De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 20 januari pagina 11

20 januari 1895 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 917 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 11 i ;blik stonden er zes rijtuigen voor mijn deur, waarvan vier met een kroontje boven het wapen, en allen met koetsier en palfrenier, «n was mijn stoep bevolkt met drie man nelijke en vier vrouwelijke bedienden, wat, hoe streelend dit ook voor mijn gevoel TOOcht zijn, mij toch nog ergernis heeft ge geven, van wege de luidruchtigheid waarmee ?ait zevental, al ginnegappende, zich stond te vermaken, tot Jacob, die op de schel paste, opendeed, op welk moment een paar van de brutaalsten twee dienstmeisjes tegen hem aangooiden, met zulk een vaart, dat een met iaar gezicht op den marmeren vloer van de vestibule terecht kwam, zoodat zij met een hevige neusbloeding naar de keuken moest getransporteerd worden, vergezeld door een stuk of wat van dat gespuis, alsof er, in plaats dat er hulde werd bewezen aan een voor naam persoon in de Bocht, een socialistische optocht was gepasseerd, waarbij een toe schouwer door de politie was stuk geranseld, jawel, en dat terwijl er een paar y. Eeghens, «en utgers, een v. Lennep, een Six, om van drie Wallertjes niet te spreken, voor me «tonden te buigen in mijn salon. Maar zoo is de wereld tegenwoordig! De gemeenheid heeft de geheele lagere klasse aangetast, in gevreten tot op het gebeente, en iemand van positie en fortuin, die zijns gelijken -een bl;jk van belangstelling of hoogach ting wil geven, op passende wijs, is ge noodzaakt zijn eigen bediende te zijn en zelf zijn kaartje te gaan overhandigen, want zoodra je dat vee, waaraan je een afschuwelijk hoog oon toestaat, en dat je dan nog op den koop toe besteelt, even loslaat, zoodat het onder zijn soort komt, kun je er zeker van zijn, dat ze je compromitteeren als een bandrekel, die «en paar kuiten onder zijn bereik krijgt. Maar ik spreek daar liever niet over. Ik ben nu volstrekt niet in een stemming om mij nijdig te maken, en om de waarheid te zeggen, mijn dokter heeft mij dat verboden. Mijnheer Brommeijer, zei hij, daar zijn weinig levens, waaraan zooveel gelegen is als aan het uwe; in 1890 loopt de triple-alliantie ten einde, en het is maar al te waarschijnlijk, dat er in 1895 internationale overleggingen gehouden zullen moeten worden, waarbij u niet kan worden gemist; daar is een adel des geestes, die verElichtingen oplegt, allereerst ten opzichte van et physieke. 't Was mijn dokter in den Haag natuurlijk, die zoo sprak. .Mijn Amsterdamsche timmert zoo hoog niet; die denkt niet veel verder dan zijn neus lang of zijn portemonnaie diep is ; hem is elke patiënt, ook de hoogste, alleen een voorwerp, dat hem gelegenheid geeft visites te komen maken, en daarom zou hij er geen been in zien, mij, als hij zonder in den kijker te loopen dat kon, een klein beroertetje te bezorgen, dat hij dan weer zou moeten kureeren. Maar het is opmerkelijk, hoe in het algemeen, niet alleen de dokters, maar alles wat op de een of andere manier tegen betaling je diens ten te praesteeren heeft, in den Haag hooger staat dan hier, en beter begrip heeft van je beteekenis als man van positie, 't Maakt niet uit of zij in gezondheidsrecepten, in geneesmidde len, óf maar gewoon weg in levensmiddelen han delen, je loontrekkenden en leveranciers tlaar weten watje waard bent. Ze wagen zich niet aan gemeenzame praatjes, aan handtastelijkheden, ze stellen zich niet aan als je gelijken. Daar is ten minste nog-stand, nog afstand. Dat heeft me wel het meest gefrappeerd, toen ik op voor schrift van den dokter,?die meende dat ik, zooals hij het noemde, al het mogelijke moest doen om een zeker evenwicht, een harmonische wisselwerking tussehen de, partes superiores en de partes posteriores te doen ontstaan en te bewaren - mij aan een kleine kunst bewerking had te onderwerpen, waarbij mijn Amsterdam sche op zijn gewone grove boersche manier van open lijf houden zou hebben gespro ken. Wanneer dan de apotheker, niet zijn bediende, rnaar de giftmenger in hoogst eigen persoon, kwam, om mij dien dienst te bewij zen, die eigenlijk met geen goud te betalen is, deed reeds zijn verschijning mij welda dig aan. Na met een zwijgende buiging twee, driemaal herhaald, mij genaderd te_zijn, bracht hij langzaam, zoo goetl als godruischloos. het instrument te voorschijn en maakte hij dat gereed met een kieschheid haast zou ik zeggen, met een beschroomdheid in de manier van het aan te raken, alsmede met een uitdrukking op het gelaat van eerbied en zelfvoldaanheid, waaruit je ten duidelijkste kon zien, dat hij het een hoog voorrecht achtte de hand te mogen leggen aan een voorwerp, dat in zoo nauw contact, met mij zou komen, en zoowel lichamelijk als geeste lijk mij zoo wel zou doen. Dan geheel onder den indruk van het plechtig bedrijf, dat hij door studie en oefening tot zulk een graad van volkomenheid had gebracht, dat hij in de hoogste kringen geen concurrentie meer had te duchten vertoonde hij geen zweem van gehaastheid, maar wachtte onderworpen en geduldig in de spreekkamer hot bericht af, aangaande het al of niet slagen der operatie, om daarna met een gerust geweten, opgeruimd te kunnen vertrekken, of met iets sympathieks en verlegens in oogopslag en houding terug te koeren tot een herhaling der proef. Een kleinigheid, zal men zeggen ; het is zoo. maar dan toch een kleinigheid, waaruit je zien kunt, wat een paar eeuwen van hoofsche opvoeding hebben uitgewerkt. Kom daar nu eens om bij zoo'n gaper in de Utrechtsche of in de Leidschestraat! Al ben ik zelf' volstrekt niet nuffig uitgevallen -- ik weet dat ik een kat een kat durf' noemen. en, als 't noodig is, hem ook in zijn nek durf te pakken en hem het raam uit te smijten, doorgaands optredende met do kracht van overtuiging en het besef van waardigheid, die iemand uit den groothandel eigen zijn. toch zoo'n algemeene geest van beschaafde gehoorzaamheid als je in den Haag- vindt deed mij aangenaam aan, zoodat ik dan ook De Fusie-sneeuwpop. MR. Tuicrii: Zou hij het houden?" MR. KKRDI.JK" : We moeten ander weer afwachten, vriend !" met de hofstad, waartegen ik als Amsterdam mer instinctmatig een vooroordeel koesterde, geheel verzoend ben, en ik, wanneer ik eens besloot de, Bocht te verlaten, mij gaarne daar metterwoon zou willen vestigen, ook omdat ik er zoo langzamerhand heel wat vrienden heb gekregen; wat men begrijpen zal, als men weet, dat bij mijn vertrek verleden week Zaterdag, de Ranitz. Tobi, (rijs en Ham aan den trein waren, om mij uitgeleide te doen, en op een afstand ook Klaas me stond loe te wuiven, die liever niet naderbij wilde komen, omdat hij op voet van oorlog me:, de beide laatsten verkeert, terwijl hij Tobi nooit goed heeft mogen zetten, omdat die, toen hij nog politieke aspiraties had, tegelijk lid van Grond wet en van Burgerplicht was geweest en dus van twee wallen had gevreten. Maar ik dwaal af. Toen ik verleden Satcrdagochtend thuis kwam, mijn vrouw had gedag gezegd, Thérèse even mijn wang had toegekeerd, en ik op mijn kantoor inspeci.it; had gehouden, stond al direct Meines/, bij me op stoep, die, nog vóór Jaeob de deur had kunnen bereiken, al voor de tweede maal schelde, en dat veel forseher dan ik liet ooit van hem gehoord had, uit een onmatig ver langen om mij te begroeten, lic moet eerlijk zeggen, zoo veel hartstochtelijkheid had ik hem niet toegeschreven. Nu de vent had in den laatsten tijd heel wat achter den rug, en. hij begrijpt het deksels goed, er staat ook nog een respectabele sloot water voor den boeg. Hij vertelde mij van zijn raadsver gaderingen, van zijn diner, van zijn diamant werkers en bakkcrsgezellen, en van zijn po litie, die weer als gewoonlijk valseh beschuldigd was, en hoe hij droog komiek, zooals hij wezen kan, Nolting, die zoo fel en voortvarend was opgetreden, apart had genomen, en hem waar schuwend bad herinnerd aan het 'Domino brand je Bef f ie niet!'' maar het discours werd spoedig afgebroken, want daar kwam Eduard binnen, mot zijn arbitrage-gezicht on twee vooruitgestoken handen,en een paar minu ten daarna (^uack, met de uitgezochtste woor denvan hartelijke verwelkoming, on bovendien met een kleine altenten, liet Nr van deUids, om mij zonder verwijl C'ort v. tl. Linden's laatste ontdekkingen iri de politiek over Beginselen en Formulen te laten lezen ; jongens, jongens wat een kleur van enthousiasme had hij op zijn kaken ! Maar wij konden niet tot ecu geregeld gesprek komen, want het was eeii va et vietit, zooals je dat bij een koning op nieuwjaarsdag hebt, liet schoen dat niemand zich wilde laten wachten, ook (Jharles niet, die zijn krant en do wereldpolitiek voor mij had opgeofferd, en Spru//t, die de philosolie een uurtje liet stilstaan, expresselijk om mij de hand te kunnen drukken, waarvoor hij beloond w-rd met het gezelschap van Jacob Zeehandelaar en van Jolles, met wie hij al dadelijk een vinnige ruzie over het Liberale l'nie-pogram zou gekregen hebben. had niet hot, binnenvallen van mijn vriend Adriaan Ilolzman, op den voet gevolgd door Ko den Tex. dat gevaar afgewend. Lieve hemel, welk een eer. wat een ovcrkookende dankbaarheid; al had ik de wereld voor de tweede maal geschapen, de lui zouden niet hartelijker hebben kunnen zijn! Zooals men weet, ben ik niet, zoo gauw geroerd, maar hier voelde ik me toch wat klein onder, en vooral was dat den volgenden dag het geval. Want 's avonds kwam de ko-4er»knocht om uit naam van zijn patroon te vragen of hij met het oog op de ongesteldheid, waaraan ik lijdende was geweest, ook iets kon doen om mij hel verblijf in de kerk wat gemakkelijker te maken, speciaal of hij ook een extra kussen zou leggen op de bank om er op te zitten of op den grond voor mijn voeten. Ik zei natuurlijk, dat ik in de kerk geen voorrechten beoogde, maar begreep, dat die bodelaar zijn nieuwjaarsfooi had gemist en liet htni, ineen opwelling van gevoeligheid, een rijksdaalder geven, met de boodschap. dat hij nu niet. in do eerste de beste kroeg moest aanwippen, want dat dronkenschap aan nie mand paste, maar allerminst aan een Luthers.ohen kerkeknecht. Ik had mij evenwel vergist, want toen ik Zondagmorgen onder hot nagebed bleef zitten, omdat ik van mijn : o.'idenlaiien niet meer mocht vergen dan voli strekt noodig was, maakte ik tegenover de geheele gemeente een gek figuur. Het bleek mij toen, dat eigenlijk ik alleen had behooren op te staan, en dat die boodschap van den koster geen ander doel had gehad, dan om voor den dominee te informeeren of ik present zou zijn. In zeer gepaste bewoordingen weidde hij uit over het geluk, dat Vaderland en Ge meente en in het bijzonder ons kerkgenootschap was ten deel gevallen, nu een man, wiens vurige geest onder de leiding van een edel, gevoelig ge moed, tot groote daden in staat stelde, na een tijdperk van gedwongen rust weder aan de gemeenschap was teruggeschonken, tevens als een voorbeeld van dien zelfverloochenenden zin, \\aardoor zich de brave onderscheidt,die in de deemoedigheid zijns bestaans zich nimmer met andere lauweren tooit of wenscht te tooien, dan die daar groeien aan het twijgske der bescheidenheid. Ik behoef wel niet te zeggen, dat op dat moment alle pogen, die niet ge sloten waren, zich op mij vestigden en dat, toen de anderen weer gingen zitten, ik zelf bij wijze van dankbetuiging statig oprees en het mij moeite kostte mijzelf te bedwingen dooreen lichte neiging mijner gestrekte gestalte de innerlijke aandoening te vertolken, die mij vermeesterde, welke gelukkig op dat oogenblik eenige afleiding vond, daar ik bij het langzaam rondzien van links naar rechts, stuitte op het aangezicht van zeker iemand, een jaloerschen nijdas, die het mij nooit heeft kunnen vergeven, dat ik hem bij den ouden Goedhart den voet heb gelicht, omdat hij werk begon te maken van diens dochter, die mijn vrouw geworden is, en zich allicht tot schade van haar fortuin aan hem ver slingerd zou he_bben. Smakkert, dit liet ik hem in mijn oogen lezen, zoo kun jij niet te keer gaan, dat het jou ooit gelukken zal nog eens vermeld te worden als ik in de volle gemeente; en ik kon aan hem zien, dat hij dat zinnetje heel goed had gesnapt, want in zijn roode facie begonnen zijn valsche kijkers te glimmen en te flikkeren van puur venijn. Nu, mijn vrouw was thans buiten gevaar. Zij genoot, veegde de eene traan na de andere weg en zag me aan met trots. En ik zelf' wist niet wat me nu nog te verlangen overbleef, als alleen, dat Thérèse die huldiging eens had mo gen bijwonen, want als iemand behoefte heeft aan een versterking van eerbied en ontzag voor het hoofd des gezins, dan is het dat nest. dat langzamerhand in zulk een revolu tionaire richting is gf-komen dat zij is gaan dwepen niet Levy, eenvoudig om diens aan slag op de ouderlijke Macht. Maar ben je eenmaal een vader als ik, dan heb je niet veel te duchten. In zulk een mi lieu van bewondeiing, vereering, vergodirg mag ik het wel noemen, zijn ook je zwakste huisgcnooten veilig. OndertusFchen is het een zegen, dat Théièse juist in mijn huis geboren is, zoodat zij van haar wieg af heeft moeten ademen in een atmosfeer van algemeene ap preciatie van verdiensten die niet te ontkennen waren. Want zij vereischt zorg-, je moet de teugels strak houden. Soms maakt zij op 't onverwachtst een zijsprong- Zoo van de week nog, toen ik mij genoodzaakt zag haar te doen verstaan, dat ik mij het ra-A/ niet, zou laten OLtnemen, om haar naar mijn hand te zetten. Tamelijk heftig viel zij uit, en na haastig de kamer verlaten te hebben, kwam zij terug met een gedrukt stuk, waaruit zij mij met verheffing van stom en quasi plechtig ge-baar voorlas: De viidorlijke macht is itirt, l cru rrc!/', maar ren plicl/t der otidern. Zij wordt ! geoefend itifl om den, trille, der ouders, maar j om den i rille, rail liet kind. Zij is niet een eiijcntlfiin, innar CCIIP /'itnc/ie des cadrrx en vet n tic, i/'i/'.e. ir>irtr<>i> Inj il ir /'nnelie Of jent- rri'iniji de, j iii(/fi/f<i'lii/jijiij licm rcliciiKflii'tp. >nc! t'oüe recht." j Waarop zij oomediantachtig liet volgen: wat ! wou U nu? Hecht papa? U heeft geen recht. l (leni. rec/tt zeg ik. U heeft alleen iilirlilc.it je\ gons mij te vervullen. Aan de maatschappij waarvan //,' deel uitmaak, is /"rekenplichtig. Bazel nu maar niet verder ov< r fcht. Wat is dat voor een pamflet ? vroeg ik half verbijsterd. Zij liet mij don titel zien: Kinderbescherming en Ouderlijke Macht, met, kantteekeningen van Mr. J. A. Levy. Hoe ben ie daaraan gekomen? Van mijnheer Levy zelf. Je jokt. riep ik driftig, want Levy is een voornaam advocaat, tlie weel van jou bestaan zelfs niet af. Alsof de heele wereld niet gehoord zou hebben, dat u oen dochter hooft, die Thóiose, heel. O papa, u is al te beroemd! Hot spotlachje, waarmee ze dit zei, legde, mij de verplichting op haar de deur uit te kijken, wal me dan ook gelukte. Daar stond ik mot dat schotschrift van Levy in de hand; ik gevoelde dat ik meer dan woedend werd, en mijn gestel verbood mij alle hevige gemoedsaandoeningen. Ik ging dus zitten en zweeg. Wat dool die Levy. zoo zuchtte ik bij me zelf. zulke opruiende geschriften te schrijven, en ze zoo'n onschuldig kind in handen te spelen? Eén zoo'n zinnetje, ik las liet nogeens over. is als oen dynamietbom in een damcswerkmandje. Welke aanleiding kan er voor hem bestaan, om op te treden als ver stoorder van don Imisvrede? Hij heeft zelf zeker geen huwbare dochters' Urlukkig kwa.m Tlu'rèse even later weer binnen, met zoo'n onweerstaanbaar lachje op haar gezicht, precies alsof' zij vragen wilde, kan ik u ook een dienst bewijzen, en de vol gende dagen was zij iieel handelbaar; --? 't kwaad liatl dus nog niet diep wortel ge schoten. Toch zou het- mij wat waard geweest ?zijn als zij Zondag mee ter kerk was gegaan. Maar daar zie je ze sedert het vertrek van Böhringer haast in het geheel niet.... even min als Levv.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl