Historisch Archief 1877-1940
Ho. 915
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
verlangen te kennen om hun kind te laten
inschrijven;
2e met het biljet (dat de
buurt-secretaris hun geeft) naar het kantoor van het
armbestuur, Muidergracht hoek Kerkstraat,
(z.g. werkhuis).
Vervolgens laten zij de zaak op haar
beloop en geven, zoo zij middelerwijl ver
huizen, hiervan kennis aau het Stadhuis,
afd. Onderwijs, door een bewijs van aangifte
te bezorgen, dat zij op aanvraag van den
buurt-secretaris krijgen.
De kinderen moeten 5 jaar oud zijn. Men
verzuime -vooral niet de kinderen dadelijk na
den vijfden verjaardag te laten inschrijven.
Allen ouders wier inkomen minder dan
?15 bedraagt en die hun kinderen gaarne
geplaatst zien, wordt dringend verzocht het
bovengenoemde te doen, opdat zij zich niets
te verwijten zullen hebben, als hun kinderen
te laat geplaatst worden. De buurt-secretaris
houdt iederen werkdag van 9 tot 3 uur
zitting.
Vele ouders meenen, dat de inschrijving
niet baat en de kinderen toch niet geplaatst
worden. Hun wordt dringend verzocht hunne
kinderen wel te doen inschrijven, want er
worden alleen scholen gebouwd als er veel
kinderen op plaatsing wachten."
Uit de eerste alinea van dit gedenkwaardig
stuk blijkt, dat kinderen van ouders, die
meer inkomen dan ?15 per week hebben,
geweerd worden van de scholen Ie klasse en
naar die der tweede klasse zullen worden
verwezen.
Men staat toch verwonderd over de alwetend
heid van het Dagelijksch Bestuur dezer
gemeente. Waar een gewoon mensch nau
welijks weet hoe groot zijn eigen inkomen
is, rekent het den werkman precies voor:
gij A moet u behelpen met een inkomen
van minder dan twaalf gulden 's weeks,
gij B nadert den grens van den gezeten
werkman, want uw inkomen is van ?12 tot
?15, en gij C gevoelt u bijzonder lekker,
want wij beslissen, dat gij meer dan vijftien
gulden 's weeks hebt te verteren.
Al moppert nu zoo'n werkman nog zoo
luid, en al vertelt het werkmansraadslid
Nolting ook nog zoo dikwijls in den ge
meenteraad dat B. en W. zich vergissen, de
voorzitter antwoordt altijd, dat hij zijn rap
porten heeft en een rapport is voor mr.
Vening Meinesz nu eenmaal de hoogste
uiting van waarheid, puikheid, billijkheid en
oprechtheid.
De laatste alinea geeft ook veel te denken.
Er worden geen scholen gebouwd of er moeten
veel kinderen op plaatsing wachten! Laten
?we, aldus redeneeren B. en W., er een
verzamelstaat van doen houden en als er dan
gerapporteerd wordt, dat die staat meer dan
vol is, dan zullen wij een voordracht bij de
raad indienen om een nieuwe school te
bouwen.
Wat bedoelen nu B. en W. met »veel
kinderen?" Twee a drie duizend?
We hebben wel eens van een onderwijs
wet gehoord, die voorschrijft dat overal van
overheidswege voldoend onderwijs worde
gegeven en wanneer nu B. en W. namens
den raad bij de regeering aankomen en klagen :
»De toestand is zoo veeg.
»De schatkist leeg."
en o. a. op het openbaar onderwijs wijzen,
als een der grootste zuigers voor het leeg
pompen der stedelijke schatkist, wier bodem
zelfs niet eens bedekt wordt door de guldens
der forenzen, dan zal men in den Haag
antwoorden:
Beste menschen, wat klaag jelui! je dwingt
toch honderden en honderden kinderen tot l
schoolverzuim. En dat aan den vooravond
van het in het leven roepen van een wet
op den leerplicht, die wij bij leven en welzijn
spoedig hopen in te nienen.
Alleen dan hebt gij reden tot klagen,
wanneer gij uw verplichtingen nakomt, maar
met scholenbouw te wachten, totdat er hon
derden kinderen van het volk zullen zijn,
die maandenlang geen onderwijs hebben ge
noten en vooreerst nog niet zullen genieten
is een daad, die wij niet verwacht hadden
van een dagelijksch bestuur waarin mr. Treub
als wethouder van financiën zitting heeft. Zoo
ziet men al weer hoe diep een klove er ligt
tusschen praten en doen."
Inhoud van verschillende dagbladen.
Handelsblad l Jan. Ons pachtstelsel (in
gezonden stuk van L. M. de Boer uit Britswerd)
over de wijze waarop de pacht van landerijen
behoort geregeld te worden.
3 Jan. De Fnenche gemeente, een betoog dat
het wenschelyk is de groote Friesche gemeenten
te splitsen.
4 Jan. Bevloeiingswetken op Java. Aanwijzing
van de voordeelen aan het aanbrengen dier werken
verbonden.
4 Jan. v. D. t. D. Over het onpractische ka
rakter van den Amsterdamschen gemeenteraad.
5 Jan. De crisis in Opxtei Und en Weststel
lingwerf, verdediging van deRegeeringsvoordracht.
Standaard Hit jaar 1894 (Onzekerheid.
Een nieuwe koers. Verwachtingen. Aanhoudende
crisis). Beschouwingen over den politieken toe
stand in Europa.
Centrum: Gewichtige documenten: het schrij
ven van den H. S. aan het Belgi-che episcopaat
over de sociale quaestie, en dat aan de Univer
siteit ter aanbeveling eener democratisch katho
lieke sociale staatkunde.
Aan den1 Nederlander over kerkelijke eenheid.
Bijdragen aan bijzondere scholen I door Dr.
Schaepman.
Het werk van Leo XIII, I (Brunetière's artikel
in de Revue d.d. M )
Het Vaderland, l en 2 Jan. Een terug
blik. Een overzicht over den politieken toestand.
4 Jan. Het Scheveningtche strand, door M.
Een middel aangewezen, om in den toestand
voor korten, misschien voor langen tijd te voorzien.
Het Nieuws van d e n D a g, 3 Jan. De
opbrengst der belastingen, door J. Kuyper. Een
pleidooi ten gunste van betere verdeeling van
rijks- en gemeentebelastingen.
4 Jan. Hersenveigif, tegen den alcohol.
5 Jan. Een Aanbeveling van de circulaire van
het comitétot verbetering van den
maatschappelijken en rechtstoestand der vrouw.
Haagsch Dagblad, 4 Jan. E-.n nieuiv
propesforaal advies. Bestrijding van prof. Gort v.
d. Linden's jongste Gids-&rüke\.
De T ij d, 4 Jan. Wetenschap en Godsdienst,
en 5 Jan. Brunetière na zijnbezoek bij LeoXIII.
Naar aanleiding van Brunetière's artikel in de
Revue des deux Iflondt-s.
De Telegraaf, i! en 4 Jan. Twee Nood
wetten, door mr. H. W. van Sandick, adj.-com
mies ter I'rov. Griffie van Friesland. Een ver
dediging der wetsontwerpen, betreffende de
huishouding van Opsterland en Weststellingwerf.
De Baanbreker. De
gcduanteverwisselingtn van Domela Nteuwenhuis.
S o c. Weekblad. G r aanrechten. Bestrijding
van de heffing dier rechten.
Evolutie. Revue. Een overzicht van het
geen in 1S!)4 ten bate van de «Vrouwenbeweging"
is gedaan.
iiijijjiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimiiiiMii
Uit FaMau's" Daglioel
N A R M A D A.
Juli-Augustus 18!il.
III.
De eenige afwisseling in het vervelende
bivakleven, zoo vervelend als voor den soldaat niets
anders kan zijn dan een rustig, ongestoord bivak
in hutten van atap midden in een sawah; de
eenige afwisseling in dien toestand van halve
garnizoenselLnde, vormen de tochten, militaire
marsenen, naar de verschillende plaatsen en
lustverblijven toebehoorende aan de familieleden
van den radja. De bevolking zit langs den weg
met verbazing te staren naar die
reuzenverscbijning van eene goed georganiseerde troepenmacht,
en wordt vervuld van eerbied bij het hooren van
de krachtige westerscbe marschmuziek, die nu
en dan weerklinkt. Die trommen en hoorns, en
niet te vergeten de Turksche trom, geven zoo
uitstekend het zinnebeeld weer van de kracht
die in het Westen huist, in vergelijking tot
hunne weeke apathie, die spreekt bij monde van
hun gamelang, dat wij nog lang in hunne ver
beelding zullen blijven voortleven als eene reeks
van titanen en giganten, die met vele groote
vuurschepen zijn gekomen om den tyran Anak
Agoeng Made te knotten in zijn willekeur.
Vreemd is het, dat, zoo bang de bevolking is
voor het geheel, (zóó bang dat zij tot geen prijs
zou willen vechten) de verhouding van den
enkelen man tot den soldaat in 't geheel niet
zoo respectvol is, als mor. die zou verwachte!: in
verband met onze qualiteit van overwinnaar, en
de onderdanigheid tegenover den blanda op Java.
Gisteren kruiste een man mij, zóó dicht voor mij
heen, op een open weg, dat hij op mijn schoen
trapte. Weliswaar gaf ik hem een schop tegen
zijn scheenbeen, dat hij op zij stoof, maar de
daad van onbeschoftheid was niettemin gepleegd.
En ik, die met mijn lengle en mijn baard toch
de gepersoiuiioerde blanda moot zijn ! Voor zijn
hoofden gaat do man zoo ver op zij en hurkt
zóó diep neder dat hij liefst niet eens meer wordt
opgemerkt.. .
Mijn hoogmoed is daardoor gekrenkt.
Terwijl ik schrijf, zit op een pas of twintig
voor mij oen aap op oen stok achter eene com
pagnie Europeanen van 150 man. De passage is
vrij groot, weinigen kunnen er voorbijgaan zonder
het arme geketende beest aan zijn staart te
trekken of op andere wijze te plagen. O bassesse
humaine! Gelukkig daar brengt een ander, waar
schijnlijk zijn baas, hem te eten.
Mais revenons a moutons. Gisteren was het
vroeg dag, we zouden een marsch maken naar
het buitenverblijf van den ouden radja van
Lombok, Narmada. De kleinzoon troonopvolger,
de zoon van den pas door den generaal erkenden
Agoeg K'toet, schijnt hier tegenwoordig te
resideeren. Hij was echter niet aanwezig.
De breede weg leidende over Tjakra-Negara
in oostelijke richting, aan beide zijden beplant
met hooge vijgenboomen, is goed begaanbaar,
hoewel stoffig. Hoe kan het anders, daar waar
het gebruik van karren en schoenen onbekend is !
In. Tjakra-Negara maakt de weg den indruk
van een grootschen boulevard, gekruist door een
anderen, even schoon en breed. Omdat aan beide
zijden de onmisbare leemen muren staan, heeft
het werkelijk iets Europeesch. De aanblik is
prachtvo', onvergetelijk !
Buiten Tjakra-Negara wordt het landschap
gewoon Indisch. Sawahs, klappers, bamboes,
boschjes, alles als op Java. Alleen hierin ligt
een kenmerkend verschil dat de kampongs veel
grooter zijn dan op Java, terwijl niemand het
durft wagen te gaan wonen buiten de enceinte
van een kampong. Kleine dessa's zijn onbekend.
Links van den weg zag ik daar echter een
boschje van bamboe, klimop, varens, djatie,
lianen, alles dooreen, zoo mooi, met zulke mooie
donkere, mystieke tinten, dat ik in verrjkking
geraakte. Uit de verte leek het op zoo'n dicht
begroeid Hollandsen buiten, midden in den
zomer. Maar dichtbij was het veel mooier, veel
eleganter. Voorbij dat boschje begon een klapper
laan, van klapa gading, eene kleine elegante
palmsoort, even mooi als de gewone klapper,
maar zonder dien wanstaltig langen stam. 't Was
zeer aardig Indisch. De nangkalaan die daarop
volgde was meer schaduwrijk, maar zóó kan
een llollandsche laan er ook uitzien.
Na "iYi uur loopen kwam de troep te Narmada
aan. 't Was toen half negen, we bleven tot half
een, ik had dus ruimschoots gelegenheid de
geheele streek in cogerischouw te nemen, te be
ginnen natuurlijk met het vorstenverblijf.
Het paleis Narmada (ik wijs op het
schoonklinkende van alle Lomboksche namen. Het eiland
zelf heet hier ook niet Lombok, maar Selaparang)
het pa'eis ligt aan de zuidzijde van den weg.
De ingang is natuurlijk weer een poortje waar
door slechts n man tegelijk kan
binnengaanBinnen komend bevindt men zich op een groot
plein. Ook is het weer erg natuurlijk dat op dat
binnenplein vuile smerige hutten staan. Een
vijver rechts van den ingang bevat groote hoe
veelheden goerami en bandeng visschen. Binnen
eenige minuten had men, met een hoek aan een
lijn door middel van brasketan, er eenige ge
vangen.
Voor de nieuwe deur aan de andere zijde van
het plein, stond een huisje, waarin een tiental
lijfwachtsoldaten zaten met een gong en een
trom. De lansen, hun eenig wapen
opdatoogenblik, waren netjes op een rek gelegd. Verder
bevonden zich daar nog eenigo kanonnen, ja
zelf wat geweren, voorzien van het merk /"\
wat ook op de duiten staat i'Alg. Oost-Ind.
Compi.) in Enkhuizen gegoten. Hoe komen ze
daaraan? Waarschijnlijk uit lang vervlogen dagen
van Willem Barentz, Cook en Houtman, toen
onze koawasa nog niet den invoer van wapens
kon verbieden (?)
Binnengaande, weer eon pleintje, met links
eenige hokken, waarin naar men zegt, de kèpings
bewaard worden, (een keping }( a '/,-, cent)
Chineesche munt. Rechts de harem. Behalve nu
de gewone hutten van bedienden, die als afzich
telijke krotten tusschen de rest instonden, waren
er eigenlijk drie gebouwtjes van eenig belang.
Twee met een soort voorgalerij, een paar meter
hoog boven den grond. In die voorgalerij hingen
o komisch amalgama! eenige oude Europeesche
en Chineesche schilderijen. Van de Chineesche
zeg ik niets, die zijn in onze oogen ook zóó
vreemj, dat er geen dissonant in ligt. Voor den
harem hing echter, behalve vier gelijkvormige
oude schilderijen, voorstellende Christus aan het ;
kruis, eene dame, waaronder stond »l.'innoceuce" ! |
Verderop andere gravuren »Le retour d'un ami"
bonhoiir passérichcsse." De indruk van deze
voortbrengselen van Kuropeesche kunst in een
land waar het Europeesch leven om zoo te
zeggen onbekend is, geeft een gevoel van mede
lijden.
De deuren waren zeer mooi, goud. rood, blauw,
paarsch, geel gebloemd, zeer rijk en hoogst
symmetriek, evenals de kleine venstertjes, die
dienst doen voor spiegelruiten. In dat snijwerk
kon men hunne eigenaardige kunst weer be
wonderen.
Het derde gebouwtje had aan beide zijden i
een slaapvertrek, midden in een galerijtje, open j
aan weerskanten, en met een dubbele trap van
een tiental treden. Xoodra men boven in dat
gaicrijtje staat, valt het oog op een zoo grootsch
werk van inlandsche bouwkunst, dat ik daar
altijd aan zal blijven denken, als ik meen dat
de inlander geen innerlijke kracht bezit.
Een uitspringende rechthoek van zeven groote
terrassen, daarboven het déwatempeltje, gewijd
aan de llindoesche goden. Ik wou dat ik voor
ik wegging een boek over llindoesche bouwkunst
had gelezen, dan zou ik er meer van begrijpen.
Die terrassen dienen tot het vereeren van
Modjopait en consorten. Tevens is er echter gebruik
gemaakt van een bron, zoo helder als kristal,
om prachtige waterwerken aan te leggen, hoofd
zakelijk dienende als badplaats. Zoo spuit b.v.
in het particulier bad van den radja ('t is een
gat in den grond gemetseld) een vijftal heldere
stralen voortdurend naar beneden, n terras
lager acht andere waarschijnlijk voor andere
hooge miters.
Beneden aan de terrassen begint de vijver. Een
paar honderd meter lang en nu eens niet vier
kant. Waar geen terrassen zijn bevinden zich
grashoogten van zeker 20 M. hoog, met zomer
huisjes. Aan den Noordkant een rotswand, aan
den Zuidkant een heerlijk begroeide heuvelhelling.
Daar heb ik genoten !
Die vijver heeft steenen oevers en ontvangt het
water op twee plaatsen. Aan de eene zijde (O.)
is een waterval van een paar meter hoog. die voort
durend een helderen frisschen stroom aanvoert,
zoodat de vijver kristalhelder is en de visschen
zichtbaar zwemmen. Trouwens ook de rivieren,
die op Java altijd zoo vuilgeel zijn voeren hier
het helderste water af dat men denken kan.
Het beekje dat door de badgelegenheden vloeit,
vindt zijn uitwatering door een groot, wel 4 M.
hoog monument. Of dit Modjopait is of iets
anders, weet ik niet; misschien is het wel een
zinnebeeld van de macht van den radja.
't Is eene opstapeling van drie steenen kuben,
op den tweeden kubus staan zeer fraaie hindoe
beelden op de vier hoeken, en in het midden
kijken twee steenen salemanders naar boven, waar
een kwikbol van een halve meter middellijn staat;
omgeven door een gelen stralenkrans met twaalf
punten. Aai den vijverkant stroomt het water
door twee openingen weg.
Komt men nu, na den vijver bewonderd te
hebben, want die is werkelijk mooi, zuidelijker,
dan vindt men iets nog schoeners, dat niet door
menschenhanden is gemaakt, n. 1. een beekje,
dat zich zóó schilderachtig slingert tusschen hooge
hellingen, met zoo'n weelderigen plantengroei,
dat het oog er niet genoeg op kan rusten. Daar
hangt klimop in het water, prachtige jonge groene
varens van meters lengte versieren den oever,
bamboe buigt zich er boven over. De vijver is
mooi, maar het beekje tart menschenhanden.
Na het verorberen van een blikje snert, ben
ik met eenige anderen gaan wandelen. Er werd
verteld dat in den omtrek een benting lag.
Een benting! Wat kan een soldaat de schoone
natuur, de eigenaardige kunst raken, a's hij een
benting kan gaan bezichtigen. Dat immers is
poëzie! Een fort! Nu, degenen die onverschillig
waren onder alle natuurindrukken gingen mee
om de benting te zien.
Buiten den kampong Narmada ging de weg steil
naar beneden. Hier stonden een paar kanonnen,
de muur is totaal afgebroken. We zijn toen in
de rivier afgedaald en hebben ons natgemaakt
tot ver over de knieën, zijn met overwinning van
hindernissen over een hindoesch kerkhof gegaan,
hebben elkaar hand aan hand door een
bergstroom geholpen, zijn boven op een rots geklom
men ... en hebben geen benting gezien.
't Schijnt dat de benting aan de Zuidzijde van
Narmada ligt, totaal verwoest is, en natuurlijk
onbezet. Men zegt dat hier, bij Narmada, aan
de overzijde van de rivier, de laatste worsteling
heeft plaatst gehad tusschen Baliërs en Sasaks
zoo hevig, dat beiden niet meer konden en zijn
teruggegaan. Maar dat is al maanden geleden.
Hier, aan den overkant van de kali, is dan ook
alles treurig, verlaten en braak, kampongs ver
woest en verbrand, klappers gedood, bamboe gekapt.
Droevig beeid van een onhersteld oorlogsveld !
Ik had gewild mee te kunnen gaan met eenige
artilleristen, die een tocht zijn gaan maken naar
l'raja, het brandpunt van den Sasakschen opstand.
I'raja ligt zoowat midden in het Z. gedeelte van
Selaparang. Drie uur rijden door een totaal ver
woeste streek, geheel verlaten, en begroeid met
struiken, hier en Jaar oen skelet ! Enlin, ik zal
daar maar niet veel van vertellen, want ik heb
het niet gezien.
(SM n/ui).
tininlMlllMllllllMMMlIlllllllHIIIIimill
MiiiriniumiiimiiJiimiMiiiiiH
Kroniek
»Ifet meesterstuk van Vondel Gvjsbrrr/t van
Aemstei, is voor eenige dagen weder ten tooneele
gevoerd: was de schouwburg vol V zijn de on
navolgbare schilderingen van Amsterdam's ver
woesting met kracht opgezegd, met verrukking
aangehoord V Integendeel, de schouwburg was
schier leeg, de uitvoering allerellendigst, en de
toehoorders onverschillig.
Maar dit is niets, binnen kort wordt wellicht
weder Mallino of de hand der Wrake gegeven.
Deze bittere troost in zijne achtenswaardige
verslagenheid vond de schrijver van het weekblad