Historisch Archief 1877-1940
8
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 915
Reitadt in bet Rüsmnseni.
De heer J. Y. maakt in het laatste nummer
van het vorige jaar eenige conjecturen o ver plan
nen omtrent een betere plaatsing van de Nachtwacht
, naar aanleiding van een bezoek door den minister
van Binnenlandsche Zaken met de heeren Cuypers,
de Stuers en Obreen aan het Museum gebracht,
en vindt het plan, door my ia het Handelsblad
van 22 Dec. j.l. geopperd, (te weten om het
schilderjj over te brengen naar de laatste der zalen
aan den zuidwesteljjken vleugel) «weinig
aanbevelenswaard".
En waarom ? Omdat de idee van de uit beide
vleugel» van het gebouw
geconcentreerdeRembrandtapotheoze, zooals de architekt die oorspronkelijk
heeft gewild", daardoor verloren zou gaan.
De bedoeling dier zonderlinge woordvoeging
is ditmaal duidelijk. De heer J. V. wil zeggen
dat de architekt den Prins der schilders een
eereplaats heeft willen inruimen.
Meer nog viel die bedoeling in het oog bij de
primitieve plannen, zooals zij door de Regeering,
als gevolg der prijsvraag waren goedgekeurd,
waarby (als mjjn geheugen mij niet bedriegt) de
Rembrandtzaal eenige treden verheven was, boven
de middengalerq. Dat was inderdaad een poëtisch,
een echt architectonisch denkbeeld, en daarom
een juiste en begrjjpelyke symboliek !
Nu zou ik op zichzelf er niets op tegen heb
ben, wanneer er achter de Rembrandtzaal een
een nieuwe met zylicht gebouwd werd. Maar ik
vrees, dat daarvan nooit wat zal komen, tenzij
men den waarlyk, in zy'n eenvoud en rust,
grootachen achtergevel van het Museum bederve, door
er een uitbouwsel tegen aan te plakken, dat niet
in harmonie is met het overige..
In het Handelsblad zeide ik: »dat daargelaten
de niet gering te schatten architectonische
moeielykheid, de kosten niet zullen meevallen. Men
vatte slechts de monumentale afsluiting van den
doomt in het oog".
De architectonische moeielykheid zal zeker
door den hoog begaafden bouwmeester van het
Museum wel worden opgelost. Maar wanneer is
het te wachten, dat der Regeering genoegzame
middelen ter beschikking zullen gesteld worden,
om een goeden en waardigen aanbouw te maken
als men ziet met welk tobben j aarlyks een geringe
som door haar wordt verkregen, tot behoud onzer
(gelukkig nog niet zoo schaarsche) "Monumenten
van geschiedenis en kunst, als men zich herinnert
hoe Nederland zelfs geen commissie rijk is om
de Regeering aan haar plicht te herinneren zich
dat groote volksbelang aan te trekken, sedert de
ryksadviseurs na hun jarenlange, belanglooze
diensten werden afgedankt ?
Waarom het nu »weinig aanbevelenswaard" is
het bereikbare te stellen boven het (met groote
waarscbjjnlykheid) in langen tijd onbereikbare
wil my niet recht in het hoofd.
Maar er is meer. De schoone tegeltableaux
langs den noordwestelyken gevel komen mij voor,
niet tegen ons klimaat bestand te zijn. Wanneer
die afgenomen en op een beschutte plaats opnieuw
aangebracht werden, zou men een verdienstelijk
werk doen.
Door in dien geheelen muur vensters aan te
brengen, worden er na wegneming der boven
lichten eenige goed verlichte zalen verkregen ?
althans zoo goed als het Museum, dat niet ge
oriënteerd is, dat mogelijk maakt.
Over het algemeen kan ik mij met de schrille
verlichting, die men in de Musea aantreft, niet
vereenigen. Het zien wordt er nog vermoeiender
door dan het op zichzelf reeds is. En aan de
meeste schilderyen, die voor een kamer, een kerk
vervaardigd worden, doet men er een slechten
dienst mede.
De kleuren immers verliezen in het felle licht.
Toen dan ook aan het Panoramagebouw alhier
een kunstzaal zoude toegevoegd worden, heb ik
by bescheiden hoogteafmetingen gestreefd
naar een gelykmatige, vooral rustige verlichting.
En door zeer velen, die in die zaal exposeerden,
werd met dat stelsel ingenomenheid betuigd.
Tot besluit M. de Bed., laat ons hopen, dat
de vele besprekingen van den laatsten tijd tot
«uitkomst voor de Nachtwacht", (zooals de heer
J. V. zy'n zwanenzang in uw blad betitelde)
mogen strekken. Maar vergun mij er bij te voegen,
dat de architekt daarin het laatste woord hebbe!
3 Jan. '95.
J. GOSSCIIALK.
By' de heeren Preyer & Cie., lokaal «Pictura",
Wolvenstraat 19, is geëxposeerd een schilderij
van J. S. H. Kever, intérieur, getiteld »Klein
moedertje".
iimimiimimiiuii
Bnitenlanilsclie lliograpnie.
Wat uit den stapel lectuur, dien de Fransche
uitgevers in de laatste twee maanden op de boe
kenmarkt hebben geworpen, het eerst te kiezen?
Komaan, laten de echtbreukromans den voorrang
hebben; in een Fransch boek is een beetje
eehtbrekerij immers altijd welkom ? Daar ligt Aveux
de Femme (Paris, Pion, Nourrit & Cie) van Ernest
Daudet, om het kort te zeggen : een dun dingetje,
dat Nurks met een niet veel zaaks" op zijde zou
hebben gelegd. De vrouw die de hoofdpersoon
is van het verhaal, is ongelukkig getrouwd, en
heeft een lang niet onschuldige vrijerij op haar
geweten. Het huwelijk wordt ontbonden; een
tweede man, een sympathiek geleerde, stelt zich
candidaat. Hij trouwt haar. vergeeft haar haar eerste
buitenechtelijke schreden, maar verdwijnt wanneer
hij gewaar wordt, dat zij voor de tweede maal l
zondigt, en dat na een vluchtige kennismaking op
een badplaats met een branie in het rijk der liefde.
De teleurgestelde dame zoekt dan gelijk de hertogin
van Yemena in Majesteit haar troost in het schrijven
van haar herinneringen, en, juist als deze, in
den godsdienst. De Hemel heeft al heel wat van
die versmade zondaressen tot pis-aller gediend;
gelukkig dat wij stervelingen niet weten, hoe der
gelijke devotie wordt beloond!
Lucien Trotignou is als romanschrijver een
nieuweling. Bij hem is het niet de godsdienst,
maar de kunst, waarheen een beeldhouwer zijn
toevlucht neemt als zijn vrouw, om verstands
redenen aan hem verbonden, een dame van het
theater, haar geluk vindt in anderer i,rmen. Hij
zelf is evenmin trouw, en zijn vrouw, jaloersch
op den koop toe, dringt op een keer dat zij booze
dingen vermoedt, zijn atelier binnen. Zij vindt
echter, in plaats van een wingerdomkranste Venus,
een model, moedernaakt een man. Dan krijgt
haar echtgenoot een uitbrander, dat hij haar aan zulk
een tooneel durft blootstellen. Begrijpelijk is het,
dat hij, liever dan met zoo een huisvrouw, het
houdt met zijn muze.
Trotignon's boek, Manage de Convenance, ver
scheen bij Pion.
Beter is een andere eersteling Deux Femmes, bij
Lemerre uitgekomen, van Gaston Volnay. De held
is een ridder van de droevige figuur. Hij heeft
een compagne, en vermoedt dat zij hem bedriegt
met een van zijn vrienden. Het is niet waar, maar hij
laat op zijn vermoeden alleen de gezellin, die trouw
aan hem gehecht is in den steek, om te gaan
huwen met een zotte pop van een vrouw. En
deze houdt het nu werkelijk met den vriend. Wat
doet de man ? Och, hij zoekt zijn oud lief weer
op, en probeert het nog eens met haar. Maar zij
is hem te oud geworden, en een tranenscèue van
de berouwvolle echtgenoote is voldoende, om hem
in de macht der nog niet verzwakte bekoring
terug te brengen. Hij neemt haar maar weder.
Een geschiedenis van weinig verheffing; maar
eene die in het leven zoo dikwijls zicli herhaalt.
Dan is er nog een debutant, Camille Vergniol,
die zijn, eveneens bij Lemerre uitgekomen,
Puymirol noemt j/Etude d'ame." Marcel Prévost is
er zoo mee ingenomen, dat hij het met een prij
zende voorrede van zijn pen doet begeleiden. Het
is niet bepaald een echtbreuk, die hierin wordt
behandeld, want de man en vrouw zijn nog niet
getrouwd als het reeds tot scheiden komt. De
schuchterheid van hem, het moeder zijn van haar
zija de elementen die het huwelijk verijdelen.
Hiermede genoeg van echtbreuk en roman. Wij
hebbeu nog een werk te vermelden van gansch
anderen aard. Het is een boek met Pensees. Geen
lectuur die //en vogue" is in onze dagen, zelfs al
draagt zij den naam van Pascal, al komen zij van
Montaigne, la Rochefoucauld, Balzac, Ie Duo. Of
is het waar, dat de Pensees ook nu nog een groot
publiek vinden: de nieuwsgierigen, de
onbescheidenen, en last not least de boosaardigen onder de
lezers, omdat zij een zoo rijken oogst leveren voor
kwaadsprekerij en hatelijkheden ? Dan zal ook
Chemin faisant van A. Barratin zijn weg wel vinden.
Laat ons dadelijk zeggen, dat A. Barratin een
vrouw moet zijn: wie anders dan een vrouw zou
deze woorden kunnen schrijven :
Oui il Y a de charmant» amis! Ceux qui attemlcnt
d'être rcntrés chcz eux pour critiquer votrc re'eepliun.
Een vrouw, die den lezer zal begeeren te kennen,
wanneer hij van haar heeft gelezen zinnen als deze:
II est des geus qui inspirent taiit de confiance qu'on
voudrait avoir un secret a leur confier.
J'ai quelquefois prouve une vigoureuse jouissance a
tre mal jusjé.
Le bruit des pas qu'ou ainie est Ie plus clier des bruits
Dat is een fier gemoed, een vrouw van
strijdharen hartstocht, eene ook die de uren heeft gehad
van lang, droefgeestig wachten op hem wiens stap
haar zoo vertrouwd was, maar die niet kwam.
Buiten op de trap ging het af en aan, klots-klols,
klots-klots... Maar haar verlangend luisteren werd
droever en droever.
L'mfidélité, c'esl eneore une des plus aimables fautcs
a pavdoiiner i sou mari, quaud il y met de la cour
toisie . ..
heeft zij gezegd. En :
Les heures iious rosttnt pour pleurer les iiistauts.
En:
Le souvenir : une cimetière oüles morts se tiennrut
debout.
Maar vrouw van de wereld als zij is, heet het
den volgenden dag:
J'airae beancoup la politcsse pour elle-incme et pour
tout ce qu'elle peut c-oiitenir d'ironie.
Het is alsof Renan haar salons bezocht, de
allerbeleefdste Renan. die zoo beleefd was, dat Feuillet
hem noemde ,,uu homme d'une politesse inqui
tante", zoo beleefd, dat niemand dan alleen de
dwazen zich tegenover hem geheel op hun gemak
gevoelden; en toch waren er velen, die hij
dadelijk op hun gemak wist te brengen !
Maar niet alleen llenans waren in liaar salons :
Un sot qui van ouvrir la bouche vous suspciid ;\ ses
lèvres par l'cffroi.
Zij kent den angst van vele gastvrouwen, die
de anxiétéavant la lettre" zou kunnen lieeten.
Ziehier nog een paar opmerkingen, gemaakt in
en buiten den salon :
L'amour a l'amité: Ote-toi de la que je m'y mette,
Mets-toi la que je ra'cn aüle.
Un jeune que n'ose pas assez, un vieux qui ose trop,
deux déclassés.
Hoort gij het haar niet zeggen tot dezen en
genen overmoedige, of ook te weinig dur
vende : Oh ! mais vous tes un déclassé, mon ami".
Een vrouw die weet wat de wereld en het levec
zijn, hoe huwlijken worden gesloten, en die con
cludeert ;
Le duo a técrépar la nature, Ie trio pai' la société.
Dat A. Barratin, chemin faisant, trots haar wijs
heid ook banaliteiten heeft opgeraapt, wie zal er
zich over verwonderen, die weet hoe moeilijk het
is, een boek vol gedachten bijeen te brengen?
Le piano a beaueoup augmentéla valeur du silence.
Une des bonnes jouissances d'Adam: avoir pensédans
un monde tout nenf et sileneieux.
Ziedaar een paar die er nog mee door kunnen;
maar ;
Dieu s'est réserve rexplication, du Pourquoi.
Quand la tuche ne nous grandit pas, elle nous crase.
dat zijn gedachten, gelijk ook Joris Goed bloed er
heeft. In een boek van wat delicatesse ontsieren
zij. Met dat al is het in het levensboek van deze
dame belangrijk bladeren.
Litteratuur in Japan.
De Japanners kunnen oorlog voeren als waren
zij Europeanen; hebben zij ook als deze dichters
en schrijvers ? De Noor Astrit Nass geeft in het
Moryenblad een overzicht van de japansche let
terkunde, waaraan wij het volgende ontleenen:
Reeds voor meer dan twaalfhonderd jaar had
Japan een zelfstandige litteratuur, en de oudste
japansche zangen en legenden stammen uit een
voorhistorische periode. »Kojiki", de bijbel
der Japanners werd geschreven in het jaar 712,
en de beweegbare drukletters waren bij hen in
gebruik honderd jaar vóór Gutenberg werd ge
boren. Hun eerste houtsneden en illustraties
zijn ongeveer van gelijken ouderdom met de
europeesche. Bibliotheken ontstonden op dezelfde
wy'ze als hier, en ook thans ontwikkelt zich een
nieuwe letterkunde in de meest verschillende
vormen. Lezen doen de Japanners veel: zy'
hebben ongeveer achthonderd tijdschriften.
In den ouden tijd werd de burgerij buiten de
litterarische ontwikkeling gehouden. Zij was
alleen goed voor de hofhouding van den mikado,
en voor de priesters. De laatsten echter maakte
van lieverlede ; op Nipon in de middeneeuwen ;
haar schatten toegankelijk voor een ruimeren
kring; in de 17e eeuw, na de groote overwin
ningen van Syaeus werd het geheele volk in
haar geheimen ingewijd, en nu ontvangen op
35,000 scholen van allerlei aard 3,500,000 kin
deren dagelijks onderwijs. Van de 'Je eeuw dateert
een alfabet van 47 letters, met punten en lijnen
geteekend, dat 70 verschillende klanken weer
geeft, liet heet »Kana", en wijkt geheel af van
het chineesche alfabet, dat ook eeuwen larg in
Japan in gebruik is geweest. Met het »Kana"
werden de boeken voor het volk geschreven ; de
ernstige wetenschappelijke lectuur werd gewoon
lijk in chineesche karakters gedrukt. Maar
de jongste tijden hebben dat onderscheid op
geheven. Nu wordt zelfs voor de geleerdste
werken het »Kana" gebruikt, en alle kennis is
dus thans voor het volk toegankelijk. Deze revo
lutie is op het getouw gezet, om den invloed der
chineesche denkbeelden en idealen op de japansche
beaumonde tegen te gaan. De vrouwen hebben
het voorbeeld gegeven: zij schreven liederen en
legenden in het »Kana"; thans is dit Japan's
eenig letterteeken. De poëzie heeft zich los
gemaakt van China's banden, en is tot nieuwen
bloei gekomen. Zij, »Uta-bito" is de voornaamste
lectuur van de menigte. De »Naga-bito," korte
gedichten, plegen te worden geschilderd-op muren
en schermen, en worden bij rijk en arm aange
troffen. Het zijn spreekwoorden in rhytmischen
vorm, phantastische avonturen, ernstige beschou
wingen over de verkeerdheden van den mensch,
maar meestal kleine poëtische natuurbeschrijvin
gen of epische fragmenten, die tot onderwerp
hebben de oude ridders en de heldendaden der
Daimio's. Bovendien zijn de Japanners uitnemend
op de hoogte van de Europeesche, in het bij
zonder van de Engelsche letteren.
Een van de grootste dichters van Japan is
Bakin, die de heldendaden der eilanders beschrijft.
Zijn productiviteit is verbazend: hij hei ft 190
historische werken geschreven ; waarvan de reus
achtige roman: »De g»uden klok van Kamakura"
het voornaamste is. Eenmaal was Kamakara het
strijdperk der »Schogunen." Nu is het een ruïne;
maar de herinnering aan de »Schogunen" en
helden uit het feodale tijdperk heeft een
onuitwischbaren oorlogszuchtigen trek gegeven aan het
karakter der Japanners, en misschien heel wat
bijgedragen tot de hedendaagsche overwinning
op den erfvijand.
Een tweede beroemdheid is Ikku, de profeet
van het realisme; hij schildert sociale toestanden
en legt den nadruk op de ontevredenheid van
het volk en de onvolkomenheid der menschen.
In de laatste jaren heeft deze Oostersche Zola
een uitgebreide school, een van de daaruit voort
gekomen jongeren is tegelijk antagonist van Bakin
en realistisch-pessimist. Hij heet Tsuboachi, heeft
eenige oorspronkelijke romans geschreven, en de
werken van verschillende jonge duitsche filosofen
vertaald.
Ook hebben de Japanners een fabelboek, van
Oka. Het is dus in Japan tout comme chez
KOUS. Ongelukkig de litteratuurgeschiedschrijvers
wanneer het verjongde oude volk zooveel invloed
gaat krijgen, dat ook zij er mede rekening moeten
houden. Hun levenstaak wordt al zwaarder en
zwaarder.
Nieuwe uitgaven:
Album met monogrammen «n den kruissteek.
(Met 36 groote platen en 3 id. in kleurendruk.)
Amsterdam, Van Holkema en Warendorf.
Archief van handel en nyverheid. Verzameling
van wettelyke en administratieve voorschriften,
mededeelingen en berichten omtrent handel en
nyverheid. Bewerkt en uitgegeven door mr. J.
C. de Marez Oyens, jhr. S. van Citters, mr. A.
J. Cohen Stuart en mr. Th. Reepmaker.
's-Gravenhage, gebr. Belinfante.
Internationale gegevens. Mededeelingen en
cy'fers, voor Handel, Nyverheid en Scheepvaart,
gerangschikt door dr. Kamerlingh Onnes. Week
blad van onafhankelijke overzeesche verbindingen.
De Aannemer, Weekblad voor de Bouwvakken,
uitgave van de aannemersocieteit «De Eenheid".
Inhoud van tijdschriften.
Het Maandschrift Nederland van Januari bevat:
Hugo Suringar, Uit het noorden des land» (met
portret van Waling Dykstra); Mevr. La
Cbapelle?Roobol, Strijd ; S. Kalff, In een Japanseh
kermiskwarter ; Kroniek ; Pol de Mont, Schelonic's
dood (gedicht).
Vragen des Tij ds, afl. 4, bevat: Een
nabetrachting II, door mr. H. J. Smidt; Sociale
demographie door dr. C. A. Verrijn Stuart; De
Serum-therapie, door dr. M. Straub.
Mannen van Seteekenis, afl. 9, bevat een
levensschets van Philippe van Orleans, Graaf
van Parijs, door Chr. Nuys.
De Gids van Januari heeft den volgenden inhoud:
Cor. Meijer, Uit het leven van Jan Kors; A. J.
Straatman, De taak der school ? dr. F. V. Enge
lenburg, De wording van den
Delagoabaaispoorweg; prof. P. W. A. Gort v. d. Linden, Begin
selen en formules; R. P. J. Tutein Nolthenius,
Nieuwe vaandels en oude tropheeën; mr. G.
Vissering, jLen Hoofdredacteur eener stedelijke
courant in 1847 en 1848; Ch. Boissevain, Ons
Vaderland \ dr. J. A. van Bemmelen, E*n
Oostenrijksche geleerde over de plantenwereld in onze
tropen ; Pol de Mont, Gedichten ; Letterkundige
kroniek ; Bibliographie.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiitiiitiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiim
tTLNSCHAP
Wenst en Weten
schap verzoend?
»Après une visite au Vatican" betitelt
Brunetière zijn jongste artikel in de Revue des deux
Mo>ides, waarin hij het heeft over een verzoening
van godsdienst en wetenschap. Het einde der
achttiende eeuw heeft de mannen van het ratio
nalisme zien opstaan, en aan den godsdienst alle
waarde voor de zekerheid van het menschenhart
hooren ontzeggen. De wetenschap heeft zich ont
wikkeld met groote snelheid, en by'na geheel den
menschelijken geest overvleugeld. Heeft zy vas
tigheid gegeven ? Haar beloften zy'n uitgeloopen
op een bankroet; eerst hebben de exacte weten
schappen haar onmacht moeten belyden, toen de
philologische, daarna de historische. De weten
schap vermag niets tegen den godsdienst, de gods
dienst niets tegen de wetenschap. De godsdienst
zal een der onuitwisbare elementen bly'ven in het
menschelijk leven.
Wat dus te doen ? Gaat naar Leo XIII, zegt
Brunetière, en hy' zal u den weg wyzen Leo
XIII heeft de godsdiensten gescheiden van hun
politieke vormen; hij heeft over de sociale kwes
ties gesproken met een heerlyke hoogheid,
leerende aan hen die hongeren dat het geheel vruch
teloos is, geweld te plegen en oproer te maken,
predikende tot de gelukkigen van den dag over
verplichtingen jegens hun »broeders", over het ab
soluut en intransigent karakter dier verplichtingen.
Hij heeft de verzoening van alle kerken voorbereid
door verdraagzaam te zy'n op alle punten, die alleen
den vorm raken, en de rechten der kerk en het
gezag der leer onaangetast laten. Waarom wan
trouwen te hebben in den paus ? vraagt Brune
tière. Toch niet omdat hij politiek en godsdienst
wil scheiden ; evenmin omdat hij zijn zorg uit
strekt tot maatschappelijke vraagstukken; de
grootsche en edelmoedige droom om alle ker
ken te vereenigen kan ons niet afschrikken;
het onderscheid dat hij maakt tusschen na
tuurlijke historie en moraal evenmin; zy'n wij
evolutionisten niet de leer toegedaan, dat in ons
bloed nog stroomt een stuk van de oude woestheid
en moordzucht van onze voorvaderen ? Wie meer
dan wij, die hechten aan erfelijkheid van zonde,
zouden hechten aan de voorbeschikking tot alle
kwaad ? De oplossing van het vraagstuk van het
geluk der menschheid is niet te vinden, in de
analogiën der exacte wetenschap, gelijk onze
sociologen meenen; niet in de tirannieke uitbrei
ding der staatsmacht, gelijk de sociaal-democra
ten willen; of in de verwoesting van de geh?ele
maatschappij, gelijk de anarchisten prediken
waar zij te vinden is, ik weet het niet, maar
wij zullen haar alleen naderen wanneer wy haar
vragen van de moraal der persoonlyke inspan
ning, »l'effort individuel".
Voor het »eiïort individuel" is het katholicisme de
aangewezen godsdienst. In de eerste plaats heeft
het, in tegenstelling van het protestantisme, dat
een bron is van telkens opnieuwuitbrekend schisma,
het voordeel van te zijn »un gouvernem-nt."
Bovendien ligt het in aller bereik: »de goede
werken van den een komen ten goede aan het
zieleheil der anderen. De karmeliet, die bloots
voets in zijn klooster weent over der wereld
zonden, wischt ze uit De bedelmonnik langs den
weg koopt het zieleheil voor de overspelige vrouw
met de vernederingen die hij over zich laat henen
gaan. Zoo vestigt het katholicisme in de maat
schappij, tot zijn ideaal gebracht, een omloop van
nimmer opdrogende liefdadigheid. De levenden bid
den er voor de dooden, de dooden geven hun
iusschenkomst ten behoeve der levenden. Een zachtere
rechtvaardigheid, een God die meer
toegefeljjkheid heeft voor de gebreken der menschen,