Historisch Archief 1877-1940
No. 914
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
oogen z\jne flinke mannelijke gestalte gezien en
den buitengewonen aanleg begrepen.
Om haar man in het rijk der marqué's alleen
te doen heersenen en het debuut van Veltman
onmogelijk te maken, had z\j een list, »een zoo
genaamd Leidschepleinstreekje" verzonnen.
Schynbaar om den nieuweling uit sympathie te helpen,
begon zij van uit het eerste scherm, waar hy
neerviel luider dan de souffleur te souffleeren,
echter geheel andere woorden opgevende dan
gezegd moesten. Dat was uitstekend bedacht om
iemand, voor het eerst op de planken komend,
in de war te brengen en met den mond vol tanden
te laten staan.
Veltman kende z\jn rol echter te goed en was
te veel zich zelf, zoodat de aanslag, hoe listig
aangeleid, mislukte. Woedend verliet de actrice
het tooneel, liep den tooneelmeester onderste
boven en snauwde den bode af.
Het tweede debuut deed Veltman als Edgard
van Ravenshood in De Bruid van Lammer moor.
De directeur, Jan Eduard de Vries, was er zóó
over te vreden, dat h\j tot den nieuwen akteur
zeide: »Maat, een derde debuut is onnoodig, ik
engageer je als jonge karakterspeler, en niet zoo
als je zelf wilt, als «jonge minnaar."
Dat beviel Veltman niet. Gelijk vele acteurs
was hij gaarne jonge minnaar, »jeune premier
fort." HU had zulk een tegenzin in
karakteren verradersrollen, dat hij eens in dergelijk em
plooi als Wassilowitch in Steven L'ingen het raam
uitgegooid moetende worden, woedend zijn rol
neersmeet en zeide: »Dat vertik ik, ik laat me
niet als smeerlap het raam uitgooien, ik speel
de rol niet. Hoort u het, mijnheer de regisseur,
ik speel de rol niet!" Gelijk hij zeide, deed hij.
Jan Eduard de Vries bleef hardnekkig weigeren
Veltman de jonge-minnaars-rollen toe te bedeel en.
Daarom wilde Veltman het tooneel verlaten. De
Vries, overtuigd van eigen goed inzicht, wist hem
te overreden en, door toekenning van aanzienlijke
verhooging van traktement aan zijn gezelschap
te behouden.
Van dat oogenblik heeft Veltman steeds
karakteren verradersrollen gespeeld op eenige en voor
beeldige wijze. Langzamerhand begon hij voor
het emplooi sympathie te krijgen, omdat het steeds
creatie eischt, en niet als menige
minnaarsen redeneerrol van zelf gaat. De richting van
karakter- en verraderspeler heeft hem
Melingue gegeven. Dezen Franschen acteur zag hij
te Parijs spelen in L'imagier de Harlem voor
duivel. In deze ne rol gaf hij zeven karakters,
allen scherp verschillend. Dat opende Veltman's
oogen. De manier van Melingue werd en bleef zijn
voorbeeld. Zaven modellen had hij hem gegeven,
en hem geleerd dat de marquéniet zooals op
het Hollandsch tooneel in die dagen gewoonte
was, afschuw moest wekken. Veltman had ge
leerd dat de marquéhet publiek moet doen
sidderen, niet doen walgen.
Veltman is z'n leermeester waard geweest. Een
halve eeuw heeft hij het publiek doen sidderen. Het
publiek van het schellinkie en ook van andere ran
gen heeft h\j jaren lang gaande gemaakt van woede
door zijne wellust in schurkerij. Verraad, moord.
doodslag, uitdenken van helsche listen en lagen
zijn op het tooneel vijftig jaar Veltman's hoogste
poëzie geweest. De scheldwoorden, hem na het
hoofd geworpen, telt men niet bij enkelen, maar
b\j dozijnen. Menigen avond kreeg hij
lieflijkheden naar zijn hoofd, als: »leelijke salamander,
schooier, schurk, schoelje, hang hem op, slaat
hem dood, steek hem de moord, goed zoo, steek
hem maar door z'n donder!" Hoera's gingen
op bij zijne ontmaskering en huivering als hij
op kwam. Als Quilp in Dickens' Nelly heeft hij
menig eerzame dame de nachtmerrie bezorgd.
Ook uit den mond der kinderen is de angst
gehoord, dien hij wist te wekken. In Schiller's
Wilhelm Teil komt voor Frans Moor het oogen
blik, dat hij voor al z'n booze daden boeten
moet. Hij wordt eindelijk gevat en opgenomen
en in den torenkelder opgesloten, waarin hij zijn
eigen vader had laten verzuchten. Toen bij een
der voorstellingen de spelers verzuimd hadden
den toren achter Veltman als Frans Moor dicht
te grendelen, klonk uit het balcon een benauwd
kinderstemmetje: »Doe de deur als je blieft toe,
anders komt die nare man er weer uit!"
Aan Veltman's uitnemende gave van typeeren
en zich een volkomen ander uiterlijk te geven,
is het te danken, dat hij niet meer dan eens half
dood is geslagen. Want vaak hebben de hooger ge
zeten bezoekers in den schouwburg hem opgewacht
om hem af te ranselen, of in 't water te gooien.
Wanneer hij echter als geheel ander wezen
uit de tooneeldeur kwam, met vriendelijk gezicht,
bezwoer hij de oproerige gemeente. De verwoeden
kalmeerden en zeiden eerbiedig, vol bewondering:
»n'avond, m'nheer Veltman."
Had echter Veltman in zijn rol de woede en
verachting bij vrouwen opgewekt, dan was het
gevaarlijker voor hem. Vrouwen zijn engelen of
duivelinnen; zij haten vurig en minnen harts
tochtelijk. Frans Kistemaker heeft eens haar
liefde, Veltman haar haat geoogst. Frans Kiste
maker al vele jaren dood met krachtig en
innemend uiterlijk, een stem als een klok, nam
het bij de vertooning van Maria Antoinette voor
de vernederde Majesteit op, zijn geheele haat in
het geluid leggend. Amsterdamsche vischvrouwen
deed hij wegsmelten in tranen. Hij was de man
naar heur hart, niet met visschen- maar met
menschenbloed in de aderen. Hare liefde en eerbied
voor gekroonde hoofden is erfelijk. Deze vrouwen
herinnerden zich hoe hare moeders in vroeger dagen
Zyne Majesteit Willem II, koning van Nederland,
op de Vischmarkt te Amsterdam, die hij in den
vroegen morgen bijna geheel onverzeld bezocht, her
kennende, Hem, den ridderlijken held, de eere
van Zijn Stam eene hulde gebracht hadden zoo
als alleen kelen van vischvrouwen dit vermogen.
Hare voorschoten ontbonden zij en plaveiden er
den weg mede, want de held van Quatrebras mocht
baden door het bloed der vijanden,niet zijne verzenen
bemorsen met dat der visschen. Dat loffelijk
voorbeeld volgend, noodigden de vischvrouwen
Frans Kistemaker, die zijn jonge leven voor
Marie Antoinette wilde wagen, bij zich in een
der woningen aan de Bierkaai, en onthaalden
hem op oliekoeken en punch.
In tegenstelling met Kistemaker viel Veltman
in verschillende karakters bij de dames haat BH
afkeer ten deel. Eens had hij o. a. op een
Zaterdagavond te Heerenveen Jago in Otello ge
speeld. Zondags daaropvolgende maakte hij met
confraters en confrateressen eene wandeling naar
het Oranjewoud. Bij een bekende pleisterplaats
gekomen, ging het gezelschap zitten en riep om
de waardin. Zóó als de vrouw kwam en Velt
man zag, herkende zij hem, ondanks zijn geheel
ander uiterlijk. Zóó scherp ziet het oog eener
vrouw, die haat! De vrouw wilde niet nader
komen, sloeg aan het schreeuwen, riep haar man,
knechts en meiden bij elkaar, bevelende: Jaag
dien beroerden kerel weg ! Die Judas, die dat
mooie meissie van gisteren avond vermoord heeft.
Die hond kan bij mij nat noch droog krijgen.
Vraag wat de andere dames en heeren zullen
gebruiken V'
Veltman rees langzaam op en ging naar de
vrouw toe, die nu begon te rillen en te beven.
»IIelp me !" riep zij, »hij wil me vermoorden !"
Vrouwtje, wees niet bang. Ik scheen gis
teren avond dien valschaard, ik was het niet.
Zie mij aan, zie ik er uit als een moordenaar.
