De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 6 januari pagina 5

6 januari 1895 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 915 DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. een acteurtje het geval verraden. Hij kwam niet bij de Apollo-voorstelling. Voor Hilman die in de komedie k-wam of was, de grootste opoffering. Veltman van het verraad hoorende, speelde en typeerde de rol by volgende vertooningen geheel anders. Het typeeren bevat voor Veltman geen enkel geheim.' H\j kan er uitzien dat men hem op mijlen afstand schurk scheldt, hy kan een gelaat toonen onnóozel als een duif. Hij onderscheidt hooggeplaatste en laaggeplaatste schurken. Beeldt hij Richard III af, dan toont zy'n gelaat, zelfs nog b\j zijne mismaakte houding, in de eerste plaats het Koningschap; het schurkachtige verbergt zich achter de koninklijke waardigheid en wordt bij het doorbreken er des te schurkachtiger om. Tusschen een Richard III en een Quilp liggen b\j Veltman vele graden van onderscheid. Geheel anders komt het weinig nobele der personen uit in Veltman's rol in Een Amster damsche jongen of bij een salonschurk als v. d. Kraft in Sardou's Dora. Is Veltman by schurken in historiestukken breed in woord en gebaar, by schurken in salonwerken geeft hy even aan, en is kort en onmerkbaar van gebaar. Beeldt Velt man karakters af, dan is hy' scherp van lijn, en volgt de kunst van Holbein. De rollen van hoogere komiek als in de blij spelen van Molière, ten deele ook de hoofd persoon van Hooft's Warenar met de pot hebben tot de beste van Veltman behoord. Wat hy in lagere komiek geven kan, toont Schapengal in: Prettige Schoonouders. Niet alleen slechte, ook nobele karakters heeft Veltman voorbeeldig weten te treffen, in 'tbjjzonder als zij grensden aan of geheel tot de pères nobles of helden behoorden. Calderon's Eechter van Zalamea, Lessing's Nath/an de Wijze, Vondel's Gijsbreght van Amstel Karel de Groote in het historische; gewichtige rollen als in Sardou's Ferreol, de notaris in De Zoon van Coralie in het moderne. In een dezer rollen, in een nobele, die van Karel de Groote heeft Veltman thans afscheid van het tooneel genomen. Zijn heengaan sluit een tijdperk in de tooneelspeelkunst af, waarop. h\j en Mevrouw Kleine Gartman een bijzonderen en zeer scherpen stem pel hebben gedrukt! Beiden vullen, ieder voor zich, een schoon hoofdstuk in de geschiedenis der Kederlandsche tooneelspeelkunst. Jan Albregt behoort een ander even schoon toe. Doch Louis Jacques Veltman en Mevrouw Kleine-Gartman behooren meer dan Albregt aan Amsterdam. Veltman is eene Amsterdamsche persoonlijk heid. Als hij langs Amstel's straten wandelt, w\jst men hem elkander aan en zegt met eerbied: ?Daar gaat Veltman!" Veltman's afscheid van het tooneel is voor Amsterdam en de Amsterdammers een gedenk waardige dag. Noode zien zy hem gaan, doch ze gunnen hem de ruste. Zy zullen hem ook blijven gedenken, thans nadat de tooneelgordijn voor goed en voor het laatst voor hem gevallen is. De Amsterdammers zullen Veltman's bijna vijftigjarige tooneelloopbaan als een zeldzaam schoone en eervolle blyven gedenken en hem blijven eeren als oprecht Amsterdammer, als sieraad van het Amsterdamsche tooneel in de negentiende eeuw. P. K. IIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIII Müziefc i de Hoofdstad, Wanneer men den blik richt naar hetgeen nu weer achter ons ligt, dan ontrolt zich voor het oog een allerbontst tafereel. Een allerbontst muziIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIItllH Watblief? 't Was 'n gedicht, vrouwtje. Het huisje hier, dat is het zijne, m'nheer het oudje stampt eenige malen met haar stokje op de vloersteenen en wijst, met de andere hand, in de richting van Gorre's huis. ... o, ik weet het wel, al spreekt hij er nooit van. Hij wilde niet zijn vriends proprietaris zijn, dat kon hij niet over z'n hart krijgen. Zij hielden samen de poesje, m'nheer, s'avonds, en dan was het hier zoo'n gezel ligheid ... Arm Korebroodje, wat zullen de kinderen u betreuren! Gustje komt op dit oogenblik heel traag en heel bedremmeld uit den kelder, zijne pet aan 'n touwtje om den hals, de handen in de zakken. Het kind nadert en bekijkt ons, zonder spreken. Zijt ge braaf geweest, manneke? Maleveis gespeeld! spreekt de kleine, met heel luide stem. Hij is zeker, van jongs af, aan grootmoeders hardhoorigheid gewoon gemaakt. Ja, ja, wees nu zoet, manneke, en geef m'nheer 'n polleke. Zonder schroom treedt de knaap op mij toe en steekt zijn linker hand uit. Dag m'nheer!... Wil ik Maleveis voor u spelen? Sstv sst.! laat m'nheer gerust, Gustji.. Kijk, daar is Gorre terug. Mijn vriend de dichter-vischkoopman is inderdaad terug. Hij begeeft zich in het vóórkamertje en doet het zwarte doek, dat het daglicht maar zeer verzwakt binnenlaat, kaal tafereel! Groote kunst, hooge kunst, kleine kunst, slechte kunst, (helaas!) dat alles heeft de kroniekschrijver u weer moeten melden, vaak in de meest zonderlinge opvolging. En toch heeft eene kroniek zooals deze, veel voor boven vele andere kronieken. Men kan in een vrijen vorm een overzicht van de week geven, zonder alles te melden (en niets over te slaan!) waardoor de lezer evengoed een indruk kan krij gen, van het gehalte, zonder dat hij precies te weten krijgt of mej. A. mooier zong dan mej. B., hoeveel maal de pianist C. heeft misgeslagen, dat de octaveugangeu van den violist D. erg onzuiver waren, (anders kun je niet hooren dat het octaven zijii! zeide eens een violist die altijd bijzonder on gelukkig op dat punt was), of de cellist E. zich ook aau bibberen of glijden schuldig maakt, en of zijn stokvoering (een bijzonder mooi woord) wel geheel volgens de regelen van de kunst is. Voor al die bijzonderheden, is in eene causerie weinig plaats en zij behooren er, geloof ik, ook niet in tehuis, want bov n de kleine of groote gebreken in eene uitvoering, staat de artistieke beteekenis van eene kunstuiting. Ik noem dit woord omdat het in de laatste tijd nog al eens met voor liefde is gebruikt. (Onlangs las ik zelfs ergens: de kunstuitingen van mijne kunstinstelling. Dat klinkt!) Voor zoover het nu werkelijk kunstuitingen zijn, zal voortgegaan worden ze zoo objectief mo gelijk te bespreken, doch daar mij gebleken is, dat men maar al te vaak in deze rubriek te vergeefs zoekt naar wat de dagbladkritiek gewoon is te geven, komt het mij niet ontijdig voor nog eens te releveeren wat deze rubriek wel kan geven. De op- en aanmerkingen hebben meer het doel er algemeene besprekingen aan vast te knoopen dan alleen groote en kleine gebreken te anatomiseeren. Neen ! de schoone eigenschappen in het licht te stellen, te trachten den hoorder te overtuigen, dat veel wat hem door niet begrijpen koud heeft wel gelaten, verdient door hem nader bestudeerd te worden, opdat hij leere de schoonheden te waar deeren, te trachten al wat bescheiden zich terug trekt omdat het nog niet geleerd heeft zichzelf met aplomb op den voorgrond te dringen meer te doen opmerken, ziedaar een schooner doel van de kritiek, dan tuk op ieder vlekje alleen oor en oog te hebben voor de gebreken. In mijn vorig artikel schreef ik over het ver derfelijke van het stelsel, om bij verschil van in zichten den tegenstander ook alle talent en be kwaamheid te ontzeggen (een schimmelplant uit den vre mde, die ik hoop dat bij ons nooit welig zal tieren). Het spreekt wel van zelf, dat hieraan de kritiek zich allerminst mag schuldig maken. Ik bihoef waarlijk niet meer uiteen te zetten, dat naast al die waardeering, scherpe strijd moet gevoerd worden, tegen al wat buiten de kunst staat, of de kunst verkracht, en tegen ieder die eigen succes hooger stelt dan zijne kutist. Doch dat zijn waarheden als koeien (zooals de term luidt.) Niet ontijdig acht ik het tevens het standpunt eens te bespreken dat de dilettant tegenover de kunst tegenwoordig inneemt of moet innemen. Er is geen woord, dat, volgens de juiste beteekenis zooveel goeds uitdrukkende zoo miskend, zoo gesmaad en zoo bespot is. Ik zal maar niet releveeren de vele aardigheden die er op gemaakt zijn (zooals o. a. n Een dilettant is iemand die voor zijn pleizier speelt,") want er zijn kolommen mede te vullen; doch nu hoe langer hoe meer dilettanten als solisten optreden en niet meer de m. i. verkeerde gewoonte volgen om zich alleen met initialen te noeineu, omdat zij begrijpen, dat dit verbergen van den naam toch geen geheim blijft of is; is het goed dat een einde kome aan hetgeen (vroeger vooral) vele dilettant solisten als een recht eischten: lof! veel lof! doch vooral geen aanmerkingen, want ik ben maar di lettant. Dat woordje maar is perfide! Een dilettant moet zooveel van muziek houden, dat hij het niet waagt zich op een lijn met kun stenaars te stellen, wanneer hij niet zoo gron dige studiën heeft gemaakt dat hij eene juiste kritiek kan doorstaan. Ik zie daarom in de meer en meer gevolgd wordende gewoonte, dat de dilettant die in het openbaar optreedt, zijn naam vol uit noemt, een bewijs van moed en ook van kracht. Daarmede wil men zeggen: Wat ik u bidden mag, geen toegefelijkheid van publiek of pers. Juich mij toe, prijs mij wanneer ik het verdien, liiiilliiiiiiiiiiiminiilliiiiliiiiiiMiiii van voor de ruitjes weg. Lieseken, Gustji en ik treden ook binnen. Is Korebroodje nu weg, moeder? roept eerst de jongen. Och arme, ja Gustje. En wanneer komt hij weer, moeder ? Morgen of Zondag ? Hij zal nooit meer weer komen, manneke. Dan mag ik u wat zeggen, moeder. Van zijn brief, 'n schoone brief, met 'n rood beeldeken er op .... Mijn vriend klopt me eens op den schou der, zet 'n spijtig en medelijdend gezicht, en houdt voor 'n korte poos den wijsvinger tegen het voorhoofd. Wat brief, Gustji? spreekt het oude vrouwtje. Daar, op de hooge kast ligt hij. Gorre, pak nu eens den brief.... maar niet het rood beeldeken vuil maken, nietwaar moeder ? Waarschijnlijk om het kind te bevredigen, neemt Gorre 'n stoel en plaatst hem voor de eiken kleerkast die in 'n hoek van het vertrek staat. Hij klimt op den stoel en wrijft met de platte hand in de dikke laag stof die de kast bedekt. Eindelijk haalt hij den bewusten brief te voorschijn. Is dat de brief, Gustje ? Hoe kwam die daarop ? Wel, Korebroodje schreef hem, terwijl moedertje naar de markt was, nu wel een j jaar geleden ... i Korebroodje was toen nog niet ziek, Gustje... Neen ? 't Was op een Zondag, en hij doch zeg mij ronduit, wat mij ontbreekt en ik zal trachten met uwe aanmerkingen mijn voordeel te doen. Voor hem of haar die het dilettant-zijn zóó' op vatten, is die naam ook een eerenaam. Dat wij dilettant-solisten bezitten waarop wij roem dragen is meer dan eens geconstateerd. Er zullen altijd tal van muziekliefhebbers blijven die alleen, voor hun pleizier spelen, zingen of componeeren. A la bonne heure. Voor dezulken is echter hoe langer hoe minder plaats in onze con certzalen als solisten en waar zij nog sporadisch opdoemen is het de taak van de kritiek ze niet te sparen. Wie het Amsterdamsche muziekleven volgt, zal tot de conclusie gekomen zijn, dat het zich in veel opzichten verheugt in een gezond en krachtig leven. Onze voornaamste concertvereenigingen geven vaak groote en schoone kunst te genieten, en laat ik het er met trots bijvoegen uitvoeringen, die meermalen de bewondering van groote kunste naars uit den vreemde hebben opgewekt. Tegen. over liet concertwezen staat ons operawezen, na tuurlijk nog in minder gunstige conditie. Ontwaren wij in het eerste rijken wasdom en ontwikkeling, in het tweede zien wij een jong en teer plantje dat met zorg en liefde moet gekweekt en opge voed worden. Die jonge plantjes hebben zich niet altijd even goed ontwikkeld, omdat zij vaak te vroeg aan de buitenlucht en aan de blikken van het publiek werden blootgesteld, doch nu is er eene concurrentie ge komen, die de strijd om het bestaan moeielijker maakt en reeds aanleiding heeft gegeven tot prik kelbaarheid en daaruit voortvloeiende betreurens waardige feiten, doch aan den anderen kant het streven heeft geopenbaard, iets beters te willen geven dan vroeger. Het moet mij echter van het hart, dat er in ons opeiawezen iets is, dat m. i. eene belemmering blijft voor de goede ontwikkeling van die plantjes. Ze worden niet alleen aan ons publiek vertoond doch men gaat er ook druk mede op de treinen zit ten om ze aan andere publieken en publiekjes te vertoonen. Dit is noodig, zegt men, om de balans in even wicht te houden. Nu leveren echter die reizen lang niet altijd het voordeel op, dat men er van verwacht, niet zelden geven zij volstrekt geen voordeel of wel schade. Zou het nu geen overweging verdienen, die reizen tot het allernoodzakelijkste te beperken ? Daardoor zou men meer tijd ter voorbereiding be schikbaar krijgen; de uitvoeringen te Amsterdam zouden er beter door worden, wat alweer invloed zou uitoefenen op het bezoek van het publiek. Het zou zoo heerlijk zijn, indien ook ons opera wezen zich met kracht kon ontwikkelen en daarom late men toch niets onbeproefd in het belang van het welzijn van die jonge plantjes, opdat de spruit een boom worde. Ik zou zoo gaarne uien dat de groote ijver en toewijding in alle opzichten, be loond werd. Ik heb over Amsterdamsche muziektoestanden gesproken en het ware mijn plicht geweest den lezers een verslag te geven van den klavier-virtuoos Patiereirski dien ik den eersten avond hoorde spre ken en die mij, evenals alle toehoorders, weer in verrukking bracht door zijn phenomenaal spel. Nu eens was het de groote kunstenaar, dan weer de eminente virtuoos die op den voorgrond trad, doch altijd was het de klavier-virtuoos: Paderewski. Laat, ik niet beproeven van ieder stuk dat hij speelde een indruk weer te geven. Men moet hem hooren om te gelooven hoezeer deze jonge man ons door zijn virtuositeit in verbazing brengt en ons door zijne artistieke gaven weet geboeid te houden. Nu lust het mij heden niet te overwegen of het snelle tempo van den eersten satz van de Sonate opus 53 van Beethoven te rechtvaardigen is of niet, of de tempi rubati in de Chromatische Fantasie en Fuga van Bach en de soms zeer weeke expressie niet wel eens een te modernen Bach te hooren gaven, want Paderewski is in staat u geheel te verzoenen met al wat gij in principe tegen klivier virtuozen moogt hebben en een meester zooals hij heeft het recht dat men zijne opvatting eerbiedigt. Waar hij komt overwint hij. Daarom saluëeren wij met het vaandel ter zijner zei: Gustje, werp de brief daar op... en hij zei: als ik zal weg zijn om nooit meer terug te keeren, spreek dan van den brief, en Gorre moet hem lezen, vóór uw moedertje. Zei hij dat, manneke ... Gorre daalt van den stoel en opent het schrift. Het is 'n gezegeld papier. De dichter zet weer z'n bril op, kucht, en leest met luider stemme, nu en dan ophou dend om te zien of Lieseken alles goed be grijpt : «Brussel, 25 September. »Gorre, dit is mijn testament. Het huis »No. 40, in de Soeten-naam-Jezussteeg, dat ik bewoonde en dat mijn eigendom is, hier aarzelt Gorre, en zet 'n hoogst verwon derd gezicht »schenk ik aan u, Gorre, maar Lieseken moet er haar leven lang kosteloos in wonen. Voor Lieseken zijn de «tweeduizend frank" weer 'n aarzeling die gij zult vinden in mijn paaschjas, in de kast, rechterzak. Gorre, gij zult. .." het woord (jtintje, dat er staat, spreekt de dichter niet uit; maar met 'n blik en 'n teeken met het hoofd duidt hij het kind aan, dat juist bezig is 'n vierpootig dier te tee kenen in den damp die de ruitjes bedekt gij zult.... bij u nemen, en voor zijne opvoeding zorgen. Daartoe vindt ge duizend ?frank in mijn paaschjas, linkerzak. Dat is »al papieren geld Het zilver en kopergeld, »in het schuifje, is voor den armen. Mijn «horlogie en ketting zijn voor Arieijen van »Bellekens. uit het steegje; het jongentje eer, en heffen wij den juichkreet aan: Euho Caesar Paderewski. VAN MllLIGEN. Een Ibsen-opvoering door l'Oeuvre. De troep van Lugnéheeft te Parijs eene nieuwe opvoering van Ibsen's Vijand des volks gegeven. De critici verhalen, en zij doen het eenstemmig, dat het genot wel wat is bedorven door een honderdtal geestdriftigen, die de eerste drie bedry'ven op de galerij zaten, en door een al te geestdriftig applaudisseeren te pas en te onpas, telkens de voorstelling onderbraken. Geen woord by'na kon doctor Stockmann zeggen, of hun bravo's barstten los, en