De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 30 december pagina 2

30 december 1894 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 914 van zelf in eene faze gebracht had, waar door eindelijk de zoo onmisbare onderschei ding der geesten zou komen, die voorheen steeds zorgvuldig bedekt werd. Een nieuwe levensdag scheen voor ons volk te zijn aan gebroken. Hoe heeft de verdere loop der gebeurte nissen ons al weder jammerlijk teleugesteld! Hoe moeten wij aan het eind van dat jaar, dat met zooveel frischheid aanving, erkennen, buiten den waard te hebben gerekend. Bui ten den waard! Dat is buiten dat zelfzuchtig, dat berekend, dat slaperig en dommelend Nederlandsch volkskarakter, dat maar niet schijnt te kunnen worden bezworen. Onverstandigen, die we waren, dat we nog een oogenblik geloofden aan de duurzaamheid van dien frisschen geest! Wisten we dan niet, dat ons volk wel voor een oogenblik is wakker te schudden, maar dat het liefst weder indommelt, zelfs waar het zijn eigen, zijn nationale belangen geldt? Waartoe dan gedroomd van beter tijden, alsof die werke lijk aanstaande waren? Waartoe? Omdat wij niet leven kunnen zonder te droomen. Omdat we trots de bit terste realiteit, die ons telkens bedriegt, toch moeten blijven gelooven in het ideaal, indien althans die droom en dat ideaal niet geheel buiten het terrein der feiten vallen. Welnu, een feit, een realiteit, die door niets is te weerspreken geweest, was toch in de maand April, dat, zelfs bij onze tegenwoordige zoo exclusieve kieswet, een geduchte minderheid door de stem des volks is gekozen, waar het stemmental een meerderheid tot regeeren riep, even gering als zwak. Die minderheid, die weet, hoe zeker en vast de rijen der meer derheid zouden worden gedund, zoo niet ver nietigd, indien aan het volk zijne rechten werden geschonken, ze had van stonde aan alles moeten doen, om aaneengesloten te blijven, alles moeten nalaten, wat de een heid van doel kon schaden : de rechten des volks te bepleiten. En waarvan waren we integendeel getuigen? Van even rampzalige poginkjes tot verzoening als van even heillooze aanleidingen tot nieuwen twist. Dat is voor mijn bewustzijn de schande, die niet is uitgewischt; daar liggen de clooden, die we allen moeten beweenen. Of zijn het geen rampzalige proefnemin gen, die we weer hebben aanschouwd, tot verzoening der liberalen, om trots al het gebeurde, zich om de eene oude partijvlag te hereenigen? Is het dan nog niet bewezen genoeg, hoe veil en verdorven de organisatie der liberale parlij is, hoe de godheid ook hier lang het beeld heeft verlaten en er een dui vel in woont? Maar de geest ook onzer burgers en onzer vertegenwoordigers schijnt onbekwaam, om getrouwheid aan het volk te plaatsen boven getrouwheid aan de partij ; onbekwaam, om eene houw- en trouwheid te verbreken, die met de conscientie in open baren strijd is.*) En is de onderlinge twist der democratischgezinden, der vooruitstrevenden, de radicalen of hoe ze anders heeten mogen, u iet even rampzalig in dit tijdsgewricht? Niet minder jammerlijk noem ik dit verschijnsel als de pogingen der verzoening, die in strijd met de wezenlijke volksbelangen de principieele verschilposten in naam eener verscheurde partijvlag willen bedekken. Zoo ergens, dan had er eenheid, vast aaneengesloten eenheid moeten blijven bestaan onder alle gekozenen der minderheid, van ? welke het volk ver wachten mocht, dat het haar eenig hoofddoel zou zijn, gezamenlijk voor de uitbreiding der volksrechten op te treden. De politieke be doelingen nu, die men met fusieplannen als anderszins voorheefc, zijn niets dan treurige herhalingen van hetgeen allen, die werkelijk belang in de zaak stellen, reeds zoo laag en zoo diep heeft geërgerd. Dat de begrootingen haar gewoon verloop moesten hebben, lag in den aard der zaak. Maar wij vreezen, dat het ook daarna blijken zal, dat het geheele raison d'étre van onze tegenwoordige regeering ouder allerlei ge zochte voorwendsels en steeds persoonlijker wordenden politieken strijd zal worden be graven. De vraag is in mij opgerezen, of er, indien weder onze politiek dreigt een im passe te worden, indien haar vicieuse cirkel met al haar bonden en programma's, al haar personenstrijd, haar eerzucht en haar egoisme weder wordt getrokken, of er, zeg ik, dan niet van een beroep op den volksgeest, die zich een oogenblik in 1804 zoo frisch heeft getoond, redding te wachten zou zijn. Ik geef mijn denkbeeld slechts aan. Zonder de eene of andere krachtige demonstratie van het volk, vrees ik, dat wij aan het eind van 1805 weer geen stap zullen gevorderd zijn. Het middel van een petitionnement, van een volksrequest, gericht tot de Koningin-Regeutes, zou een krachtige prikkel voor de Re geering zijn. Indien gij wilt, deel ik u in een volgend artikel eens den inhoud van zulk een concept-request mede. DE. NIJTIOFF. Veghel, 27 Dec. 1804. *) De politiek eener democratie, naar het Engelsch van D. Greenlief Thompson, door Dr. Nijhoff. Zutfen 1804, bl. 38?40. De ml Dreyfns, De Fransche kapitein Dreyfus is door den krijgsraad met algemeene stemmen schuldig bevonden aan het uitleveren van geheime of vertrouwelijke stukken, op de landsver dediging betrekking hebbende, aan eene buitenlandsche mogendheid. Hij is dientenge volge veroordeeld tot degradatie en tot levens lange opsluiting binnen eene versterkte plaats. Het eerste deel van het vonnis zal op het Champ de Mars worden ten uitvoer gelegd; zijn straf zal de ongelukkige eerlooze onder gaan in Nieuw-Caledonië. Het proces tegen Dreyfus is. niettegen staande het protest van den verdediger, den advocaat Demange, met gesloten deuren ge voerd. Omtrent den aard van zijn misdrijf weet men dus niets meer, dan uit de boven staande algemeene aanduiding is op te maken. Aan geruchten ontbreekt het natuurlijk niet: de een beweert, dat Dreyfus, die door zijne positie aan het ministerie van oorlog vol komen op de hoogte kon zijn van de mobi lisatie-plannen, de hierop betrekking heb bende gegevens voor de oostelijke grenzen van Frankrijk aan de Duitsche regeering heeft verkocht; de ander dat hij de samen stelling van eene nieuwe bom heeft verraden; een derde, dat hij aan buitenlandsche regee ringen eene lijst zou hebben gegeven van Fransche burgers en officieren, die door het ministerie van oorlog te Parijs met spionnendiensten in het buitenland zijn belast. Terwijl de krijgsraad zijne zittingen hield, wist men te vertellen, dat Dreyfus stellig zou worden vrijgesproken, omdat een buiten landsche regeering in dien zin pressie uit oefende. Waarschijnlijk is dit laatste niet; in elk geval heeft de krijgsraad zich aan zoodanige pressie niet gestoord. En het vonnis is in Frankrijk bijna algemeen met groote instemming begroet. Zoo sterk was die in druk, dat de minister van oorlog, generaal Mercier, zich genoopt heeft gezien, onmid dellijk een wetsontwerp in te dienen ter ver scherping der strafbepalingen op misdaden. gelijk die door Dreyfus zijn gepleegd. Vol gens de tegenwoordige wetgeving toch kon het verraden van geheime stukken in vre destijd slechts als politieke misdaad, dus niet met de doodstraf worden gestraft. De minister wil nu alle handelingen, waard ooide geheimen der nationale verdediging kun nen worden onthuld, straffen met al de scherpte der militaire wet. En ongetwijfeld zal het door hem ingediende ontwerp worden aangenomen. Want zeer terecht wees de socialistische afgevaardigde Jautè*, schoon van een geheel ander standpunt uitgaa'ide, op het ergerlijk meten met twee maten, waar door een soldaat, die in een oogenblik van drift de hand tegen zijn superieur opheft, onverbiddelijk met den kogel werd gestraft, terwijl een hooger geplaatst, volkomen toe rekenbaar en met kennis van zaken han delend militair voor het laagiiartigst verraad een zooveel lichtere straf ondergaat. Wij hebben geen woord ter verontschul diging van kapitein Dreyfus, die van het in hem gestelde vertrouwen schandelijk mis bruik heeft gemaakt en die zich noch op krenking of achteruitzetting, noch op be narde financiëele omstandigheden kan be roepen om zijne daad te verklaren. Maar wij mogen niet uit het oog verliezen, dat zoodanige treurige gevallen niet zouden voor komen, als het stelsel van militaire informatiën niet zoo door on-door vicieus was. De regeeringen van alle groote mogendheden (misschien ook wel die van enkele kleinere) onderhouden een geheelen staf van personen, wier tank het is achter de militaire geheimen van andere regeeringen te komen. De lijst begint eigenlijk reeds bij den militairen attaché, een officieeleii kijk-in-de-pot, die ge acht wordt niets meer te zien, dan hetgeen de regeering, bij welke hij geaccrediteerd is, verkiest hem te toonen, maar die zijne we tenschap waarschijnlijk ook aan andere bron nen ontleent. Doch waar eindigt de lijst ? Vergeten wij niet, dat spionneeren door de vrienden der bespieders en ook door dezen zelven een verdienstelijk en dus een eerlijk werk wordt geacht, zoolang de spionnen zich niet laten betrappen. Goud is een sleutel, die zoo niet alle, dan toch vele deuren opent, en waar alle regeeringen geheimen koopen, is het niet te verwonderen, dat er nog steeds verkoopers worden gevonden. Twee feiten maken bij deze treurige ge schiedenis een zeer pijnlijken indruk : voor eerst, dat de openbare meening in Frankrijk, zonder een zweem van bewijs, dadelijk Duitschland aanwees als de mogendheid aan welke Dreyfus zich zou hebben verkocht, en in de tweede plaats, dat de antisemieten onmiddellijk verband hebben gezocht tusschen de misdaad van Dreyfus en diens Israëlitische afkomst. Waarom dan niet liever gezegd, dat hij als Elzasser een Duitscher van oorsprong is ? Reeds in de vorige week hebben de Hongaarsche premier en zijn collega's den keizer koning hun ontslag aangeboden, en niemand twijfelt er aan, of dit zal worden aangenomen. Verscheiden weken geleden zijn de kerkelijk-politieke wetten, zij het dan ook niet in haar geheel, door het Magnatenhuis aan genomen, na in de Kamer tot tweemalen toe eene overweldigende meerderheid te hebben verworven. Keizer Franz Joseph, die zijne goedkeuring tot het indienen van die wets ontwerpen had gegeven, bleef met zijne sanctie dralen op eene wijze, die slechts kan worden verklaard uit het conflict tusschen zijn persoonlijke neigingen en zijn plichtbe sef als eonstitutit-n iel vorst. Had het kabinet in dien tijd zijn ontslag genomen, dan zou niemand zich hebben verbaasd, de heer Wekerle en zijne ambtgenooten hebben echter terecht begrepen, dat zij het met zooveel moeite tot stand gebrachte werk niet in de waagschaal mochten stellen, door zich over gevoelig te toonen. Zij hebben gewacht, en de uitkomst heeft hen in 't gelijk gesteld: de langverbeide koninklijke goedkeuring is te langen leste gekomen. Dat het ministerie nu toch heengaat, be wijst, dat de keizer-koning zich van zijn Hongaarsche raadslieden wil ontdoer. Het is moeilijk aan te nemen, dat hierbij alleen persoonlijke sympathieën in het spel zouden zijn ; want al is het van algemeene bekend heid, dat de verhouding tusschen de kroon en enkele der ministers (met name den mi nister van justitie Szilagyi) tamelijk gespan nen is, toch weet men, dat Franz Joseph geleerd heeft, de zelfverloochening te be trachten, die een constitutioneel vorst zich menigmaal moet opleggen. Het is zeker niet in strijd met de letter der grondwet, dat de monarch een door de meerderheid der vertegenwoordiging krachtig gesteund ministerie ontslaat. De Tonpn her innert, hoo in 1834 de Engelsche koning William IV plotseling het kabinet van Lord Melbourne ontsloeg om den leider der min derheid, Sir Robert Peel, met de samenstel ling van een kabinet te belasten. »Maar" - zoo merkt het Fransche blad hierbij terecht op »het is zestig jaren geleden dat het Engelsche koningschap deze gevaarlijke proef' heeft genomen, en sedert dien t ij d is dit gedeel te vaii het monarchaal recht zoo in on bruik geraakt, dat men zich onmogelijk ko ningin Victoria zou kunnen voorstellen, uit eigen beweging een ministerie ontslaande dat haar mishaagde, maar dat in het Lagerhuis de meerderheid bezat, of hare sanctie wei gerende aan eene wet die, hoe revolutionair ook (in haar oog'i door het Parlement op nor male wijze was aangenomen." Men behoeft nog goen twintig jaren terug te gaan om een dergelijk voorbeeld in dn Fransche geschie denis te vinden: maarschalk Mac Mahon maakte ongetwijfeld gebruik van het hem toekomend recht toen hij liet ministerie Jules Simon wegzond, maar men weet, hoe slecht den president der republiek dit verzet legen den duidelijk uitgedrukteii wil der volks vertegenwoordiging is bekomen. De Ti/nrx oppert de onderstelling, dat de toongevendc politieke kringen in Oostenrijk, met name de adellijke grootgrondbezitters en de hoogere Katholieke geestelijkheid, onge rust over de te snelle vordt ringen van het liberalisme in Hongarije, hun invloed bij den keizer hebben doen gelden, om dezen te be wogen, ten zuiden der Leitha een dergelijk coalitie-régime in te voeren, als thans in Oostenrijk bestaat. Is dit werkelijk het ge val, dan zou men te l>ud:i-Pest de overtui ging verkrijgen, dat het zwaartepunt der Hongaarsehe iv^eering van daar naar Weenen was verlegd. Zulk eene overtuiging zou onge twijfeld het Hongaarsche particularisme, dat zich slechts noode aan den J/'x///r/<7/ van 1^(>7 heeft onderworpen, op hoogst bedenke lijke wijze prikkelen. De hoop is nog niet uitgesloten, dat Franz Joseph zich tot eene verandering van per sonen zal bepalen en eene verandering van systeem zal vermijden. Ook dan nog zal men het moeten betreuren, dat hij zijne persoon lijke wenschen eu overtuigingen niet geheel heeft kunnen of willen ten offer brengen voor een groot deel deed hij dit reeds, door zijne sanctie te verleonen aan wetsont werpen, die hem hooirst onsympathiek zijn maar in elk geval zal dan de duidelijk uit gedrukte wil der natie geëerbiedigd zijn. iimiMiiiiiMMMiiijiMiiiiiiin iiiiimiMimimii Sociale, a De crisis in Hongarije. De aftreding van het kabinet-Wekerle zal binnen weinige dagen een voldongen feit zijn. De allernieuwste sociale tos. Men zal zich herinneren dat, onmiddellijk na de niet-herkiezing van den heer Domela Nieuwenhuis tot lid van het Parlement, door hem en zijne volgelingen een felle agitatie werd in 't leven geroepen tegen het parlementarisme. Had hijzelf gedurende zijn kameiiidmaatschap, door verschillende voor stellen en moties, nog kort van te voren niet zonder ostentatie den parlementairen weg be wandeld, na zijn val in Schoterland moest voortaan al wat daarnaar zweemde als uit den booze worden beschouwd! liet parlcmentarisme is de vijand was van toen af aan de leuze; alleen de revolutie kon nu nog maar redding brengen ; alle parlementaire bemoei ing kon slechts strekken om de partij te verwateren" en een ieder die van de parle mentaire actie nog iets durfde hopen, moest worden aangemerkt als een eerzuchtige of een verrader, wien het alleen te doen was om zelf in de kamer te komen of om de socialis tische partij aan de bourgeoisie" te verkoopen. En dit alles gold natuurlijk niet alleen voor Holland, neen, ook de meeste buitenlandsche partijgenooten, wier parlementaire zegepralen hier vroeger door vlaggentooi en feestvergaderingen werden gevierd, vielen thans onder Domela's banvloek, die zich minstens uit strekte over Engeland, Frankrijk en Duitsch land, over Duitschland vooral, waar de socia listen nog zeer onlangs werden aan de kaak gesteld als een partij die eigenlijk werd gemaintineerd door een troep bankiers van Joodsche origine! Deze nieuwe koers werd eenigen tijd met alle kracht door de leiders en hun orgaan aan de goegemeente als de allerdoeltreffendste voorgehouden en het duurde dan ook niet lang of zij kreeg hare officieele sanctie. Op het partijcongres in 1802 te Zwolle gehouden, verklaarden de volgelingen uitdrukkelijk te willen strijden met alle ten dienste staande middelen, wettelijke of onwettelijke, vrede lievende of gewelddadige" en op het daarop volgend Groninger congres werd deze ver. klaring nog eenigszins versterkt door het besluit dat men onder ycrne roonracmlrn hoe genaamd ooit ;.ou mcdcdocn aan rcr];lc:.ingcn, si?//',v nirt al n ciijilalicn/idlrl. Hiermede was dus totaal met het parlentarisme gebroken en verkeerden wij op het papier althans in staat van volslagen revolutie! Weldra bleek echter dat de toer voor velen wel wat al te doorzichtig en ook wel wat a! te onparlementair was verricht. Het Groninger besluit werd slechts met een meerderheid van 47 tccen -in stemmen genomen en gaf dan ook aanleiding tot een. van humbug over vloeiend, soms zeer vermakelijk gehaspel tus schen de revolutionairen en de parlemen tairen, waarvan het einde was dat een formeele scheuring ontstond doordal de parle mentairen, onder leiding van Forinyn, Gerhard, v. d. (ines. Helsdingen, v. Kol, Troolstra en Vliegen c. s., op 2'i Augustus j.l. oen vergadering hielden !-e Zwolle, waar zij een nieuwe sociaal democratische partij stichtten, die uitdrukkelijk verklaarde niet alleen op economisch maar ook op /ml/lick gebied den strijd te willen voeren. Ook de justitie vond de papieren revolutie Ic'Ian'.ri'ijk genoesr om er hare aandacht aan (e wijden. Zij zotte naar aanleiding der Zwolselie en Groninger beslui'en een vervolging op het touw en na een lang gerekt proces (don!' de revolutionaire heeren uiterst paciiick gevoerd !i werd <!e sociaal-democratische bond voor een verboden vcivniging verklaard tof, niet ge. rincf vermaak (kjr leiders, dit' hierin weereen kostelijk reclame-middel zagen en zich nu nog gewichtiger vonden dan vro"ser! Zó u stonden de zaken toen onze «revolu tionairen'1 dit jaar wederom hun gewone kerslcongres zouden houden, dat, in verband met het boven.-taaniie. natuurlijk vooral zijn behing ontleende aan de vragen: wat wel het dieet, zou zijn van de bemoeiingen der rech terlijke macht en wat zou worden besloten omtrent de zoo veel besproken kwestie der taktiek. Wat het eerste punt betren, handelden de socialisten zooals een ieder vooraf' licht kon begrijpen: Zij maakten enkele wijziginsren in hunne statuten en brachten eenige verandering iji den naam hunner vcivcniging. l il de beLnnselverklaring werd geschrapt de poeherige annonce dat men zijn doel ook met :'onwettelijke1' en »geweldadige" middelen zon l rachten te bereiken, terwijl de naam van ^uciali^lt^clie J'aï/ij werd omgezet in dien van Sijr/i/l/s/riiJloinl. Het sueees der vervolging bepaalde zich dus lot eenigc verandering in woorden <rclijk /.ij trouwens alleen op een overtreding in woorden was gericht. Anders staat 't niet het tweede punt, de kwestie der taktiek. Te dezen aanzien is in derdaad een zeer prineipieele ommekeer waar te nemen en dat wel wie bad het ooit kunnen denken! in de richting der pas zoo fel veroordeelde parlementaire actie! Werd nog verleden jaar onophoudelijk en met klem verzekerd, dat door deeltenemen aan de ver kiezingen de partij totaal zou worden gede moraliseerd, thans is men plotseling weer tot de ontdekking gekomen dat de deelneming aan de verkiezingen op zichzelf' toch nog zoo

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl