Historisch Archief 1877-1940
No. 915
DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
een acteurtje het geval verraden. Hij kwam niet bij
de Apollo-voorstelling. Voor Hilman die in de
komedie k-wam of was, de grootste opoffering.
Veltman van het verraad hoorende, speelde en
typeerde de rol by volgende vertooningen geheel
anders.
Het typeeren bevat voor Veltman geen enkel
geheim.' H\j kan er uitzien dat men hem op
mijlen afstand schurk scheldt, hy kan een gelaat
toonen onnóozel als een duif. Hij onderscheidt
hooggeplaatste en laaggeplaatste schurken. Beeldt
hij Richard III af, dan toont zy'n gelaat, zelfs nog
b\j zijne mismaakte houding, in de eerste plaats het
Koningschap; het schurkachtige verbergt zich
achter de koninklijke waardigheid en wordt bij
het doorbreken er des te schurkachtiger om.
Tusschen een Richard III en een Quilp liggen
b\j Veltman vele graden van onderscheid.
Geheel anders komt het weinig nobele der
personen uit in Veltman's rol in Een Amster
damsche jongen of bij een salonschurk als v. d.
Kraft in Sardou's Dora. Is Veltman by schurken
in historiestukken breed in woord en gebaar, by
schurken in salonwerken geeft hy even aan, en
is kort en onmerkbaar van gebaar. Beeldt Velt
man karakters af, dan is hy' scherp van lijn,
en volgt de kunst van Holbein.
De rollen van hoogere komiek als in de blij
spelen van Molière, ten deele ook de hoofd
persoon van Hooft's Warenar met de pot hebben
tot de beste van Veltman behoord. Wat hy in
lagere komiek geven kan, toont Schapengal in:
Prettige Schoonouders.
Niet alleen slechte, ook nobele karakters heeft
Veltman voorbeeldig weten te treffen, in 'tbjjzonder
als zij grensden aan of geheel tot de pères nobles
of helden behoorden. Calderon's Eechter van
Zalamea, Lessing's Nath/an de Wijze, Vondel's
Gijsbreght van Amstel Karel de Groote in het
historische; gewichtige rollen als in Sardou's
Ferreol, de notaris in De Zoon van Coralie in
het moderne.
In een dezer rollen, in een nobele, die van
Karel de Groote heeft Veltman thans afscheid
van het tooneel genomen.
Zijn heengaan sluit een tijdperk in de
tooneelspeelkunst af, waarop. h\j en Mevrouw Kleine
Gartman een bijzonderen en zeer scherpen stem
pel hebben gedrukt! Beiden vullen, ieder voor
zich, een schoon hoofdstuk in de geschiedenis
der Kederlandsche tooneelspeelkunst. Jan Albregt
behoort een ander even schoon toe. Doch Louis
Jacques Veltman en Mevrouw Kleine-Gartman
behooren meer dan Albregt aan Amsterdam.
Veltman is eene Amsterdamsche persoonlijk
heid. Als hij langs Amstel's straten wandelt,
w\jst men hem elkander aan en zegt met eerbied:
?Daar gaat Veltman!"
Veltman's afscheid van het tooneel is voor
Amsterdam en de Amsterdammers een gedenk
waardige dag. Noode zien zy hem gaan, doch
ze gunnen hem de ruste. Zy zullen hem ook
blijven gedenken, thans nadat de tooneelgordijn
voor goed en voor het laatst voor hem gevallen is.
De Amsterdammers zullen Veltman's bijna
vijftigjarige tooneelloopbaan als een zeldzaam
schoone en eervolle blyven gedenken en hem
blijven eeren als oprecht Amsterdammer, als
sieraad van het Amsterdamsche tooneel in de
negentiende eeuw.
P. K.
IIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIII
Müziefc i de Hoofdstad,
Wanneer men den blik richt naar hetgeen nu
weer achter ons ligt, dan ontrolt zich voor het
oog een allerbontst tafereel. Een allerbontst
muziIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIItllH
Watblief?
't Was 'n gedicht, vrouwtje.
Het huisje hier, dat is het zijne,
m'nheer het oudje stampt eenige malen met
haar stokje op de vloersteenen en wijst, met
de andere hand, in de richting van Gorre's huis.
... o, ik weet het wel, al spreekt hij er
nooit van. Hij wilde niet zijn vriends
proprietaris zijn, dat kon hij niet over z'n hart
krijgen. Zij hielden samen de poesje, m'nheer,
s'avonds, en dan was het hier zoo'n gezel
ligheid ... Arm Korebroodje, wat zullen de
kinderen u betreuren!
Gustje komt op dit oogenblik heel traag
en heel bedremmeld uit den kelder, zijne
pet aan 'n touwtje om den hals, de handen
in de zakken. Het kind nadert en bekijkt
ons, zonder spreken.
Zijt ge braaf geweest, manneke?
Maleveis gespeeld! spreekt de kleine,
met heel luide stem. Hij is zeker, van jongs
af, aan grootmoeders hardhoorigheid gewoon
gemaakt.
Ja, ja, wees nu zoet, manneke, en geef
m'nheer 'n polleke. Zonder schroom treedt
de knaap op mij toe en steekt zijn linker
hand uit.
Dag m'nheer!... Wil ik Maleveis voor
u spelen?
Sstv sst.! laat m'nheer gerust, Gustji..
Kijk, daar is Gorre terug.
Mijn vriend de dichter-vischkoopman is
inderdaad terug. Hij begeeft zich in het
vóórkamertje en doet het zwarte doek, dat
het daglicht maar zeer verzwakt binnenlaat,
kaal tafereel! Groote kunst, hooge kunst, kleine
kunst, slechte kunst, (helaas!) dat alles heeft de
kroniekschrijver u weer moeten melden, vaak in
de meest zonderlinge opvolging.
En toch heeft eene kroniek zooals deze, veel
voor boven vele andere kronieken. Men kan in
een vrijen vorm een overzicht van de week geven,
zonder alles te melden (en niets over te slaan!)
waardoor de lezer evengoed een indruk kan krij
gen, van het gehalte, zonder dat hij precies te
weten krijgt of mej. A. mooier zong dan mej. B.,
hoeveel maal de pianist C. heeft misgeslagen, dat
de octaveugangeu van den violist D. erg onzuiver
waren, (anders kun je niet hooren dat het octaven
zijii! zeide eens een violist die altijd bijzonder on
gelukkig op dat punt was), of de cellist E. zich
ook aau bibberen of glijden schuldig maakt, en of
zijn stokvoering (een bijzonder mooi woord) wel
geheel volgens de regelen van de kunst is.
Voor al die bijzonderheden, is in eene causerie
weinig plaats en zij behooren er, geloof ik, ook
niet in tehuis, want bov n de kleine of groote
gebreken in eene uitvoering, staat de artistieke
beteekenis van eene kunstuiting. Ik noem dit woord
omdat het in de laatste tijd nog al eens met voor
liefde is gebruikt. (Onlangs las ik zelfs ergens:
de kunstuitingen van mijne kunstinstelling. Dat
klinkt!) Voor zoover het nu werkelijk kunstuitingen
zijn, zal voortgegaan worden ze zoo objectief mo
gelijk te bespreken, doch daar mij gebleken is, dat
men maar al te vaak in deze rubriek te vergeefs
zoekt naar wat de dagbladkritiek gewoon is te geven,
komt het mij niet ontijdig voor nog eens te
releveeren wat deze rubriek wel kan geven.
De op- en aanmerkingen hebben meer het doel
er algemeene besprekingen aan vast te knoopen
dan alleen groote en kleine gebreken te
anatomiseeren.
Neen ! de schoone eigenschappen in het licht te
stellen, te trachten den hoorder te overtuigen, dat
veel wat hem door niet begrijpen koud heeft
wel gelaten, verdient door hem nader bestudeerd te
worden, opdat hij leere de schoonheden te waar
deeren, te trachten al wat bescheiden zich terug
trekt omdat het nog niet geleerd heeft zichzelf
met aplomb op den voorgrond te dringen meer
te doen opmerken, ziedaar een schooner doel van
de kritiek, dan tuk op ieder vlekje alleen
oor en oog te hebben voor de gebreken.
