De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 20 januari pagina 5

20 januari 1895 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 917 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Let koor: non dem Domc sc/itcer, met de solo: Ach! die Gattin ist's die theure! (Men denke hier niet aan den echtgenoot die zich met deze woorden beklaagt, dat zijne vrouw te veel voor haar toilet ?uitgeeft). Vooral van die gedeelten af, blijft de belangstelling stijgen en dank zij ook de vertol king van de solisten Jeanne Landré, Z. Bakker, Prans Phl:, J. M. Orelio, enkele dilettanten, het koor waarvan vooral de mannenstemmen vaak zeer goed klonken en het orkest, die aan het werk in zeer veel opzichten recht deden wedervaren, werd deze compositie met veel enthousiasme ont vangen. De componist werd op het orkest geroepen en zeer toegejuicht. Hij bracht zijn dank aan de ver tolkers en aan den lieer Loots, die zulks ten zeerste verdienden. Eene uitgelezen schare vereenigde zich Woensdag avond in den Grooten Schouwburg om naar Vondel's verzen en naar de muziek van Bernard Zweers, voor GysbrecM van Aemstel gecomponeerd, te luisteren. Vroeger heb ik reeds over sommige voorspelen en de drie eerste reien geschreven. Later heeft de heer Zweers ook de reien: Vergun, o Gndt or> zijne bede (lofzangh van ouden Simeon) en Waer weri oprechter tron gecomponeerd, benevens hot orkestrale gedeelte uitgebreid, zoodat nu het geheele werk kon -worden uitgevoerd. Er is deze week zooveel te hooren geweest dat ik mijn bestek ver zou overschrijden indien ik het muzikale gedeelte geheel behandelde. Ik hoop een volgende week op een en ander nader terug te komen, en wil dus nu alleen iets van de uitvoering melden. Een uitgelezen koor waarin men alle bekende solozangeressen opmerkte, droeg de vijf reien voor, en mocht luide toejuichingen verwerven. Er was dan ook zeer veel te genieten. De eerste en tweede rei vooral klonken prach tig. Het ensemble was hier zoo volkomen als men slechts wenschen kan. Ik zou mij wel de bescheiden vraag willen veroorloven of de derde rei: O kersnacht schooner dan de daerjken niet door een iets sneller tempo zou winnen. Er was daar iets zeer mats in den klank, wat ik vooral aan het tempo toeschrijf. Met de laatste rei was aan het koor wel de zwaarste eisch gesteld. De muziek heeft den in druk van de tafereelen zoozeer verhoogd, en de muzikale vertolking, natuurlijk ook die van het orkest was weder van zoo superieur gehalte, dat het niet te verwonderen was dat zoowel de componist Zweers als de heer Kes op enthousiastische wijze gehuldigd werden. De eerste ontving behalve kransen, ook een borst beeld van Vondel ten geschenke van de dames en heeren van het koor. Eene welverdiende en sympathieke hulde die voorzeker ieder met instemming zal begroet hebben, want al bestaat er bij sommigen verschil van opinie omtrent den muzikalen stijl in verband met het tijdperk, dat neemt niet weg, dat de heer Zweers zijn pleit glansrijk gewonnen heeft, getuige de groote indruk die zijne mnziek gemaakt heeft. Men weet uit een vroeger artikel hoe ik over deze muziek denk. Het heeft mij dus verheugd dat bij de eerste uitvoering in het Treurspel die indruk zich zoo krachtig heeft bevestigd. VAN Oneenigheden in den Chat noir." De heer Rodolphe Salis spuwt boven op Montmartre vuur en vlammen van toorn en welspre kendheid. »Een schare afvalligen, beroemd ge worden onder mijn auspiciën, de barden Jouy, Meusy en hun bentgenooten, hebben het onder staan, in de provincie zich aan het overblufte publiek voor te stellen als zangers uit den »Chat noir," en daarmede niet tevreden, hebben deze verachters der waarheid den treurigen moed ge had, in het openbaar aan te kondigen, dat ik in hoogst eigen persoon met mijn troep zou op treden, en natuurlijk hebben de samengestroomde toeschouwers, daar zij betaald hadden, ook mij willen zien, en my dus voor een medeplichtige in dit bedrog aangezien. Maar niet alleen ik, ook mijn trouwe artisten Fragerolle, Rivière en anderen zijn de slachtoffers van dit smadelijk bedrijf ge worden; want kan de »Chat noir" toelaten, mijne heeren, dat zij die eens zijn dichters waren, hem aldus in discrediet brengen ? In discrediet brengen is een nog veel te zachtmoedige uitdrukking; want, edele heeren, die mij hoort, verneemt met den noodigen afschuw het volgende: Zij hebben in een kelder te Lyon myn naam als uithangbord misbruikt, en mijn verzen gezongen. In een kel der, waar onreine priesteressen van Vesta een gelen drank rondschonken, dien zij bier noemden. Doorluchte heeren! Gij weet, dat ik, toen ik met mijn troep een rondreis maakte door de pro vincie, alleen in mij waardige schouwspelhuizen m\jn opwachting maakte voor het publiek, en streng den ritus volgde, die heerscht in Montmartre. Maar zij hebben ons vaandel ontwijd en daarom heb ik hen overgeleverd aan den wrekenden Hermandad. Wij zullen zien, of de rechters deze schenning onzerer titels en rechten onge straft zullen laten. Kellners, geeft den heeren te drinken!" Aldus Salis, en gansch Montmartre luistert naar hem. Maar niet met onverdeelde instemming. Sommigen spreken tegen, en groteske, epische steekspelen worden dan gehouden. De meesten van Salis' voormalige schildknapen dragen thans de speer van zijn tegenstanders, ontstemd als zij sinds langen tijd zijn door zijn onverdraaglijke aanmatiging. Ook Willette heeft het met hem te kwaad ; de gratievolle kunstenaar, die in 1885 den gedenksteen heeft beschilderd, met het opschrift: «Wandelaar, sta stil; dit gebouw werd krachtens besluit der Voorzienigheid, onder bescherming van Jules Grévy, toen Freycinet en Allain-Targ archonten waren, Floquet tetrarch en Gragnon chef der beulsknechten, den muzen en der vreugde gewijd, onder de auspiciën van den Zwarten Kater. Wandelaar, wees modern." Het publiek, dat in den twist niet oordeelen wil, is op de hand der muzenzonen en keert zich tegen den impresario. Het weet zeer goed, dat alle reclame, door Salis gemaakt, hem nim mer er boven op zou hebben gebracht, hadden de liederenzangers en de schilders van Montmartre hem niet geholpen, waarbij hij een kasteel met toebehooren, zij alleen hun welverdienden roem hebben gewonnen. Over den invloed der Noordsche litteratuur. In het laatste nummer der Revue des Deux Mondes heeft Jules Lemaitre een merkwaardige studie geplaatst over den invloed der Noordsche litteratuur. Terugkomend op een stelling die hij reeds dikwijls geopperd had in zijn dramatische feuilletons, toont hij aan, dat de algemeene denk beelden, die ten grondslag liggen aan de werken der groote moderne schrijvers van Engeland, Scandinaviëen Rusland, allen oorspronkelijk Fransch zijn, maar dat zij in de buitenlandsche werken iets meer godsdienstigs gekregen hebben, dat de Franschen bekoort en behaagt. Zonder de groote schoonheid dezer Noordsche werken te ontkennen, waarschuwt hij toch de Franschen tegen te groote geestdrift. Hij eindigt met de woorden: »Wie weet of wij niet staan voor een opleving van den Latijnschen geest." Zeer terecht merkt het Journal des Débats hierbij op: De studie van Lemaitre zal ongetwijfeld een storm van tegenspraak verwekken. Alle vragen ten opzichte van het cosmopolitisme en de let terkunde heeft hij gezien, aangeduid en vluchtig behandeld. Het zou wel de moeite waard zijn, eenige der stellingen van Lemaitre te bespreken. Is het b.v. wel juist, te zeggen dat de Franschen het eenige volk zijn, dat altijd geneigd is aan anderen de voorkeur te geven boven zichzelf, terwijl de drama's van Ibsen, dieinDuitschland, om zoo te zeggen, dagelijksehe kost zijn, te Parijs nooit anders gespeeld worden dan met gesloten deuren en voor een vijfhonderd toeschouwers, die altijd dezelfden zijn? Is het juist, onder de vage benaming van Noordech, schrijvers aan te duiden, die zoo geheel van elkander verschillen, als b.v.: Tolstoï, Elliot en Ibsen'! Alsof er in Europa slechts twee richtingen in de litteratuur waren, de «Fransche" en de »vreemde!" Bestaat er niet een hemelschbreed verschil, ligt er geen afgrond tusschen Ibsen en de Fransche schrijvers, zooals Sand en Dumas, en wel dat het ideaal van den eersten altijd is geweest de volmaking van het individu, terwijl de anderen slechts dachten aan het geluk der menschheid ? Dit verschil wordt door Lemaitre slechts in bet voorbijgaan aange stipt, maar zulke vragen kunnen ook niet in eenige regels opgelost worden. Mevr. van Ollefen. Naar wij vernemen, zal mevrouw Van Ollefen terugkeeren tot »het Nederlandsch Tooneel". In den laatsten tijd was deze actrice verbonden aan het gezelschap De la Mar. Cornélis Liégeois. A. s. Maandagavond zal te Amsterdam in de zaal' van het Concertgebouw optreden de Parijsehe solo-violoncellist Liégeois, een van de beste vir tuozen van dezen tijd. Deze kunstenaar is in Nederland niet onbekend. Vroeger was hij als solo-cellist verbonden aan bet Harmonieorkest te Groningen. Vandaar werd hij in dezelfde betrekking bij het orkest van Bilse benoemd. Na korten tijd daar met groot succes werkzaam geweest te zijn, stelde Lamoureux hem als solo cellist aan. In die betrekking en later als lid van het zoo gunstig bekende strijkkwartet van de «sociét nationale de compositeurs Franrais" heeft hij zich te Parijs doen kennen als een kunstenaar en virtuoos van groote begaafdheid. Voor een paar maanden heeft de heer Liégeois te Berlijn en Leipzig als solist zeer groot succes behaald, liet is dus te verwachten dat zijn concerten te Am sterdam en in andere plaatsen van ons land een talrijk publiek zullen trekken. v. M. iiiiiiiMiimiiiiiiliiMMHli i iniiiiiiiiiMMiMiiMMMi i MI n n minimum minimin Bij een bezoek aan het Rijksmuseum merkten we op dat in de Westelijke Paviljoenzaal door oordeelkundige verplaatsing der schotten, de van der Heijden, die vroeger vrij donker hing, thans uitstekend is verlicht, zoodat de precieuse uit voerigheid er van tot haar volle recht komt. Met de v. {l. Meer, indertijd door de vereeniging Rembrandt aangekocht, een mooi vroeg Ruysdaeltje, meerdere stukken gelegateerd of afkom stig uit de collectie Messchaert van Vollenhoven. de in het vorig jaar aangekochte Carel Fabritius, een curieus straatje van I. Vrel (die indertijd door Burger met den Delftschen Vermeer werd verward) en een nieuwe v. d. Keckhout is dit een van de aantrekkelijkste hoekjes van het museum. Het binnenhuis (No. i>S.">) van P. do lloogh in de collectie v. d. Hoop, draagt sedert kort weer een nieuwe aanwijzing, mogelijk wel in verband met de vroeger door Jhr. Mr. Victor de Stuers geopperde onderstelling, die er de hand van Esaias Uoursse in meende te herkennen, van welke meening men bij nadere kennismaking met diens weinige bekende werk terug is gekomen. Bij andere gegevens voegde zich nog de aan wezigheid van een authentieke de Iloogh in de het vorig jaar verkochte collectie Adrian Hope, die op gelijk formaat hetzelfde interieur voorstelde meer van links gezien en niet hetzelfde door kijkje. Hoewel copist^n hier niet zeer talrijk zijn, ware het zeker niet ongowenscht wanneer dit evenals b.v. te Londen slechts op bepaalde dagen geoorloofd was. Nu kan men goms weken lang sommige schil derijen niet of slechts onvoldoende zien. Een reusachtige Hondecoeter, die thans in de westelijke Paviljoenzaal gecopieerd wordt, ver duistert geheel de Hertenjacht van Roelant Savery, dat we zeker wel het meesterstuk van dezen wonderlijken fantast kunnen noemen en belet bijna het lang niet verwerpelijke landschap van Esaias v. d. Velde te zien. ? Dit moge voor stadgenooten hinderlijk zijn tegenover vreemdelingen zijn dergelijke toestan den minder goed te verantwoorden, vooral als men aanneemt, dat dergelijk eopieeren slechts zelden tot studie dient. Verder is de Museum-collectie dezer dagen nog verrijkt met een stuk, dat aan Frans Hals wordt toegeschreven. liet doek, ongeveer van denzelfden omvang als bet tegenover geplaatste portret van hemzelf en zijne vrouw, stelt voor jongens, die een troep wegtrekkende soldaten na j ouwen. Het is eenigszins tooneelmatig van opzet, meer opvallend dan schoon van compositie, en sommige deelen meer dan gewoonlijk doorschilderd en van een kleurig palet, dat zeker aan niemand sterker dan aan Hals herinnert. Al moge het niet tot de beste uitingen behooren van dezen meester, die in zijn ongeëvenaard spontane kunst van een latere periode zoo iets nog zooveel mooier en minder theatraal wist te bereiken, het is een goede aanwinst voor ons Museum en waar de kans en de middelen om enkel meesterstukken te verwerven geriag zijn, mogen we een dergelijke representatie, die ons Hals van een hier te weinig bekenden kant doet zien, zeker op prijs stellen. De firma Van Wisselingh & (!o. opende Maandag een smaakvol gearrangeerde expositie van werk van Ricketts en Shannon. Bij de firma Van Gogh is dezer dagen te ver wachten een tentoonstelling van teekeningen van de XVIIe eeuwsche Hollaiïdsche schilderschool, waaronder Rembrandt, lluysdael, Cuyp, van (loven en Ostade. Later volgt eene van Vlaamsche, Duitsche, Italiaansche en Fransche teekeningen. l. W. v. D. Bij de heeren Preyer & Cie., locaal »Pictura" Wol venstraat 19, is geëxposeerd een schilderij van Louis Apol, «Beukenlaan". Onze door J. II. o K Kiii"vi'T. Ongeveer twintig jaar geleden begon men in ons land ernstig te denken en te praten over kunst-industrie. Kn toen er een wil was geboren om die oude zaak in een nieuwen en frisscheren vorm te doen herleven en de vruchten van haar beoefe ning te genieten, toen werd er ook een weg ge vonden, geschikt, om met vertrouwen op een goede uitkomst in te slaan. Het was geen toaagstuk. Want door de ervaring elders opgedaan, was die weg al ten deele ge ffend en ovör een heele lengte te overzien. En goedsmoeds dus zijn we dien opgewandeld al die jaren lang. Nu twintig jaar is nog niet veel, en zóó hard loopen we niet, of we zouden 't zonder moeite nog een heelen tijd zoo kunnen volhouden. Maar, al voortgaande, zijn wij gekomen aan een kruispunt. En van deze gelegenheid willen we gebruik maken om eens even om te zien, en ook eens rond te zien. Om te kijken naar den weg dien wij hebben afgelegd, en rond te kijken om ons te orienteeron, wnar we zijn en waar we nu verder heen willen. Het is een kruispunt, wat alle anderen, die eenzelfden weg volgden, bereikt hebben. Ook in het buitenland. En overal wordt groote raad gehouden. Want dit kruispunt blijkt tevens een keerpunt te wezen: de gidsen, die ons tot dusver hebben geleid, achten hun taak volbracht en laten ons voorloopig zonder verdere leiding staan ; dat wil zeggen : De Iristor i sche kunststijlen hebben afgedaan, en laten ons aan onszelf over. Wat geen kwaad kan als we nu zelf maar wat zijn, of in al dien tijd wat zijn geworden. Alvorens dit te onderzoeken, schijnt het niet overbodig in herinnering te brengen, dat de ver schillende historische stijlrichtingen in decoratieve kunst en kunstnijverheid ontstaan zijn gedeeltelijk uit 's menschen zucht naar afwisseling, die in het klein tot Mode, en in grooter tijd perken tot een nieuwen kunststijl leidt, en die overigens liet gevolg zijn van allerlei onafwijsbare beschavingstoestanden, waaraan de mensehen in hot algemeen, zoowel als de kunstambachtslui in het bizonder al heel weinig kunnen veranderen^ Haast alle vorige eeuwen bobben een eigen kunststijl gekend, en ook in do negentiende eeuw heeft men op andere wijze dan vroeger gedacht en gewerkt. Onze kleinkinderen, die wat verder dan wij van onzon tijd afstaan, en dezen dus beter kunnen beoordeelen, zullen er zich niet door laten beet nemen, dat men vóór twintig jaren up l enaissaucemanier en later in den geest der Fransche Lodewijken werkte: trots alle nabootsing zullen z^ er duidelijk een gemeenschappelijke n familietrek eigen aan de tweede helft vaa de 10de eeuw, n zien. In de kunst van Europa trouwens, is dit geen nieuw verschijnsel. Al in de 15de en 16de eeuwen, toen in Itali de kunst der Renaissance bloeide, bedoelde men meerendeels de antieke vormen uit den Romein schen tijd na te bootsen, en tijdens de Fransche Republiek en het eerste Keizerrijk had men in derdaad zich voorgenomen om het artistieke oudRome te doen herleven. Het nakroost daarentegen merkt veel meer het onderscheid dan de gelij kenis op en heeft er geen Romeinsch, maar Renaissance en Empire-styl in gezien. In denzelfden geest (dusgaatJuliusLessing voort, aan wiens lezenswaardig artikel in het Tijdschrift »für bildende Kunst", in hoofdzaak, deze overbekende doch goed geschreven opmer kingen over stijlen ontleend zijn) in denzelfden geest heeft de Romantische richting in het begin van onze eeuw een wedergeboorte beproefd van de Middeleeuwsche kunst en aan dien kerkelijken geest van onze dagen danken wij zoo goed als alle nieuwe kerken in middeleeuwschen stijl. In Duitschland greep de beweging, die tot den wederopbouw van het Duitsche Rijk geleid heeft, naar de kunstvormen uit den tijd der Hervorming( en in allen ernst heeft men gemeend in de Duitsche renaissance een echt nationalen stijl gevonden te hebben, waaraan men op den duur zou kunnen vasthouden iets dergelijks als de meening, door velen ook bij ons in Nederland gekoesterd, dat wij niet beter kunnen doen dan de traditiën van onze oud-Hollandsche Vroeg- of Laat-Renaissance voort te zetten. Ja, als de Wereld maar tevreden was zonder voortdurende verandering, en als men zich maar barrikadeeren kon tegen den invloed van zijn naburen! Maar ook zonder spoorwegen zijn indertijd de Italiaansche Renaissance over de Alpen en het Rocaille over den Rhijn gekomen en thans helpen al de zon in de camera des fotografen en. de bliksem in een draadgeleiding mede, om indrukken en beelden uit alle vier windstreken, in minder dan gén tijd, onder ieders bereik te brengen. De nabootsing van oudere kunstvormen is dus niet slechts van onzen tijd, maar in onze dagen zijn de gevolgen van meer bedenkelijken aard dan ze vroeger wezen konden. Als destijds tot in het einde der vorige eeuw men oude voorbeelden wilde eopieeren, dan hield men zich voor 't minst aan een be perkten tijdkring ; en de oude voorbeelden waren eensdeels minder talrijk en anderdeels werden ze door eigen handen en naar eigen smaak van den kunstambachtsman, willekeurig en ook on willekeurig, niet onbelangrijk soms gewijzigd. In elke versiering die een leerling van Rafaël naar oud Romeinsche muurschilderingen copieerde, legde hij iets van zijn eigen manier van doen, en zoo ontstond het ornament der Galerijen van het Vatikaan als een wel degelijk oorspronkelijke kunstuiting. Ook vond men voor verreweg de meeste be hoeften niet altijd geschikte voorbeelden en com penseerde men maar op zijn eigen houtjeIn onze dagen daarentegen heeft men zoo'n onbehoorlijk groote menigte fotografiën te zijner beschikking, dat de vrije scheppingskracht zoo goed als verstikt wordt. En ook de handenarbeid is er nog wel, maar de machine voert toch het hoogste woord. Als nu een oude muurschildering gecopiöerd zal worden, dan krijgt men er de teekening met fotografische juistheid van en die teekening wordt op duizen den doeken en andere dingen machinaal overgedrukt; de honderden arbeiders voor dit werk zijn slechts onderdeelen der machine. Met onze moderne fabrieksnijverheid staan wij voor een geheel gewijzigd bedrijf, maar hebben er nog geen geschikte kunstvormen voor gevonden. Hier eigentlijk dus besluit Lessing zijn klacht zit de wonde plek in de kunstnijver heid van onze dagen, die zonder een doortasten de kuur niet kan verwijderd worden: de han denarbeid gaf ons met vlijt en opoffering een enkele versiering, juist berekend voor de plaats waar wij ze vonden daar komt de Machine en plakt ze bij massa's overal aan vast, ook waar ze heeleinaal niet aan hooren. Zoo maakt men schijnbaar wat kostelijks, maar inderdaad iets onbruikbaars. En of nu die krullen een bijsmaak van Renaissance of van Rocaille hebben, doet weinig ter zake. Want in het Be ginsel ligt de kwaal. Is thans dus bedenkelijker dan ooit een na bootsing van oude kunstvormen te achten, te minder mogen wij er om treuren, dat 's menschen zucht naar weêr-wat-anders en het beter inzicht der behoefte, van al die oude schema's rijkelijk genoeg beginnen te krijgen en dat men op nieuwe hulpbronnen zint, die aan het kunstambacht van onzen tijd oorspronkelijke en passender Motieven kunnen geven. Aan den straks besproken weg, dien wij sinds eonige jaren volgen, hebben we van die bronnen al nu en dan een sprong ontdekt en benuttigd. En een andermaal kom ik op die vondst terug.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl