Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
* *
No. 916
Eet Gemeente-Item,
Den 4den Maart 1890 overleed te Amster
dam vrouwe S. A. A. de Bruyn, douairière
Lopez Suasso, die bij uitersten wil bare
belangrijke verzamelingen en een aanzienlijk
kapitaal aan de gemeente vermaakte, om
daaruit een museum, dat den naam van
»Sqphia Augusta-Stichting" moest dragen,
tot stand te brengen.
Reeds langen tijd was de beboefte aan
een geschikt gebouw voor het houden der
driejaarlijksche en andere schilderijen-ten
toonstellingen gevoeld, terwijl ook de
vereeniging tot het vormen eener openbare verza
meling van hedendaagsche kunet, naar een
lokaliteit uitzag, beter voor haar schilderijen
geschikt dan de zalen van het Rijksmuseum,
waar deze tot dusverre gehuisvest waren.
Om in deze behoefte te kunnen voorzien
boden de kinderen van den heer C. P. van
Eeghen, na den dood huns vaders, der
gemeente de som van -f 150.000 aan, bij
welke vorstelijke gift zij daarenboven de
verzamelingen van schilderijen en kunst
werken, door hun vader tijdens zijn leven
bijeengebracht, voegden.
Het denkbeeld rees nu, om een gebouw te
stichten, dat gelijkstraats de
Sophia-AugustaStichting zou kunnen bevatten, en dat, op
de verdieping, de vereischte schilderij-zalen
zou kunnen verkrijgen; een voordracht in dien
geest werd door Burgemeester en Wethouders
van Amsterdam in het volgend jaar inge
diend, en door den gemeenteraad in zijn ver
gadering van 2 December 1891 aangenomen.
Burgemeester en Wethouders waren nu ge
machtigd, in een aangewezen bouwblok aan
de Van Baerlestraat, in het verlengde van
den Parkweg, »een gebouw te stichten dat
zal worden bestemd voor vestiging van de
Sophia-Augusta-Stichting, voor plaatsing der
kunstwerken van de vereeniging tot vor
ming van eene openbare verzameling van
hedendaagsche kunst en voor het houden van
de driejaarlijksche tentoonstelling van levende
meesters, waarvan de kosten zijn geraamd
op pi. m. f 500.000".
Bij de besprekingen, die aan dit besluit
voorafgingen werd door verschillende raads
leden twijfel geopperd, of het gebouw wel
voor het geraamde bedrag zou te maken zijn.
Burgemeester en Wethouders beloofden toen,
dat zij zouden toezien, dat het bedrag zoo
min mogelijk zoude worden overschreden.
Daarna werd aan den toenmaligen ge
meentearchitect, den heer A. W. W e i s s m a n,
het maken -van schetsontwerpen opgedragen,
waarbij als eisch werd gesteld, dat eene
wandlengte van 840 M. in de schilderij-zalen
aanwezig moest zijn. Deze ontwerpen werden
ter beoordeeling gesteld in handen der
Museum-Commissie, toenmaals bestaande uit
den Burgemeester als voorzitter, de hh. mr.
J. A. Sillem, P. van Eeghen, Ja c.
Ankersmit, J. H. van Eeghen en mr.
N. de Roever Az. als secretaris. In een
uitvoerig rapport gaf deze commissie als
haar meening te kennen, dat het project,
hetwelk zijn hoofdingang aan de noordzijde
had, en dat, bij een bebouwd oppervlak van
3154 M. voor f 500.000 uitvoerbaar was, de
voorkeur verdiende. Alvorens het definitieve
plan werd vastgesteld, verlangde zij echter
dat de heer Weissman, vergezeld van haren
secretaris, de musea te Hannover, Brunswijk,
Berlijn, Dresden, Praag, Weenen, München,
Neurenberg en Cassel zou bezoeken. Reeds
vroeger had de architect gelegenheid gehad,
de musea te Antwerpen en Brussel het
Stadel-Institut te Frankfort en de musea te
Parijs en Londen door eigen aanschouwing
te leeren kennen.
Het resultaat dezer reizen was een nieuw
project, dat 3424 M2 bebouwd oppervlak
vertoonde. Eer de museum-commissie haar
oordeel over dit ontwerp definitief vestigde,
meende zij het advies te moeten inwinnen
van enkele mannen van naam, kunstenaars
die veel ervaring hebben van het tentoon
stellen van eigen kunstwerken en die van
anderen. De heeren J o s. Israël, H. W.
Mesdag, J. H. Maschhaupt en N.
Bastert, daartoe uitgenoodigd, onderwier
pen het ontwerp aan een nauwkeurig onder
zoek. Behoudens enkele wenken, die de
hoogte der zalen, der rampe en de verhou
ding tusschen verlichte en onverlichte
wandvlakte betroffen, leidden de opmerkingen van
genoemde heeren slechts tot n ingrijpende
verandering in het plan. Zij misten daarin
een groote eere-zaal, die volgens hen, in
geen museum van eenig belang mocht ontbre
ken en waardoor de zoozeer gewenschte
verscheidenheid in de afmeting der tentoon
stellingszalen nog zou worden gebaat. Overi
gens verklaarden de heeren zich met het
ontwerp zeer ingenomen.
Het ontwerp verkreeg nu de gewenschte
eere-zaal, waardoor het bebouwd oppervlak
tot 3616 M2 steeg, zoodat het niet meer
voor de geraamde som te maken was. Door
de grootst mogelijke economie in acht te
nemen, gelukte het den architect de begroo
ting te. brengen op het cijfer van f513,255.
(HET BEELD OP DEN GEGOTEN TOPGEVEL).
De aanbesteding der houten fundeering
had plaats op 17 October 1892; die van
den bovenbouw volgde op 13 Februari 1893.
Het museum, dat blijkens de voordracht van
Burgemeester en Wethouders f 517,000 zou
kosten, vereischte dus slechts eene meer
dere uitgave dan geraamd was van f 3745.
Bedenkt men, dat in dit meerdere bedrag
nog pi. m. f 1800 voor brandbluschmiddelen
begrepen zijn, dan is de raming al bijzonder
juist geweest. Voor geestigheden aan het
adres van de bouwmeesters in het algemeen,
als die een raadslid zich in de zitting van
Woensdag jl. meende te mogen veroorloven,
gaf de Museumbouw geen grond.
Het gebouw, dat een lengte van 100 M.
en een gemiddelde diepte van ongeveer 30 M.
heeft, neemt het noordelijk gedeelte van een
trapeziumvormig terrein in, en is gelegen
aan de Paulus Potterstraat en de van
Baerlestraat. Het zuidelijk terrein-gedeelte,
dat aanvankelijk als tuin zal worden aan
gelegd, geeft gelegenheid om, indien dit
noodig mocht zijn, het museum te kunnen
uitbreiden.
Men treedt het gebouw binnen door drie
dubbele deuren, en komt daarna door
tochtdeuren, in een voorzaal die met twee andere
in verbinding staat. De een en twintig zalen
gelijkstraats bevinden zich allen aan de
gevels, en zijn om twee bijzondere ruime
bergplaatsen gerangschikt, die gelegenheid
geven, om de schilderijkisten op veilige wijze
te bewaren. Door middel van een tunnel,
waarin een wagentje op rails loopt, zijn
deze bergplaatsen, van waar alle zalen der
beide verdiepingen bereikbaar zijn, met het
achterterrein verbonden. De aanvoer der
kunstwerken kan dus te allen tijde geschie
den zonder dat de museum-bezoekers dit
kunnen bemerken.
De zalen gelijkstraats zijn bestemd voor
de Sophia Augusta Stichting, met uitzon
dering evenwel van n zaal, in de as van
het gebouw gelegen, die voor het tentoon
stellen van beeldhouwwerken bestemd is.
Daar dsze zaal, die 30 M. lang bij 12 M.
breed is, wat groot zou zijn, indien de
inzendingen onzer beeldhouwers niet talrijk
mochten wezen, geven een viertal kolommen,
van bronzen kapiteelen voorzien, gelegenheid
om het middendeel door draperiën of tro
pische planten tot een kleineren salon te ver
vormen. Behalve een paar directiekamers
zijn gelijkstraats, zoo centraal mogelijk ge
plaatst, ook toiletkamers en vertrekken voor
suppoosten aanwezig.
Gaan wij nu de breede trap op, dan komen
wij in de groote trapzaal, die door het warme
licht, hetwelk er van boven invalt, een
verrassenden indruk maakt, daar, ook zelfs bij
het donkerste weer, de zon daar schijnt te
stralen. Aansluitende aan deze trapzaal vindt
men drie, zeer spaarzaam verlichte voorzalen
wier gedempte toon het licht in de lokalen
voor de schilderijen bestemd, te beter doet
uitkomen.
Daar de ligging van den voorgevel zuiver
op het noorden is, kon daarvan gebruik ge
maakt worden tot het verkrijgen van een
achttal kabinetten met staand licht. Deze
kabinetten zijn van dezelfde afmeting en in
richting als die te Cassel, welke, terecht, zulk
een goeden naam hebben. Aan de goede ver
lichting is hier alles ten offer gebracht; om
haar te kunnen verkrijgen zijn de vierkante,
van n spiegelruit voorziene vensters aan
den hoofdgevel en de hooge borstweringen ge
maakt moeten worden.
Behalve deze acht kabinetten met staand
licht, bevat de verdieping uitsluitend zalen,
die bovenlicht hebben, en waa'rin 860 M.
bruikbare wandlengte aanwezig is. Wat dit
zeggen wil, begrijpt men, door zich te herin
neren, dat in het Rijksmuseum 910 M. wand
lengte wordt gevonden.
De verlichting der bovenlichtzalen vereischte
groote zorg, daar overal de lichtinval naar
n zelfde systeem moest geschieden. Reeds
vroeger heeft de architect dit systeem in een
technisch tijdschrift verklaard ; het zou voor
onze lezers geen belang hebben, deze zuiver
technische zaak hier te behandelen. Genoeg
zij het, dat de practijk schijnt te hebben ge
geven, wat de theorie deed verwachten, al
thans bevoegde beoordeelaars van zeer ver
schillende kunstrichtingen hebben zich over
de gelijkmatige, rustige en toch heldere ver
lichting der zalen zeer gunstig uitgelaten.
De eere-zaal, waarvan wij reeds vroeger
melding maakten, ligt in de as van het
gebouw, en heeft dezelfde afmetingen als
de zaal van Pulchri Studio in den Haag.
Aan de andere zijde van het gebouw, boven
den hoofdingang, is eene .loggia gemaakt,
welke op warme zomerdagen, een welkome
gelegenheid zal bieden, om ter afwisseling
van het kunstgenot, wat frissche lucht te
scheppen. Een paar vergaderzalen zijn naast
deze loggia aangebracht.
Daar de voorzalen geen bovenlicht hebben,
konden, in het midden van het gebouw,
ruime zolders gemaakt worden, die door een
lift met alle verdiepingen in verbinding
staan en door hunne heldere verlichting,
voor het restaureeren van schilderijen
gebruikt kunnen worden. Ook het
overbrengen der schilderijen uit de berg
plaatsen naar de zalen op de verdieping
geschiedt door liften, die in den zaalvloer
uitkomen.
Wanneer wij nu tot de beschouwing van
het gebouw van de straatzijde overgaan, dan
treft het ons, hoe het uiterlijk geheel onder
geschikt gehouden is aan de inwendige be
stemming. Overal heeft de architectuur zich
moeten voegen naar de eischen, die door een
goede expositie der kunstwerken gesteld
werden. Ook de voor een gebouw als dit
zeer beperkte beschikbare som moest door
den ontwerper in het oog gehouden worden.
(Ds GROOTE TRAPZAAL).
Wij spraken reeds van den eigenaardigen
vorm der vensters, in den hoofdgevel ge
plaatst, en die dienen om de kabinetten te
verlichten. Deze vorm gaf aanleiding tot het
aanbrengen van gebeeldhouwde paneelen
daaronder, en aan dit ensemble heeft de
architect, van den nood een deugd makende,
den grondtoon zijner compositie ontleend.
Geen geringe moeilijkheid wordt tevens bij
ieder museum den ontwerper in den weg
gelegd door de gevels der bovenlichtzalen,
die uit den aard der zaak vensterloos moeten
blijven. Door het aanbrengen van nissen, in
den geest der in de middeleeuwen gebruikelijke,
welke niet zoozeer voorgeschreven vensters,
als wel terugspringende muurvlakken willen
zijn, heeft de architect deze moeielijkheid
pogen op te lossen.
De kleine toppen, op de hoekpaviljoens,
hoe gewenscht ook uit een esthetisch oogpunt
en hoe nuttig, om de kap ruim ten bij
zomerwarmte flink te kunnen ventileeren, moesten
toch zóó gemaakt worden, dat zij den licht
inval niet schaadden; dit was de aanleiding
tot hun eigenaardigen vorm.
Een bepaalden historischen stijl heeft de
architect gelukkig niet gevolgd. Ofschoon de
afwisseling van gebakken en gehouwen steen,
de topgevel en het torentje op onzen
vaderlandschen bouwstijl uit de 16de eeuw schijnen
te wijzen, is toch geen enkel bestaand voor
beeld gevolgd. Vooral in de ornamentiek is
naar wat anders, dan het algemeen gebrui
kelijke gestreefd, en dit wel door de
vaderlandsche flora en fauna tot motieven te nemen.
De boomen onzer bosschen hebben hun loof
tot de compositie van menig paneel of kapi
teel geleend, klimop en wilde wingerd slin
geren zich op bevallige wijze om menige
console, de vogelen des hemels en de dieren des
velds vullen menigen sluitsteen of medaillon.
Ook de heraldiek is, zij het dan ook in be
scheiden mate, dienstbaar gemaakt aan de
versiering. Zoo prijkt de topgevel met der
stede wapen, zijn, in de hoekpaviljoenen van
den hoofdgevel de schilden van Lopez Suasso
en Van Eeghen aangebracht, en hebben de
blazoenen der leden van de museum-com
missie elders een plaats gevonden.
Het voornemen bestaat, de medaillons in
elk der paneelen, die thans den vorm van
schijven hebben, gaandeweg met de portretten
van moderne kunstenaars, en relief, te ver
sieren. Ook de beelden in de hoeknissen
zullen, hopen wij, als de stedelijke financiën
in wat beteren staat gaan verkeeren, er
eindelijk wel komen.
Gelukkig zijn er middelen gevonden om
althans het beeld op den grooten topgevel,
waarvoor de beeldhouwer A. Hesselink
het sierlijke model maakte, te doen uitvoeren
en plaatsen. Zijn bevallig silhouet zet veel
levendigheid aan de middenpartij bij. Indien
wij nu nog melding maken van het scheepje,
dat op den toren geplaatst is, en dat statig
met den wind zeilende, symboliseert, hoe het
de scheepvaart was, die Amsterdam tot bloei
bracht, die ook de kapitalen hielp vormen,
waaruit deze kunsttempel is gesticht, dan
kunnen wij van het uitwendige afstappen.
Ons rest nu nog, het een en ander over
de inwendige inrichting mede te deelen. De
wanden der trapzaal en van de aangrenzende
lokaliteiten zijn in afwisseling van geel en
rood, uit den vaderlandschen baksteen op
trokken. Zij geven een hoog denkbeeld van
onze steenindustrie en toonen, dat de heden
daagsche metselaars hun vak uitnemend ver
staan. De roode kunstzandsteen, waarover
indertijd zooveel gesproken is, harmonieert
met den baksteen zoo goed, als men maar
verlangen kan; ook het fijne beeldhouwwerk
van kapiteelen, consoles en balustraden liet
zich in dit materiaal uitmuntend uitvoeren.
Mozaïekvloeren zijn in alle lokalen, die niet
voor expositie dienen, aangebracht;
lambrizeeringen van kunstmarmer en tegelpaneelen
in de hoogvelden zullen hier overal het oog
aangenaam aandoen.
In de schilderij-zalen is al, wat naar ver
siering zou zweemen, vermeden. De vloeren
zullen worden belegd met donkere
parketteeringen, het houtwerk is dofzwart geschil
derd, en ook de schilderij wanden hebben
slechts n effen toon.
De verwarming, die door water plaats
vindt, is, voor zooveel de schilderijzalen be
treft, in het midden der vertrekken aange
bracht, opdat de heete lucht geen schade
aan de schilderijen zou veroorzaken. De
verwarmingslichamen worden door sopha's
aan het oog onttrokken. Daar het geheele
gebouw brandvrij is opgetrokken, en hout
bijna niet aangewend is geworden, zullen
de kunstschatten er volkomen veilig zijn.
Het zal bovendien, dank zij de op flinke
schaal toegepaste ventilatie, des zomers min
der warm zijn dan andere musea, waar het
kunstgenot op zonnige dagen door de hooge
temperatuur vergald wordt.
De opening zal vermoedelijk plaats heb
ben bij gelegenheid van de dit jaar te hou
den drie-j aarlijksche tentoonstelling, die in
den regel van l September tot l November
duurt.
I. H. G.