregister
worden Zola, Ibsen, Wagner genoemd, een j
ngstdeutsche Dichtschule wordt vermeld .... wie
weet, wie weet . . . . ?
De eerste acht hoofdstukken schijnen min of
meer gewone biografie met bespreking der »Werke"
te zijn. Ik weet dat niet absoluut zeker, want
na de lectuur van eenige Goethe-biographiën moet
ik eerlijk verklaren dat ik er daarvan geen meer
op kan : na het genot van een zekere hoeveelheid
treedt bij den mensch verzadiging in, gelijk de
professor in de politieke economie mij eenmaal
leerde. Ik heb zoo hier en daar eens gekeken
en ook wel van dat enthousiasme gezien, maar
van »Bedeutung für die Gegenwart" niet gevonden:
misschien staat 't er toch in ....
Hoofdstuk 'J heet Goethe in der Nachwelt, en
't komt me voor dat wie over Goethe tegenwoor
dig iets zeggen wil, 't liefst daarvan zal moeten
spreken. Maar.... dan behoort hij de Xachwelt,
dat is deze zoo moeilijk te begrijpen tijd, n
Goethe en diens tijd goed, heel goed te kennen,
anders wordt het toch maar zoo'n beetje. In 40
bladzijden zal hier nu de verhouding van Goethe
en Xachwelt worden geopenbaard, elke pagina
zal dus meetellen ....
Invloed op alle soorten van jongere
tijdgenooten, op andere landen, op .... o, een stortvloed
van invloed ....
»Dass er Lyriker, Epiker und Dramatiker, dass
er Dichter und Denker, dass er Kiinstler uud
Forscher und bei alledem ein Vollmenschgewesen,
gerade das macht das Grossartige seines Wesens
aus. Dem Bildungsstreben der Neuzeit in der
ganzen We t ist Goethe dadurch zum
unvergleichlichen Vorbild, zum Muster und Meister gewor
den, wie er berhaupt, ein Genius der
Menschheit, das moderne Leben typisch vorbildlich in
sich darstellt."
Dat is even eigen-aardig als kernig uitgedrukt
ja, ja. Dan nog wat over Selbsterziehung dat nu,
bij den naam Goethe, tot een haast geheel ver
sleten gemeenplaats is geworden en .... uit. In
welke «diepgevoelde behoefte" zou deze nieuwe
biographie «voorzien" V
Het is wel niet nieuw meer, het boek waaruit
ik een en ander citeeren ga, 't is zelfs S jaar oud,
van 'S(> . . . maar wat doet dat er eigenlijk toe,
als 't maar aardig is en niet archi bekend.
Ik bedoel hier de «Croquis Parisiens" van
J. K. Hny-mans. Er is thans een nieuwe editie
van verschenen, langwerpig formaat, groen ge
kleurd, zoodat het boek nu zeer frappant gelijkt op
een waschlijst of een makelaars-notitieboek.
Maar dat kan alles niet schelen ; ik wou nu
niet apprecieeren, indrukken zeggen, ik wil alleen
maar een stukje overschrijven, en misschien nog
een, die ik aardig gezien vind.
Even zij nog opgemerkt, dat het portret van
II. in dit boekje niet haalt bij dat van »A Vau l'eau'',
in het begin van dit jaar ook in een nieuwe
editie verschenen.
Mijn citaat zal zijn uit ->Les Folies-Bergere"
(»De Croquis" bevat naturalistische beschrijvingen
van bekende Parijsche plaatsen en Parijsche
typemenschen; Ie conducteur d'omnibus,
lablanchisseuse, enz.) Iluysmans zegt nu hoe in de Folies
Bergere de orkestdirecteur doet, maar zijn be
schrijving geldt wel voor alle chefs d'orchestre in
café-chantants.
.... Une rumeur salue l'entrée du chef d'or
chestre, un grand maigre, connu par ses polkas
de barrière et par ses valses Ie maestro
s'incline, relève son chef coirVéd'une tête de loup
et Ie dos tournéa la scène, il conduit