De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 6 januari pagina 1

6 januari 1895 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

i' f NV 915 DE AMSTEBDAMMER A*. 1895 WEEKBLAD YOOE NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel by de Vijzelstraat) 542. Zondag 6 Januari Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/1 1.65 Voor Indiëper jaar , mail 9Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12* Advertenün van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 I N H O U »» VAN VERRE EN VAN NABIJ: Het nieuwe jaar. Een psycholoog over Crispi's poli tiek. SOCIALE AANGELEGENHEDEN Goedkoope woningen, door Socius. Een par lement op het Prinsenhof. Praten en doen. Uit Fabian's dagboek. III. TOONEEL EN MUZIEK : Kroniek, door v. d. G. - L. J. Veltman, (Slot), door J. H. Rössing. Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. NEDER LAND IN BEELD EN SCHRIFT: Planten en Bloemen, door J. H. G. KUNST EN LET TEREN : Rembrandt in het Ryksmuseum, door J. Gosschalk. Buitenlandsche Bibliografie. WETENSCHAP: Godsdienst en Wetenschap ver «oend? FEUILLETON: Korebroodje, Brusselsche schets, door Alfred Bogaerd. (Slot}. SCHAAKSPEL. VOOtJ DAMES, door E-e. RECLAMES. ALLERLEI. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. Het nieuwe jaar. Den goeden Sylvester hebben wij weder gezien met al de oratorie, waarvan die brave oude heer pleegt vergezeld te gaan, om opge borgen te worden tot 31 Dec. 1895 en om dan, naar wij hopen, even frisch te voor schijn te komen als dit nu reeds sedert eeuwen zijn voorrecht is geweest. Ook l Januari ligt ach ter on s: het kindeke dat geboren wordt, het klokje geluid, het koninkje gekroond, het engeltje van vader Tijd, kortom al de symbolen van het nieuwe jaar, zij hebben hun dagdienst vervuld, niet minder plichtgetrouw dan de ham van Thomasvaer. Het zou het Weekblad dan ook geenszins passen thans nog met een nieuwjaarsbeeld tot zijn lezers te komen, had niet de heer Braakensiek, met de souvereine macht den kunstenaar toebedeeld, 1895 omgeschapen in een toovergodin, die den aardschen en hëmelschen geesten slechts heeft te bevelen, om veler wenschea te voldoen. Voor hem dus een uitzondering, vooral ook, omdat hij, zelf toovenaar, den staf niet zal uitreiken aan een onwaardige, aan een die zijn verwachtingen beschaamt. Benijdenswaardig man aldus de wereld naar zijn hand te kunnen zetten! Zoo almachtig te zijn en dan toch nog zoo bescheiden te blijven. Als wij eens even dat potlood mochten nemen wie denkt het niet bij zichzelf? en met een luttel aantal schrapjes en schreefjes den weg van een jaar konden trekken en vastleggen, zoodat er, voor wie hun beenen nog verzetten wilden, geen andere gang dan een langs onze lijnen overbleef! Dan, de idealisten onder alle partijen zou den, in verschillende nuanceeringen, naar den aard van hun gevoel en hun geloof, allen dezelfde prent hebben ontworpen, waarop de duivel van het egoïsme voor den tooverstaf deinsde en wegdook in het donker der ver getelheid. Een razende vlucht van vraatzuch tige gieren; een wegglippen en glijden van glib berig gluiperigkronkelend kruipend gedierte; een radeloos neersmijten van vol gestolen buidels; een afrukken van geroofde kransen ; een stuk breken van gerolde diademen; een zich het lijf bergend leger van leiders, die het volk slechts zochten om zichzelf te vinden, van staatkundige heroën zonder geestesadel en overtuigingsmoed, van in nijd verzuurde vredeprekers, van hartelooze oproerkraaiers, van al dat ijdeltuitig snoeverig' geboefte, dat deftig en zwaar, houterig en taai, of aanminnig en braaf, in eigen ziel de waarheid heeft ge dood en zich het brein met frases en sophismen heeft gevuld, om steeds de handen vrij te hebben als er iets te kapen, en steeds gebonden zich te toonen, als er iets te helpen of te redden valt. En bij het verdwijnen van die bende, in die ledige ruimte, de Waarheid, de Menschelijkheid, de Vrijheid, de Kunst, de Wetenschap, de Vrede, de Overvloed, hooge gestalten in lichtende gewaden, met blinkende aangezichten, zoodat de engelen jaloersch van hen zijn.... en in een hoekje, een heel gezellig hoekje, van het schijnsel der overigen bestraald, een lief, klein, o zoo'n klein schepseltje, de Politiek. De groote geesten die daar wonen, hebben haar alleen nog maar zooals een smaakvolle huisvrouw haar kamer met een bloem of plant versiert bij zich gehouden voor de aardigheid. Want dat snoeperig bekje verstaat in de volheid der tijden wel de kunst van lezen nog, maar bij een genadige beschikking der goden heeft het het spreken verleerd. O die idealistische fantasie ! Hoe goed dat zij niet aan het woord komt en de heer Braakensiek haar zijn pot lood niet leent. Het is voorloopig in zijn handen wel zoo veilig! Practisch, als onze teekenaar is, laat hij de toovenares ons volk in 1805 een stembus geven. Meer kan het niet dragen ; dat is al wel, denkt hij, en daarom, meer krijgt het niet. Met het bloed uwer helden, wil hij zeggen, hebt gij de pacificatie van Oost-Indië, Atjeh Bali en Lombok, verdiend. Maar wat uwe politieke voortreffelijkheid aangaat, gij volk van Nederland moet tevreden zijn als ik u een stembus geef. Een stembus, dat teeken der ruzie, dat beeld der allesbeheerschende politiek. En toch, hij heeft gelijk. Om met de alledaagsche wijsheid te spre ken, welke misschien nog de beste van alle wijsheid, die van Salomo niet uitge zonderd, is : het zal nog erger moeten worden eer het beter wordt. Het slechte kan men niet uitdrijven, alleen zichzelf verterende geeft het aan het betere ruimte en kracht. Bij dezen schralen troost blijft helaas de zekerheid, dat voor loopig de politiek nog grooter, welgedaner, veelsprekender en opgeblazener zal worden, in den idioten waan dat zij zoo ongeveer alles is. Maar al heeft onze teekenaar deze profetie misschien voor Jan. 18t)6 bewaard, wij dur ven het wel verklappen, dat er in de wereld krachten werken, die haar wedei klein zullen maken. Haar dagen zullen eindigen, al zijn' zij heden ook nog niet geteld. Een psycholoog o?er Crispi's politiet Zal de heer Crispi van koning Umberto verlof krijgen om de Italiaansche Kamer, welke hij reeds zeer onverwacht naar huis leeft gezonden, te ontbinden en tegen het voorjaar nieuwe verkiezingen uit te schrijven ? Of zal hij, zoodra het aanstaand huwelijk zijner dochter met principe Linguaglossa is voltrokken, zelf aftreden, om als ambteoos burger den uitslag af te wachten der irocessen, waarin hij op zoo onaangename ivijze is betrokken ? Geschiedt het eerste, dan zal het eene beestiging en versterking zijn van den buitengewonen invloed, dien Crispi op den koning uitoefent. Wederzijdsche sympathie is daarbij zeker niet in het spel, maar wel het besef )ij den monarch, dat Crispi de providentieele ?nan is, de eenige, die in een ontredderden oestand afdoende verbetering kan brengen en die tot dusver steeds of het parlement, of de openbare meening, naar zijne hand wist te zetten. Nog slechts een paar weken geleden noemde zelfs een serieus Fransch blad, dat men niet van partijdigheid voor Crispi zal verdenken, dezen un homme providentiel. Crispi zelf is natuurlijk nog ruim zoo goed als de Temps overtuigd van zijne eigen onmisbaarheid. En tot nu toe is hem immers alles gelukt. Toch ziet het er wel naar uit, of de plico Giolitli voor den stoutmoedigen premier noodlottig zou kunnen worden. Men herinnert zich, dat Giolitti, door Crispi's aanhangers beschuldigd, als minister president stukken te hebben verwijderd uit het dossier der beruchte zaak tegen den directeur der Banca Roinana, zich bereid verklaarde die stukken overteleggen. Uit een omvangrijke enveloppe (plico) kwamen de veelbesproken stukken te voorschijn, en inderdaad, ze waren compromitteerend, doch niet voor Giolitti, maar voor Crispi. De premier liet schijnbaar aan de Kamer volle vrijheid om de stukken te bespreken ; doch toen met groote meerderheid ''ie bespreking op den volgenden dag werd vastgesteld, vertoonde hij het decreet, waarbij de zittingen voor onbepaalden tijd werden gesehorst. Deze zeer verdachte maatregel heeft algemeen een slechten indruk gemaakt. Crispi maakte de zaak niet beter door de vervolgingen wegens laster, die hij en zijne vrouw tegen Giolitti instelden. Want voor eerst zou Giolitti, als Kamerlid, niet vervolgd kunnen worden zonder toestemming der Kamer, en deze komt niet weer bijeen voordat Crispi het goed vindt; en in de tweede plaats is de openbaarmaking der documenten niet door Giolitti, maar door de Kamer geschied. De heele vervolging wegens laster schijnt dus een wassen neus te zijn. Eene dezer dagen onder den titel La Iteaiioite verschenen brochure van den heer Fen-oro beschouwt Crispi, of, zooals de schrijver zich uitdrukt »het phenomeen Crispi" van een nieuw en eigenaardig standpunt. Volgens Ferrero is Crispi een man van verbeelding, van ficties, in denzelfden zin als Don Quichot of Peter de Kluizenaar. Wanneer Crispi, niet op zijn achttiende of twintigste, maar op zijn zestigste jaar, na den dood van den czar Alexander II een nieuwen kruistocht der beschaafde natiën tegen het Russisch absolutisme predikt, is dan het al te veel besproken i>Vivc la Pologne, Monsieur!" niet verre overtrotten ? En is het nog niet kort geleden, dat Crispi stokstijf geloofde aan een complot, door den afgevaardigde de Felice gesmeed, om Siciliëuit te leveren aan Frankrijk en Rusland? Het praatje was door den een of anderen politieken tinnegieter ten platten lande in de wereld gebracht en 'loor een meer ijverigen dan verstandigen commissaris van politie overgeseind. Dat óne telegram was de aanleiding tot de afkondiging van den staat van beleg voor geheel Sicilië, en op grond van dat ne document werd in de Kamer deze krasse maatregel door Crispi verdedigd. Ferrero laat het niet bij deze beide voor beelden. Volgens hem heeft Crispi een paar jaar geleden stellig geloofd, dat de Franschen een coitpde-main op de oorlogshaven van Spezia in den zin hadden. En toen in 1889 werkelooze arbeiders te Rome aanleiding gaven tot onlusten, verzekerde Crispi in de Kamer, dat de politie bij de gearresteerde werklieden goud had gevonden, en wel buitenlandsch goud. In al deze gevallen is Crispi volgens Ferrero te goeder trou,v geweest. Hoe kan men deze lichtgeloovigheid verklaren bij een staatsman van zijn groote en langdurige ervaring en zijne onmiskenbare talenten ? De schrijver van La Rcaxione meent dit te kunnen doen door te wijzen op de traditiën van den samenzweerder, die Crispi sedert zijne jeugd zijn bijgebleven. »Voor hem is het terrein der staatkunde steeds gebleven het vroeger in complotten zoo vruchtbaar gebied, waar hij is opgegroeid ; voor hem is het complot nog altijd het overheerschend element van den politieken strijd; is men met dat stelsel vroeger geslaagd, dan kan het ook thans nog slagen, heden, morgen, wanneer men er het minst op verdacht is ; derhalve is het de plicht van den staatsman, die aan het hoofd der regeering staat, vóór alle dingen op zijne hoede te zijn voor hin derlagen : hij leidt niet meer, hij verijdelt." Eindelijk is Crispi een man van indrukken en impulsiën: eene eenigszins sterke voor stelling maakt zich dadelijk geheel van zijn geest meester, de denkbeelden zetten zich om in feiten, »de pijl der actie wordt door den boog van den wil bijna automatisch afgeschoten, terwijl de pees nauwelijks is aangeraakt." Zoo verklaart men ook de tal rijke tegenstellingen tusschen Crispi als minister en als afgevaardigde; hij zelf heeft van die conflicten op zijne manier een uit legging gegeven, toen hij zeide: »Wie op den top der pyramide staat, beschouwt de zaken anders dan wie zich aan de basis bevindt." Crispi, van geboorte Siciliaan, is van af komst Albanees. Daardoor staat hij in vele opzichten lijnrecht tegenover het Italiaansche type. »De Italiaan is sceptisch ; zijne traag heid overtreft zijn intelligentie; hij heefteen afkeer van den strijd om het bestaan; in zijn egoïstische inertie geeft hij zich ongaarne moeite voor anderen ; hij vat nooit hartstocht op voor een denkbeeld, is diplomatisch, buig zaam, en schikt zich gewillig in compromissen en transactiön. Crispi is vóór alle dingen een man van den wil en van de daad ; hij is hartstochtelijk, en al verandert hij vaak van denkbeelden, hij omhelst met vervoering die welke hem juist beheerschen ; hij is onstuimig hard en droog. Bij hem wordt de diepte door den hartstocht vervangen. Van daar de in vloed, die hij uitoefent op velen onder dit volk van sceptici; van daar een prestige, zooals slechts een profeet zou kunnen hebben of een groot denker, aangevuurd door een verheven denkbeeld, terwijl Crispi's denk beelden doorgaans oppervlakkig en onvast zijn." Is nu Crispi, zooals Ferrero wil, niettegen staande en door die eigenschappen juist de providentieele man geworden ? Het is moge lijk, maar dan zijn Ferrero's landgenooten te beklagen ! "" ........ Illlllllll ...... IIIIIIIJIIIIIII ........ III ....... IIIIIIIIIIIIIIIIIJIJIIIII ...... IIM vcoialo, '""" ...... '"" ..... " ...... "'" ....... iiinilH ...... mini» ...... iiniiinii ..... nnm Goedkoope Woningen, Het woningvraagstuk bestaat, gflijk meest alle vraagstukken die betrekking hebben op het lot der arbeidende klasse in ons vaderland, helaas! nog in zijn vollen omvang. Daarom, en omdat deze kwestie ook uit een moreel oogpunt van zoo uitnemend gewicht moet worden geacht, is het van belang zorg vuldig kennis te nemen van het voornaamste dat het buitenland ons in dit opzicht te leeren geeft. Het zij ons derhalve vergund, onze lezers te doen kennismaken met de onlangs in Frankrijk afgekondigde wet van 30 Nov. 1894: »relative aux habitations a bon marché," voorkomende in het Journal Offtciel van l Dec. j.l. Volgens deze wet kunnen door den Presi dent der Republiek in elk departement een of meer comités voor goedkoope woningen worden ingesteld. De leden worden, tot een getal van minstens 9 en hoogstens 12, be noemd voor een derde door den Algemeenen Provincialen Raad en voor twee derden door den Prefect. Deze comités hebben tot taak den bouw aan te moedigen van gezonde en goedkoope woningen, hetzij door particulieren en vereenigingen, die ze aan derden verhuren of verkoopen, hetzij door de belanghebbenden zelven voor hun persoonlijk gebruik. Zij kunnen om dit doel Ie bereiken enquêtes instellen, bouwwedstrijden uitschrijven, prijzen uitdeelen voor orde en netheid, geldelijke aanmoedigingen toestaan en, meer in 't algemeen, de middelen aanwenden welke kunnen strekken tot opwekking van het initiatief ten gunste van den aanbouw en de verbetering van goedkoope woningen". De Staat zoowel als de Departementen en de Gemeenten kunnen aan de comités subsidiën verleenen en de kosten van bureauen locaalbehoeften, van bezoldiging van den secretaris en van eventueel presentiegeld voor r i

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl