Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 914
van zelf in eene faze gebracht had, waar
door eindelijk de zoo onmisbare onderschei
ding der geesten zou komen, die voorheen
steeds zorgvuldig bedekt werd. Een nieuwe
levensdag scheen voor ons volk te zijn aan
gebroken.
Hoe heeft de verdere loop der gebeurte
nissen ons al weder jammerlijk teleugesteld!
Hoe moeten wij aan het eind van dat jaar,
dat met zooveel frischheid aanving, erkennen,
buiten den waard te hebben gerekend. Bui
ten den waard! Dat is buiten dat zelfzuchtig,
dat berekend, dat slaperig en dommelend
Nederlandsch volkskarakter, dat maar niet
schijnt te kunnen worden bezworen.
Onverstandigen, die we waren, dat we nog een
oogenblik geloofden aan de duurzaamheid van
dien frisschen geest! Wisten we dan niet,
dat ons volk wel voor een oogenblik is
wakker te schudden, maar dat het liefst
weder indommelt, zelfs waar het zijn eigen,
zijn nationale belangen geldt? Waartoe dan
gedroomd van beter tijden, alsof die werke
lijk aanstaande waren?
Waartoe? Omdat wij niet leven kunnen
zonder te droomen. Omdat we trots de bit
terste realiteit, die ons telkens bedriegt, toch
moeten blijven gelooven in het ideaal, indien
althans die droom en dat ideaal niet geheel
buiten het terrein der feiten vallen. Welnu,
een feit, een realiteit, die door niets is te
weerspreken geweest, was toch in de maand
April, dat, zelfs bij onze tegenwoordige zoo
exclusieve kieswet, een geduchte minderheid
door de stem des volks is gekozen, waar het
stemmental een meerderheid tot regeeren riep,
even gering als zwak. Die minderheid, die
weet, hoe zeker en vast de rijen der meer
derheid zouden worden gedund, zoo niet ver
nietigd, indien aan het volk zijne rechten
werden geschonken, ze had van stonde aan
alles moeten doen, om aaneengesloten te
blijven, alles moeten nalaten, wat de een
heid van doel kon schaden : de rechten des
volks te bepleiten. En waarvan waren we
integendeel getuigen? Van even rampzalige
poginkjes tot verzoening als van even
heillooze aanleidingen tot nieuwen twist. Dat is
voor mijn bewustzijn de schande, die niet is
uitgewischt; daar liggen de clooden, die we
allen moeten beweenen.
Of zijn het geen rampzalige proefnemin
gen, die we weer hebben aanschouwd, tot
verzoening der liberalen, om trots al het
gebeurde, zich om de eene oude partijvlag
te hereenigen? Is het dan nog niet bewezen
genoeg, hoe veil en verdorven de organisatie
der liberale parlij is, hoe de godheid ook hier
lang het beeld heeft verlaten en er een dui
vel in woont? Maar de geest ook onzer
burgers en onzer vertegenwoordigers schijnt
onbekwaam, om getrouwheid aan het volk
te plaatsen boven getrouwheid aan de partij ;
onbekwaam, om eene houw- en trouwheid te
verbreken, die met de conscientie in open
baren strijd is.*)
En is de onderlinge twist der
democratischgezinden, der vooruitstrevenden, de radicalen
of hoe ze anders heeten mogen, u iet even
rampzalig in dit tijdsgewricht? Niet minder
jammerlijk noem ik dit verschijnsel als de
pogingen der verzoening, die in strijd met
de wezenlijke volksbelangen de principieele
verschilposten in naam eener verscheurde
partijvlag willen bedekken. Zoo ergens, dan
had er eenheid, vast aaneengesloten eenheid
moeten blijven bestaan onder alle gekozenen
der minderheid, van ? welke het volk ver
wachten mocht, dat het haar eenig hoofddoel
zou zijn, gezamenlijk voor de uitbreiding der
volksrechten op te treden. De politieke be
doelingen nu, die men met fusieplannen als
anderszins voorheefc, zijn niets dan treurige
herhalingen van hetgeen allen, die werkelijk
belang in de zaak stellen, reeds zoo laag
en zoo diep heeft geërgerd.
Dat de begrootingen haar gewoon verloop
moesten hebben, lag in den aard der zaak.
Maar wij vreezen, dat het ook daarna blijken
zal, dat het geheele raison d'étre van onze
tegenwoordige regeering ouder allerlei ge
zochte voorwendsels en steeds persoonlijker
wordenden politieken strijd zal worden be
graven. De vraag is in mij opgerezen, of er,
indien weder onze politiek dreigt een im
passe te worden, indien haar vicieuse cirkel
met al haar bonden en programma's, al haar
personenstrijd, haar eerzucht en haar egoisme
weder wordt getrokken, of er, zeg ik, dan
niet van een beroep op den volksgeest, die
zich een oogenblik in 1804 zoo frisch heeft
getoond, redding te wachten zou zijn. Ik geef
mijn denkbeeld slechts aan. Zonder de eene of
andere krachtige demonstratie van het volk,
vrees ik, dat wij aan het eind van 1805
weer geen stap zullen gevorderd zijn. Het
middel van een petitionnement, van een
volksrequest, gericht tot de
Koningin-Regeutes, zou een krachtige prikkel voor de Re
geering zijn. Indien gij wilt, deel ik u in
een volgend artikel eens den inhoud van
zulk een concept-request mede.
DE. NIJTIOFF.
Veghel, 27 Dec. 1804.
*) De politiek eener democratie, naar het
Engelsch van D. Greenlief Thompson, door
Dr. Nijhoff. Zutfen 1804, bl. 38?40.
De ml Dreyfns,
De Fransche kapitein Dreyfus is door den
krijgsraad met algemeene stemmen schuldig
bevonden aan het uitleveren van geheime
of vertrouwelijke stukken, op de landsver
dediging betrekking hebbende, aan eene
buitenlandsche mogendheid. Hij is dientenge
volge veroordeeld tot degradatie en tot levens
lange opsluiting binnen eene versterkte plaats.
Het eerste deel van het vonnis zal op het
Champ de Mars worden ten uitvoer gelegd;
zijn straf zal de ongelukkige eerlooze onder
gaan in Nieuw-Caledonië.
Het proces tegen Dreyfus is. niettegen
staande het protest van den verdediger, den
advocaat Demange, met gesloten deuren ge
voerd. Omtrent den aard van zijn misdrijf
weet men dus niets meer, dan uit de boven
staande algemeene aanduiding is op te maken.
Aan geruchten ontbreekt het natuurlijk niet:
de een beweert, dat Dreyfus, die door zijne
positie aan het ministerie van oorlog vol
komen op de hoogte kon zijn van de mobi
lisatie-plannen, de hierop betrekking heb
bende gegevens voor de oostelijke grenzen
van Frankrijk aan de Duitsche regeering
heeft verkocht; de ander dat hij de samen
stelling van eene nieuwe bom heeft verraden;
een derde, dat hij aan buitenlandsche regee
ringen eene lijst zou hebben gegeven van
Fransche burgers en officieren, die door het
ministerie van oorlog te Parijs met
spionnendiensten in het buitenland zijn belast.
Terwijl de krijgsraad zijne zittingen hield,
wist men te vertellen, dat Dreyfus stellig
zou worden vrijgesproken, omdat een buiten
landsche regeering in dien zin pressie uit
oefende. Waarschijnlijk is dit laatste niet;
in elk geval heeft de krijgsraad zich aan
zoodanige pressie niet gestoord. En het vonnis
is in Frankrijk bijna algemeen met groote
instemming begroet. Zoo sterk was die in
druk, dat de minister van oorlog, generaal
Mercier, zich genoopt heeft gezien, onmid
dellijk een wetsontwerp in te dienen ter ver
scherping der strafbepalingen op misdaden.
gelijk die door Dreyfus zijn gepleegd. Vol
gens de tegenwoordige wetgeving toch kon
het verraden van geheime stukken in vre
destijd slechts als politieke misdaad, dus
niet met de doodstraf worden gestraft. De
minister wil nu alle handelingen, waard
ooide geheimen der nationale verdediging kun
nen worden onthuld, straffen met al de
scherpte der militaire wet. En ongetwijfeld
zal het door hem ingediende ontwerp worden
aangenomen. Want zeer terecht wees de
socialistische afgevaardigde Jautè*, schoon
van een geheel ander standpunt uitgaa'ide,
op het ergerlijk meten met twee maten, waar
door een soldaat, die in een oogenblik van
drift de hand tegen zijn superieur opheft,
onverbiddelijk met den kogel werd gestraft,
terwijl een hooger geplaatst, volkomen toe
rekenbaar en met kennis van zaken han
delend militair voor het laagiiartigst verraad
een zooveel lichtere straf ondergaat.
Wij hebben geen woord ter verontschul
diging van kapitein Dreyfus, die van het in
hem gestelde vertrouwen schandelijk mis
bruik heeft gemaakt en die zich noch op
krenking of achteruitzetting, noch op be
narde financiëele omstandigheden kan be
roepen om zijne daad te verklaren. Maar
wij mogen niet uit het oog verliezen, dat
zoodanige treurige gevallen niet zouden voor
komen, als het stelsel van militaire
informatiën niet zoo door on-door vicieus was.
De regeeringen van alle groote mogendheden
(misschien ook wel die van enkele kleinere)
onderhouden een geheelen staf van personen,
wier tank het is achter de militaire geheimen
van andere regeeringen te komen. De lijst
begint eigenlijk reeds bij den militairen
attaché, een officieeleii kijk-in-de-pot, die ge
acht wordt niets meer te zien, dan hetgeen
de regeering, bij welke hij geaccrediteerd is,
verkiest hem te toonen, maar die zijne we
tenschap waarschijnlijk ook aan andere bron
nen ontleent. Doch waar eindigt de lijst ?
Vergeten wij niet, dat spionneeren door de
vrienden der bespieders en ook door dezen
zelven een verdienstelijk en dus een eerlijk
werk wordt geacht, zoolang de spionnen zich
niet laten betrappen. Goud is een sleutel,
die zoo niet alle, dan toch vele deuren opent,
en waar alle regeeringen geheimen koopen,
is het niet te verwonderen, dat er nog steeds
verkoopers worden gevonden.
Twee feiten maken bij deze treurige ge
schiedenis een zeer pijnlijken indruk : voor
eerst, dat de openbare meening in Frankrijk,
zonder een zweem van bewijs, dadelijk
Duitschland aanwees als de mogendheid aan
welke Dreyfus zich zou hebben verkocht, en
in de tweede plaats, dat de antisemieten
onmiddellijk verband hebben gezocht
tusschen de misdaad van Dreyfus en diens
Israëlitische afkomst. Waarom dan niet
liever gezegd, dat hij als Elzasser een
Duitscher van oorsprong is ?
Reeds in de vorige week hebben de
Hongaarsche premier en zijn collega's den keizer
koning hun ontslag aangeboden, en niemand
twijfelt er aan, of dit zal worden aangenomen.
Verscheiden weken geleden zijn de
kerkelijk-politieke wetten, zij het dan ook niet
in haar geheel, door het Magnatenhuis aan
genomen, na in de Kamer tot tweemalen toe
eene overweldigende meerderheid te hebben
verworven. Keizer Franz Joseph, die zijne
goedkeuring tot het indienen van die wets
ontwerpen had gegeven, bleef met zijne
sanctie dralen op eene wijze, die slechts kan
worden verklaard uit het conflict tusschen
zijn persoonlijke neigingen en zijn plichtbe
sef als eonstitutit-n iel vorst. Had het kabinet
in dien tijd zijn ontslag genomen, dan zou
niemand zich hebben verbaasd, de heer
Wekerle en zijne ambtgenooten hebben echter
terecht begrepen, dat zij het met zooveel
moeite tot stand gebrachte werk niet in de
waagschaal mochten stellen, door zich over
gevoelig te toonen. Zij hebben gewacht, en
de uitkomst heeft hen in 't gelijk gesteld:
de langverbeide koninklijke goedkeuring is
te langen leste gekomen.
Dat het ministerie nu toch heengaat, be
wijst, dat de keizer-koning zich van zijn
Hongaarsche raadslieden wil ontdoer. Het
is moeilijk aan te nemen, dat hierbij alleen
persoonlijke sympathieën in het spel zouden
zijn ; want al is het van algemeene bekend
heid, dat de verhouding tusschen de kroon
en enkele der ministers (met name den mi
nister van justitie Szilagyi) tamelijk gespan
nen is, toch weet men, dat Franz Joseph
geleerd heeft, de zelfverloochening te be
trachten, die een constitutioneel vorst zich
menigmaal moet opleggen.
Het is zeker niet in strijd met de letter
der grondwet, dat de monarch een door de
meerderheid der vertegenwoordiging krachtig
gesteund ministerie ontslaat. De Tonpn her
innert, hoo in 1834 de Engelsche koning
William IV plotseling het kabinet van Lord
Melbourne ontsloeg om den leider der min
derheid, Sir Robert Peel, met de samenstel
ling van een kabinet te belasten. »Maar" -
zoo merkt het Fransche blad hierbij terecht
op »het is zestig jaren geleden dat het
Engelsche koningschap deze gevaarlijke proef'
heeft genomen, en sedert dien t ij d is dit
gedeel te vaii het monarchaal recht zoo in on
bruik geraakt, dat men zich onmogelijk ko
ningin Victoria zou kunnen voorstellen, uit
eigen beweging een ministerie ontslaande dat
haar mishaagde, maar dat in het Lagerhuis
de meerderheid bezat, of hare sanctie wei
gerende aan eene wet die, hoe revolutionair
ook (in haar oog'i door het Parlement op nor
male wijze was aangenomen." Men behoeft
nog goen twintig jaren terug te gaan om een
dergelijk voorbeeld in dn Fransche geschie
denis te vinden: maarschalk Mac Mahon
maakte ongetwijfeld gebruik van het hem
toekomend recht toen hij liet ministerie Jules
Simon wegzond, maar men weet, hoe
slecht den president der republiek dit verzet
legen den duidelijk uitgedrukteii wil der volks
vertegenwoordiging is bekomen.
De Ti/nrx oppert de onderstelling, dat de
toongevendc politieke kringen in Oostenrijk,
met name de adellijke grootgrondbezitters
en de hoogere Katholieke geestelijkheid, onge
rust over de te snelle vordt ringen van het
liberalisme in Hongarije, hun invloed bij den
keizer hebben doen gelden, om dezen te be
wogen, ten zuiden der Leitha een dergelijk
coalitie-régime in te voeren, als thans in
Oostenrijk bestaat. Is dit werkelijk het ge
val, dan zou men te l>ud:i-Pest de overtui
ging verkrijgen, dat het zwaartepunt der
Hongaarsehe iv^eering van daar naar Weenen
was verlegd. Zulk eene overtuiging zou onge
twijfeld het Hongaarsche particularisme, dat
zich slechts noode aan den J/'x///r/<7/ van
1^(>7 heeft onderworpen, op hoogst bedenke
lijke wijze prikkelen.
De hoop is nog niet uitgesloten, dat Franz
Joseph zich tot eene verandering van per
sonen zal bepalen en eene verandering van
systeem zal vermijden. Ook dan nog zal men
het moeten betreuren, dat hij zijne persoon
lijke wenschen eu overtuigingen niet geheel
heeft kunnen of willen ten offer brengen
voor een groot deel deed hij dit reeds,
door zijne sanctie te verleonen aan wetsont
werpen, die hem hooirst onsympathiek zijn
maar in elk geval zal dan de duidelijk uit
gedrukte wil der natie geëerbiedigd zijn.
iimiMiiiiiMMMiiijiMiiiiiiin
iiiiimiMimimii
Sociale, a
De crisis in Hongarije.
De aftreding van het kabinet-Wekerle zal
binnen weinige dagen een voldongen feit zijn.
De allernieuwste sociale tos.
Men zal zich herinneren dat, onmiddellijk
na de niet-herkiezing van den heer Domela
Nieuwenhuis tot lid van het Parlement, door
hem en zijne volgelingen een felle agitatie
werd in 't leven geroepen tegen het
parlementarisme. Had hijzelf gedurende zijn
kameiiidmaatschap, door verschillende voor
stellen en moties, nog kort van te voren niet
zonder ostentatie den parlementairen weg be
wandeld, na zijn val in Schoterland moest
voortaan al wat daarnaar zweemde als uit
den booze worden beschouwd! liet
parlcmentarisme is de vijand was van toen af aan de
leuze; alleen de revolutie kon nu nog maar
redding brengen ; alle parlementaire bemoei
ing kon slechts strekken om de partij te
verwateren" en een ieder die van de parle
mentaire actie nog iets durfde hopen, moest
worden aangemerkt als een eerzuchtige of
een verrader, wien het alleen te doen was om
zelf in de kamer te komen of om de socialis
tische partij aan de bourgeoisie" te verkoopen.
En dit alles gold natuurlijk niet alleen voor
Holland, neen, ook de meeste buitenlandsche
partijgenooten, wier parlementaire zegepralen
hier vroeger door vlaggentooi en
feestvergaderingen werden gevierd, vielen thans onder
Domela's banvloek, die zich minstens uit
strekte over Engeland, Frankrijk en Duitsch
land, over Duitschland vooral, waar de socia
listen nog zeer onlangs werden aan de kaak
gesteld als een partij die eigenlijk werd
gemaintineerd door een troep bankiers van
Joodsche origine!
Deze nieuwe koers werd eenigen tijd met
alle kracht door de leiders en hun orgaan
aan de goegemeente als de allerdoeltreffendste
voorgehouden en het duurde dan ook niet
lang of zij kreeg hare officieele sanctie. Op
het partijcongres in 1802 te Zwolle gehouden,
verklaarden de volgelingen uitdrukkelijk te
willen strijden met alle ten dienste staande
middelen, wettelijke of onwettelijke, vrede
lievende of gewelddadige" en op het daarop
volgend Groninger congres werd deze ver.
klaring nog eenigszins versterkt door het
besluit dat men onder ycrne roonracmlrn hoe
genaamd ooit ;.ou mcdcdocn aan rcr];lc:.ingcn,
si?//',v nirt al n ciijilalicn/idlrl. Hiermede was
dus totaal met het parlentarisme gebroken en
verkeerden wij op het papier althans
in staat van volslagen revolutie!
Weldra bleek echter dat de toer voor velen
wel wat al te doorzichtig en ook wel wat a! te
onparlementair was verricht. Het Groninger
besluit werd slechts met een meerderheid van
47 tccen -in stemmen genomen en gaf dan
ook aanleiding tot een. van humbug over
vloeiend, soms zeer vermakelijk gehaspel tus
schen de revolutionairen en de parlemen
tairen, waarvan het einde was dat een
formeele scheuring ontstond doordal de parle
mentairen, onder leiding van Forinyn,
Gerhard, v. d. (ines. Helsdingen, v. Kol,
Troolstra en Vliegen c. s., op 2'i Augustus
j.l. oen vergadering hielden !-e Zwolle, waar
zij een nieuwe sociaal democratische partij
stichtten, die uitdrukkelijk verklaarde niet
alleen op economisch maar ook op /ml/lick
gebied den strijd te willen voeren. Ook de
justitie vond de papieren revolutie Ic'Ian'.ri'ijk
genoesr om er hare aandacht aan (e wijden.
Zij zotte naar aanleiding der Zwolselie en
Groninger beslui'en een vervolging op het
touw en na een lang gerekt proces (don!' de
revolutionaire heeren uiterst paciiick gevoerd !i
werd <!e sociaal-democratische bond voor een
verboden vcivniging verklaard tof, niet ge.
rincf vermaak (kjr leiders, dit' hierin weereen
kostelijk reclame-middel zagen en zich nu nog
gewichtiger vonden dan vro"ser!
Zó u stonden de zaken toen onze «revolu
tionairen'1 dit jaar wederom hun gewone
kerslcongres zouden houden, dat, in verband
met het boven.-taaniie. natuurlijk vooral zijn
behing ontleende aan de vragen: wat wel het
dieet, zou zijn van de bemoeiingen der rech
terlijke macht en wat zou worden besloten
omtrent de zoo veel besproken kwestie der
taktiek.
Wat het eerste punt betren, handelden de
socialisten zooals een ieder vooraf' licht kon
begrijpen: Zij maakten enkele wijziginsren in
hunne statuten en brachten eenige verandering
iji den naam hunner vcivcniging. l il de
beLnnselverklaring werd geschrapt de poeherige
annonce dat men zijn doel ook met
:'onwettelijke1' en »geweldadige" middelen zon l rachten
te bereiken, terwijl de naam van ^uciali^lt^clie
J'aï/ij werd omgezet in dien van
Sijr/i/l/s/riiJloinl. Het sueees der vervolging bepaalde zich
dus lot eenigc verandering in woorden <rclijk
/.ij trouwens alleen op een overtreding in
woorden was gericht.
Anders staat 't niet het tweede punt, de
kwestie der taktiek. Te dezen aanzien is in
derdaad een zeer prineipieele ommekeer waar
te nemen en dat wel wie bad het ooit
kunnen denken! in de richting der pas
zoo fel veroordeelde parlementaire actie! Werd
nog verleden jaar onophoudelijk en met klem
verzekerd, dat door deeltenemen aan de ver
kiezingen de partij totaal zou worden gede
moraliseerd, thans is men plotseling weer tot
de ontdekking gekomen dat de deelneming
aan de verkiezingen op zichzelf' toch nog zoo