In mijn vorig artikel schreef ik over het ver
derfelijke van het stelsel, om bij verschil van in
zichten den tegenstander ook alle talent en be
kwaamheid te ontzeggen (een schimmelplant uit
den vre mde, die ik hoop dat bij ons nooit welig
zal tieren). Het spreekt wel van zelf, dat hieraan
de kritiek zich allerminst mag schuldig maken.
Ik bihoef waarlijk niet meer uiteen te zetten,
dat naast al die waardeering, scherpe strijd moet
gevoerd worden, tegen al wat buiten de kunst
staat, of de kunst verkracht, en tegen ieder die
eigen succes hooger stelt dan zijne kutist.
Doch dat zijn waarheden als koeien (zooals de
term luidt.)
Niet ontijdig acht ik het tevens het standpunt
eens te bespreken dat de dilettant tegenover de
kunst tegenwoordig inneemt of moet innemen. Er
is geen woord, dat, volgens de juiste beteekenis
zooveel goeds uitdrukkende zoo miskend, zoo
gesmaad en zoo bespot is.
Ik zal maar niet releveeren de vele aardigheden
die er op gemaakt zijn (zooals o. a. n Een dilettant
is iemand die voor zijn pleizier speelt,") want er
zijn kolommen mede te vullen; doch nu hoe
langer hoe meer dilettanten als solisten optreden
en niet meer de m. i. verkeerde gewoonte volgen
om zich alleen met initialen te noeineu, omdat zij
begrijpen, dat dit verbergen van den naam toch
geen geheim blijft of is; is het goed dat een einde
kome aan hetgeen (vroeger vooral) vele dilettant
solisten als een recht eischten: lof! veel lof! doch
vooral geen aanmerkingen, want ik ben maar di
lettant. Dat woordje maar is perfide!
Een dilettant moet zooveel van muziek houden,
dat hij het niet waagt zich op een lijn met kun
stenaars te stellen, wanneer hij niet zoo gron
dige studiën heeft gemaakt dat hij eene juiste
kritiek kan doorstaan. Ik zie daarom in de meer
en meer gevolgd wordende gewoonte, dat de
dilettant die in het openbaar optreedt, zijn naam vol
uit noemt, een bewijs van moed en ook van kracht.
Daarmede wil men zeggen: Wat ik u bidden
mag, geen toegefelijkheid van publiek of pers.
Juich mij toe, prijs mij wanneer ik het verdien,
liiiilliiiiiiiiiiiminiilliiiiliiiiiiMiiii
van voor de ruitjes weg. Lieseken, Gustji
en ik treden ook binnen.
Is Korebroodje nu weg, moeder? roept
eerst de jongen.
Och arme, ja Gustje.
En wanneer komt hij weer, moeder ?
Morgen of Zondag ?
Hij zal nooit meer weer komen, manneke.
Dan mag ik u wat zeggen, moeder.
Van zijn brief, 'n schoone brief, met 'n
rood beeldeken er op ....
Mijn vriend klopt me eens op den schou
der, zet 'n spijtig en medelijdend gezicht,
en houdt voor 'n korte poos den wijsvinger
tegen het voorhoofd.
Wat brief, Gustji? spreekt het oude
vrouwtje.
Daar, op de hooge kast ligt hij. Gorre,
pak nu eens den brief.... maar niet het
rood beeldeken vuil maken, nietwaar moeder ?
Waarschijnlijk om het kind te bevredigen,
neemt Gorre 'n stoel en plaatst hem voor
de eiken kleerkast die in 'n hoek van het
vertrek staat. Hij klimt op den stoel en
wrijft met de platte hand in de dikke laag
stof die de kast bedekt. Eindelijk haalt hij
den bewusten brief te voorschijn.
Is dat de brief, Gustje ? Hoe kwam
die daarop ?
Wel, Korebroodje schreef hem, terwijl
moedertje naar de markt was, nu wel een j
jaar geleden ... i
Korebroodje was toen nog niet ziek,
Gustje...
Neen ? 't Was op een Zondag, en hij
doch zeg mij ronduit, wat mij ontbreekt en ik
zal trachten met uwe aanmerkingen mijn voordeel
te doen.
Voor hem of haar die het dilettant-zijn zóó' op
vatten, is die naam ook een eerenaam.
Dat wij dilettant-solisten bezitten waarop wij
roem dragen is meer dan eens geconstateerd. Er
zullen altijd tal van muziekliefhebbers blijven die
alleen, voor hun pleizier spelen, zingen of
componeeren. A la bonne heure. Voor dezulken is
echter hoe langer hoe minder plaats in onze con
certzalen als solisten en waar zij nog sporadisch
opdoemen is het de taak van de kritiek ze niet
te sparen.
Wie het Amsterdamsche muziekleven volgt, zal
tot de conclusie gekomen zijn, dat het zich in
veel opzichten verheugt in een gezond en krachtig
leven.
Onze voornaamste concertvereenigingen geven
vaak groote en schoone kunst te genieten, en
laat ik het er met trots bijvoegen uitvoeringen,
die meermalen de bewondering van groote kunste
naars uit den vreemde hebben opgewekt. Tegen.
over liet concertwezen staat ons operawezen, na
tuurlijk nog in minder gunstige conditie. Ontwaren
wij in het eerste rijken wasdom en ontwikkeling,
in het tweede zien wij een jong en teer plantje
dat met zorg en liefde moet gekweekt en opge
voed worden.
Die jonge plantjes hebben zich niet altijd even
goed ontwikkeld, omdat zij vaak te vroeg aan de
buitenlucht en aan de blikken van het publiek werden
blootgesteld, doch nu is er eene concurrentie ge
komen, die de strijd om het bestaan moeielijker
maakt en reeds aanleiding heeft gegeven tot prik
kelbaarheid en daaruit voortvloeiende betreurens
waardige feiten, doch aan den anderen kant het
streven heeft geopenbaard, iets beters te willen
geven dan vroeger.
Het moet mij echter van het hart, dat er in
ons opeiawezen iets is, dat m. i. eene belemmering
blijft voor de goede ontwikkeling van die plantjes.
Ze worden niet alleen aan ons publiek vertoond
doch men gaat er ook druk mede op de treinen zit
ten om ze aan andere publieken en publiekjes te
vertoonen.
Dit is noodig, zegt men, om de balans in even
wicht te houden.
Nu leveren echter die reizen lang niet altijd
het voordeel op, dat men er van verwacht, niet
zelden geven zij volstrekt geen voordeel of wel
schade.
Zou het nu geen overweging verdienen, die
reizen tot het allernoodzakelijkste te beperken ?
Daardoor zou men meer tijd ter voorbereiding be
schikbaar krijgen; de uitvoeringen te Amsterdam
zouden er beter door worden, wat alweer invloed
zou uitoefenen op het bezoek van het publiek.
Het zou zoo heerlijk zijn, indien ook ons opera
wezen zich met kracht kon ontwikkelen en daarom
late men toch niets onbeproefd in het belang van
het welzijn van die jonge plantjes, opdat de spruit
een boom worde. Ik zou zoo gaarne uien dat de
groote ijver en toewijding in alle opzichten, be
loond werd.
Ik heb over Amsterdamsche muziektoestanden
gesproken en het ware mijn plicht geweest den
lezers een verslag te geven van den klavier-virtuoos
Patiereirski dien ik den eersten avond hoorde spre
ken en die mij, evenals alle toehoorders, weer in
verrukking bracht door zijn phenomenaal spel.
Nu eens was het de groote kunstenaar, dan
weer de eminente virtuoos die op den voorgrond
trad, doch altijd was het de klavier-virtuoos:
Paderewski.
Laat, ik niet beproeven van ieder stuk dat hij
speelde een indruk weer te geven. Men moet
hem hooren om te gelooven hoezeer deze jonge
man ons door zijn virtuositeit in verbazing brengt
en ons door zijne artistieke gaven weet geboeid te
houden.
Nu lust het mij heden niet te overwegen of
het snelle tempo van den eersten satz van de
Sonate opus 53 van Beethoven te rechtvaardigen
is of niet, of de tempi rubati in de Chromatische
Fantasie en Fuga van Bach en de soms zeer weeke
expressie niet wel eens een te modernen Bach te
hooren gaven, want Paderewski is in staat u geheel
te verzoenen met al wat gij in principe tegen
klivier virtuozen moogt hebben en een meester
zooals hij heeft het recht dat men zijne opvatting
eerbiedigt. Waar hij komt overwint hij.
Daarom saluëeren wij met het vaandel ter zijner
zei: Gustje, werp de brief daar op... en
hij zei: als ik zal weg zijn om nooit meer
terug te keeren, spreek dan van den brief,
en Gorre moet hem lezen, vóór uw moedertje.
Zei hij dat, manneke ... Gorre daalt
van den stoel en opent het schrift. Het is
'n gezegeld papier.
De dichter zet weer z'n bril op, kucht, en
leest met luider stemme, nu en dan ophou
dend om te zien of Lieseken alles goed be
grijpt :
«Brussel, 25 September.
»Gorre, dit is mijn testament. Het huis
»No. 40, in de Soeten-naam-Jezussteeg, dat
ik bewoonde en dat mijn eigendom is,
hier aarzelt Gorre, en zet 'n hoogst verwon
derd gezicht »schenk ik aan u, Gorre,
maar Lieseken moet er haar leven lang
kosteloos in wonen. Voor Lieseken zijn de
«tweeduizend frank" weer 'n aarzeling
die gij zult vinden in mijn paaschjas, in
de kast, rechterzak. Gorre, gij zult. .."
het woord (jtintje, dat er staat, spreekt de
dichter niet uit; maar met 'n blik en 'n
teeken met het hoofd duidt hij het kind aan,
dat juist bezig is 'n vierpootig dier te tee
kenen in den damp die de ruitjes bedekt
gij zult.... bij u nemen, en voor zijne
opvoeding zorgen. Daartoe vindt ge duizend
?frank in mijn paaschjas, linkerzak. Dat is
»al papieren geld Het zilver en kopergeld,
»in het schuifje, is voor den armen. Mijn
«horlogie en ketting zijn voor Arieijen van
»Bellekens. uit het steegje; het jongentje
eer, en heffen wij den juichkreet aan: Euho
Caesar Paderewski.
VAN MllLIGEN.
Een Ibsen-opvoering door l'Oeuvre.
De troep van Lugnéheeft te Parijs eene nieuwe
opvoering van Ibsen's Vijand des volks gegeven.
De critici verhalen, en zij doen het eenstemmig,
dat het genot wel wat is bedorven door een
honderdtal geestdriftigen, die de eerste drie
bedry'ven op de galerij zaten, en door een al te
geestdriftig applaudisseeren te pas en te onpas,
telkens de voorstelling onderbraken. Geen woord
by'na kon doctor Stockmann zeggen, of hun bravo's
barstten los, en het was daarom een wel wat
komisch schouwspel, dit honderdtal in het vierde
bedrijf naar beneden te zien gekomen en op de
planken staan om de volksvergadering te vormen,
die den armen doctor op alle mogelijke manieren
van haar onbehagen tracht te overtuigen. En zij
deden hun best thans evenzeer als in de vorige
bedrijven : Tout pour l'art.
Bij zoo'n Ibsenvoorstelling ziet gij eenige poli
tieke voorvechters, uit de radicale partij voor
namelijk, als trouwe comparanten. Deze mannen
hielden in de pauze een druk discours over den
Vijand des volks. Wel spraken zij luide, gewoon
aan de tribune, maar toch was het niet uit te
maken, of deze heeren, die achter zich hebben
een compacte (?) meerderheid, doctor Stockmann
gelijk geven of zijn brullende tegenstanders. In
iedt-r geval zullen zij het: »de machtigste man in
de wereld is hij die het meest alleen staat" wel
niet grif onderschrijven.
Jonge aesthetici zitten er met hunne
compagnes, en vragen zich en elkander af, welke de
verhouding is tusschen Ibsen en Nietzsche, en
of Ibsen misschien ook een decadent van Kant
zou zijn, terwijl hun compagnes schateren van
pleizier, en na den afloop hun philosopheerende
mannen meetronen naar het Casino de Paris,
waarvan het Nouveau-Théatre, het huis van
Lugné, een dependance is. De aesthetici rede
neeren door over deze stelling: »De buitenwereld
is niets dan een nooit onderbroken allegorie", en
om daarvan het bewijs te leveren, volgen hun
compagnes met aandacht de voorstelling van de
pantomime La Fuce.
Bij de Nederlandsche Opera (Stadsschouwburg)
zal a. s. Dinsdag 8 Jan. de eerste opvoering plaats
hebben van Richard Wagner's Vliegende Hollan
der met den heer Orelio in de titelrol, de dames
Engelen?Sewing als Senta en Gulp?Kiehl als
Mary, de heeren Jean Tijssen als Erik, de Nobel
als Daland en Urlus als stuurman. Onmidellijk
daarna Dinsdag 15 Januari eerste voorstelling
van Gounod's Romeo en Julia met mej. Heymann
en den heer Pauwels in de titelrollen, terwijl de
eerste voorstelling van de Molen uan Merher
(l'Attaque du Moulin), onder leiding van den
componist, is vastgesteld op Dinsdag 29 Jan.,
waarbij de hoofdrollen zijn toebedeeld aan de
dames Dirckx-v. d. Weghe en Jo Kempees en
aan de heeren Pauwels, Orelio en Engelen.
Christina Rossetti.
Te Londen overleed den 2!)sten December op
64-jarigen leeftijd de Engelsche dichteres Christina
Georgina llossetti. Haar vader Francis was de
beroemde Dante-commentator; haar oudere broeder
was de uitstekende schilder en dichter Dante
Gabriel Rossetti. Met dezen, den leider der
Praeraphaëlieten, nam Christina een levendig aan
deel in de beweging, die op het gebied van kunst
en literatuur in Engeland den smaak in zoovele
opzichten heeft gewijzigd.
De eerste bundel gedichten van mej. Rossetti
verscheen in 186'2 onder den titel Goblin Market;
in 1866 volgde The Prince's progress , later gaf
zij bijna uitsluitend religieuze poëzie uit.
»doet dees jaar zijne eerste kommunie en
»woonde met grooten iever onze vertooningen
»bij in de Poesje. De Poesje zelf moet bij
»het huis blijven, en Lieseken de vrucht er
»van hebben, als gij nog voortspeelt, Gorre.
»Neem dan den zoon van Trezeken Donders
»voor spreker; hij is lam en heet Wannes ;
»hij is nog al verstandig en zijne moeder is
»'n arme weduwe. In mijn kofferken, onder
»mijn Zondagsche schoenen, ligt een nieuw
»drama in zes bedrijven gereed. Mijne groeten
»aan elk.
JAN BATIST CORREBROY,
gezegd Korebrood."
Hebt ge alles goed verstaan, moeder
Lieseken ?
Lieseken verheft het hoofd, en schijnt wel
uit het land der drootnen terug te keeren.
Och, Gorre, het zal hier nooit, meer
zoo gezellig zijn!
Het blijkt dat Gorre enkel voor zich
zeiven en voor mij gelezen heeft. Edoch, de
brave vent is ver van zich daarover boos
te maken.
Ik neem van allen afscheid, ook van Gustje,
dat me toeroept, op zijne teekening wijzend:
m'nheer, m'nheer, ik heb 'nen beer geschre
ven !.... en laat aan Gorre de zorg over
aan Lieseken diets te maken wat er in den
brief met, het roode beeldeken te lezen staat.