het was daarom een wel wat komisch schouwspel, dit honderdtal in het vierde bedrijf naar beneden te zien gekomen en op de planken staan om de volksvergadering te vormen, die den armen doctor op alle mogelijke manieren van haar onbehagen tracht te overtuigen. En zij deden hun best thans evenzeer als in de vorige bedrijven : Tout pour l'art. Bij zoo'n Ibsenvoorstelling ziet gij eenige poli tieke voorvechters, uit de radicale partij voor namelijk, als trouwe comparanten. Deze mannen hielden in de pauze een druk discours over den Vijand des volks. Wel spraken zij luide, gewoon aan de tribune, maar toch was het niet uit te maken, of deze heeren, die achter zich hebben een compacte (?) meerderheid, doctor Stockmann gelijk geven of zijn brullende tegenstanders. In iedt-r geval zullen zij het: »de machtigste man in de wereld is hij die het meest alleen staat" wel niet grif onderschrijven. Jonge aesthetici zitten er met hunne compagnes, en vragen zich en elkander af, welke de verhouding is tusschen Ibsen en Nietzsche, en of Ibsen misschien ook een decadent van Kant zou zijn, terwijl hun compagnes schateren van pleizier, en na den afloop hun philosopheerende mannen meetronen naar het Casino de Paris, waarvan het Nouveau-Théatre, het huis van Lugné, een dependance is. De aesthetici rede neeren door over deze stelling: »De buitenwereld is niets dan een nooit onderbroken allegorie", en om daarvan het bewijs te leveren, volgen hun compagnes met aandacht de voorstelling van de pantomime La Fuce. Bij de Nederlandsche Opera (Stadsschouwburg) zal a. s. Dinsdag 8 Jan. de eerste opvoering plaats hebben van Richard Wagner's Vliegende Hollan der met den heer Orelio in de titelrol, de dames Engelen?Sewing als Senta en Gulp?Kiehl als Mary, de heeren Jean Tijssen als Erik, de Nobel als Daland en Urlus als stuurman. Onmidellijk daarna Dinsdag 15 Januari eerste voorstelling van Gounod's Romeo en Julia met mej. Heymann en den heer Pauwels in de titelrollen, terwijl de eerste voorstelling van de Molen uan Merher (l'Attaque du Moulin), onder leiding van den componist, is vastgesteld op Dinsdag 29 Jan., waarbij de hoofdrollen zijn toebedeeld aan de dames Dirckx-v. d. Weghe en Jo Kempees en aan de heeren Pauwels, Orelio en Engelen. Christina Rossetti. Te Londen overleed den 2!)sten December op 64-jarigen leeftijd de Engelsche dichteres Christina Georgina llossetti. Haar vader Francis was de beroemde Dante-commentator; haar oudere broeder was de uitstekende schilder en dichter Dante Gabriel Rossetti. Met dezen, den leider der Praeraphaëlieten, nam Christina een levendig aan deel in de beweging, die op het gebied van kunst en literatuur in Engeland den smaak in zoovele opzichten heeft gewijzigd. De eerste bundel gedichten van mej. Rossetti verscheen in 186'2 onder den titel Goblin Market; in 1866 volgde The Prince's progress , later gaf zij bijna uitsluitend religieuze poëzie uit. »doet dees jaar zijne eerste kommunie en »woonde met grooten iever onze vertooningen »bij in de Poesje. De Poesje zelf moet bij »het huis blijven, en Lieseken de vrucht er »van hebben, als gij nog voortspeelt, Gorre. »Neem dan den zoon van Trezeken Donders »voor spreker; hij is lam en heet Wannes ; »hij is nog al verstandig en zijne moeder is »'n arme weduwe. In mijn kofferken, onder »mijn Zondagsche schoenen, ligt een nieuw »drama in zes bedrijven gereed. Mijne groeten »aan elk. JAN BATIST CORREBROY, gezegd Korebrood." Hebt ge alles goed verstaan, moeder Lieseken ? Lieseken verheft het hoofd, en schijnt wel uit het land der drootnen terug te keeren. Och, Gorre, het zal hier nooit, meer zoo gezellig zijn! Het blijkt dat Gorre enkel voor zich zeiven en voor mij gelezen heeft. Edoch, de brave vent is ver van zich daarover boos te maken. Ik neem van allen afscheid, ook van Gustje, dat me toeroept, op zijne teekening wijzend: m'nheer, m'nheer, ik heb 'nen beer geschre ven !.... en laat aan Gorre de zorg over aan Lieseken diets te maken wat er in den brief met, het roode beeldeken te lezen staat.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl