Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 914
L7TWN
Uittel voor fle Nachtwacht.
»Naar wij vernemen zijn er ook bij bestuurderen
van het Rijksmuseum plannen in overweging voor
een uitbouw ten bate van de Nachtwacht. Het
idee van den heer Israëls vindt echter geen
instemming met het oog op den doorgang van het
gebouw, maar wellicht zou hiernaast een uitbouw
kunnen gemaakt worden."
Aldus bericht de N. Rott. Ct. van 27 Dec.
Deze in hoofdzaak heugelijke tyding doet ons
echter twee vragen stellen. Ten eerste: wie worden
bedoeld met bestuurderen? Ten tweede: is
het tmaar wellicht enz." een opmerking van de
N. Rott. Ct. zelf, of een deel der bedoelde over
wegingen van die Bestuurderen?
Nemen wij in aanmerking dat vóór eenige weken
de Minister vergezeld door de heeren De Stuers,
. Cuijpers en Obreen, persoonlijk een bezoek bracht
aan het Rijksmuseum, en dat na de opmerkingen
door den heer De Beaufort in de Tweede Kamer
ten beste gegeven, de heer Van Houten heeft
geantwoord dat de Nachtwachtkwestie hem zeer
ter harte ging, dan meenen wij dat met de
Beituurderen uit het entrefilet van de N. Rott.
inderdaad de Regeering bedoeld kan zijn. Zoo
zou er dan feitelijk alle kans bestaan dat de
Nachtwacht een betere plaatsing ging erlangen.
Indien echter werkelijk de Regeering hiertoe
een uitbouw aan de achterzijde van het Museum
wil beproeven zou het ons verbazen indien tot
een uitbouw bezijden het centrum werd overge
gaan. Wjj kunnen namelijk van het bezwaar : met
het oog op den doorgang van het gebouw het
gewicht niet voelen.
De gansche schilderij-verzameling is op de bel
tage gehuisvest. Elke bijvoeging van een loka
liteit aan de schilderij-afdeeling zal dus n hoog
moeten worden. Wil men nu dien uitbouw het
minst kostbaar maken dan zal de aangewezen
manier wel zijn onder de bij te bouwen lokaliteit
een doorgang te houden, want vertrekken onder
die nieuwe Nachtwacht- en Staalmeesterszalen
zouden toch zeker kostbaarder uitvallen dan eer
voudig het gewelf van een doorgang.
Bovendien is er inet het oog op de ligging
der nieuw te verkrijgen zaal alle reden het plan
Israëls te prefereeren. Door een uitbouw recht
achter de plaats namelijk waar de Nachtwacht
thans staat opgesteld, blijft de idee van de uit
beide vleugels van het gebouw geconcentreerde
Rembrandt-apotheose zooals de architekt die oor
spronkelijk heeft gewild, bestaan, en wordt de door
heel het museum gaande middellijn van voor naar
achter tot Rembrandt, slechts doorgetrokken. Deze
idee te verzaken is het totaal-plan van het Museum
zooals het er staat in den grond bederven, en
daarom is het voorstel dat de architekt Gosschalk
dezer dagen deed, om een der
achter-hoekvertrekken in het museum voor de Nachtwacht te
verbouwen zoo weinig aanbevelenswaard.
Er is echter inderdaad nog n bij reden waarom
de heer Cuypers de doorbraak van den wand,
waar thans de Nachtwacht staat, zou kunnen
tegenhouden. Achter tegen dien wand namelijk
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIHIHIII
KOREBROODJE.
Brusselsche Schets
door
ALFEED BOGAEEI».
Wie Korebroodje was?
Ja: was; want, helaas, sinds anderhalven
dag is Korebroodje niet meer. Het goede
ventje heeft het tijdelijke met het eeuwige
verwisseld.
De gansche steeg heeft er den mond vol
van: de Soeten-naam-Jesussteeg, en ook de
gansche Vlaamsche Steenweg. Weet ge 't
al? Hebt ge 't gehoord? Korebroodje is
dood!
Daar komt de lijkwagen en het is de
eenvoudigste; vijfde klasse, met n paard
ervoor, zoo'n afgetobde knol die noch grijs
noch zwart is. Maar kom, voor 'n arme
drommel zonder familie, niet waar?
De voerman, die 'n versleten mac-ferlan
omheeft en 'n rooden neus, keert en draait
met z'n gespan, eerst vooruit, dan achteruit
maar wat hij ook doet, hij geraakt niet
in het steegje. Telkens stoot een der wielen
en terzelfder tijd laat de koetsier 'n boos
gesakker hooren.
Komaan, Machiel, roept hij eindelijk tot
z'n helper, den croquemort, steek 'n handje
is van buiten een sgraffito-schildering aangebracht,
die op Rembrandt betrekking heeft, en deze
schildering zou moeten vervallen.
Is het echter denkbaar, dat de begaafde bouw
meester wel den koninklijken moed hebbe, van !
toe te geven dat door hem aan Rembrandt's werk^j
geen recht werd gedaan, maar bij het opgeven
van de bestemming zijner groote zaal, om het
behoud van een muurschildering die zeer weinig
achting geniet, hij tot het afdoend verbeteren van
de Nachtwachtplaatsing den dwarschen weg in
plaats van den aangewezen rechten in zou slaan ?
Wij meenen van niet, en blijven hopen dat, wan
neer straks de heer Israëls het groote feest viert,
dat dit jaar om droeve redenen moest worden
uitgesteld, hem de voldoening zal worden aange
daan, het door hem met precisie en onder
algemeenen bijval aangegeven plan, door de Regeering
te zien overgenomen. Beter feestgave dan zulke
tijding zou men den waardigen deken onzer schil
ders op den tot zijn eer te vieren dag waarlijk
al niet kunnen bereiden.
27 Dec. '94.
-T. V.
De Broeders
»tragodie van het recht" in zestien
acten, door EKEDEUIK VAX EEDEN.
Amsterdam. - IS91. - W. Versluis.
II.
Zooals met vluchtig gebaar een bewonderend be
schouwer wijst naar de zwakheden van een plastisch
kunstwerk, allén omdat hij de gegronde aanmer
kingen liever niet door een ander hoort maken en
ze aldus voorkomen wil, zoo heb ik willen wijzen
op de voornaamste bedenkingen, die bij menig be
oordeelaar moeten rijzen tegen dit dramatisch ge
dicht, dat men kan afbreken in lange artikelen,
waarin geen woord onjuist behoeft te wezen en
uit. Men moet den duivel in 't lijf hebben
om hier te komen .... sterven.
Zij trekken de berrie uit den wagen en
nadat de voerman zijn gespan aan de be
waking van 'n kwajongen bevolen heeft,
gaan zij met hun beiden, de berrie tusschen
hen, het Soeten-naarn-Jesussteegje in. Uit
alle vensters en openingen, in die oude, vuile
muren steekt 'n hoofd; nieuwsgierige oogen
blikken hen na. Ook gesuis en gefluister
volgt hen: ze komen om Korebroodje
Het sterfhuisje is zoo klein wc zijn
daar maar met ons drieën: 'n oud vrouwtje
dat snikt als ware Korebroodje haar echt
genoot geweest; 'n aardige kleine guit die,
met z'n pet aan een touwtje om den hals en
de banden in de zakken, alles beziet,
met wijdgeopende oogen en mond, en ik
zelf en toch is het huisje reeds vol,
schijnt het me. In do enge voorkamer nabij
het straatvenster met zijn talrijke groene
ruitjes, waar nu 'n zwart doek voorhangt,
rust, op twee stoelen, de dof geelgeverfde
kist. Daarin ligt Korebroodje; boven de
plaats waar zijn hoofd moet zijn, eenige
schrale bloempjes die de oude vrouw er zeker
zelf legde; want telkens als haar beschreide
oogen op die bloempjes vallen, barst zij nog
meer in tranen uit, schudt zij het hoofd
en snikt zij, zeer bedroefd.
Gustje, zegt ze tot den jongen, als ik
met Korebroodje zal weg zijn, dan moet gij
goed op het huis passen, hoorde 't, manneke.
Ja-ik, moederke, 'k zal...
En niemand binnenlaten, hoorde 't,
manneke, en zien dat de jongens niet
koHelga's intrede.
Bij de firma Van Wisselingh verschijnt dezer
dagen in een beperkte oplaag een nieuwe litho
grafie van Roland Holst, »IIelga's intrede", welke
wij in een volgend nummer gelijktijdig met eene
expositie van Rickets en Shannon bij dezelfde
firma te houden, zullen bespreken.
v. D.
Ludwig Pietsch.
Op den eersten Kerstdag vierde te Berlijn de
schrijver en teekenaar Ludwig Pietsch zijn zeven
tigsten verjaardag. Hij ontving zijne opleiding aan
de »Kunstakademie" te lierlijn, en onderscheidde
zich reeds vroeg als teekenaar voor geillustreerde
bladen. Gedurende de laatste dertig jaren wijdde
hij zich echter voornamelijk aan de kunstcritiek
en eene zonderlinge combinatie aan de
beschrijving van groote feesten in binnen- en
buitenland. In de Vossische Zeitung is menig
onderhoudend artikel van hem te lezen geweest.
Duitsche bladen deelen mede, dat deze
reporterarbeid den schilder met het woord en de pen
vooral in zijn vaderland niet gemakkelijk is ge- |
maakt; dit neemt echter niet weg, dat Ludwig ,
Pietsch eene populaire figuur is geworden, en j
op zijn zeventigsten van vele zijden blijken van i
belangstelling en waardeering ontving. j
Bij de heeren Preyer & Cie., lokaal »Pictura", '
Wolvenstraat l!), is geëxposeerd een schilderij <
van l1'. P. ter Meulen, »Langs een zandweg." ;
Bij de firma E. J. von Wisselingh i Co.,
Spui 23, is geëxposeerd een schilderij van A.
Vollon : »lïloemen" ; voor het zijraam twee etsen
van Max Klinger. j
lllillliiliiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuinimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimimiiiB
die toch volstrekt geen getrouw beeld zouden
geven van het geheel. Ik vergeleek het wijsgeerig
element uit De Broeiiers" bij den tekst van een
opera in den ouden stijl. Die tekst is van weinig
beteekenis op zich zelf en heeft alleen waarde in
zooverre hij den componist mooie toestanden geeft
en dus heerlijke motieven aan de hand doet.
Hoofdzaak is de muziek. In mijn oog is deze zoo
genaamde tragedie van het recht (van Eedcn houdt
van die algemeene titels, als het boek van de
liefde," liet lied van il K smart"), waar zij op
tragedie gelijkt niet meer dan een stramien, waarop
de groote woordkunstenaar heerlijke taaifiguren en
schitterende woordkleurcn zal aanbrengen. Luister
naar zijne reizangen, die zouder gevaar voor den
modernen dichter, aan Vondei's meesterwerken
doen deuken, let op zijne Shakespcariaansche
tooneelcn, geniet van zijn beschrijvingen zoo hoog,
zoo plastisch toch, zoo geweldig suggestief dat ge
ziet en voelt gebeuren de schrikbarc dingen, waar
van zijn aardsche tafereelen vol zijn. Wat geeft
ge per slot van rekening om de wijsgeerige be
teekenis van al die bijzonderheden, wat heeft
uwnuchter verstand te maken met al die fragmenten,
die u de ziel beroeren ? Geef u over aan den
toovenaar en laat u leiden, zonder u af te vragen
waarheen ge gaat en langs welke afgronden van
't menschelijk denken, door welke duistere grotten
der nooit volmaakte speculatie de weg voert, de
weg vol afwisseling, nu overgoten door 't warmste
zonnelicht, dim duister, gaande door een landschap
bij nacht, waarboven soms de bliksemflitsen de
donkerheid aan flarden rijten, waarop de voet vast
kleeft iu geronnen bloed. Laat u leiden naar het
Eden vol mystieke poëzie, naar de aardsche hel
vol erger dan infernale gruwelen.... Weten wij,
onvrijwillige medespelers in de groote tragedie des
Levens, waarheen leidt de weg, dien wij betreden
en waarop geen voetstap beklijft? Zijn we niet
gelijk aan de dolende Psyche, snakkend naar de
bron, waaruit de eng'len dronken tot Alvcistaan" ?
Als ik nu let op de heerlijke fragmenten, die
alleen met het beste iu de wereldliteratuur kun
nen worden vergeleken, dan jubelt mijn hart over
den schoouen triomf van ons Hollandse!], dat van
Eeden doorgaans en altijd in de machtige pas
sages van zijn werk zoo zuiver weet te houden
en dat het allermooist klinkt, waar de eenvou
digste woorden zijn gebruikt. Wat zijn onze
woordkoppelingen tegen het taalcigeu in, onze neologis
men, die niet langer zullen leven dan de mode
van den dag en reeds de kinderen onzer
tijdgeuooten zullen doen schaterlachen, vergeleken bij
het gewone woord in den juisten zin en op de
rechte plaats gebruikt ?
Met welke kuutselwoorden zou men meer be
reiken dan niet déze natuurlijke, allemauswoordeu:
X"g liii't weifeling over de ?weien,
Wilt niet scheien! wilt niet scheien!
Nevclsluier houdt verborgen
Ter dood leidende Milicien.
\Yacht den nioriren! wneht den morgen!
Xuster, houdt de hancleu saam,
Roept den naam l"
Dat is vél meer dan wat een beoonleelaar, com
plimenteus gestemd, zoo gewoon weg //taalmuziek"
pleegt te noemen; (lat -is de natuurlijke, zóó ge
vonden taaizang, die welt uit het binnenste des
dichters en schoot in n,ix, hoog op, in gewijden
jubel. Aldus is de heele eerste acte een reeks
korte en langere liederen, verheven door hun een
voud, zoo innig schoon als Bachnmziek, door een
meester voorgedragen op een volmaakt kerkorgel.
men roepen voor de deur; en goed de poesje
nellen in de kast sluiten.
Ja-ik, moederke ; en als ze komen ...
Sst, sst! houd u maar stil, Gustje,
ze zullen niet komen ... Och arme, Ko
rebroodje ! . .. Mijnheer, gij zijt zeker van
de wet 'i
Neen, moederke, ik kom maar voorde
begraving.
Het Oudje bekijkt me 'n poos en heeft wel
lust, zie ik, te vragen of ik soms abuis ben.
Ik heb Korebroodje gekend, moederke,
al kwam ik nooit in z'n huis. Hij heeft eens
in onze sociëteit Da tftomnie van
Porticigegespeeld, met al zijn poesjenellen.
Och, m'nheer, dan is 't hier; u zijt
terecht. De Stomme van Portessi, wat kon
hij dat goed, newaar ? O, ik ken het stuk
wel: Majenello en Tito de vos en de koning
van Mapels ... Gusje, kind, ga wat op
zij, ze komen lie.ni- halen . ..
Daar zijn inderdaad de voerman met den
rooden neus en z'n helper Machiel.
De berrie is niet breed en toch kan zij
niet binnen.
Allee, Machiel, we zullen er hem zoo
wel uithalen.
Beiden treden binnen, de voerman vooraan.
Hoed af, hier, kerel! spreek ik hem
stil maar gebiedend toe.
't Is goed, 't is goed, heerschap, ant
woordt hij en voegt er binnensmonds nog
iets bij, dat ik niet versta. Daar, Kadee,
pak dat vast.
Gustje neemt de zware kartonnen hoed
aan en blijft voorts heel aardig staan
toeWat deert het u dat die zeven zusters namen
dragen, welke men misschien in een of ander
pseudo-klassiek redenrijkersgedicht zou kunnen
weervinden in hun latijnschen vorm? Wat hindert u
het symbolische van haar optreden? Ook wij
willen de handen saamvouwen en roepen den naam
der waarachtig groote kunst, die ons voeren zal
naar de actherische hoogten der Fantazie.
Minder mooi dan de eerste is de tweede
acte, waarin wordt geredeneerd en wij Satan, in
het kostuum van een comjinv de recue" moeten
zien in een ballet-apotheose, voorstellend den hemel,
en ecu banale charge op 't volk van Nederland
hebben te verdragen, doch onmiddelijk daarna
krijgen wij die Shakespeariaansche derde acte met
den afgemattcn Iwau en den prachtig gcteekenden
pope in de suceuwvelden van Siberië. O, dat ge
weeklaag van den banneling, die wil sterven, en
dat woord ter opwekking van den goeden dienaar
Gods! AVij zullen het hooren, alle dagen om ons
heen rn dat geklaag ru dat bemoedigend woord
van berusting: het woord des geloofs; maar van
Eedeu heeft, synthetisch, dien ouden dialoog ge
maakt gelijk een van die bijbelteksten, waarin
groote, eeuwige waarheden liggen als het vuur in
een diamant.
Als een fragment uit ecu modern Pt/radixc
lost," klinkt de beschrijving der hemelsche ge
westen iu IV.
In stiehtlijk kalm Paaseii-zondaü' morgenlicht
Ji.Kiren te blinken Sion's hei!'gr si reken.
De koorts des avonds, 't zwoele van den slaap,
heeft zich verdiend tot ontnuchterd licht,
AU wilde klanken tol een svmfonie
Ongelukkig is die vierde acte eigenlijk niet af.
Heeft de dichter zich geweld moeten aandoen om
telkens de aardsche handeling te doen afwisselen
met een tafereel in den hemel? Hier schijnt, hij
niet tot aan 't, uiterste van zijn eigen denkbeelden
te hebben willen gaan en dat is jammer. Trouwens,
a'.le aeten op aarde zijn veel beter, veel intenser
dan die vol hemrlseh geharrewar. De vijfde is
dan ook weer aangrijpend en zoo dichterlijk be
handeld dat men moet zoeken naar een
Shakespeariaanseh tafereel, waardoor dit, prachtig fragment
wordt geëvenaard. Al dadelijk grijpt ons de be
schrijving aan. De heer van Eeden heeft het
goede denkbeeld gehad zijne decors iu mooie verzen
te schetsen, waardoor elk bedrijf n poëtisch ge
heel is geworden.
Iwau wordt hier voorgesteld als boetprediker
en de woorden, die hij spreekt, klinken als
scntentieëu. Laat in u dringen die eenvoudige taal,
uiting eener welsprekendheid, waardoor de massa
inderdaad moet worden getroffen.
Geloofd /ij God !"
Xoo /.ij t
Maar. broeders, zal Iiel zijn niet daad > of woord r
Kn naar hè! \\oord van nieii>ehenr ot' MUI God...
D' eersten zullen de laagten ziju, spreekt God.
Xeiilen de priesters 'i niel ': hei 'j 1 niet verstaan ?
(iod zeu;t : de laatMen zullen d' eeivlen zijn !
De plaats ontbreekt mij hier om voldoende aan
te halen, maar de lezers kennen dan toch het boek.
Krger is het dat ik te beknopt moet zijn om hier
te kunnen wijzen op het afwisselen van gemeen
zame en verheven taal, op het buitengewoon mooie
van woordenkeus en rhytmiis, op het bij uitstek
suggestieve van (ie enkele uitgewerkte tooneclen,
die zóó zijn dat de weinigen den indruk maken
van zeer talrijk te wezen.
Als Eudoxia nadert, vergeet de profeet zijne
zending en de havcloozc man, bezoedeld met het
kijken. Het vrouwtje strompelt de twee
zwarte mannen na en schuift de oordjeskaars,
die in een bord, op het schouwblad brandt,
'n weinig op zijde.
Arm Korebroodje, hoor ik haar murmelen,
terwijl zij het hoofd weer schudt, ze halen
je weg!
De kist, wordt buiten gedragen en op de
berrie gelegd. Machiel, de helper, spreidt
er 'n laken over. Dan torscht hij den last
op met den voerman die zijn hoed terugkreeg
van Gustje, en beide stappen weer het steegje
uit.
Het vrouwtje spreekt nog eenige woorden
tot den knaap, doet haar sjawl aan, neemt
haar stokje dat in 'n hoek achter de deur
siond, en volgt de kist.
Ik volg die ook want ik wou graag
meer van Korebroodje weten. Ik heb maar
'n drietal stappen gedaan en tijd gehad om
m'n regenscherm te openen (er is 'n stofregen
gaan vallen) als uit 'n deurtje neven het
sterfhuis 'n man komt gesprongen en zich
bij me voegt.
Mag ik wat onder uw paraplu 'i
Zeker, vriend . . .
Aan den Vlaamschen Steenweg wacht nog
steeds de lijkwagen. De berrie en de kist
worden erin geschoven en de lieden ont
dekken zich eerbiedig het hoofd. Ik keer
me eens om : het steegje staat nu vol
menschen in drukke samenspraak, en die naar
ons wijzen. Mijn onbekende gezel schijnt
lier en verheugd over de bewondering waar
van wij het voorwerp zijn. Misschien omdat
hij raadt wat de menscheii tot elkaar
fluiste