Kom bij ons zitten, dan zal ik je dat eens uit
leggen.
Aarzelend gaf de rijke boerin er gehoor aan.
Veltman legde haar de geheimen van het vak
uit en het onderscheid tusschen schijn en wezen.
Veltman heeft in het gewone leven steeds het
hart der vrouwen weten te winnen, en is nog op
zijn ouden dag de galante ridder. Ook bij de
boerenvrouw wist hij het hart te winnen en te
kneden als was.
Zij begon zich op haar gemak te gevoelen en
kreeg sympathie voor hem.
Plotseling keerde zij zich om en riep haar
meiden en knechts toe: »Breng m'nheer een groot
glas boerenjongens!"
Dat zal je van mij wel willen aannemen!
voegde ze Veltman toe.
Met pleizier m'n goeje vrouw. »Een ridder
weigert niets wat hem wordt aangeboden door
teére vrouwenhand."
De knechts en meiden wisten niet hoe ze 't
hadden. Eén was er achter: de vrouw zat met
een duivelskunstenaar aan tafel. God weet of
hij haar, hun en de koeien of hij niet allen zou
beheksen.
De echte l-'riesche boerenjongens werden ge
bracht. Veltman werd steeds spraakzamer en
de boerenvrouw hem meer genegen. Toen hij
opstond en betalen wilde, zeide de vrouw : >-Neen,
daar komt niets van in; je bent een aardige
kerel, je bent me mee gevallen. En nou wou
je weer naar Ileerenveen terugloopen ? Dat mag
je niet. Ik zal m'n mooien wagen laten in
spannen, daar kun jij met de juffrouwen en de
andere heeren als prinsen in zitten.
Zoo gezegd zoo gedaan. Uit »den mooien wagen"
reikte Veltman de vrouw nogmaals de hand tot
afscheid en voegde haar toe: Je ziet dus dat
het spelen van zulke boosdoenersrollen in mijn
voordeel is; ik val altijd mee. Maar wie de mooie
rollen speelt, valt bij kennismaking wel eens
tegen." (Slot volgt.)
J. II. RUSKIND.
Inziet in de Hoofdstad,
Er wordt in de kunst hoe lauwer hoc meer
strijd gevoerd, en die strijd neemt eeii steeds
scherper karakter aan. liet wordt hoe langer hoe
meer mode dat, ieder die zich bij eene richting
aansluit, geen woorden ontziet om eene tegenover
gestelde richting aftrmakcn niet alleen, doch ook
den vertegenwoordigers van die richting alle talent
en begaafdheid te ontzeggen.
Gelukkig is die zucht in onze kunst, de toon
kunst, bij ons nog niet zeer ontwikkeld, doch in
den vreemde is dit des te sterker het geval.
Nu acht ik strijd op zichzelf waarlijk niet be
denkelijk, waut ieder die met hart eu ziel zijne
kunst is toegedaan zal daar ook voor opkomen
met al het vuur dat iu hem is, anders is hij geen
overtuigd kunstenaar, doch waarom moet dat
gepaard gaan niet aan de tegenpartij tevens alle
talent, te ontzeggen ?
Wie in Frankrijk gadeslaat hoe de jongeren o.a.
Massenet eii Gounod uitschelden (ook Ambroise
Tliomas, doch dat is hun minder kwalijk te nemen,
want die heeft er alle aanleiding toegegeven)
gevoelt, dat meu daar te ver gaat.
V oor een paar jaar was een fraiisch kunstenaar
toevallig in de kleine zaal van ons concertgebouw.
Hij keek de namen van de componisten eens na
en zeide verheugd: Dieu merci! Pas de Thomas,
pas de Gounod. Zou u dit zoo gehinderd hebben?
vroeg ik. Ah je les déteste ces crétins, ces
imbéciles.
Ik kon de verzoeking niet weerstaan hem even
naar de groote concertzaal te brengen, waar Gounod
wel vereeuwigd was; wat hem dan ook volstrekt
niet beviel.
Ik heb dit verhaal vooraf laten gaan omdat ik
tot mijn vreugde iets heb waargenomen dat een
geheel ander karakter draagt.
Wanneer ten onzent eene Nederlandsche com
positie wordt ten gehoore gebracht dan oordeelt
men meer objectief. Van een publiek waarvan de
eene helft fluit en de andere applaudisseert niet
omdat men liet stuk al of niet mooi vindt, doch
omdat men wil demonstreercn voor of tegen een
richting, hebben wij nog geen denkbeeld. Men
gaat onbevooroordeeld heen en laat zieli leiden door
den indruk of door de waardeeriug die men reeds
voor de begaafdheid van den componist gevoelt.
Ik heb het oog op eene uitvoering in het con
certgebouw, waar een nieuwe symphonie van de
heer Frans Coenen werd uitgevoerd. Nu is het
publiek op zulke avonden nooit zoo talrijk als
wanneer er een onbekende Hongaarsclie, Duitsche
of Fransche juffrouw komt zingen, doch men mag
gerust zeggen, dat het muzikaalste gedeelte van
het publiek niet op het appèl ontbreekt op zulke
symphonieavondeu.
Het aantrekkelijke van dien avond bestond nu
hierin, dat allen of zij meer of minder modern
gezind waren, den sympatliieken componist en kun
stenaar hulde hebben gebracht voor zijn werk, dat
door den heer Kes ter uitvoering was gekozen en
behoeft, het nog gezegd te worden ?) dat op voor
treffelijke wijze werd ten gehoore gebracht.
Dit gaf mij de overtuiging dat bij ons verschil
in richting geen gemis aan waardeering behoeft
uit te sluiten, en dat hij die anders gevoelt en
anders deukt, toch niet blind is voor liet mees
terschap -waarmede dit werk is gecomponeerd.
Bovendien, de heer Coenen heeft tot ons gesproken,
in deze symphouie, zooals hij is: beminnelijk,
degelijk en eenvoudig.
Men leze uit deze regelen niet dat de heer
Coeucn als componist een verouderd standpunt
inneemt, want met de geheele instrumentatie en ook
niet de vorming en bewerking o.a. van het Allcyro
Sfhcrzttcule toonde hij met zijn tijd te zijn
medegegaan, daarbij blijft de bewerking ook daar waar zij
ingewikkeld wordt, zoo klaar dat men bij de eerste
auditie zich reeds iu dit werk te huis voelt.
Nu heeft men voorzeker dien avond tevens den
man willen huldigen wieu het Amsterdamsche
muziekleven zooveel verplicht is, doch het is zeker
dat die toejuichingen ook vooral den componist
zelf golden, die in zijn werk zijne hoorders toespreekt
zooals hij dat, dikwerf doet. Het deed ons hoorders
goed, den kunstenaar zoo te zien toejuichen en
voor den heer Coenen moet het, een sehoone avond
geweest zijn. Een viertal kransen werden hem
aangeboden. De componist versierde het orkest
daarmede als een zichtbare eu zinrijke hulde aan
Kes en zijne schare.
Na de pauze droeg de heer S. van Groningen
eene Fualusie voor piano eu orkest voor.
Ik kan niet zeggen dat het stelsel aanbeveling
verdient, twee zulke omvangrijke noviteiten op
ecu avond te geven, want voor een min of meer
vermoeid publiek staat de componist niet iu de
gunstigste conditie.
Daaraan schrijf ik het dan ook voor liet grootste
deel toe dat de Fandiisie niet zoo warm werd op
genomen als die verdiende. Voor een ander deel
heeft ongetwijfeld schuld het halfduister waarin
de; componist zijn werk aan ons heeft gegeven,
in dien zin : dat, de instrumentatie er niet op bere
kend was, alles op het voordeeligst te doeu uit
komen.
De heer van Groningen heeft den vrijen vorm van
de Fdiituxii'. gekozen en dat hij een componist is
die iets te zeggen heeft, bewees hij door de iiite
ressante wijze waarop bij spreekt in dit werk. Ieder
oogenblik wordt men getroffen door ongewone
gedeelteii, waaruit blijkt, hoe hij het meesterschap
bezit, zich te ktn/nen uitdrukken zooals hij iril.
Dit, scheen mij echter bij de instrumentatie nog
niet liet geval te zijn. De vrees dat het, orkest
do klavicrpartij zou domineeren, is daar wellicht
schuld aan, doch aan den anderen kant treedt het
orkest, hier zoo zelfstandig op en is zoozeer een
iutegreereud deel van het geheel, dat meer kleur
en minder schaduw hier dit werk veel meer ten
goede zou zijn gekomen.
Voor virtuosen, die tevens kunstenaars zijn, is
dit werk ecu groote aanwinst. Mocht de componist
er toe te brengen zijn de instrumentatie te herzien,
dan geloof ik dat ook het publiek onder den indruk
zal komen.
De heer van Groningen speelde zijne compositie
zeer gedistingueerd. Met diezelfde distinctie zou
wat minder reserve niet geschaad hebben.
liet klein a Cappelle Koor van den heer
Averkamp gaf Zondag de 10e uitvoering, met werken
van Sweelinck, Palestriua, Lasso, Bacli eu von
Herzogenberg.
Wat dezen laatsten betreft, zal men misschien
vragen: Past hij in dit gezelschap:' Doch zijne
muziek hoorende is liet niet onverklaarbaar, dat
twee koren van dezen meester tusscheu Palestrina
en liacli prijkten.
llc.-t programma was weer niet groole zorg
samengesteld. Wie de programma's van de 10e
uitvoering 1111 ziet, staat, verbaasd over de vele
werken, die, voor liet meerendeel alhier nog on
bekend, y.iju tuu gehoore gebracht op zeer schooue.
wijze zooals ik meermalen heb in liet licht gesteld.
De heer Averkamp heeft getoond niet zijne
verecniging niet het, succes voorop te willen stellen,
doch wel het doel, ons langzamerhand zooveel moge
lijk bekend te maken met wat wij aan gewijde muziek
(zoowel van vroeger als van later) bezitten, en
weer ziel te geven aan de geel geworden manu
scripten die langzamerhand uit het stof van de
kloostei'bibliotheken weer zijn opgediept, dank zij
ook onze vereeniging voor Noord-Ncdurlaudsclie
Muziekgeschiedenis.
liet is dus hier niet hoofdzaak of de eene uit
voering eens wat beter slaagt, dan eene andere,
want het gehalte van deze uitvoeringen staat altijd
op een hoog peil.
Ik wil er dus geen al te groot gewicht op leg
gen dat ditmaal de onderlinge zuiverheid nog wel
eens te wenschen overliet en dat enkele onzeker
heden en vergissingen voorkwamen. De onzuiverheid
ontstond vooral door het te veel opdrijven van
enkele sopranen, die echter beter bezet waren dan
vorige keeren.
Nu is het zakken terecht de grootste
cauchemar van alle cappella koren, doch wanneer en
kele stemmen dit willen verhoeden door te hoog
te zingen, ontstaat juist de niet gewilde onderlinge
onzuiverheid. Dit nu was de schaduwzijde van deze
uitvoering, die overigens wat opvatting en wijze
van voordracht betreft weer veel schoons gaf.
Over de werken zelf bepaal ik mij thans tot de
mededeeling, dat de beide koren van Herzogenberg
een zeer goed figuur maakten tusschen die van de
veidcre meesters, terwijl in het Motet van Bach,
waarvan 6 deelen werden uitgevoerd, wij getroffen
werden door de koralen en door de opvatting van
de andere deelen, waar Bach soms tot bijna dra
matische expressie komt.
Over het geheel was het koor (de koralen uit
gezonderd) iu dit werk het, minst gelukkig.
Eene herhaling er van vraag ik bij deze met
alle bescheidenheid.
Het Motet van Orlando Lasso voor dubbel koor
was een prachtig slot, zoowel wat de compositie
als de uitvoering betreft.
* * * . ,
De derde Kamermuziek-soirée voor Toonkunst
bood iets verscheidens door het optreden van Mevr.
Bosmans?Beuedicts als pianiste iu plaats van den
heer llöntgen. In alle werken (Trio van
Rubinstein, Sonate (opus 69) van Beethoven, Quariet
van Widor, benevens van de Papillons van
Schuniaun) toonde mevrouw Bosmans weer welk eene
voortreffelijke kunstenares onze stad in haar bezit.
De toehoorders kwamen zeer onder den indruk
van haar spel, niet het, minst bij de Adur Sonate
van Beethoven, die deze dame met haar echtgenoot
(uit, het hoofd voorgedragen) op eene wijze ver
tolkte zooals men hier zelden zal kunnen hooren.
Waarlijk, dit ernstige kunstenaarspaar heeft weer
overtuigend getoond hoe hoog het staat; juist in
het optreden van beiden ligt in artistiek opzicht
iets zeer eigenaardigs eu persoonlijks, dat ook niet
naliet de hoorders vooral door de sonate van Beet
hoven, te impressioneeren.
Noemde ik Beethoven ook in de Papillons van
Schumaun (zeer zinrijk voorgedragen) en het Qitartet
van Widor, den bekenden organist van de Eglise
St. Sulpicc te Parijs, een werk dat ik in veel op
zichten zeer interessant vind, eu dat vooral uit
munt door de vrije strooming en den gloed, die
overal is op te merkeu, gaf Mevr. Bosmans veel te
genieten.
Deze soiree waarin de heeren Cramer en Hof
meester het echtpaar Bosmaus waardig ter zijde
stonden, mag als een zeer schoon geslaagde ver
nield worden.
VA> MILLIÜEX.
,,Das Theater der Modernen".
Een paar jaar reeds zijn wij Nederlannders
gewoon van modernen in den schouwburg te
hooren; maar de geruchten kwamen niet uit het
Athene aan de Spree. Wij hebben Lugnéen
Antoine in Nederland gehad, en sedert voerden,
met wisselend geluk, ook Hollandsche gezelschap
pen Ibsen en Hauptmann op. Nu zullen wij,
in de eerste dagen van Januari, iets moderns
uit Duitschland krijgen. Emil Messtaler is de
directeur van hot theater, dat in het huis der
gebr. van Lier in de Amstelstraat zijn intrek
zal nemen, en Einsime Memclien van
Hauptmann, Gespenster van Ibsen, Jut/end van Max Halbe
en Thértee lïaquïn van Zola spelen. Ons groote
publiek is dus met dit -?moderne" reeds
eenigzins vertrouwd. Duitschland heeft het nog niet
zoo ver gebracht. Emil Messtaler is een zoon
van een welgestelde familie te München, en heeft
daar in alle stilte zijn repertoire gekozen, zijn
troep samengesteld, zijn stukken ingestudeerd,
en verscheen plotseling te Leipzig in de dagen
van de Leipziger Messe. Dat gaf een sensatie
van belang. Professor Karl Biedermann, die zijn
naam eer aandoet, zond aan een van de bladen
een artikel dat hij besloot met deze tirade :
Zou het gezond verstand van onze burgerij
niet sterk genoeg zijn, om de vestiging van
het »Theater der Modernen" in onze stad of
te verhinderen, of althans te beletten dat
zijn invloed slechte gevolgen heeft ? Zoo
niet, dan hoop ik dat de vaderen en moederen
van het opkomend geslacht zich hun piicht
jegens hetzelve zullen bewust blijven en hun
dochteren en zonen behoeden voor de aan
raking met deze onreine geesten !
Zóó strijdbaar zal Nederland's burgerij wel
niet zijn ten opzichte van dezen troep!
Hermine Spies.
Onder don titel -Ilermine Spies, ein
Gedenkbuch fiir ihre Freunde" is bij den uitgever Göschen
te Stuttgart eene biographie van de betreurde
kunstenares verschonen. Het werkje is geschre
ven door de zuster der overleden zangeres, en
door Heinrich Bulthaupt met enkele warme
woorden bij het publiek ingeleid. De schrijfster,
mej. Minna Spies, heeft voornamelijk ten doel
gehad de artistieke ontwikkeling harer begaafde
zuster te schilderen, en is daarin uitmuntend
geslaagd. Haar boek toont ons Ilermina Spies
als eeno zeer origineele natuur van genialen
aanleg, harmonisch ontwikkeld, opgeruimd, leven
dig en geestig.
Het boekje zal voor de talrijke vrienden, die
de kunstonarec ook bij ons te lande had, eene
welkome herinnering zijn.
Het Beethovenhuis te Bonn.
De sedert eeuigo jaren te lionn bestaande ver
eeniging Bcethocoiltiius kan wijzen op gunstige
uitkomsten van haren arbeid. Zij heeft het ge
boortehuis van Beethoven aangekocht voor 58,000
Mark en voor de restauratie daarvan 45,000 Mark
besteed. Voor den aankoop van herinneringen,
het vervaardigen van gravures, photographieën
enz. zijn 1(1,000 Mark besteed. Op 500 Mark na
zijn deze uitgaven door de inkomsten gedekt.