Historisch Archief 1877-1940
No. 917
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Let koor: non dem Domc sc/itcer, met de solo:
Ach! die Gattin ist's die theure! (Men denke hier
niet aan den echtgenoot die zich met deze woorden
beklaagt, dat zijne vrouw te veel voor haar toilet
?uitgeeft). Vooral van die gedeelten af, blijft de
belangstelling stijgen en dank zij ook de vertol
king van de solisten Jeanne Landré, Z. Bakker,
Prans Phl:, J. M. Orelio, enkele dilettanten, het
koor waarvan vooral de mannenstemmen vaak zeer
goed klonken en het orkest, die aan het werk
in zeer veel opzichten recht deden wedervaren,
werd deze compositie met veel enthousiasme ont
vangen.
De componist werd op het orkest geroepen en
zeer toegejuicht. Hij bracht zijn dank aan de ver
tolkers en aan den lieer Loots, die zulks ten zeerste
verdienden.
Eene uitgelezen schare vereenigde zich Woensdag
avond in den Grooten Schouwburg om naar Vondel's
verzen en naar de muziek van Bernard Zweers,
voor GysbrecM van Aemstel gecomponeerd, te
luisteren.
Vroeger heb ik reeds over sommige voorspelen en
de drie eerste reien geschreven. Later heeft de
heer Zweers ook de reien: Vergun, o Gndt or> zijne
bede (lofzangh van ouden Simeon) en Waer weri
oprechter tron gecomponeerd, benevens hot orkestrale
gedeelte uitgebreid, zoodat nu het geheele werk
kon -worden uitgevoerd.
Er is deze week zooveel te hooren geweest dat
ik mijn bestek ver zou overschrijden indien ik het
muzikale gedeelte geheel behandelde.
Ik hoop een volgende week op een en ander
nader terug te komen, en wil dus nu alleen iets
van de uitvoering melden.
Een uitgelezen koor waarin men alle bekende
solozangeressen opmerkte, droeg de vijf reien voor,
en mocht luide toejuichingen verwerven. Er was
dan ook zeer veel te genieten.
De eerste en tweede rei vooral klonken prach
tig. Het ensemble was hier zoo volkomen als
men slechts wenschen kan. Ik zou mij wel de
bescheiden vraag willen veroorloven of de derde
rei: O kersnacht schooner dan de daerjken niet door
een iets sneller tempo zou winnen. Er was daar
iets zeer mats in den klank, wat ik vooral aan
het tempo toeschrijf.
Met de laatste rei was aan het koor wel de
zwaarste eisch gesteld. De muziek heeft den in
druk van de tafereelen zoozeer verhoogd, en de
muzikale vertolking, natuurlijk ook die van het orkest
was weder van zoo superieur gehalte, dat het niet
te verwonderen was dat zoowel de componist
Zweers als de heer Kes op enthousiastische wijze
gehuldigd werden.
De eerste ontving behalve kransen, ook een borst
beeld van Vondel ten geschenke van de dames en
heeren van het koor.
Eene welverdiende en sympathieke hulde die
voorzeker ieder met instemming zal begroet hebben,
want al bestaat er bij sommigen verschil van opinie
omtrent den muzikalen stijl in verband met het
tijdperk, dat neemt niet weg, dat de heer Zweers
zijn pleit glansrijk gewonnen heeft, getuige de
groote indruk die zijne mnziek gemaakt heeft.
Men weet uit een vroeger artikel hoe ik over
deze muziek denk. Het heeft mij dus verheugd dat
bij de eerste uitvoering in het Treurspel die
indruk zich zoo krachtig heeft bevestigd.
VAN
Oneenigheden in den Chat noir."
De heer Rodolphe Salis spuwt boven op
Montmartre vuur en vlammen van toorn en welspre
kendheid. »Een schare afvalligen, beroemd ge
worden onder mijn auspiciën, de barden Jouy,
Meusy en hun bentgenooten, hebben het onder
staan, in de provincie zich aan het overblufte
publiek voor te stellen als zangers uit den »Chat
noir," en daarmede niet tevreden, hebben deze
verachters der waarheid den treurigen moed ge
had, in het openbaar aan te kondigen, dat ik in
hoogst eigen persoon met mijn troep zou op
treden, en natuurlijk hebben de samengestroomde
toeschouwers, daar zij betaald hadden, ook mij
willen zien, en my dus voor een medeplichtige in
dit bedrog aangezien. Maar niet alleen ik, ook
mijn trouwe artisten Fragerolle, Rivière en anderen
zijn de slachtoffers van dit smadelijk bedrijf ge
worden; want kan de »Chat noir" toelaten, mijne
heeren, dat zij die eens zijn dichters waren, hem
aldus in discrediet brengen ? In discrediet brengen
is een nog veel te zachtmoedige uitdrukking;
want, edele heeren, die mij hoort, verneemt met
den noodigen afschuw het volgende: Zij hebben
in een kelder te Lyon myn naam als uithangbord
misbruikt, en mijn verzen gezongen. In een kel
der, waar onreine priesteressen van Vesta een
gelen drank rondschonken, dien zij bier noemden.
Doorluchte heeren! Gij weet, dat ik, toen ik
met mijn troep een rondreis maakte door de pro
vincie, alleen in mij waardige schouwspelhuizen
m\jn opwachting maakte voor het publiek, en
streng den ritus volgde, die heerscht in
Montmartre. Maar zij hebben ons vaandel ontwijd en
daarom heb ik hen overgeleverd aan den
wrekenden Hermandad. Wij zullen zien, of de rechters
deze schenning onzerer titels en rechten onge
straft zullen laten. Kellners, geeft den heeren te
drinken!"
Aldus Salis, en gansch Montmartre luistert naar
hem. Maar niet met onverdeelde instemming.
Sommigen spreken tegen, en groteske, epische
steekspelen worden dan gehouden. De meesten
van Salis' voormalige schildknapen dragen thans
de speer van zijn tegenstanders, ontstemd als zij
sinds langen tijd zijn door zijn onverdraaglijke
aanmatiging. Ook Willette heeft het met hem te
kwaad ; de gratievolle kunstenaar, die in 1885 den
gedenksteen heeft beschilderd, met het opschrift:
«Wandelaar, sta stil; dit gebouw werd krachtens
besluit der Voorzienigheid, onder bescherming
van Jules Grévy, toen Freycinet en Allain-Targ
archonten waren, Floquet tetrarch en Gragnon
chef der beulsknechten, den muzen en der vreugde
gewijd, onder de auspiciën van den Zwarten Kater.
Wandelaar, wees modern."
Het publiek, dat in den twist niet oordeelen
wil, is op de hand der muzenzonen en keert
zich tegen den impresario. Het weet zeer goed,
dat alle reclame, door Salis gemaakt, hem nim
mer er boven op zou hebben gebracht, hadden
de liederenzangers en de schilders van
Montmartre hem niet geholpen, waarbij hij een kasteel
met toebehooren, zij alleen hun welverdienden
roem hebben gewonnen.
Over den invloed der Noordsche
litteratuur.
In het laatste nummer der Revue des Deux
Mondes heeft Jules Lemaitre een merkwaardige
studie geplaatst over den invloed der Noordsche
litteratuur. Terugkomend op een stelling die hij
reeds dikwijls geopperd had in zijn dramatische
feuilletons, toont hij aan, dat de algemeene denk
beelden, die ten grondslag liggen aan de werken
der groote moderne schrijvers van Engeland,
Scandinaviëen Rusland, allen oorspronkelijk
Fransch zijn, maar dat zij in de buitenlandsche
werken iets meer godsdienstigs gekregen hebben,
dat de Franschen bekoort en behaagt. Zonder
de groote schoonheid dezer Noordsche werken te
ontkennen, waarschuwt hij toch de Franschen
tegen te groote geestdrift. Hij eindigt met de
woorden: »Wie weet of wij niet staan voor een
opleving van den Latijnschen geest."
Zeer terecht merkt het Journal des Débats
hierbij op:
De studie van Lemaitre zal ongetwijfeld een
storm van tegenspraak verwekken. Alle vragen
ten opzichte van het cosmopolitisme en de let
terkunde heeft hij gezien, aangeduid en vluchtig
behandeld. Het zou wel de moeite waard zijn,
eenige der stellingen van Lemaitre te bespreken.
Is het b.v. wel juist, te zeggen dat de Franschen
het eenige volk zijn, dat altijd geneigd is aan
anderen de voorkeur te geven boven zichzelf,
terwijl de drama's van Ibsen, dieinDuitschland,
om zoo te zeggen, dagelijksehe kost zijn, te Parijs
nooit anders gespeeld worden dan met gesloten
deuren en voor een vijfhonderd toeschouwers,
die altijd dezelfden zijn? Is het juist, onder de
vage benaming van Noordech, schrijvers aan te
duiden, die zoo geheel van elkander verschillen,
als b.v.: Tolstoï, Elliot en Ibsen'! Alsof er in
Europa slechts twee richtingen in de litteratuur
waren, de «Fransche" en de »vreemde!" Bestaat
er niet een hemelschbreed verschil, ligt er geen
afgrond tusschen Ibsen en de Fransche schrijvers,
zooals Sand en Dumas, en wel dat het ideaal van
den eersten altijd is geweest de volmaking van
het individu, terwijl de anderen slechts dachten
aan het geluk der menschheid ? Dit verschil wordt
door Lemaitre slechts in bet voorbijgaan aange
stipt, maar zulke vragen kunnen ook niet in
eenige regels opgelost worden.
Mevr. van Ollefen.
Naar wij vernemen, zal mevrouw Van Ollefen
terugkeeren tot »het Nederlandsch Tooneel". In
den laatsten tijd was deze actrice verbonden
aan het gezelschap De la Mar.
Cornélis Liégeois.
A. s. Maandagavond zal te Amsterdam in de
zaal' van het Concertgebouw optreden de Parijsehe
solo-violoncellist Liégeois, een van de beste vir
tuozen van dezen tijd.
Deze kunstenaar is in Nederland niet onbekend.
Vroeger was hij als solo-cellist verbonden aan
bet Harmonieorkest te Groningen. Vandaar werd
hij in dezelfde betrekking bij het orkest van
Bilse benoemd. Na korten tijd daar met groot
succes werkzaam geweest te zijn, stelde Lamoureux
hem als solo cellist aan.
In die betrekking en later als lid van het
zoo gunstig bekende strijkkwartet van de «sociét
nationale de compositeurs Franrais" heeft hij zich
te Parijs doen kennen als een kunstenaar en
virtuoos van groote begaafdheid. Voor een paar
maanden heeft de heer Liégeois te Berlijn en
Leipzig als solist zeer groot succes behaald, liet
is dus te verwachten dat zijn concerten te Am
sterdam en in andere plaatsen van ons land een
talrijk publiek zullen trekken. v. M.
iiiiiiiMiimiiiiiiliiMMHli i iniiiiiiiiiMMiMiiMMMi i MI n n minimum minimin
Bij een bezoek aan het Rijksmuseum merkten
we op dat in de Westelijke Paviljoenzaal door
oordeelkundige verplaatsing der schotten, de van
der Heijden, die vroeger vrij donker hing, thans
uitstekend is verlicht, zoodat de precieuse uit
voerigheid er van tot haar volle recht komt. Met
de v. {l. Meer, indertijd door de vereeniging
Rembrandt aangekocht, een mooi vroeg
Ruysdaeltje, meerdere stukken gelegateerd of afkom
stig uit de collectie Messchaert van Vollenhoven.
de in het vorig jaar aangekochte Carel Fabritius,
een curieus straatje van I. Vrel (die indertijd door
Burger met den Delftschen Vermeer werd verward)
en een nieuwe v. d. Keckhout is dit een van de
aantrekkelijkste hoekjes van het museum.
Het binnenhuis (No. i>S.">) van P. do lloogh in
de collectie v. d. Hoop, draagt sedert kort weer
een nieuwe aanwijzing, mogelijk wel in verband
met de vroeger door Jhr. Mr. Victor de Stuers
geopperde onderstelling, die er de hand van
Esaias Uoursse in meende te herkennen, van
welke meening men bij nadere kennismaking met
diens weinige bekende werk terug is gekomen.
Bij andere gegevens voegde zich nog de aan
wezigheid van een authentieke de Iloogh in de het
vorig jaar verkochte collectie Adrian Hope, die
op gelijk formaat hetzelfde interieur voorstelde
meer van links gezien en niet hetzelfde door
kijkje.
Hoewel copist^n hier niet zeer talrijk zijn, ware
het zeker niet ongowenscht wanneer dit evenals b.v.
te Londen slechts op bepaalde dagen geoorloofd was.
Nu kan men goms weken lang sommige schil
derijen niet of slechts onvoldoende zien.
Een reusachtige Hondecoeter, die thans in de
westelijke Paviljoenzaal gecopieerd wordt, ver
duistert geheel de Hertenjacht van Roelant Savery,
dat we zeker wel het meesterstuk van dezen
wonderlijken fantast kunnen noemen en belet
bijna het lang niet verwerpelijke landschap van
Esaias v. d. Velde te zien. ?
Dit moge voor stadgenooten hinderlijk zijn
tegenover vreemdelingen zijn dergelijke toestan
den minder goed te verantwoorden, vooral als
men aanneemt, dat dergelijk eopieeren slechts
zelden tot studie dient.
Verder is de Museum-collectie dezer dagen
nog verrijkt met een stuk, dat aan Frans Hals
wordt toegeschreven.
liet doek, ongeveer van denzelfden omvang als
bet tegenover geplaatste portret van hemzelf en
zijne vrouw, stelt voor jongens, die een troep
wegtrekkende soldaten na j ouwen.
Het is eenigszins tooneelmatig van opzet, meer
opvallend dan schoon van compositie, en sommige
deelen meer dan gewoonlijk doorschilderd en van
een kleurig palet, dat zeker aan niemand sterker
dan aan Hals herinnert.
Al moge het niet tot de beste uitingen behooren
van dezen meester, die in zijn ongeëvenaard
spontane kunst van een latere periode zoo iets
nog zooveel mooier en minder theatraal wist te
bereiken, het is een goede aanwinst voor ons
Museum en waar de kans en de middelen om
enkel meesterstukken te verwerven geriag zijn,
mogen we een dergelijke representatie, die ons
Hals van een hier te weinig bekenden kant doet
zien, zeker op prijs stellen.
De firma Van Wisselingh & (!o. opende
Maandag een smaakvol gearrangeerde expositie
van werk van Ricketts en Shannon.
Bij de firma Van Gogh is dezer dagen te ver
wachten een tentoonstelling van teekeningen van
de XVIIe eeuwsche Hollaiïdsche schilderschool,
waaronder Rembrandt, lluysdael, Cuyp, van (loven
en Ostade.
Later volgt eene van Vlaamsche, Duitsche,
Italiaansche en Fransche teekeningen.
l. W. v. D.
Bij de heeren Preyer & Cie., locaal »Pictura"
Wol venstraat 19, is geëxposeerd een schilderij
van Louis Apol, «Beukenlaan".
Onze
door J. II. o K Kiii"vi'T.
Ongeveer twintig jaar geleden begon men in
ons land ernstig te denken en te praten over
kunst-industrie.
Kn toen er een wil was geboren om die oude
zaak in een nieuwen en frisscheren vorm te
doen herleven en de vruchten van haar beoefe
ning te genieten, toen werd er ook een weg ge
vonden, geschikt, om met vertrouwen op een
goede uitkomst in te slaan.
Het was geen toaagstuk. Want door de ervaring
elders opgedaan, was die weg al ten deele ge
ffend en ovör een heele lengte te overzien.
En goedsmoeds dus zijn we dien opgewandeld
al die jaren lang.
Nu twintig jaar is nog niet veel, en zóó
hard loopen we niet, of we zouden 't zonder
moeite nog een heelen tijd zoo kunnen volhouden.
Maar, al voortgaande, zijn wij gekomen aan een
kruispunt. En van deze gelegenheid willen we
gebruik maken om eens even om te zien, en ook
eens rond te zien. Om te kijken naar den weg
dien wij hebben afgelegd, en rond te kijken om
ons te orienteeron, wnar we zijn en waar we nu
verder heen willen.
Het is een kruispunt, wat alle anderen, die
eenzelfden weg volgden, bereikt hebben.
Ook in het buitenland. En overal wordt groote
raad gehouden.
Want dit kruispunt blijkt tevens een keerpunt
te wezen: de gidsen, die ons tot dusver hebben
geleid, achten hun taak volbracht en laten ons
voorloopig zonder verdere leiding staan ; dat wil
zeggen :
De Iristor i sche kunststijlen hebben afgedaan, en
laten ons aan onszelf over.
Wat geen kwaad kan als we nu zelf maar
wat zijn, of in al dien tijd wat zijn geworden.
Alvorens dit te onderzoeken, schijnt het niet
overbodig in herinnering te brengen, dat de ver
schillende historische stijlrichtingen in decoratieve
kunst en kunstnijverheid ontstaan zijn gedeeltelijk
uit 's menschen zucht naar afwisseling, die in
het klein tot Mode, en in grooter tijd
perken tot een nieuwen kunststijl leidt, en die
overigens liet gevolg zijn van allerlei onafwijsbare
beschavingstoestanden, waaraan de mensehen in
hot algemeen, zoowel als de kunstambachtslui in
het bizonder al heel weinig kunnen veranderen^
Haast alle vorige eeuwen bobben een eigen
kunststijl gekend, en ook in do negentiende eeuw
heeft men op andere wijze dan vroeger gedacht
en gewerkt.
Onze kleinkinderen, die wat verder dan wij
van onzon tijd afstaan, en dezen dus beter kunnen
beoordeelen, zullen er zich niet door laten beet
nemen, dat men vóór twintig jaren up l
enaissaucemanier en later in den geest der Fransche
Lodewijken werkte: trots alle nabootsing zullen z^
er duidelijk een gemeenschappelijke n familietrek
eigen aan de tweede helft vaa de 10de eeuw,
n zien.
In de kunst van Europa trouwens, is dit geen
nieuw verschijnsel.
Al in de 15de en 16de eeuwen, toen in Itali
de kunst der Renaissance bloeide, bedoelde men
meerendeels de antieke vormen uit den Romein
schen tijd na te bootsen, en tijdens de Fransche
Republiek en het eerste Keizerrijk had men in
derdaad zich voorgenomen om het artistieke
oudRome te doen herleven. Het nakroost daarentegen
merkt veel meer het onderscheid dan de gelij
kenis op en heeft er geen Romeinsch, maar
Renaissance en Empire-styl in gezien.
In denzelfden geest (dusgaatJuliusLessing
voort, aan wiens lezenswaardig artikel in het
Tijdschrift »für bildende Kunst", in hoofdzaak,
deze overbekende doch goed geschreven opmer
kingen over stijlen ontleend zijn) in denzelfden
geest heeft de Romantische richting in het begin
van onze eeuw een wedergeboorte beproefd van
de Middeleeuwsche kunst en aan dien kerkelijken
geest van onze dagen danken wij zoo goed als
alle nieuwe kerken in middeleeuwschen stijl.
In Duitschland greep de beweging, die tot den
wederopbouw van het Duitsche Rijk geleid heeft,
naar de kunstvormen uit den tijd der Hervorming(
en in allen ernst heeft men gemeend in de
Duitsche renaissance een echt nationalen stijl
gevonden te hebben, waaraan men op den duur
zou kunnen vasthouden iets dergelijks als de
meening, door velen ook bij ons in Nederland
gekoesterd, dat wij niet beter kunnen doen dan
de traditiën van onze oud-Hollandsche Vroeg- of
Laat-Renaissance voort te zetten.
Ja, als de Wereld maar tevreden was zonder
voortdurende verandering, en als men zich maar
barrikadeeren kon tegen den invloed van zijn
naburen! Maar ook zonder spoorwegen zijn
indertijd de Italiaansche Renaissance over de Alpen
en het Rocaille over den Rhijn gekomen en thans
helpen al de zon in de camera des fotografen
en. de bliksem in een draadgeleiding mede, om
indrukken en beelden uit alle vier windstreken,
in minder dan gén tijd, onder ieders bereik te
brengen.
De nabootsing van oudere kunstvormen is dus
niet slechts van onzen tijd, maar in onze dagen
zijn de gevolgen van meer bedenkelijken aard
dan ze vroeger wezen konden.
Als destijds tot in het einde der vorige
eeuw men oude voorbeelden wilde eopieeren,
dan hield men zich voor 't minst aan een be
perkten tijdkring ; en de oude voorbeelden waren
eensdeels minder talrijk en anderdeels werden
ze door eigen handen en naar eigen smaak van
den kunstambachtsman, willekeurig en ook on
willekeurig, niet onbelangrijk soms gewijzigd. In
elke versiering die een leerling van Rafaël naar oud
Romeinsche muurschilderingen copieerde, legde
hij iets van zijn eigen manier van doen, en zoo
ontstond het ornament der Galerijen van het
Vatikaan als een wel degelijk oorspronkelijke
kunstuiting.
Ook vond men voor verreweg de meeste be
hoeften niet altijd geschikte voorbeelden en com
penseerde men maar op zijn eigen
houtjeIn onze dagen daarentegen heeft men zoo'n
onbehoorlijk groote menigte fotografiën te zijner
beschikking, dat de vrije scheppingskracht zoo
goed als verstikt wordt.
En ook de handenarbeid is er nog wel, maar
de machine voert toch het hoogste woord. Als nu
een oude muurschildering gecopiöerd zal worden,
dan krijgt men er de teekening met fotografische
juistheid van en die teekening wordt op duizen
den doeken en andere dingen machinaal
overgedrukt; de honderden arbeiders voor dit werk zijn
slechts onderdeelen der machine.
Met onze moderne fabrieksnijverheid staan wij
voor een geheel gewijzigd bedrijf, maar hebben
er nog geen geschikte kunstvormen voor gevonden.
Hier eigentlijk dus besluit Lessing zijn
klacht zit de wonde plek in de kunstnijver
heid van onze dagen, die zonder een doortasten
de kuur niet kan verwijderd worden: de han
denarbeid gaf ons met vlijt en opoffering een
enkele versiering, juist berekend voor de plaats
waar wij ze vonden daar komt de Machine
en plakt ze bij massa's overal aan vast, ook waar
ze heeleinaal niet aan hooren.
Zoo maakt men schijnbaar wat kostelijks, maar
inderdaad iets onbruikbaars. En of nu die krullen
een bijsmaak van Renaissance of van Rocaille
hebben, doet weinig ter zake. Want in het Be
ginsel ligt de kwaal.
Is thans dus bedenkelijker dan ooit een na
bootsing van oude kunstvormen te achten, te
minder mogen wij er om treuren, dat 's menschen
zucht naar weêr-wat-anders en het beter inzicht
der behoefte, van al die oude schema's rijkelijk
genoeg beginnen te krijgen en dat men op nieuwe
hulpbronnen zint, die aan het kunstambacht van
onzen tijd oorspronkelijke en passender Motieven
kunnen geven.
Aan den straks besproken weg, dien wij sinds
eonige jaren volgen, hebben we van die bronnen
al nu en dan een sprong ontdekt en benuttigd.
En een andermaal kom ik op die vondst terug.