De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 30 december pagina 5

30 december 1894 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 914 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. oogen z\jne flinke mannelijke gestalte gezien en den buitengewonen aanleg begrepen. Om haar man in het rijk der marqué's alleen te doen heersenen en het debuut van Veltman onmogelijk te maken, had z\j een list, »een zoo genaamd Leidschepleinstreekje" verzonnen. Schynbaar om den nieuweling uit sympathie te helpen, begon zij van uit het eerste scherm, waar hy neerviel luider dan de souffleur te souffleeren, echter geheel andere woorden opgevende dan gezegd moesten. Dat was uitstekend bedacht om iemand, voor het eerst op de planken komend, in de war te brengen en met den mond vol tanden te laten staan. Veltman kende z\jn rol echter te goed en was te veel zich zelf, zoodat de aanslag, hoe listig aangeleid, mislukte. Woedend verliet de actrice het tooneel, liep den tooneelmeester onderste boven en snauwde den bode af. Het tweede debuut deed Veltman als Edgard van Ravenshood in De Bruid van Lammer moor. De directeur, Jan Eduard de Vries, was er zóó over te vreden, dat h\j tot den nieuwen akteur zeide: »Maat, een derde debuut is onnoodig, ik engageer je als jonge karakterspeler, en niet zoo als je zelf wilt, als «jonge minnaar." Dat beviel Veltman niet. Gelijk vele acteurs was hij gaarne jonge minnaar, »jeune premier fort." HU had zulk een tegenzin in karakteren verradersrollen, dat hij eens in dergelijk em plooi als Wassilowitch in Steven L'ingen het raam uitgegooid moetende worden, woedend zijn rol neersmeet en zeide: »Dat vertik ik, ik laat me niet als smeerlap het raam uitgooien, ik speel de rol niet. Hoort u het, mijnheer de regisseur, ik speel de rol niet!" Gelijk hij zeide, deed hij. Jan Eduard de Vries bleef hardnekkig weigeren Veltman de jonge-minnaars-rollen toe te bedeel en. Daarom wilde Veltman het tooneel verlaten. De Vries, overtuigd van eigen goed inzicht, wist hem te overreden en, door toekenning van aanzienlijke verhooging van traktement aan zijn gezelschap te behouden. Van dat oogenblik heeft Veltman steeds karakteren verradersrollen gespeeld op eenige en voor beeldige wijze. Langzamerhand begon hij voor het emplooi sympathie te krijgen, omdat het steeds creatie eischt, en niet als menige minnaarsen redeneerrol van zelf gaat. De richting van karakter- en verraderspeler heeft hem Melingue gegeven. Dezen Franschen acteur zag hij te Parijs spelen in L'imagier de Harlem voor duivel. In deze ne rol gaf hij zeven karakters, allen scherp verschillend. Dat opende Veltman's oogen. De manier van Melingue werd en bleef zijn voorbeeld. Zaven modellen had hij hem gegeven, en hem geleerd dat de marquéniet zooals op het Hollandsch tooneel in die dagen gewoonte was, afschuw moest wekken. Veltman had ge leerd dat de marquéhet publiek moet doen sidderen, niet doen walgen. Veltman is z'n leermeester waard geweest. Een halve eeuw heeft hij het publiek doen sidderen. Het publiek van het schellinkie en ook van andere ran gen heeft h\j jaren lang gaande gemaakt van woede door zijne wellust in schurkerij. Verraad, moord. doodslag, uitdenken van helsche listen en lagen zijn op het tooneel vijftig jaar Veltman's hoogste poëzie geweest. De scheldwoorden, hem na het hoofd geworpen, telt men niet bij enkelen, maar b\j dozijnen. Menigen avond kreeg hij lieflijkheden naar zijn hoofd, als: »leelijke salamander, schooier, schurk, schoelje, hang hem op, slaat hem dood, steek hem de moord, goed zoo, steek hem maar door z'n donder!" Hoera's gingen op bij zijne ontmaskering en huivering als hij op kwam. Als Quilp in Dickens' Nelly heeft hij menig eerzame dame de nachtmerrie bezorgd. Ook uit den mond der kinderen is de angst gehoord, dien hij wist te wekken. In Schiller's Wilhelm Teil komt voor Frans Moor het oogen blik, dat hij voor al z'n booze daden boeten moet. Hij wordt eindelijk gevat en opgenomen en in den torenkelder opgesloten, waarin hij zijn eigen vader had laten verzuchten. Toen bij een der voorstellingen de spelers verzuimd hadden den toren achter Veltman als Frans Moor dicht te grendelen, klonk uit het balcon een benauwd kinderstemmetje: »Doe de deur als je blieft toe, anders komt die nare man er weer uit!" Aan Veltman's uitnemende gave van typeeren en zich een volkomen ander uiterlijk te geven, is het te danken, dat hij niet meer dan eens half dood is geslagen. Want vaak hebben de hooger ge zeten bezoekers in den schouwburg hem opgewacht om hem af te ranselen, of in 't water te gooien. Wanneer hij echter als geheel ander wezen uit de tooneeldeur kwam, met vriendelijk gezicht, bezwoer hij de oproerige gemeente. De verwoeden kalmeerden en zeiden eerbiedig, vol bewondering: »n'avond, m'nheer Veltman." Had echter Veltman in zijn rol de woede en verachting bij vrouwen opgewekt, dan was het gevaarlijker voor hem. Vrouwen zijn engelen of duivelinnen; zij haten vurig en minnen harts tochtelijk. Frans Kistemaker heeft eens haar liefde, Veltman haar haat geoogst. Frans Kiste maker al vele jaren dood met krachtig en innemend uiterlijk, een stem als een klok, nam het bij de vertooning van Maria Antoinette voor de vernederde Majesteit op, zijn geheele haat in het geluid leggend. Amsterdamsche vischvrouwen deed hij wegsmelten in tranen. Hij was de man naar heur hart, niet met visschen- maar met menschenbloed in de aderen. Hare liefde en eerbied voor gekroonde hoofden is erfelijk. Deze vrouwen herinnerden zich hoe hare moeders in vroeger dagen Zyne Majesteit Willem II, koning van Nederland, op de Vischmarkt te Amsterdam, die hij in den vroegen morgen bijna geheel onverzeld bezocht, her kennende, Hem, den ridderlijken held, de eere van Zijn Stam eene hulde gebracht hadden zoo als alleen kelen van vischvrouwen dit vermogen. Hare voorschoten ontbonden zij en plaveiden er den weg mede, want de held van Quatrebras mocht baden door het bloed der vijanden,niet zijne verzenen bemorsen met dat der visschen. Dat loffelijk voorbeeld volgend, noodigden de vischvrouwen Frans Kistemaker, die zijn jonge leven voor Marie Antoinette wilde wagen, bij zich in een der woningen aan de Bierkaai, en onthaalden hem op oliekoeken en punch. In tegenstelling met Kistemaker viel Veltman in verschillende karakters bij de dames haat BH afkeer ten deel. Eens had hij o. a. op een Zaterdagavond te Heerenveen Jago in Otello ge speeld. Zondags daaropvolgende maakte hij met confraters en confrateressen eene wandeling naar het Oranjewoud. Bij een bekende pleisterplaats gekomen, ging het gezelschap zitten en riep om de waardin. Zóó als de vrouw kwam en Velt man zag, herkende zij hem, ondanks zijn geheel ander uiterlijk. Zóó scherp ziet het oog eener vrouw, die haat! De vrouw wilde niet nader komen, sloeg aan het schreeuwen, riep haar man, knechts en meiden bij elkaar, bevelende: Jaag dien beroerden kerel weg ! Die Judas, die dat mooie meissie van gisteren avond vermoord heeft. Die hond kan bij mij nat noch droog krijgen. Vraag wat de andere dames en heeren zullen gebruiken V' Veltman rees langzaam op en ging naar de vrouw toe, die nu begon te rillen en te beven. »IIelp me !" riep zij, »hij wil me vermoorden !" Vrouwtje, wees niet bang. Ik scheen gis teren avond dien valschaard, ik was het niet. Zie mij aan, zie ik er uit als een moordenaar. Kom bij ons zitten, dan zal ik je dat eens uit leggen. Aarzelend gaf de rijke boerin er gehoor aan. Veltman legde haar de geheimen van het vak uit en het onderscheid tusschen schijn en wezen. Veltman heeft in het gewone leven steeds het hart der vrouwen weten te winnen, en is nog op zijn ouden dag de galante ridder. Ook bij de boerenvrouw wist hij het hart te winnen en te kneden als was. Zij begon zich op haar gemak te gevoelen en kreeg sympathie voor hem. Plotseling keerde zij zich om en riep haar meiden en knechts toe: »Breng m'nheer een groot glas boerenjongens!" Dat zal je van mij wel willen aannemen! voegde ze Veltman toe. Met pleizier m'n goeje vrouw. »Een ridder weigert niets wat hem wordt aangeboden door teére vrouwenhand." De knechts en meiden wisten niet hoe ze 't hadden. Eén was er achter: de vrouw zat met een duivelskunstenaar aan tafel. God weet of hij haar, hun en de koeien of hij niet allen zou beheksen. De echte l-'riesche boerenjongens werden ge bracht. Veltman werd steeds spraakzamer en de boerenvrouw hem meer genegen. Toen hij opstond en betalen wilde, zeide de vrouw : >-Neen, daar komt niets van in; je bent een aardige kerel, je bent me mee gevallen. En nou wou je weer naar Ileerenveen terugloopen ? Dat mag je niet. Ik zal m'n mooien wagen laten in spannen, daar kun jij met de juffrouwen en de andere heeren als prinsen in zitten. Zoo gezegd zoo gedaan. Uit »den mooien wagen" reikte Veltman de vrouw nogmaals de hand tot afscheid en voegde haar toe: Je ziet dus dat het spelen van zulke boosdoenersrollen in mijn voordeel is; ik val altijd mee. Maar wie de mooie rollen speelt, valt bij kennismaking wel eens tegen." (Slot volgt.) J. II. RUSKIND. Inziet in de Hoofdstad, Er wordt in de kunst hoe lauwer hoc meer strijd gevoerd, en die strijd neemt eeii steeds scherper karakter aan. liet wordt hoe langer hoe meer mode dat, ieder die zich bij eene richting aansluit, geen woorden ontziet om eene tegenover gestelde richting aftrmakcn niet alleen, doch ook den vertegenwoordigers van die richting alle talent en begaafdheid te ontzeggen. Gelukkig is die zucht in onze kunst, de toon kunst, bij ons nog niet zeer ontwikkeld, doch in den vreemde is dit des te sterker het geval. Nu acht ik strijd op zichzelf waarlijk niet be denkelijk, waut ieder die met hart eu ziel zijne kunst is toegedaan zal daar ook voor opkomen met al het vuur dat iu hem is, anders is hij geen overtuigd kunstenaar, doch waarom moet dat gepaard gaan niet aan de tegenpartij tevens alle talent, te ontzeggen ? Wie in Frankrijk gadeslaat hoe de jongeren o.a. Massenet eii Gounod uitschelden (ook Ambroise Tliomas, doch dat is hun minder kwalijk te nemen, want die heeft er alle aanleiding toegegeven) gevoelt, dat meu daar te ver gaat. V oor een paar jaar was een fraiisch kunstenaar toevallig in de kleine zaal van ons concertgebouw. Hij keek de namen van de componisten eens na en zeide verheugd: Dieu merci! Pas de Thomas, pas de Gounod. Zou u dit zoo gehinderd hebben? vroeg ik. Ah je les déteste ces crétins, ces imbéciles. Ik kon de verzoeking niet weerstaan hem even naar de groote concertzaal te brengen, waar Gounod wel vereeuwigd was; wat hem dan ook volstrekt niet beviel. Ik heb dit verhaal vooraf laten gaan omdat ik tot mijn vreugde iets heb waargenomen dat een geheel ander karakter draagt. Wanneer ten onzent eene Nederlandsche com positie wordt ten gehoore gebracht dan oordeelt men meer objectief. Van een publiek waarvan de eene helft fluit en de andere applaudisseert niet omdat men liet stuk al of niet mooi vindt, doch omdat men wil demonstreercn voor of tegen een richting, hebben wij nog geen denkbeeld. Men gaat onbevooroordeeld heen en laat zieli leiden door den indruk of door de waardeeriug die men reeds voor de begaafdheid van den componist gevoelt. Ik heb het oog op eene uitvoering in het con certgebouw, waar een nieuwe symphonie van de heer Frans Coenen werd uitgevoerd. Nu is het publiek op zulke avonden nooit zoo talrijk als wanneer er een onbekende Hongaarsclie, Duitsche of Fransche juffrouw komt zingen, doch men mag gerust zeggen, dat het muzikaalste gedeelte van het publiek niet op het appèl ontbreekt op zulke symphonieavondeu. Het aantrekkelijke van dien avond bestond nu hierin, dat allen of zij meer of minder modern gezind waren, den sympatliieken componist en kun stenaar hulde hebben gebracht voor zijn werk, dat door den heer Kes ter uitvoering was gekozen en behoeft, het nog gezegd te worden ?) dat op voor treffelijke wijze werd ten gehoore gebracht. Dit gaf mij de overtuiging dat bij ons verschil in richting geen gemis aan waardeering behoeft uit te sluiten, en dat hij die anders gevoelt en anders deukt, toch niet blind is voor liet mees terschap -waarmede dit werk is gecomponeerd. Bovendien, de heer Coenen heeft tot ons gesproken, in deze symphouie, zooals hij is: beminnelijk, degelijk en eenvoudig. Men leze uit deze regelen niet dat de heer Coeucn als componist een verouderd standpunt inneemt, want met de geheele instrumentatie en ook niet de vorming en bewerking o.a. van het Allcyro Sfhcrzttcule toonde hij met zijn tijd te zijn medegegaan, daarbij blijft de bewerking ook daar waar zij ingewikkeld wordt, zoo klaar dat men bij de eerste auditie zich reeds iu dit werk te huis voelt. Nu heeft men voorzeker dien avond tevens den man willen huldigen wieu het Amsterdamsche muziekleven zooveel verplicht is, doch het is zeker dat die toejuichingen ook vooral den componist zelf golden, die in zijn werk zijne hoorders toespreekt zooals hij dat, dikwerf doet. Het deed ons hoorders goed, den kunstenaar zoo te zien toejuichen en voor den heer Coenen moet het, een sehoone avond geweest zijn. Een viertal kransen werden hem aangeboden. De componist versierde het orkest daarmede als een zichtbare eu zinrijke hulde aan Kes en zijne schare. Na de pauze droeg de heer S. van Groningen eene Fualusie voor piano eu orkest voor. Ik kan niet zeggen dat het stelsel aanbeveling verdient, twee zulke omvangrijke noviteiten op ecu avond te geven, want voor een min of meer vermoeid publiek staat de componist niet iu de gunstigste conditie. Daaraan schrijf ik het dan ook voor liet grootste deel toe dat de Fandiisie niet zoo warm werd op genomen als die verdiende. Voor een ander deel heeft ongetwijfeld schuld het halfduister waarin de; componist zijn werk aan ons heeft gegeven, in dien zin : dat, de instrumentatie er niet op bere kend was, alles op het voordeeligst te doeu uit komen. De heer van Groningen heeft den vrijen vorm van de Fdiituxii'. gekozen en dat hij een componist is die iets te zeggen heeft, bewees hij door de iiite ressante wijze waarop bij spreekt in dit werk. Ieder oogenblik wordt men getroffen door ongewone gedeelteii, waaruit blijkt, hoe hij het meesterschap bezit, zich te ktn/nen uitdrukken zooals hij iril. Dit, scheen mij echter bij de instrumentatie nog niet liet geval te zijn. De vrees dat het, orkest do klavicrpartij zou domineeren, is daar wellicht schuld aan, doch aan den anderen kant treedt het orkest, hier zoo zelfstandig op en is zoozeer een iutegreereud deel van het geheel, dat meer kleur en minder schaduw hier dit werk veel meer ten goede zou zijn gekomen. Voor virtuosen, die tevens kunstenaars zijn, is dit werk ecu groote aanwinst. Mocht de componist er toe te brengen zijn de instrumentatie te herzien, dan geloof ik dat ook het publiek onder den indruk zal komen. De heer van Groningen speelde zijne compositie zeer gedistingueerd. Met diezelfde distinctie zou wat minder reserve niet geschaad hebben. liet klein a Cappelle Koor van den heer Averkamp gaf Zondag de 10e uitvoering, met werken van Sweelinck, Palestriua, Lasso, Bacli eu von Herzogenberg. Wat dezen laatsten betreft, zal men misschien vragen: Past hij in dit gezelschap:' Doch zijne muziek hoorende is liet niet onverklaarbaar, dat twee koren van dezen meester tusscheu Palestrina en liacli prijkten. llc.-t programma was weer niet groole zorg samengesteld. Wie de programma's van de 10e uitvoering 1111 ziet, staat, verbaasd over de vele werken, die, voor liet meerendeel alhier nog on bekend, y.iju tuu gehoore gebracht op zeer schooue. wijze zooals ik meermalen heb in liet licht gesteld. De heer Averkamp heeft getoond niet zijne verecniging niet het, succes voorop te willen stellen, doch wel het doel, ons langzamerhand zooveel moge lijk bekend te maken met wat wij aan gewijde muziek (zoowel van vroeger als van later) bezitten, en weer ziel te geven aan de geel geworden manu scripten die langzamerhand uit het stof van de kloostei'bibliotheken weer zijn opgediept, dank zij ook onze vereeniging voor Noord-Ncdurlaudsclie Muziekgeschiedenis. liet is dus hier niet hoofdzaak of de eene uit voering eens wat beter slaagt, dan eene andere, want het gehalte van deze uitvoeringen staat altijd op een hoog peil. Ik wil er dus geen al te groot gewicht op leg gen dat ditmaal de onderlinge zuiverheid nog wel eens te wenschen overliet en dat enkele onzeker heden en vergissingen voorkwamen. De onzuiverheid ontstond vooral door het te veel opdrijven van enkele sopranen, die echter beter bezet waren dan vorige keeren. Nu is het zakken terecht de grootste cauchemar van alle cappella koren, doch wanneer en kele stemmen dit willen verhoeden door te hoog te zingen, ontstaat juist de niet gewilde onderlinge onzuiverheid. Dit nu was de schaduwzijde van deze uitvoering, die overigens wat opvatting en wijze van voordracht betreft weer veel schoons gaf. Over de werken zelf bepaal ik mij thans tot de mededeeling, dat de beide koren van Herzogenberg een zeer goed figuur maakten tusschen die van de veidcre meesters, terwijl in het Motet van Bach, waarvan 6 deelen werden uitgevoerd, wij getroffen werden door de koralen en door de opvatting van de andere deelen, waar Bach soms tot bijna dra matische expressie komt. Over het geheel was het koor (de koralen uit gezonderd) iu dit werk het, minst gelukkig. Eene herhaling er van vraag ik bij deze met alle bescheidenheid. Het Motet van Orlando Lasso voor dubbel koor was een prachtig slot, zoowel wat de compositie als de uitvoering betreft. * * * . , De derde Kamermuziek-soirée voor Toonkunst bood iets verscheidens door het optreden van Mevr. Bosmans?Beuedicts als pianiste iu plaats van den heer llöntgen. In alle werken (Trio van Rubinstein, Sonate (opus 69) van Beethoven, Quariet van Widor, benevens van de Papillons van Schuniaun) toonde mevrouw Bosmans weer welk eene voortreffelijke kunstenares onze stad in haar bezit. De toehoorders kwamen zeer onder den indruk van haar spel, niet het, minst bij de Adur Sonate van Beethoven, die deze dame met haar echtgenoot (uit, het hoofd voorgedragen) op eene wijze ver tolkte zooals men hier zelden zal kunnen hooren. Waarlijk, dit ernstige kunstenaarspaar heeft weer overtuigend getoond hoe hoog het staat; juist in het optreden van beiden ligt in artistiek opzicht iets zeer eigenaardigs eu persoonlijks, dat ook niet naliet de hoorders vooral door de sonate van Beet hoven, te impressioneeren. Noemde ik Beethoven ook in de Papillons van Schumaun (zeer zinrijk voorgedragen) en het Qitartet van Widor, den bekenden organist van de Eglise St. Sulpicc te Parijs, een werk dat ik in veel op zichten zeer interessant vind, eu dat vooral uit munt door de vrije strooming en den gloed, die overal is op te merkeu, gaf Mevr. Bosmans veel te genieten. Deze soiree waarin de heeren Cramer en Hof meester het echtpaar Bosmaus waardig ter zijde stonden, mag als een zeer schoon geslaagde ver nield worden. VA> MILLIÜEX. ,,Das Theater der Modernen". Een paar jaar reeds zijn wij Nederlannders gewoon van modernen in den schouwburg te hooren; maar de geruchten kwamen niet uit het Athene aan de Spree. Wij hebben Lugnéen Antoine in Nederland gehad, en sedert voerden, met wisselend geluk, ook Hollandsche gezelschap pen Ibsen en Hauptmann op. Nu zullen wij, in de eerste dagen van Januari, iets moderns uit Duitschland krijgen. Emil Messtaler is de directeur van hot theater, dat in het huis der gebr. van Lier in de Amstelstraat zijn intrek zal nemen, en Einsime Memclien van Hauptmann, Gespenster van Ibsen, Jut/end van Max Halbe en Thértee lïaquïn van Zola spelen. Ons groote publiek is dus met dit -?moderne" reeds eenigzins vertrouwd. Duitschland heeft het nog niet zoo ver gebracht. Emil Messtaler is een zoon van een welgestelde familie te München, en heeft daar in alle stilte zijn repertoire gekozen, zijn troep samengesteld, zijn stukken ingestudeerd, en verscheen plotseling te Leipzig in de dagen van de Leipziger Messe. Dat gaf een sensatie van belang. Professor Karl Biedermann, die zijn naam eer aandoet, zond aan een van de bladen een artikel dat hij besloot met deze tirade : Zou het gezond verstand van onze burgerij niet sterk genoeg zijn, om de vestiging van het »Theater der Modernen" in onze stad of te verhinderen, of althans te beletten dat zijn invloed slechte gevolgen heeft ? Zoo niet, dan hoop ik dat de vaderen en moederen van het opkomend geslacht zich hun piicht jegens hetzelve zullen bewust blijven en hun dochteren en zonen behoeden voor de aan raking met deze onreine geesten ! Zóó strijdbaar zal Nederland's burgerij wel niet zijn ten opzichte van dezen troep! Hermine Spies. Onder don titel -Ilermine Spies, ein Gedenkbuch fiir ihre Freunde" is bij den uitgever Göschen te Stuttgart eene biographie van de betreurde kunstenares verschonen. Het werkje is geschre ven door de zuster der overleden zangeres, en door Heinrich Bulthaupt met enkele warme woorden bij het publiek ingeleid. De schrijfster, mej. Minna Spies, heeft voornamelijk ten doel gehad de artistieke ontwikkeling harer begaafde zuster te schilderen, en is daarin uitmuntend geslaagd. Haar boek toont ons Ilermina Spies als eeno zeer origineele natuur van genialen aanleg, harmonisch ontwikkeld, opgeruimd, leven dig en geestig. Het boekje zal voor de talrijke vrienden, die de kunstonarec ook bij ons te lande had, eene welkome herinnering zijn. Het Beethovenhuis te Bonn. De sedert eeuigo jaren te lionn bestaande ver eeniging Bcethocoiltiius kan wijzen op gunstige uitkomsten van haren arbeid. Zij heeft het ge boortehuis van Beethoven aangekocht voor 58,000 Mark en voor de restauratie daarvan 45,000 Mark besteed. Voor den aankoop van herinneringen, het vervaardigen van gravures, photographieën enz. zijn 1(1,000 Mark besteed. Op 500 Mark na zijn deze uitgaven door de inkomsten gedekt.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl