De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 23 december pagina 4

23 december 1894 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 913 omstandigheden,* en op zeer hoogen leeftijd, ongunstig uit over den directeur van Boymans. Welnu, tegen een gezelschap dat door niemand min der dan Bosboom, Israëls, Maris, Mauve en juist al de thans erkend besten onzer kunstenaars werd geleid, heeft Rochussen het niet bij woorden gelaten, maar mede tot daden gebracht. Toen de Hollandsche Teekenmaatschappij in het tijdperk van haar hoogsten bloei, met meer dan gewone strengheid van beginselen, hare exposities onder het bestuur van Mesdag, Mauve en Maris, meer dan eenige andere tentoonstelling ten onzent zuiver wist te houden, toen was het Rochussen, die zelf van het Haagsche gezelschap lid was (en daar ook dat jaar bleef exposeeren!) dia met Herman ten Kate en Springer tegelijkertijd net de Teekenmaatschappy in een andere localiteit in de hofstad, een Hollandsche teekoningententoonstelling arrangeerde, welke het tegen die van de anderen wel volslagen heeft afgelegd, maar die toch volkomen als protest daartegen was bedoeld. Is er n kunstgeschiedschryver die het feit dat Rochussen aldus door het hoog-in-hun-wapen-blyven der Hagenaars werd geïrriteerd, der glorieuze Haagsche school inderdaad in minde ring van verdienste zou durven aanrekenen ? En is er n man van oordeel, die, zoo hy niet gely'k wy zich die expositie zeer goed herinnert, dan slechts den catalogus dier Tentoonstelling van het Kon. Genootschap van Holl. aquarellisten doorziet, en daarin de namen opmerkt van allen die daarmede onder Rochussens bestuur werden binnengeloodsd, is er n man van oordeel die daarna niet inziet dat deze rijkbegaafde teekenaar, wiens schim onkundige en onkiesche vereerders deden spoken in de Rotterdamsche Museumkwestie, tot keuren en ziften allerminst was aangelegd ? Het spijt mij dat ik dit moest ophalen. Maar de treurige expositie van '82 in de Gothische zaal was ten minste een daad die tot de openbare kunsthistorie behoort. En het publiceeren der als gnydende wapens bedoelde citaten uit brieven van R. aan een ongenoemde was een lichtvaardig omgaan met de nagedachtenis van een man wiens assche door ons zoo zeer als door iemand de vrede wordt toegewenscht. J. V. De directeur van de Amsterdamsche kunst portefeuille (Parkweg 84) die waarlijk geen moeite spaart om publiek en kunstenaars tot elkaar te Brengen, houdt op Vrijdag 21, Zaterdag 22 en Zondag 23 December tusschen 81/2 en lO'/s uur te z\jnen huize een kleine expositie van werken door Breitner, Deisselhof, van der Valk en Zijl, tot het bezichtigen waarvoor hij de leden zy'ner kunstportefeuille heeft uitgenoodigd. Ik twijfel echter niet of belangstellende niet-leden zullen op aanvrage door den zoo welwillende kunst minnaar eveneens worden toegelaten tot deze intieme tentoonstelling. V. Grieksch realisme. ? De idealisten moeten zich niet verbeelden dat het realisme van Zola stamt, een ziekteverschijnsel is, dat zich eerst in onze eeuw heeft geopenbaard. De heer Ruskin heeft immers al uitgevaren tegen een fantastisch hoofd, gebeiteld tegen den toren der Santa Maria Formosa te Venetië; hij noemde het een puur verbeeldingsding, geconcipieerd door een artist, »jammerly'k verliefd op het leel\jke." Maar professor Charcot, van de Salpetrière, kwam ook te Venetië, en vond in het gesmade beeld alle kenteekenen van een pathologische mis vorming van het gezicht, met de grootste nauw keurigheid nagebootst. Thans beweert in een artikel in la Nature dr. Regnault, die reeds over egyptisch beeldhouwwerk schreef, dat som mige zonderlinge Tanagra- of Myrinabeeldjes, die gewoonly'k worden beschouwd als karikaturen, door de verbeelding des makers ingegeven, inder daad getrouwe copien van de natuur zijn. Hij wjjst een aantal ziekely'ke vervormingen van het hoofd aan, microcephalie, hydrocephalie en andere. Een Smyrnaasch terra-cottabeeldje in het Louvre, no. 707 van den catalogus, is een idioot, microcephaal, die door te gulzig eten stikt. Dit schijnt een in krankzinnigengestichten dikwijls voor komend ongeluk te zijn. Het gebaar van dezen lijder, die in zijn benauwdheid de handen naar de keel brengt, de uitdrukking op zijn gelaat, de vorm van zijn schedel en voorhoofd, zijn van een treffende pathologische juistheid. Onlangs heeft de heer Heuzey met levende voorbeelden aangetoond, dat de schoonheid der ly'nen in de Grieksche kunst een realistische is; de heer Regnault heeft thans voor de leelijkheid hetzelfde bewezen. Eg de heeren Preyer & Cie., lokaal Pictura, Wolvenstraat 19, is geëxposeerd een schilderij van J. A. Weissenbruch, «Strand". Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Spui 23, zy'n geëxposeerd twee schilderijen van A. Tomson, «Spelende katjes" en »Het ontbijt", en voor het zy'raam een krijtteekening van Willem Maris. uliiiiliiiiiiiiiimiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiMiiiiMiiiiiiiiiiiiiiii Mrntten yan een Ui in Nederland, Mij dunkt het is een verschrikkelijk dorre taak, te schrijven of te spreken over een land, dat men slechts gedurende vijf dagen bezocht heeft; en ?ware 't niet geweest dat de Redactie van dit Weekblad mij zoo vriendelijk verzocht toch iets te zeggen van mijn reisindrukken, nooit zou ik het uit eigene beweging durven wagen hebben. Hoe zal ik aan de Nederlanders iets interessants van hun land vertellen, zij die het zooveel beter kennen dan ik ? La banalitévous tend les bras zou 't spreek woord zeggen, en 'k weet dat ik er, tot spot van den lezer, in zal vallen, en hem wellicht als een ploert verontwaardigen, tenzij mijn al te nuchtere ongekunsteldheid hem in een glimlach ontwapende. En deze nuchterheid die mij, evenals 't geval zou zijn met haar tegenvoeter een overgrooten hoogmoed, indien ik er had "?steeds dwingt van mijzelven te spreken, noopt mij tot de volgende bekentenis: Wat mij in een groote stad, na het bezoeken en bewonderen harer historische aandenkens, harer kunstrijkdommen en haar schilderachtige gezichten vooral belang inboezemt, zijn twee bij uitstek mo derne en met elkaar contrasteerende dingen: de bedrijvigheid en 't opgejaagde leven harer bewoners in de drukst-bezochte straten, en de bespiegeling en de eenzaamheid harer ter uitkante gelegen wan delingen en parken. Ouk, toen ik naar genoegen de prachtige Am sterdamsche museums, haar enkele monumenten en de ontelbare, zoo indrukwekkende ouderwetsche huizen der grachten bezocht en bewonderd had, ben ik een namiddag heel alleen gaan wandelen in een der parken, het Vondelpark. Het park van een groote stad is een zoo veelzijdig toevluchtsoord. De toevlucht der te rijke menschen, de toevlucht der te arme. De toevlucht van dezen, wier geluk tusschen te enge muren zou verstikken, de toevlucht van genen, welke lucht en ruimte en eenzaamheid behoeven, om den storm van Lun gefolterd hart te laten uitwoeden. Hoe vaak, toen ik alleen was in den vreemde, ben ik er mijn ontroerende gewaar wordingen niet gaan koesteren, het hart zwellend van diepe, stille zuchten, treurig zonder oorzaak, ter prooi aan dat leed, waarvan geen woorden de melancholische innigheid kunnen weergeven: de landziekte. Hier ben ik eenigszins teleurgesteld geweest. Het park ziet er treurig, bijna naargeestig uil, ondanks de zeer mooie huizen en villas die het omzomen, hun lachende, grilligvormige achtergevels met donkergroen eiloof en roodende wilde wijugaardranken bedekt. Weinig of geene bezoekers langs de verlaten wegen; slechts bij uitzondering een schitterend gespan, dat in een zilvergerinkel van kettingen, met den dofklinkend-gekadanseerden draf zijner paarden voorbijschiet, door een kouden, onverschilligen of barschen blik van ecu eenzaam op een bank gezeten wandelaar achter volgd. Men heeft me bevestigd dat de bodem er dor en onvruchtbaar is. Naar het schijnt komen de wortels der gewassen er aan een zekere diepte op een veenachtige laag, tengevolg waarvan de groote boomen weldra sterven. Wat er van zij, ietsdatiknogmaals kon vaststellen is de treffende gelijkenis van die mooie, nieuwe Amsterdamsche kwartieren die het park omgeven, met deze welke ik bezocht in menigvuldige andere groote steden. Het zijn de zelfde breede, rechte straten en lanen, dezelfde hooge van moderne praal en comfort getuigende wo ningen. Ware het niet, dat ik weet waar ik ben en rond mij een andere taal hoor spreken, ik zou be zwaarlijk op het eerste gezicht kunnen bevestigen of ik te Amsterdam ben, dan in een nieuw gedeelte van New-York of Chicago. Twintig minuten tram en volop weder in het centrum der beweging, in 't midden van het kloppend hart der groote stad. Ontelbare, elkander kruisende trams en rijtuigen, een gaande en komende menscheastroom, langsheen de rijke uitstallingen der schitterend verlichte winkels. De feestdagen naderen, het is het tijdstip der ge schenken. Talloos zijn de dames en de jonge meisjes die ik ontmoet, een pakje in de hand. En, minstens vijf maal op tien verraadt de vorm van 't pakje mij den aard van het geschenk: een boek. Wat een verrassing voor een Belg! Zeldzaam zijn bij ons de dames en de meisjes die elkaar zulke geschenken maken; en al is dit ook een verschijnsel over welks beteekenis men zich be driegen kan, toch kan ik mij niet weerhouden te denken en met een soort vernedering te voelen dat het Hollandsche volk hooger ontwikkeld is dan het onze. De enkele gedachte een boek als geschenk te geven, -?iets dat te onzent toch maar plaats heeft gedurende de schooljaren het enkel feit dat de Hollandsche dames en meisjes de uitstalling van een boekhandelaar zullen be wonderen gelijk de onze die van een juwelier of modewinkel, is toch wel tenminste een bewijs van haren eerbied voor de kunst; en deze eer bied en belangstelling alleen sluiten reeds een denkbeeld van superioriteit in zich. O, ik had wel graag willen weten wat ze zoo al lazen, om hare veronderstelde geestesontwikkeling met deze van onze vrouwen te kunnen vergelijken; ik had wel graag enkele van die mysterieuse, zorgvuldig in een grauw papier gewikkelde pakjes even willen openen en er den inhoud vaii onderzoeken, een welbekend spreekwoord omschrijvend : dis moi ce que tu lis, je te dirai qui ta es. Doch mijn aandacht werd steeds weder in beslag genomen door het krielend heen en weer gaan van al die ontelbare menschen. En steeds onweer staanbaar, als ik zoo een compacte massa zie, denk ik aan de schrikwekkende hoeveelheid menschelijk drama, comedie en treurspel, die daar op eene zoo geringe oppervlakte vergaderd zijn, en die onophoudend elkander aanraken en aanstooten, zonder dat de smart of de vreugd ooit haars gelijken erkennen of voelen, zonder dat ooit een spontane beweging als een kreet vau heil of ellen de elkanders geheimen ontsluierd. Het js saamgepakte gequintessentieerde en toch aan elkander vreemde meuschenleed en vreugd. Een drukke menigte maakt op mij den indruk van die hon derden en honderden zakken correspondentie welke in de mailkamer der groote postschepen op elkaar gestapeld worden, bevattende miljoenen en mil joenen brieven voor de meest van elkander ver wijderde bestemmingen, elke brief een geheim voor dezen die er onder of er boven ligt, en allen, in hun vreemde onbewustheid van elkander, samen geslingerd en gehotst over den Oceaan, gelijk de menschen door den maalstroom van het leven. Volop zweefde mijn geest in de aetherische hoogte dezer, diepe en verhevene wijsgeerige be spiegelingen, terwijl mijn materieel i/c, mijn beest", zou de Maistre gezegd hebben, als naar gewoonte verstrooid langs het voetpad der drukke straat voortdrentelde, toen een groep van drie personen vóór mij stilhielden, rnij met opzet den weg ver sperrend. Verbaasd zag ik op, en in het open, vriendelijk aangezicht van den eerste der drie heeren, die mij, met schitterende oogen en een glimlach van verrassing op de lippen, de hand toestak, herkende ik een allerbesten vriend van Nijmegen, letterkundige en coufcrencier van talent. De twee andere heeren, waaraan ik voorgesteld werd, behoorden ook tot de kunstwereld en droegen namen, die ik zal vertolken door wat mij dien avond scheen hua wederzijdsche gemoedsstemming te zijn: de Optimist en de Pessimist. Ik ben hun zeer dankbaar voor het gesprek dat wij samen hadden, niet alleen om het genoegen, dat ik in hun kennismaking vond, maar ook om hetgeen ik van hen vernomen heb betrekkelijk een quaestie die mij in Holland zeer interesseerde. Een soort manie. Heden ten dage, als twee Belgen elkaar ontmoeten, mag men verzekerd zijn dat zij geen vijf minuten met elkander zullen praten, zonder dat de sociale quaestie op 't tapijt gebracht wordt. Het groot Belgisch publiek, dat niet harts tochtelijk voor een of andere politieke partij strijdt, is nu, wat de socialisten betreft, gekomen tot het geen ik noemen zal: de tweede phase der waar deering hunner leer en daden. Want, herhaaldelijk heb ik het opgemerkt: er ontstaan bij het publiek en in de quaestie die ik bedoel, drie zeer afzonder lijke tijdvakken van waardeering en die alle drie zeer overdreven en onbillijk zijn: het tijdvak van verontwaardiging, als de socialisten pas be ginnen hunne rechten te eischen; het tijdvak van bewondering als zij die reeds in zekere maat bemachtigd hebben en luid ba/,uinen dat zij nu de wereld als een zak gaan omkeereu; het tijdvak van teleurstelling, gevolgd door onverschil ligheid, als het erkend is dat de aangekondigde, volkomen omwenteling nog niet zoo spoedig plaats zal grijpen. Ik was dus ook niet langer dan enkele minuten hij die heeren, toen de vraag als van zelve over mijn lippen kwam: En hoe staat het met de socialistische bewe ging in Nederland?" Ik hoefde niet lang te luisteren om overtuigd te zijn, dat de zaak daar nog bijlange de scherp heid niet heeft, die wij haar in Belgiëerkennen. Met uitzondering van enkele specialiteiten, die het vraagstuk wetenschappelijk b studeeren, gaan de hoogere standen in Nederland niet op in de sociale quaestie, verzekerde mij de heer Pessimist, en wat de proletariër^klassen betreft, deze zijn nog te onwetend, te zeer verachterd en te lamlendig om met verstand en moed hunne rechten te eischen. Ecu zonderling en onverwacht verschijnsel is daar van het gevolg, namelijk, dat het nog klein getal ontwikkelde misnoegdendie Nederland telt, wanhopig over den trageu vooruitgang hunner gedachten, diep verbitterd en wraakgierig zijn geworden; dat zij omverwerpers zijn maar geen wederopbouwers; eerder anarchisten dan socialisten. Van daar, in Nederland, het tevens wreedaardige en onmachtige van die volksbewegingen welke te onzent, door haar eendracht en. cohacsie, zoo machtig en soms zoo onheilspellend geworden zijn. Maar hoelang /.al die toestand nog duren? Wel licht niet lang meer. De machtige stroom der nieuwere gedachten tast beurtelings alle volken aan, en dezer min dan meer groote bekwaamheid tot assimilatie is enkel een quaestie van rassen| temperament en tijd. T n alle kante doet men aan j de oogen van het volk een Eden schitteren, en ' het volk wil dat Eden binnentreden, wat al nog onbekende teleurstellingen er hem misschien ook te l wachten staan. In Belgiëscheelde het een niets, ' of do verovering van het algemeen stemrecht, na : eindeloos uitstellen, onder den invloed van den schrik en toen de oproer reeds in de straten bromde door de regeeriug toegestaan, ontaarde in een bloedige omwenteling, waarvan het geringste ge volg d», uitschrabbing onzer nationaliteit zou ge weest zijn. Wee het land dat op deze ein digende eeuw, waarin Europa vergeleken wordt met een geladen bom, het vuur aan het lontje zal steken! Laat ons hopen dat het lieve en be schaafde Nederland deze rol niet zal moeten vervullen .... Een langen tijd nog bleven wij ons gevieren redekavelend heen en weder wandelen in 't midden van het krielend volk, langs de helder verlichte straten. Het was de laatste avond, dien ik in Amsterdam zou doorbrengen eii ik voelde mij gansch treurig reeds een land te moeten verlaten, waar ik zoo gulhartig onthaald werd. Miju vriend en onze twee gezellen, de Optimist en de Pessimist deden mij eindelijk een uitgeleide tot aan het hotel, waar wij elkander //adieu" zegden. Adieu?" .... waarom toch gebruiken de Ne derlanders bij het afscheidnemen steeds het woord welk zoo treurig in onze ooren klinkt! Vooral aan Nederland verlang ik geen adieu te zeggen. Ik heb het reeds uitgedrukt en ik herhaal het eens meer: Ik hoop wel dat ik er terug zal komen. CYEIEL BUIJSSK. BiiitenlaMsÉe Bibliografie, EUÜKN WOLF*'. Goethes Leben und Werke. Mit besonderer Mücksicht auf Goethes JBedeutung für die Gegenwart. Er is weinig onleesbaarders in de wereld dan geschrijf van Duitschers over Goethe, 't zij deze onleesbaarheid wetenschappelijk, 't zij ze enthousiastelijk wordt verkregen. Van de z. g. wetenschappelijkhedens die Goethe-philologen opdiepen, kan men veelal de bes'aansreden niet bevroeden, en het enthousiasme is vaak van een halfgare sopperigheid, waarbij de Nationalstolz den auteur daarenboven soms nog rare parten speelt. Zoo komt men er toe veel liever maar niet-Duitschers over Goethe te lezen, waardoor men ook nog het voordeel heeft van te blijven buiten inextricabele ziimenkluwens, bordpapieren betoogstugheid of olieig vette verrukking, Maar dit boek belooft op den titel te zullen spreken over Goethe's beteekenis voor tegenwoordig; in het naamregister worden Zola, Ibsen, Wagner genoemd, een j ngstdeutsche Dichtschule wordt vermeld .... wie weet, wie weet . . . . ? De eerste acht hoofdstukken schijnen min of meer gewone biografie met bespreking der »Werke" te zijn. Ik weet dat niet absoluut zeker, want na de lectuur van eenige Goethe-biographiën moet ik eerlijk verklaren dat ik er daarvan geen meer op kan : na het genot van een zekere hoeveelheid treedt bij den mensch verzadiging in, gelijk de professor in de politieke economie mij eenmaal leerde. Ik heb zoo hier en daar eens gekeken en ook wel van dat enthousiasme gezien, maar van »Bedeutung für die Gegenwart" niet gevonden: misschien staat 't er toch in .... Hoofdstuk 'J heet Goethe in der Nachwelt, en 't komt me voor dat wie over Goethe tegenwoor dig iets zeggen wil, 't liefst daarvan zal moeten spreken. Maar.... dan behoort hij de Xachwelt, dat is deze zoo moeilijk te begrijpen tijd, n Goethe en diens tijd goed, heel goed te kennen, anders wordt het toch maar zoo'n beetje. In 40 bladzijden zal hier nu de verhouding van Goethe en Xachwelt worden geopenbaard, elke pagina zal dus meetellen .... Invloed op alle soorten van jongere tijdgenooten, op andere landen, op .... o, een stortvloed van invloed .... »Dass er Lyriker, Epiker und Dramatiker, dass er Dichter und Denker, dass er Kiinstler uud Forscher und bei alledem ein Vollmenschgewesen, gerade das macht das Grossartige seines Wesens aus. Dem Bildungsstreben der Neuzeit in der ganzen We t ist Goethe dadurch zum unvergleichlichen Vorbild, zum Muster und Meister gewor den, wie er berhaupt, ein Genius der Menschheit, das moderne Leben typisch vorbildlich in sich darstellt." Dat is even eigen-aardig als kernig uitgedrukt ja, ja. Dan nog wat over Selbsterziehung dat nu, bij den naam Goethe, tot een haast geheel ver sleten gemeenplaats is geworden en .... uit. In welke «diepgevoelde behoefte" zou deze nieuwe biographie «voorzien" V Het is wel niet nieuw meer, het boek waaruit ik een en ander citeeren ga, 't is zelfs S jaar oud, van 'S(> . . . maar wat doet dat er eigenlijk toe, als 't maar aardig is en niet archi bekend. Ik bedoel hier de «Croquis Parisiens" van J. K. Hny-mans. Er is thans een nieuwe editie van verschenen, langwerpig formaat, groen ge kleurd, zoodat het boek nu zeer frappant gelijkt op een waschlijst of een makelaars-notitieboek. Maar dat kan alles niet schelen ; ik wou nu niet apprecieeren, indrukken zeggen, ik wil alleen maar een stukje overschrijven, en misschien nog een, die ik aardig gezien vind. Even zij nog opgemerkt, dat het portret van II. in dit boekje niet haalt bij dat van »A Vau l'eau'', in het begin van dit jaar ook in een nieuwe editie verschenen. Mijn citaat zal zijn uit ->Les Folies-Bergere" (»De Croquis" bevat naturalistische beschrijvingen van bekende Parijsche plaatsen en Parijsche typemenschen; Ie conducteur d'omnibus, lablanchisseuse, enz.) Iluysmans zegt nu hoe in de Folies Bergere de orkestdirecteur doet, maar zijn be schrijving geldt wel voor alle chefs d'orchestre in café-chantants. .... Une rumeur salue l'entrée du chef d'or chestre, un grand maigre, connu par ses polkas de barrière et par ses valses Ie maestro s'incline, relève son chef coirVéd'une tête de loup et Ie dos tournéa la scène, il conduit

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl