De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 23 december pagina 0

23 december 1894 – pagina 0

Dit is een ingescande tekst.

'" uit Fabiau Mevrouw de Douairicre P. A. Alting von Geusau heeft de groote vriendelijkheid gehad, voor ons weekblad af te staan enkele bladen uit het dag boek van -wijlen haar op Lombok gesneuvelden echtgenoot, die onder het pseudoniem Fabian in ons blad de AVarongpraatjes" schreef. Onze lezers zullen die besehrij vingen van Lombok, die we in eenige achtereenvolgende nummers op nemen, zeker met belangstelling lezen. RED. MATARAM. Juli-Augustus 1891. Gisteren maakten we een marsch naar Goenoeng Sari, een der lustverblijven van den Radja. We moesten wel tien rivieren doorwaden, 't was een aardig gezicht de troepen door de kali te zien gaan tot aan hun middel. Maar zelf moest ik er ook door heen, wat minder aangenaam was, daar den heelen verderen morgen mijn voeten en beenen nat bleven, natuurlijk. Ze kennen hier geen bruggen; slechts in Mataram is een brug over de rivier, die de sporen draagt van een luxe van voor honderd jaren ; nu bestaat ze nog maar uit enkele plankeu. Te Goenoeng Sari aangekomen, moesten we voorbij twee groote beelden, en traden toen ecu tuin binnen. Een huis stond rechts, op eene hoogte, met muren omgeven; dat is het lustverblijf. Niets dan eenige miserabele hutten waarvan de voornaamste, met riet bedekt, het lustverblijf zelf vormde. Van dit huis waren de wanden onder de voorgalerij (pi. m. 10 M. lang, 2 M. breed) beschilderd met zeer fijne hindoesche schil derijen. Het was niet uit te maken wat 't eigenlijk voorstelde, ook was 't, zooals alles, in zeer ver waarloosden toestand. Zeker was in 25 jaren de boel niet onderhouden. De beelden waren van steen, de huizen, zelfs het lustverblijf, zijn vau leem. Westelijk van het lustverblijf ligt, op een tiental meters afstand, een vijver van 100 bij 150 M. Prachtig vierkant en geheel van steenen aan gelegd; op 2 M. van den oever begint het on doorwaadbare gedeelte. Een subliem gezicht, daar juist middenin, vormt een koepeltje, dat alleen per prauw kan bereikt worden. Een hindocsch beeld aan de vier hoeken, en een balustiade er om heen, met mooi gebeeldhouwde koppen, drie trappen rondom. Wat het is weet ik niet, zeker een offcrplaats. Maar de sporen van schoon heid en symmetrie zijn nog heel goed te zien; misschien is het juist die vervallen grootheid, die mij dat alles doet bewonderen. De vijver ontvangt zijn water door den mond van een kolossalen krokodil van steen, aan de noordzijde. Noordwes telijk daarvan is een heuveltje, waarop een offerplaats is gemaakt van steen. Van hieruit heeft men een prachtig uitzicht op den omtrek. De vijvers en bronnen met het koepeltje komen zeer goed uit. Vanaf den vijver strekt zich, ver noord waarts over de bergen, een boscli uit. Ik beu daar een eind ingeloopeu- en bewonderde de hemelhooge vijgenboomen met kolossale stammen. Daar boven zweefde krijschend een ontelbare vlucht """ iiiiiiiiniiiiiiniiii iimiiiiiiiiiii nu H iiimmiiiii ?iiiiiiiiiiiiHiiiiniiiiiiiiiiniiiiiiiiiniininiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiui EEN STÜDENTE.\-HERL\A\ERIXG, naar het Franscli, VAN Ai,EX is MTC u v TE r». kalongs (groote vleermuizen). De radja schijnt hier in heel lang al niet meer te zijn geweest. Vijf honderd herten loopen hier vrij mak rond, de bevolking durft er niet aan te komen, omdat het hert den god Modjipait voorstelt. De radja had ge zorgd dat een onnoemelijk aantal schotels met spijzen voor den generaal klaar stonden .... Nieuwe wandeling, naar het zuiden ditmaal en daarna langs het strand. Natuurlijk weer natte voeten, maar daar wordt in 't geheel niet op gelet. Daar in 't zuiden waren geheel verwoeste kampongs. 't Was n ruïne, die er nog al fantastisch uitzag, omdat de kapot gemaakte leemen muren deden denken aan omgeworpen huizen. Alles was daar verlaten en uitgebrand. Een man, die de colonne volgde, vertelde dat Made tien maanden geleden die kampongs heeft doen verwoesten, eu alle vrouwen eu kinderen laten vermoorden. Er waren wel duizend kinderen vermoord, zei hij. Hij zelf was gewond en zijn vrouw eu vijf kin deren waren vermoord. Wat een ellendeling moet die Made geweest zijn! Toen kwamen we aan zee. Links naar het zuiden, dook het gebergte uit de zee op, waartegen eene witte gouvernementsstoomcr goed uitkwam. Voor uit de onmetelijke zee. Bali is niet te zien. De zee was kalm, hier eu daar roeide een iulauder zijn eigenaardig vaartuigje door het water. In het noorden stak een kaap uit, waartegen de schepen op de reede van Ampenan uitkwamen. Er lagen nog maar twee booten vau de pakketvaart, behalve de oorlogsschepen. Die reede maakte een zeer aardigen indruk. Ver in het N. O. stak, boven de wolken, de piek vau Bali uit, als eeue reusachtige pyramidc. En hél in de verte, over Bali en OostJa va heen, zag ik den Soembiug, eu daaronder Magelang en ons huisje (Wordt i-ercolgl). en ?un. De Broeders tragedie van het recïtt1' in zestien acten, door I''in:i>i-:i!i:\ v.\\ KI;I>I:N. Amsterdam. - ISlU. - W. Yerslnis. I. De heer van Eodon heeft het den virtuozen der afbrekende kritiek al bijzonder gemakkelijk gemaakt. Zij, die het beoordoelen van een ernstig kunstwerk beschouwen als niet meer dan een publiek kaartspel, waarbij liet de hoofdzaak is den kunstenaar slag voor slag te nemen en de oppervlakkigen onder de toeschouwers te verba zen door het groot aantal flinke zetten, hebben prachtig spel; want de dichter werpt hun de troeven naar 't hoofd. Hot zou mij dan ook niet moeilijk vallen een paar kolommen vol te schrijven met gegronde aanmerkingen op dit buitengewoon stuk werks en, daar de elementen van het schoone in van Eeden's dramatisch gedicht heel wat moeilijker zijn te omschrijven dan de gebreken, die het aankleven, zou ik aldus een in veler oog dankbaren voor mij echter onwaardigen arbeid verrichten. Daar is al dadelijk de titel. De Broeders. Welke broeders ? Peter en Iwan of Jahvèen Lucifer? Moeten wij de handeling op aarde houden voor de hoofdzaak of de gesprekken in den hemel ; is de lamentabele historie, die heel banaal moet zijn geweest in ''t Ilusland van vóór »twee lichteeuwen" commentaar op 't geülosofeer der hemel lingen, of zijn de gesprekken en reizangen com mentaren op de treurige geschiedenis der twee vijandige broeders 'i Valt het licht uit den akeligen hemel van Jahvèop de aarde of rijst het op uit de bloedige, brandende wereld van Peter en Iwan naar het suffe rijk, waarop Satan niet zonder reden kritiek oefent ? Wij weten het niet aan 't begin, en we zullen het niet te weten komen aan het einde. En daar is die bijtitel: ^tragedie van liet Recht." Waar is de tragedie ? waar is het Kecht 'l De eene broeder maakt zijn vaderland groot en machtig, maar pleegt overspel, bedrinkt zich, is een monster van wreedheid. De ander is verjaagd van den troon, blijft nochtans zijn volk liefheb ben, gaat Jezus' leer verkondigen en verklaart die zooals Tolstoy haar begrijpt en wil hebben toegepast; doch dieze'fde man is dol verliefd op de vrouw zijns broeders en zal trachten haren echtgenoot te dooden. Toch zullen beide zon daars in den hemel komen en het paspoort, dat de priester hun meegeeft, wordt ten slotte ge contrasigneerd door den hernelwachter. Kudoxia, dat toonbeeld van liefde, zelfopoffe ring, toewijding aan den naaste zal, omdat zij een zelfmoord begaat ten einde den armen Iwan, den zwager en vriend met wien zij medelijden heeft niet te verraden, eerst in den hemel komen, nadat Jezus en de zijnen eene werkstaking zijn begonnen en Jahvèmet den Tijd alleen in do Eeuwige Ruimte achtergelaten hebben. Is dit eene tragedie? En waar ziet de dichter nu eigenlijk het Kecht 'i Genade zeker, die zie ik ; maar voor do twee misdadige broeders, wier streven allén reeds wordt beloond. Van hot Hecht ontwaar ik alleen de negatie. Jahvèis onmogelijk met zijne gestrengheid. De zoon al leen is consequent, waar hij. behalve de brave Eiuloxia, ook den boosdoener Peter en Iwan binnenlaat in het koninkrijk der hemelen; maar uiui; 2011 haast vragen wie er, volgens het Kocht of krachtens de Genade dan eigenlijk niet thui« beliooren. Nu kan men wel zeggen dat er eene j hoogere gerechtigheid is, waarvan wij, wereldlingön niemendal begrijpen, zootlat liet opperste recht voor ons hot weerzinwekkendst onrecht kan schijnen en dat do dichter precies de waarde van dit axioma des goloofs hooft willen doen gevoelen; maar dan is hij toch niet veel minder (luister dan het groote levensraadsol zelf Don beoordelaar, die de hoofdlijnen laat voor hetgeen ze zijn on de bijzonderheden onderwerpt aan een streng onderzoek, zal het ook zeer ge makkelijk vallen op gebreken te wijzen, iïehalve dat do tcoi.ee.ien in den hemel doorgaans niet zoo heel nieuw, noch altijd zeer smaakvol zijn, moet het iedereen opvallen hoe de dichter van Jahvèen Satan vreemde figuren heeft gemaakt. Waren die grootsch of geweldige karikaturen van God en Duivel, dan zou men vrede kunnen hebbon met deze conceptie op eigen verantwoor ding. Ongelukkig is Jahvènoch de groote, in drukwekkende God der Israëlieten, die minder liberaal mag wezen dan een menschenkind van IS'.iü, doch altijd een dor kolossale Godheden der oudheid blijft; noch de speciale god van 't ver lichte Jodendom, die haalbaar moet wezen in de oogen van allen, die het beminlijk laisser-aller en de jolige immoraliteit der conventionele Grieksche goden zoo bijster sympathiek vinden. Zoo is Satan evenmin de grootsche gevallen engel a!s de listige, kwaadaardige duivel, meteen in carnatie iler Ironie. Jahvèis, in het het gedicht, weinig meer dan een karikatuur, zooals Otfenbach er ons heeft gegeven van de Olympieërs, wel voel minder grof, maar niet minder potsierlijk. Satan had moeten wezen meer dan Melistoüles, Beëlzebub enBelial, want die drie zijn Satan's narren (pag. o5); doch wij zien in hem oen soort van geestig en uitge groeid kabouter, een zwak afschijnseltje van Goethe's Mephistopheles. Dat Donkerend stalen rijwiel, die elegante roede rok, zwart satijnen kuitbroek, zijden kousen, sierlijke verlakte schoen tjes, nerveus en mondain bleek gezicht, waarvóór de monocle schittert . . . dat alles maakt Satan niet modern, al is hij heel iideel in zijn spreken en zegt hij een enkel maal -arme bliksem." De heer van Eeden had zich kunnen houden aan de bijbelsche en kerkelijke of aan de litte raire tradities, of wel hij had geheel nieuwe typen moeten scheppen. Nu geeft hij ons een verre van bevredigend mixtum van overlevering, litteratuur en eigen fantazie. Ook mag verre van duidelijk heetcn de rol der dolende ziel. Ik geloof' dat de dichter heeft willen uitdrukken: de menschenziel zal blijven dolen zoolang zij zoekt naar dat Kecht, dat zich openbaart in belooning en straf, in het wegen van goode en kwade daden. Zoo'n recht is niet van hoogc essentie; maar een gebrekkig, aardsch begrip, dan den inensch niet meer bevredigt, j zoodra deze is gekomen tot de kennis van hot | leven en streven der stervelingen. Kecht, in do hoogere beteekenis van het woord, is synoniem j met genade en genade is de vrucht der liefde. j Aiïe aardschc recht is onrecht en de goden die , de riioiischen zich droomen, zijn geen eeuwige ? goiion. Slechts de genade zal tronen in de i hoogste hemelen van eeuwigheid tot eeuwigheid j on in de genade allén zal de strever waardeei ring, do lijder vergoeding, de zondaar vergeving vindon.... Maar het is ook wel mogelijk dat de dichter iets anders hoeft bedoeld. Yi'at het drama op narde aangaat, mij dunkt het gekozen onderwerp is niet zeer gelukkig. Ivan en Peter staan niet alleen twee lichteeuwen van ons at', 'n verband mot het Kecht, zou eene schets van dor. strijd tu?schen czit en Arbeid wél zoo aangrijpend zijn geweest. Welk een prachtig onderworp voor een groot denker en dichter als van Eeden ! Zonder te vervallen in mimmimmimmmiii Mtimiimitiiiumi In de eerste jaren van het keizerrijk, be stond in de Ilue Monsieur-le-Prince ik heb het huisnummer vergeten een klein college van studenten in de rechten en in de medicijnen, die onder n dak woonden en wier kamers alle de eerste tage besloe gen, dat wil zeggen, om een euphemisme van den huisbaas te bezigen : »de tage waar geen meer boven was.''Het huis was trouwens zeer armzalig en totaal uitgewoond. De tage gelijkstraats en de eerste verdieping waren verhuurd aaneenfruithandelaarster,een varkensslachter en een cartonwerker. De 2de was door slechts twee huurders ingenomen : de eene, een oude, stokdoove heer, met een nog doover huishoudster, die vier kamers had ; de andere een ex-docent in de letteren, mager, verloopen, maar toch nog deftig, die met een ziekelijke vrouw getrouwd was en een dochtertje van omstreeks zes, zeven jaren had. Dat beklagenswaardig gezin huisde in een nauw, laag vertrekje, dat, met merkwaar dig overleg, van het trapportaal was afge schoten. De winter was streng dat jaar de sneeuw bleef' liggen, wat zeldzaam is in Parijs. De witte daken waren met ijskegels omhangen. Hier en daar werden verwarmde lokalen voor het publiek geopend en ze bleven voortdu rend stampvol. Maar feestdagen zijn feest dagen, 't Liep tegen 24 December. Wij hadden allen wat geld ontvangen en besloten Kerstmis te vieren. Een onzer, wien meer speciaal het on derhouden van diplomatieke betrekkingen met de fruithandelaarster was opgedragen, werd verzocht zich van de medewerking dezer dame, die voor een uitstekende kooksteV door ging te verzekeren. Tegen drie francs per hoofd, of juister gezegd per maand, verbond de fruithandelaarster zich, ons, 's avonds t.en acht uren precies, een lekker en degelijk j diner te leveren en op te dragen. Wij had den eemor.Hut gestipuleerd, dat er twee en een halven meter worsi, i;y>est zijn. Als tooncel voor het feest was de kruuei V.TI ff p gemoedelijkcn Lyonschen student gekozen, Jean Cloux, die later oflicier van gezond heid bij de marine is geworden en jammerlijk is omgekomen bij hè! vergaan der Axlrnliïir. Werkzaam, knap, rechtschapen, royaal, was hij een sieraad voor het corps waartoe hij behoorde. Te zeven uren stormden wij hei, ven rek binnen. Het stond vol rook, maar van vuur i geen spoor. j »Hallo! Wat nu'?'' riepen wij verbaasd dooreen. »Sjuut!" zeide onze vriend, die boven op i een stoel staande, de pijp van zijn ontlakelde kachel in de hand hield, en ons met de an dere een teeken gaf om stil te zijn. «Luister eens!" AV"ij slopen zachtjes naderbij, zonder ons te bekommeren om de onbescheidenheid, die wij gingen plegen, en misschien bij voorbaat vlassend op de eene of andere pikante ont hulling. Een kinderstemmetje sprak met een andere, holle en trillende stem, die van een ouden man moest komen. En ziehier wat wij zeer dui delijk konden verstaan, alsof het ronde gat i 11 den schoorsteen de mond van een spreek buis was geweest. j »Hoe kunt u 't zeggen, vader, dat er geen l * Jezuskindje is!..." »Ik zeg: voor ons niet, kind." »Maar Justientje van den varkensstapel' heeft verleden jaar haar schoentjes toch onder den schoorsteen gezet, en Jezusje heeft ze vol met suikergoed gestopt; hij had er, omdat de schoentjes vol waren, zelfs nog een hoop koekjes en een mooie pop naast irelegd." Na een oogenblik stilte klonk weer do oude stem : ?-,}&, kindje, dat is va-! mogelijk. Justientje is zeker zoeter dan jij." »IIoe is 't moirelijk! Justien'je, die altijd straf' van de zusters krijgt, omdat ze. nooit naar de prenten kijkt en ailljd mut liaai1 vin gers in de, ii;lf iO'/Üen morst!'1 »Knliu! 't i;? nu zoo! (iisk-ren pas dacht. ik nog. dat het Kerstkindje je wel ieis zoublengon...." »Kijk, iui zegt u immers zelf, dat er \ve! et::i Kerstkindje isb »Ja, lieve Jnlietjc, ja! Maar, luister : je wee*, ik bon gisteren uitge.gaa.ii en eerst heel laat tliuis gekomen . . . ." -Ja; we /ijn zonder eini naar bod gestaan." ??Juist'. Is'u dan, ik beu gisteren don vader van het Jozuskindje teüvngekonicn en die heeft mij verleid, dal, Jo/usje het vorige jaar alles had weggegeven en dat hij nu niets meer te govr.n had." ;En hij had me verleden jaar ook al over geslagen!" Opnieuw Lcersehie ei1 stihe. ik keek naar Aeliüle Chardon, die naast, mij stond ; bij wisehte zich de or.gen »f. »Die verduivelde rook i" mompeïde hij. »Zeg dat wel die verduivelde rook!" zoidc Emmanuel Jjeaugrois, een toekomstig jurist, die schreide en stïikte tegelijk. Opnieuw klonk de stem vau liet meisje: »Motten we vanavond weer zonder eten gaan slapen, pa?" »Xecii, de vader van hei. Jezus-kindj'j droe:; een brood onder ;:ijii urn!; dat heeft hij mij voor ons drieën meegegeven; kijk! 't is wel croot genoeg voor twee keer." Jïij de zusters krijgen de kinderen lekkers op 't brood, 'k lïeb er van geproefd... Heerlijk!" »Vraag je boterhammen aan de kinderen?" j vroeg de vader op bcstraffenden toon. j ».NTeen, pa! ik krijg ze van zuster Marie. i Zij zegt tegen de kinderen: »Die te veel nebben, mogen het niet weggooien; dat is zonde. Wat de jongejudVouwen overhou den, moeten zij terugbrengen. Als zij haar wat, hebben teiuggebrncht, roept zuster Marie j n ij in een hoekje bij haar en zegt: -Daar, Juüeijo, doe dat in je tas-ch; als je dan honger hebt, kun je 't opeten." Dus, als u 'l beter vindt, kan ik nu wel weer zonder clcn naar bed. Op tchooldagen heb ik i 's avonds nooit zoo'n ergon honger. Dat's i alleen Woensdags en Zondags." ? :Anii kind!" riep de vader, op een toon, die ons een rilling door de leden deed gaan. j »Aluiere kinderen zien verlangend naar ; Woensdagmiddag en Zondag uit, om te kun nen spelen of' met bun vaders en moeders uit te gaan, Icrwijl jij ? . .." Ju n hij voegde ; er bij: »Ku dan y.im er nog menschen, die klau'eji. niettegenstaande ze kunnen werken!... Kom, kind, haal even een karaf versch waler." Wij begrepen, dat de arme vader zijn tranen voor zijn kind wilde verbergen. Jean Cloux kwam van zijn stoel af. ..-Kom,'' zeide hij, »er is geen tijd te ver liezen. We zijn met ons tienen; we /ijn niet 'ijk. maar' ieder heeft wel tien francs." Allen tastten in den zak. (Goudstukken, zilvergeld, koper, de honderd francs kwamen i bijeen. J eau Cloux haalde alles naar zich toe. Niemand vroeg wat hij er méwilde uitvoeren. Als een dolle rende hij de trap af. Vijf iniüuten later stoof hij weer naar boven. l 't is in orde, hoor!': riep hij stralend.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl