Historisch Archief 1877-1940
*?. 918
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Het Centrum 22 en 23 Jan. De pauselijke
Encycliek over de verspreiding des geloofs. Een
bedenkelyke toestand (de Friesche gemeenten).
23 Jan. Een prachtw^rk, door Dr. Schaepman.
(Le Vatican, les Papes et la Civilisation.)
24 Jan. Roma Locuta, I, antwoord aan mr. Z.
en diens schrijven in het Noordordb. Dagblad
over den H. Stoel en de democratie 25 Jan. £/en
ernstig woord, A G. B. over familieloon.
26 Jan. Renegaatswerk (Weerlegging van het
geen het Vaderl-md schreef omtrent P.
Hoensbroech's brochure).
Arnh. Courant 21 Jan. Critiek op
Lohmans rede in de propaganda-club Keuchenius te
Amsterdam.
M i d d e l b. C t. 18 Jan. De naaste toekomst ?
De nieuwe liberale partij. 21 Jan. In hoeverre
de nieuwe liberale partij anti-clericaal moet
blijven.
25 Jan. Over Kuyper's en Lohman's toenadering
en het voortduren der scheiding.
Het Schoolblad. Te veel klassen vior n
onderwijzer, door H. Niemeyer. (De scholen ten
plattenlande) Schoolvergaderingen, door H. W. J.
A. Schook.
De Nederlander 23 Jan. Lohman's ant
woord op Kuyper's woord van verzoening.
De T ij d. 21 Jan. Een beginsel! Over de
Fransche presidentsverkiezing
22 Jan. Dr. Kuyper weer aan 't woord.
23 Jan. Het maatschappelijk vraagstuk der
woning V.
Het Nieuws v. d. Dag. 21 Jan. Een stoet
op het feestterrein Lombok-Batavia, door de
Meerulaer. De aandacht gevestigd op de gesneu
velden en hun nagelaten betrekkingen.
23 Jan. Watervoorziening in de stelling Am
sterdam. Naar aanleiding der benoeming eener
commissie van advies voor deze kwestie, door Ares.
24 Jan. De positie van zee-officieren buiten
het Corps, door Mc Leod.
De Telegraaf. 21 Jan. Duur en onrijp ooft ?
door Dr. Alberts. Over tuberculose.
N. R o 11 er d. C r t. 20 Jan. Graanrechten (Slot)
Het Vaderland. 20/21 Jan. Een plei
dooi tegen de wetsontwerpen betreffende
Opsterland en Weststellingwerf.
Haagsche Dagblad. 18 Jan. Tot hoe ver?
Over de kwestie Reens.
20,21 Jan. Het ontslag van den heer
CasimirPerier. Een beschouwing daaromtrent, door
Rochussen.
Reorganisatie der Maatschappij van Weldadig
heid, door W. Huender, directeur der Maatschappy.
Een verdediging van zijn voorstel.
22 Jan. Wat nood doet. Bepleiting van wijzi
ging der gemeentewet, met betrekking tot de
belastingen, vóór kiewechthervorming.
De Nederlander (Wkbl.) 19 Jan. Geen
schijn van bewijs. Een pleidooi tegen de wets
ontwerpen betreffende Opsterland en Weststelling
werf.
tliiiiiiinmiiiiiiMiiii
IIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIllIlltllllllllllllNIIIIIIIII
Kroniek.
Een correspondent schrijft mij:
»Gij zijt vermoedelijk niet de eenige die
Vondel's Samson van Bouwmeester zou willen zien,
maar zeker de eenige die aan de mogelijkheid
daarvan gelooft. In den loop der jaren heb ik het
voorrecht gehad verschillende tooneel-exploitaties
van nabij gade te slaan en kan u zonder overdrij
ving verzekeren dat X en IJ [hier noemt mijn
correspondent de namen van een paar spullebazen
zonder een schaduw van bezorgdheid voor het ge
halte hunner artistieke verrichtingen mits de gel
delijke opbrengst eenigszins behoorlijk is]
consciencieuse tooneeldirecteuren zijn vergeleken bij het
bestuur van het Nederlandsen Tooneei. De bijzon
derheden die men daar iederen dag van hoort, ge
lijken op even zooveel anecdotes. De Raad van Be
heer die al niet bij machte zou zijn een enkelvoudige
exploitatie te besturen, past sinds eenige maanden
de doublure a outrance toe. Op denzelfden avond
dat men hier of in den Haag La tille delloland
Bpeelt, worden elders Les Bourgeois de
PontArcey gegeven. Aangezien iedere nieuwe doublure
een nieuwe groepeering meebrengt, kan ieder
stuk slechts scènes-gewijze voor zoover de be
trokken personen in stad zijn, gerepeteerd worden.
Van datzelfde Pont-Arcey b.v. is de kleinste helft
ongerepeteerd gebleven, waardoor dan ook bij de
première de anders zoo stipte Clous in den loop
van het laatste bedrijf uit zijn kleedkamer ge
haald moest worden, terwijl mevrouw Bronclgeost
en Henri de Vries den ledigen tijd met fiousen,
met geïmproviseerde praatjes over het hangende
geval aanvullen. Ge begrijpt dat zulke om
standigheden voor uw plannen al bijzonder on
gunstig zijn.''
Ei, ei zoo dacht ik na lezing van den
brief waarvan ik dit belangrijke fragment hier
voor eene onverdiende vergetelheid bewaar
ei, ei: zoo komen de stukjes aan het licht. Dat
zijn van die bijzonderheden waarvan de goede
lobbessen die in de komedie zitten, het publiek
wil ik zeggen, geen idee hebben. Heer, Heer,
wat zullen De Vries en mevrouw Brondgeest op
heete kolen hebben gezeten toen ze merkten
dat Clous niet bij de hand was: »De anders zoo
stipte Clous", zooals de briefschrijver hem te
recht aanduidt. Wordt er inderdaad aan het
eerste tooneel des lands zoo gesloomeduikeld
(weder een technische term voor het algemeen
begrip van knoeien) dan is de kans gering dat
men den tijd en de moeite zal willen besteden,
door de studie van een treurspel van Vondel
noodzakelijk gevorderd. Echter ben ik, die nu
voor het eerst in mijn leven van zulke ontnuch
terende zaken verneem, in mijn misschien al te
goed geloof nog niet geheel terneergeslagen. Hoe,
er zn'n dichters in meergemelde directie aan
wezig ! Ja, men treft ze in soorten aan, de dra
matische en de epische. Op hen, op de verte
genwoordigers van beide genres, beroep ik mij.
De heer Schimmel want waarom zou ik aar
zelen namen te noemen welke op ieders tong
dansen heeft in een zijner romans zijnen held
deze rfflexie in den mond gelegd : dat het be
ter is eervol te sneven dan eerloos te leven De
heer Fiore della Neve schreef eenmaal in een
epos:
Men rekent ia dit vrije ondermaanschc
Elkandreüna, niet \vat de lei bevat
AYaarop de eventiH'nseh zijn levs'n bnekstaaft,
Maur allermeest d'iiiteiitie va-i d; grill'i;!.
Het do3! slaat ali.oos hooier dan liet slagen ....
Wij nu zouden wenschen dat de hier geciteerde
schrijvers, tevens bestuursleden van het groote
tooneelgezelschap, in praktijk brachten de inzich
ten welke zij beleden in oogenblikken van hooger
geestesleven. Min is rijp voor het dolhuis of men
ig er niet rijp voor. Mijn correspondent die,
overigens in de taal van een giintlem m, van beide
mogelijkheden bij mij de eerste insinueert, ver
dient eene terechtwijzing. Eu welke kan men hem
bereiden tot zijne grootere mortih'catie, dan eene
die in de feiten spreekt? Het Nederl tn'isch Tuonecl
dan, lite de feiten spreken : een bestraffing van
vijanden en betweters, een voldoening van vrien
den en raadgevers. &t»is0n, bovendien, kan zeer
wel met een blijspel van Schönthan gedoubleerd.
Verleden Zaterdag is voor de eerste maal in
het Parijscue theater de l'Odécn gegeven het
nieuwe drama van Fram;ois Coppée Pour la
Couronne. Wij hebben tevergeefs uitgezien naar
de brochure welke een of twee dagen voor de
opvoering verschenen is. Een bespreking van
het stuk zullen wij tot een volgenden keer moeten
verschuiven. Aan bijzonderheden uit de geschie
denis van het werk, een treurspel in vijf be
drijven en in verzen, wordt vermeld dat Pour
la Couronne reeds meer dan acht jaar oud is en
eerst bestemd was voor de Comédie Franeaise,
welker comitéde lecture het eenstemmig had
aangenomen. De reden waarom het niet gespeeld
is, wordt verschillend bericht. Het onderwerp
zou te groote overeenkomst hebben met dat van
een nieuw werk van Iljnri de Bjrnier, dat nu
weldra door de Comédie Franeaise zal worden
gegeven. Het onderwerp een vader gedood
door zijn zoon zou het voorzichtige bestuur
van de Comédie, volgens een an lere lezing,
hebben afgeschrikt. De hoofdrollen worden ge
speeld door Mme Tassandier en Albert Lambert,
dezelfde artisten die de hoofdrollen van Severo
Torelli hebben gecreëerd.
I/umi' eomiuf uu cit-1 limpide,
Elle vient d'avoir (|iiinze ans.
YoSez vi'i's l\Mit';int eandidr,
l'urs papilljns blinies.
11 naarde rin^éime
Et lui fait Iraiss-r les yeux.
Volr/ vers la \i<:rü'c mue,
])<iux p;ij)illiins bleus.
]1 ivnd la lilU' aiuomvus».
Kt lui ravit sou trés'ir.
Vuk-x vers l'aaiante heureuse,
lii/aux pajiiUotis d'or.
Muis il part. Au CIIMII' blesséV,
Elle plcmv lous les su;r0.
Yulez vers la délaissée,
Lo:ir is papillous noirs.
Voor de vrienden van Coppeo's gedichten deze
proeve van een serenade uit het nieuwe drama.
Zij die het jongste werk van Ibsen in Amster
dam hebben gezien, en in het bijzonder die de
recensie er van gelezen bobben in dit weekblad,
zullen belangstellen in de volgende algeineene
karakteristiek van den schrijver die ik ontleen
aan het Duitsche weekschril't Die h/cue Zc-i', het
wetenschappelijke orgaan der sociaaldemokratische
partij.
Waar in de ondoorzochte afgronden van het
menschelijk zieleleven de duisternis het diepste
treft, speurt en vindt Hendrik Ibsen den
ernstigen inhoud van zijne groote kunst. Voorbij, zoo
schijnt het, de tijd, toen hij in ontoombaren
waarheidsdrang den hoofilvertooners der veinzende
maatschappelijke komedie de mom van het gelaat
en de toga van d i schouders rukte en hen in
hunne armzalige, ontkleeile menschelijkheid prijs
gaf aan de meedogenlooze oogen van hunne
tijdgenooten. Voorbij ook de strij l tegen de onwaar
heid in onze wereld en voorbij ook de haat
aan lang geleden ter aarde bestelde waarheden.
In de verte ligt de lu'de werkelijkheid, en maar
zwak als een ver en onduidelijk geruisch dringt
de toon van de laatste, wegstervende golven van
het strijdend gewoel in het oor van den dichter,
die deze wereld voor altijd heeft verlaten.
Zóó, als de nimmer rustende geest een pro
bleem verlaat dat in al zijn uitgestrektheid
is doorvorscht, om in nieuwe vragen zijne krach
ten en het genot van zijn krachten te beproeven.
Altoos diep T verliest zich de mokkende grijs
aard in zijne eenzaamheid, en, als ware hij aan
getast door een duivelsmacht, welke uit het don
ker voortkomt, staren de groote oogen in het
beneden van menschelijken waanzin , waar de
misdadige lusten kronkelen en na het volvoerde
misdrijf de schrikkelijke angst gebaard wordt,
die met zweepen slaat van wroeging. De groote
Ilamletvrees. De vrees voor de de menschelijke
verantwoordelijkheid. . . .''
D. H. V. D. G.
Pour la Coiiromie,
Coppée is op het oogenblik Frankrijk's meest
populaire dichter en schrijver. Bij de begrafenis
van Francis Magnard, den man die zich tot graf
schrift had gekozen: Hier rust die nooit gerust
heeft," sprak een oude dame Paul Bourget aan,
en vroeg hem, haar Coppée te wijzen. Zulk een
belangstelling te wekken met slechte romans en
groteske melodrama's, zegt Bourget, is altijd ge
beurd, gebeurt nog heden en zal blijven gebeuren ;
maar met goede verzen, die (iautier en Banville
mooi voadjn, dat is een raadsel. Van dit raadsel
geeft hij de verklaring. Het is daaruit, dat wij
enkele aanhalingen doen, alvorens een en ander
te vertellen van Pour la- Couronne, dat in het
Odéon, het huis waarvan Sainte-Beuve zegt :
//Sous des piliers tournants de la vague demeure"
zijn première beleefde.
Na de heilige drieëenheid Hugo, Lamartine,
Musset, zegt Bourget, zijn er dichters geweest met
een breedere h riek dan Coppój, Lecomte de
Lisle bijvoorbeeld; anderen van een lijner en
interser gevoeligheid, Sully Prudhomme; anderen
die meer hartstocht en meer raffinement, meer
verbeelding en meer vernuft hadden. Maar Coppée
is de eenige die is complètemeut, exclusivement,
irréductiblemeut Francais". lu de eerste plaats
omdat zijn visioenen allen thuis hooreii in het
volksleven. Hij is Ie poète des simples". In de
tweede plaats door de eigenschappen van zijn kunst
zelf: de volmaaktheid van uitvoering. Dan heeft
niemand als hij zoo in het Fransclie gevoelsleven
gevonden den Gallisch-llomemschen ondergrond
(souche). En hier zegt Bourget eenige zinnen over
het Fransche volkskarakter, die wij iu hun geheel
overnemen:
//Het werk van Coppéj onderscheidt zich door
een ik geloof wel eenige samensmelting van scep
ticisme en naïveteit, van ironie en gemoedsbewe
ging, vaa tegenstribbelend ouafhankelijkheidsgevoel
eu bureaucratische gedweeheid. De ironie richt zich
gaarne op de grooten der aarde; op hun aanmati
ging en hun ijdelheid, en toeh is de dichter, de
vriend der nederige, kleine lieden, geen revolutio
nair. Meer nog dan de rijken en de machtigen
heeft hij een afkeer van de agitators en de dema
gogen. Hij laat zich niet inpakken door de
weidsche ollicieele pleclitigheid, en toch is een der
grondtrekken van zijn karakter zijn zin voor orde
en hiërarchie, evenals hij, in den grond toegefelijk
voor, zelf soms niet geheel vrij van galante afdwa
lingen, met onwrikbare trouw zicii blijft hechten
aan do huiselijke deugden, aan den dienst van het
gezin eu du daaraan verbonden plichten. Even vij
andig gezind jegens de fanatieke devotie als tegen liet
fanatieke ongeloof, zou hij tot devies nemen het
roote misschien" van llnbelais, hai hij niet in
een hoekje van zijn hart een onuitroeibaar stuk
christendom zitten Hij heeft te respectabele
meusc'-ieu met dit geloof zien leven en sterven, om
te kunnen gelooven, dat zooveel menschelijke in
spanning zou teren op niets. Let wel: het is de
lionuête homme" van de zeventiende eeuw, die
onder zijn moderne vermomming komt uitkijken;
de man van het juiste oordeel, het voorzichtig
woord, de brave en vernuftige man, de vijand van
buitensporiajheid, de geboren vriend van maat hou
den, liet ideaal van een humaan on sociabel mensch.
Gelijk de Grieksche beeldhouwers hun Canon van
schoonheid hadden, het type waarnaar zij h nu
lichaam modelleeren, zoo heeft het Latijuscho ka
rakter schijnt h-'.t, een Canon van voelen, dat op
allen toepasselijk is. Hierdoor onderscheidt het
zich ten eenenmale vaii den Angel-Sakser of
den Duiischer: hierin ligt het verschil tussehen
oen Sliakespere en een Molière, een Goethc eu een
Victor Hugo. De sterke gevoelsafdwalingeii bij
den schrijver der Sni//>''/« en van llamkt en bij
dien van de WiiMr^ffiiii'lni'liiiJ'U'n wekken onzen
onovcrwimielijken afkeer. '
Om tot Coppée terug te koeren. Ten slotte,
zegt Bourget, hebben wij van do Latijnen behalve
onx.en zin voor maat houden, ons gevoel van
iiKiuschelijklieid en onzen eerbied, een vooroordeel
bijna, voor de bureaucratie, ceu zekeren trok naar
heldendaden geërfd, die maakt dat de natie van de
gezeten burgers, de bourgeois-natic, tegelijk was
eu is de krijgshaftigste ter wereld. Pas dat toe
op de letterkunde, en gij verklaart onze voorliefde
voor het drama, de tragedie : art d'cxaltatiou et.
d'éloquence, d'entliousiasme et d'analyse, de p lésic
volontiers déoorative et cepeiidaut aergique, male
et, directe."
Wel een weinig als een hinkend paard komt de
mededeeling ac'.teraau, dat l'rim- li CoufOiiiic acht
jaar lang iu portefeuille heeft gelegen, on pour
acquit de conscicnce vertelt Bourget ook nog, dat
bij de premiere van L" /V/w/// een der jongeren
heeft gezegd : //Het is niet te berekenen welk een
kwaad het succes van dat kereltje aan de jongeren
heeft gedaan;'' maar hij blijft Coppée bewon
deren ,/absolumeiit."
PU/II' In ('iitir-niii'! heeft een buiteugewo >n gunstig
onthaal gevonden. De schouwburg is n en al
opgetecrenlieid geweest. Ziehier den korten inhoud :
Tegen het einde der vijftiende eeuw bestaat, in
den lialkan een ideëel koninkrijk, de voorpost van
het, christendom tegen de Turken. De grens wordt
bewaakt door Michel Brancomir, geholpen door
zijn zoon ('onstautin. Brancomir, on meer nog
zijn tweede vrouw, Bazilide, heeft een verterende
eerzucht. De oude koning is juist gestorven, en
.liraiicomir hoopt, te worden gekozen. Wan
neer dus de bisschop Etieime de uiverkoreue des
volks is, ontvangen hem de echtgeuooten met
mokkende harten, eu een spion van den sultau
maakt daarvan gebruik, om eerst de vrouw, daarna
ook den man landverraad te doen plegen. Maar
Militza, een slavin door Coustantin op de Turken
buit gemaakt, en uit medelijden door hem tot zijn
dienares gemaakt, herkent in den voorgewonden
minnezanger een muzelmanschen legeraanvoerder.
Zij brengt Constantin op de hoogte, en achter een
draperie verborgen is deze getuige van het verraad
zijns vaders. Tot zoover de eerste en tweede
akte. Het derde bedrijf, door de critici der groote
Parijsche bladen bijzonder geroemd, speelt op het
bergplateau, daar waar de brandstapel zich bevindt,
die bij de nadering der Turken het waarschuwend
vuur hoogop zal doeu schijnen. Michel neemt de
wacht in: de Turken zullen komen, en het hout
zal niet opvlammen. Maar ook Constantin verschijnt.
Een tooneel, van dikwijls Corneillaansche
grootschheid en taal, zegt Fouquier, tussehen vader en
zoon speelt, zich af, waarin de zoon, om zijn vader
land te redden, zijn vader doodt. Constantin zoekt
dan den dood in 's vijands vuur, maar blijft, steeds
gespaard. Na een nederlaag schelden de soldaten
hem een verrader, en klagen hem aan bij den
bisschop-koning, klacht die door het bezegeld ver
raad des vaders, dat Bizilide thans als dat van
den zoon uitspeelt, aanmerkelijk wor.lt verzwaard,
Constautin kan niet spreken, eu wordt veroordeeld,
aan het voor zijn vader opgericht standbeeld gebon
den den schimp des volks te dragen. Dan verschijnt
Militza, dje alles weet: zij doorsteekt eerst hem,
daarna zichzelf. Rideau. Ook de vijfde akte noemt
Fouquier een van heel buitengewone tragische
kracht. Wat de overigen betreft, voegt hij erbij,
begrijp ik wel, dat, den dichter misschien zal wor
den verweten, dat hij zoowel in d; insceueering
als in de woordan zich niet heeft vrijgehouden
van al te gemakkelijke effecten, waarin herinne
ringen aan de romantiek worden teruggevonden.
Verliefden bieden hun hart aan in een bloemruiker,
onschuldigen roepen de sterren tot hun getuigen,
schuldigen spreken van het braveeren van de hel.
Maar onmiddellijk neemt hij tegen dergelijke aan
merkingen de verdediging van den dichter op.
Tot besluit, willen wij de karakteristiek over
schrijven, die Jules Lemaitre geeft van Pour In
Coitrt'inie: Een eenvoudig, hevig en prachtig drama;
een sobere, ono iderbrokcn handeling; ecu wonder
lijk knap;)o vorm, en iu de voornaamste
oogenblikkeu van ecu breede mooiheid, energiek en
warm van toon. Het meesterschap is groot er, in
alle opzichten, dan in S.'tcrv Ton-lli. Eu vau het
begin tot het einde gaat een machtige adem door
liet werk, een diepgegroude oprechtheid, die
on wederstaal! baar pakt."
HIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIMIII11IIIIIIIIIIII1IIIIII11IIIIIIIIIM1IIIIIIIIIIIEIIIIIIIIU
Mnziblt ia il i Hooltaü.
Waer wert oprechter trou was de laatste rei
die het voortreffelijke koor zong, in de
Gijsbrechtopvoering heenstaande orn Badeloch, die hare twee
kinderen tegen zich hield aangedrukt en met
gesloten oogen den zang aanboorde.
Daar gevoelde ik vooral iets voor het bezwaar
van het optreden van het koor op bet tooneel.
Voor mij zou de indruk nog grooter geweest zijn
wanneer niet Gijsbrecht's vertrek zich gevuld
had met een zeventigtal Burghzaten.
Een proscenium schijnt mij altijd nog het ideaal
toe (niet voor alle reien, doch voor reien zooals deze)
doch daar zijn onze schouwburgen nu eenmaal
niet op ingericht.
Deze rei is oen der allerschoonste, zoo niet
j de schoonste. De sobere expressie onlanks
j de vaak moeielijke modulatiën door dat geheele
1 koor gehandhaafd, geeft het zoo ernstige karakter
van deze heerlijke rei op trefénde wijze weer.
Dit nummer heeft wat de uitvoering betreft,
grootere practischc bezwaren dan de vorige.
Van af de woorden : JJaur zoo i-e tief'iir viel,
waar het koor van G in Es overgaat, komen
eenige modulatiën voor die groote gevaren met
zich brengen, niet zoozeer de eerste die ons weer
van Es naar C brengt, als wel later bij het zeer
schoone gedeelte: >L)oor ili'.'.e liefde tmu't <Ie
tortelitiitf, tjewhrnrt vnti hner b:iinintle toTtr.t'\ wan
neer het koor zingt : »iij jammert op rle </<>rre
rauck van eenen boom eeid ooij! eau -icorttl."
Muzikaal gedacht is dit koor in hooge mate en
voorzeker is dit gedeelte na het meer bewegelijke:
??Geen witer blmcltt d't vuur'1' een der meest
aangrijpende momenten.
Er is iets monumentaals in deze rei hoewel
de componist niet geschroomd beeft het zuiver
menschelijke op den voorgrond te stellen. Geen
andere rei van Vondel's Gijsbrecht toch doet
zulk een sterk beroep op bet menschelijk hart.
De Kei van Gozewijn en Klarisseu waarin
door de nonnen hot lied van Ouden Simeon wordt
j gezongen, is wat den zang betreft, geheel in
den ouden stijl gehouden. De componist beeft
de declamatie (die hier eigenaardige bezwaren
heeft) volkomen tot haar recht gebracht door de
veranderingen van rhythmus.
De dalende figuren in bet orkest in de maten
voor- en tusschenspol, klonken mij alsof zij buiten
dit lied stonden, wat kleur en karakter betreft,
d. w. z. wat modern tegenover den zang.
l liet vijfde voorspel bre'.gt op schoone wij^.e
den hoorder in de stemming van de laatste acte.
Het hoofdmotief van dit werk verschijnt er weer,
voorafgegaan door het motief van den Engel,
welk motief dit geheele voorspel beheerscht. Bij
de verschijning van den Engel en aan hot slot
heeft men nog korte fragmenten voor orkest, waarin
verschillende thema's worden gehoord of aange
duid o. a. aan het slot wordt als het ware de
voorspelling in Badeloch's droom ook in tonen
bevestigd.
Men gelieve deze korte beschouwing vast te
: knoopen aan hetgeen ik vroeger over de vorige
fragmenten geschreven heb.
Ik zeide toen ongeveer dat hoewel deze
mu. ziek in de concertzaal een zeer schoonen indruk