Historisch Archief 1877-1940
No. 918
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
vrome toewy'ding haar helpt. Links de hooge
figuur van den Patriarch en meer naar voren een
die voorlag uit de Schrift. Rechts vrouwen en
mannen in houdingen van smart.
Een compositie van grandiooze lynopzet, waarin
de actie en uitdrukking met groote meesterschap
is weergegeven. Uit den sty'l en sommige figuren
zou men afleiden, dat het omstreeks denzelfden
t\jd ontstond, als de bekende Honderd
guldensprent. Verder een landschapje met de rietpen
geteekend, zooals wij dergelijke op vele van zijne
etsen aantreffen.
Van Ruysdael een zestal teekeningen, waar
onder een importante voorstellende de Abdij te
Egmont als ruïne.
Hierin heeft hij gebruik gemaakt van een pro
cédé, dat in dien ty'd door de meeste schilders
gebezigd werden. Op de zorgvuldig gevolgde
teekening werden, met dunne Oost-Indische inkttinten,
de toonverhoudingen aangegeven, waardoor alles
in de ruimte kwam te staan en ook de compo
sitie in hoofdzaak was vastgesteld.
Vooral in deze zien we hoe nauwgezet hy' de
matuur raadpleegde. Jammer dat het schilderij,
waarin hy deze teekening heeft te pas gebracht,
waarschijnlijk uit zijn laatsten tijd, wel tot zijn
meest beroemde, maar niet tot zyn mooiste werk
behoort. ? Het Kirchhof te Dresden is van een
tragisch sentimentalisme en heeft zeker niet aan
eenheid van compositie gewonnen door het ge
bruik maken van drie verschillende motieven,
waarvan Michel reeds de teekeningen van die
van den voor- en middelgrond noemde, n. 1. de
eerste in de collectie His la Salie in het Louvre
en die van de graftomben in Teyler's. De hier
geëxposeerde vormt den achtergrond en is het
derde nog onbekende document. Van de overige
zy'n een driinlandschap uitvoerig en serieus en
een paar mooi genoteerde bladen uit een schets
boek de belangrijkste.
Van Hobbema een boomstudie die in zijn be
vallige contour en goed geëquilibreerde houding
mooi het kader vult.
Het is zeer te betreuren dat in het Prenten
kabinet niets van diens werk voorhanden is en
niet alleen ter completeering maar ook als een
mooi staaltje ware het daar zeker gewenscht.
Bovendien kunnen dergelijke werken, waarin
men de hand zoo geheel kan volgen in verband
met schilderyen een goede bron voor
vergelyking zy'n.
Het ware te wenschen dat er van onze groote
landschapschilders eene betere reprensentatie te
vinden ware, want ook van Ruysdael bevat deze
Rykscollectie slechts eene teekening.
Van hen die zich om deze hoofdfiguren
groepeeren en hunne voorgangers vinden we teeke
ningen van P. Moly'n, Esaias van de Velde, van
Goyen, Salomon Ruysdael en Everdingen.
Verder van Barend Gaal die dikwerf land
schappen stoffeerde en van de Italiaansche rich
ting Assely'n Breenberg, la Tombe, Swaneveldt,
Genouls en Hackaert. Van meer topografiesch
belang zy'n een teekening in sapverf van Ruys
dael, gezicht op de St. Anthonypoort door Blote
lingh voor zy'n Amstelgezichtjes gegraveerd, een
teekening van het Oude Stadhuis door
Saenredam en werk van Beerstraten.
Van Cuyp een der zeldzame gekleurde teeke
ningen en een paar mooie zeilende schepen. Ook
Potter, Roghman, Doomer, Ph. Konink, J. Cats
en het genre vertegenwoordigd door Jan Steen.
iiiiiiiiiitmmiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
iiiiimiiiiiiimiii
lang de reis duurt, zijn wij kameraads. Kom
mee naar 't buffet. Zoo arm ben ik niet, of
ik kan nog wel een borrel betalen."
»Ik kon niet goed weigeren en te zamen
gingen we naar de kajuit; dat was 't begin
van de onaangenaamheden. Ik deed immers
geen mensch kwaad op het schip? Het
eenige wat ik begeerde was een rustig leven;
ik liet de anderen met vrede, ze konden ook
mij met vrede laten. Minder kan men toch
niet verlangen. En hoor nu eens, dokter,
wat er gebeurde.
»0p weg naar de kajuit, moesten we
voorbij de dames-kajuit, waar juist een
meid uitkomt een leelijk pokdalig wijf
met een kind in haar armen. We liepen
rakelings langs haar, toen ze op eens een
schreeuw geeft, zoo doordringend scherp als
het fluitje van een locomotief, en het kind
bijna vallen laat. Ik schrikte geweldig toen
ik dien gil hoorde, maar ik keerde mij om
en vroeg haar excuus ik deed het voor
komen, alsof ik haar op de teenen getrapt
had. Maar zoodra ik haar bleek gezicht zag
en hoe ze tegen de deur leunde en naar mij
wees, wist ik hoe laat het was.
»Dat is hij! Dat is hij!" riep zij. »Ik
heb hem in 't Gerechtshof gezien. O, pas
toch op, dat hij het kind geen kwaad doet."
»Wie is het ?" vroeg de hofmeester en wel
een dozijn passagiers als uit n mond.
»Het is het is Maloney! Maloney,
de moordenaar o, breng hem weg, breng
hem weg, breng hem weg!"
»Ik herinner mij niet meer wat er toen
gebeurd is. Alles draaide om mij heen; ik
hoorde vloeken en schreeuwen, iemand die
om zijn goed riep en menschen die heen
en weer liepen. Toen ik een beetje tot mij
zelf kwam, voelde ik eeii hand in mijn
mond. Uit hetgeen ik later hoorde, begreep
ik, dat het datzelfde kleine mannetje was
Van de Marineschilders een correcte teekening
van v. d. Capelle, een mooie W. v. d. Velde en
een drietal zeldzame van v. Uden, die herinneren
aan het mooie schilderijtje van Aart v. Hutum,
het gevecht tegen de Spaansche armada en volgens
den bouw der vaartuigen en hunne vlaggen van
een Hollander van den zelfden ty'd van Avercamp,
een genoegelyk naief gekleurd prentje, voorstel
lende een Hollandsch riviergezicht.
J. W. v. D.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Het leven yan een schilder,
(PUVIS DE CHAVANNES).
By' het naderen van den zeventigsten geboor
tedag van Pu vis de Chavannes, heeft de een of
ander, wiens naam onbekend is gebleven, het
denkbeeld geopperd, den meester een feestmaal
aan te bieden, en dadelyk heeft al wat beroemd
is te Pary's, zich daarmede ingenomen verklaard.
Ziedaar plotseling den man, die het rustigste
leven heeft geleid dat een kunstenaar kan leiden,
zonder avonturen of opzienbarende gebeurtenis
sen, die nooit zich vertoont, niet uit eten gaat
dan in zeer intiemen kring, die geen wedrennen
naloopt en maar een dood enkelen keer in den
schouwburg komt, die in de artistensociëteiten
een vreemdeling is en in letterkundige kringen
nimmer werd gezien, die twee-en-veertig jaar en
zes maanden heeft gewoond in een en hetzelfde
atelier, plotseling het voorwerp der luidruch
tige hulde van Ie tout-Paris. Dichters van naam
en zonder naam hebben hun evaporaties in het
feestalbum geschreven; de tafels waren bezet met
een lange rij van autoriteiten, voor een eerzuch
tige om van te watertanden.
Een moeilijke jeugd heeft Puvis de Chavan
nes niet gehad: zy'n vader was ingenieur te Lyon,
en blijkbaar een welgesteld man; op school on
derscheidde hij zich alleen door zijn lengte, wat
misschien de reden was, dat toen de hertog
van Orleans het instituut eenmaal kwam bezoe
ken, ook hij, met de woorden: Encore un bon
lève, monseigneur, un de nos meilleurs lèves",
door den directeur werd aangewezen. En zeker
heeft hy, door, gegeneerd, in een nieuwen pan
talon gestoken, die hem eindelijk eens niet te
kort was, door den hertog beurtelings met sire en
monsieur aan te spreken, zich toen nog niet de
gunst de grooten dezer aarde verworven. Even
min als toen hij, bij Henry Scheffer in de leer,
den broeder van Ary, mevrouw Lamartine
ontmet die leelijke manier van praten. Hij
haalde zijn hand er weer uit, maar alleen
omdat ik bijna stikte. Een arme kerel wordt
in deze wereld gemeen behandeld als hij
eenmaal er onder is! Toch geloof ik wel
dat hij tot het uur van zijn dood aan mij
denken zal langer, hoop ik.
»Zij sleepten mij naar den achtersteven en
belegden krijgsraad over mij, begrijpt u,
mij, die mijn kameraads verraden had om
hen te helpen! Wat zouden zij met mij
aanvangen? De een zei dit, de ander zei
dat; maar het einde was dat de kapitein
besliste mij aan wal te laten brengen. De
machine stopte ; er werd een sloep neerge
laten en ik er in geheschen, de heele be
manning stond mij over de verschansing uit
te jouwen. Maar ik zag den man, van wien
ik gesproken heb, een doek om zijn hand
winden, en begreep dat het nog erger had
kunnen zijn.
Voor wij landden was ik tot andere ge
dachten gekomen. Ik had er op gerekend
dat het een eenzaam strand was en dat ik
ongemerkt het land in zou komen, maar de
boot had te dicht bij het hoofd gestopt, en
een troep leegloopers kwam aanslenteren,
zoo dicht mogelijk bij het water om te zien
wat er gebeuren zou. Toen wij bij de bran
ding waren, riep de stuurman hen aan,
schreeuwde hen toe wie ik was en met hun
allen gooiden ze mij in het water. Ja, dok
ter, kijk gerust verbaasd, hals over kop in
tien voet diep water, met haaien als pape
gaaien in het bosch; en terwijl ik daar
spartelde naar de kust, hoorde ik ze lachen.
»Ik merkte al gauw dat ik niet veel slech
ter had kunnen terecht komen. Toen ik,
met zeewier bedekt, tegen de pier
opklauterde, pakte een stevige kerel, met een pilow
buis, mij bij den kraag en een zestal ande
ren hielden mij vast. De meesten zagen er
moetende, en door haar gevraagd of hij portret
schilder was, ten antwoord gaf:
»Mais je fais quelquefois Ie bonhomme tou
entier!"
Reeds eenmaal was hy toen; in '47; naar Itali
geweest, maar zonder daarom veel te hebben
geleerd. Hy krabbelde veel, maar was bij lange
na niet wat men noemt een veelbelovend
jongmensch. Van zijn tweede Italiaansche reis terug
komend, nu met grooter liefde voor zijn vak
bezield, door den ijver, hem door Bauderon de
Vermeren ingeblazen, kwam hij bij Delacroix, als
een jongmensch vol bewondering voor dezen
meester.
»Zorg dat hij dat blijft," zeide Delacroix, ter
wijl het zweet hem langs de slapen liep, »zoo
zyn er niet veel." De meester zette na veertien
dagen alle leerlingen buiten de deur. Een paar
maanden nog suff'ens by' Couture, en Puvis de
Chavannes ging het zonder meester probeeren
Hij huurde het gymnastieklokaal van een ortho
paedist, en weet van de jaren dat hy daar woonde
niets te vertellen dan dat hy hard werkte. In
1850 nam het Salon een stuk van hem aan, maar
van '52 tot '59 bleef het streng voor hem ge
sloten. Het waren de dagen van een impotent
neoclassicisme, en een ontmoedigde romantiek
Een der laatsten klaagden dat er geen jonge
schilders meer waren, en Courbet, de realist, daagde
de ouderen uit: »Indien gy wilt dat ik godinnen
schilder, laat ze mij zien !" Puvis de Chavannes
schilderde nog allerlei losse stukken. Een ster
vende vrouw wier zoon op de cello het
Lutherlied speelt, en waarbij Henri de Lacretelle schreef:
Suivaut Ie v<eu secret de oelle qui tvépassc,
Le fils retient ses pleurs au moment soleunel,
Et hi note sereine aiTiickée a la basse
Accompafine cctte ame BH la route du ciel.
Een Herodias, een Julie. Nog altijd was Puvis
de Chavannes zoekende. Onverwacht, in 1854
betrad hij zijn loopbaan van muurschilder, ver
baasd, toen hij zich er rekenschap van gaf, dat
te zijn geworden. Zijn broeder liet een villa
bouwen in een dorpje van het departement Sa
neet-Loire, en hij kwam op het denkbeeld, op de
vier muren van de eetzaal de vier jaargetijden
te schilderen. In achttien maanden was hij gereed;
daarna kreeg hij Ie Betour du Chasse in den
Salon geplaatst: uit dankbaarheid schonk hij
het aan het museum van Marseille. In 18G1
exposeerde hij twee stukken, la Paix en la Guerre.
De Staat wilde hem het eerste afkoopen; hy wilde
ze bij elkander houden, en eindigde met la Guerre
bij la Paix cadeau te geven. De bouwheer Diet, die
het museum te Amiens had gezet, kwam hem
naar het lot van beide stukken vragen, en kreeg
ze te Amiens geplaatst. Maar voor de trap van het
museum daar waren er nog twee noodig. Puvis de
Chavannes bood zijn Travail en Repos aan; daar
Amiens niet kon betalen, gaf hij ze zoo. En sedert
is, in gezegende vruchtbaarheid het eene werk na
het andere door dezen meester vervaardigd: Ave
Picardia nutrlx; Pro patria ludus; Marseille
colonie grecque en Marseille porie de P Oriënt,
in het paleis van Longchamp te Marseille;
Badegonde, au couvent de Sainte Croix, protégéles lettres
contre la larbarie, en Charles Martel, valnijueur des
Sarrasins sauve la Chrétienté, te Poitiers, Bois sacr
dier aux Muse?, Inspiration chrétienne, Vision
antique, Ie Bhóne et la Saóne te Lyon, de Sainte
Genencve in het Pantheon, Inter artes et naturam,
lllllimilMMIIMMIIIIHMIIIIIIIIIMMIillMilIM
onschuldig genoeg uit en ik was er niet
bang voor, maar een was er met een bruin
strooien hoed op, die mij aankeek op een
manier, die me niet beviel en de stevige
kerel was goede maatjes met hem.
»Zoodra ik goed en wel op mijn beenen
stond, zegt de man met den hoed:
»Zoo, goeie vrind, we staan hier al een
poosje naar je op den uitkijk."
»Dat is heel vrindelijk van jullie," zeg ik.
»Maak maar geen praatjes," zegt hij. »Nu
jongens, wat zal het wezen ophangen,
verdrinken, of doodschieten ? Gauw wat."
»Dat was een beetje al te gauw de zaken
f doen. »Neen," zeg ik, »daar komt niets
i van in. Ik sta onder bescherming van het
gouvernement, het zou moord zijn."
j »Juist, zoo noemen ze het," riep de man
in het pilow buis.
»En jullie wilt mij vermoorden omdat ik
een gouddelver ben'?"
»Loop naar de maan met je gouddelver,"
zei de man. »Wij gaan je ophangen, omdat
je je kameraads verraden hebt. En nu is 't
uit met je praatjes."
,/Zij sloegen een touw om mijn hals en
sleepten mij mee naar een boschje. Dit
| bestond uit eenige eiken- en gomboomen;
zij kozen er een uit om hun schelmstuk te
beginnen. Ze wierpen het touw over een
tak, bonden mij de handen op den rug en
j zeiden mij, mijne ziel in de genade des
j Hemels aan te bevelen. Ik dacht dat het
! met mij gedaan was, maar de Voorzienig
heid kwam tusschenbeide. Nu klinkt dat
alles heel mooi en aardig, meneer, om het
te hooren vertellen, maar ik kan u zeggen,
't was niet alles daar te staan met niets
dan het strand tegenover mij, de lange witte
streep van de branding, de stoomboot in de
verte en een troep moordzieke kerels tegen
over je, die dorsten naar je leven.
La Céramique, la Potene te Rouen, en zyn
werken in de Sorbonne, het Pary'sche stadhuis
en de prefectuur der Seine zy'n de getuigen van
zy'n onvermoeide werkkracht. Hij ontving voor dien
onafgebroken arbeid 392.000 francs, dat is 10.800
francs jaarly'ks, wat na aftrek van de kosten
voor modellen, atelier, doek, chassis en verven, wel
minder zal zijn dan wat een klein kruideniertje
maakt. Hij is daarover echter niet ontevreden :
hy heeft evenmin als wijlen Magnard, den lust
om tot iemand dankje te moeten zeggen.
Zijn formule? Zie ze hier in zijn eigen woor
den: »Ik heb ze al zoekende gevonden. Ik heb,
sedert ik tot de jaren des onderscheids ben ge
komen, in letterkundige werken alty'd een hekel
gehad aan holle frasen, in kunstzaken aan on
nutte gebaren en misplaatste kleureffecten. Zie
naar de plafonds van Versailles, vooral naar die
van de kapel: heb ik geen gelijk ? Naarmate ik
mij verder heb afgekeerd van die snorkende en
pompeuse, ledige en zwaarwichtige kunst, ben
ik soberder en soberder geworden in mijn eigene.
Ik heb er naar gezocht, om ieder gebaar iets te doen
uitdrukken, en om de kleur niet gely'k eertyds, te
doen contrasteeren met het wit van haar omge
ving, maar ze in zachte harmonie ermede te
brengen. In plaats van een gat in den muur te
slaan, als zij doen die hun schilderyen te veel
opwerken, heb ik mij eenvoudig bepaald tot deco
reeren. En by' al dat zoeken heb ik nimmer een
symbool gebruikt, maar altijd getracht zooveel
mogelijk te zeggen in zoo weinig mogelyk woor
den. En ik heb den korsten weg gekozen om er
te komen."
Bij Bretano te New-York is een werkje ver
schenen, door H. Pene du Bois, (voor dames
bestemd, te oordeelen naar de coquette maar niet
smaakvolle teêr-lila bandjes met gouden
ornementen) getiteld »French Folly in Maxima" dat
in drie deeltjes van een paar honderd bladzy'den
de vertaling geeft van tallooze gezegden van
Franschen, in Philosophie, Kunst en Letteren.
Voor ons Nederlanders is het eigenaardig dat
een vijftal hoofdstukken van Verlaine's boekje
»Quinze jours en Hollande" er als »digressions"
in voorkomen, terwy't Verlaine in een voorrede
genoemd wordt »the great poet of te present
time." Verder komen citaten voor van alle fransche
schrijvers en artiesten, van Fënélon tot Rémy
de Gourmont.
In verschillende Amerikaansche bladen, naar
aanleiding van een tentoonstelling van werken
van Hubert Vos te New-York, wordt vermeld
dat Mr. H. Vos, »the genial Dutchman", te Court
painter of Holland" na Amerika verlaten te
hebben, zich hierheen zal begeven om het por
tret te schilderen van de jeugdige koningin, en
daarna de geheele wereld zal rondreizen om
studies te schilderen van de verschillende volken
die hij zal tegenkomen. Ph. Z.
Veiling Rochussen.
Van deze veiling is de catalogus verschenen.
De firma Frederik Muller & Co. heeft hem met
liefde bewerkt, een geëtst portret van den schilder
er in gelegd, en hem een aangenaam uiterly'k
gegeven. Wij komen op catalogus en veiling terug.
Bij de flrma E. J. van Wisselingh & Co., Spui
23 is tentoongesteld eene teekening van G. II.
Breitner »Herstellingen" en voor het zy'raam een
lithographie van Roland Holst »Helga's intre.e"
De heeren Preijer & Co., Wolvenstraat l!) alhier,
exposeeren aanst. week in hun vitrine een schil
derij van Louis Gallait, getiteld: »Dood van de
graven Egmond en Hoorne."
>?Nooit heb ik kunnen denken dat ik eens
in mijn leven de politie dankbaar zou zijn,
maar toen heeft zij mij het leven gered.
Juist reed er een afdeeling van Hawkes
naar Dunedin, en hoorend dat er iets gaande
was, kwamen ze er op af en maakten er
een eind aan. Ik heb meermalen in mijn
leven een kranig muziekkorps gehoord, dokter,
maar nooit heeft me iets zoo mooi in de
ooren geklonken als het gerinkink van hun
sabels en sporen, terwijl ze daar aan galop
peerden. Zelfs toen probeerden ze nog mij
bijtijds op te hangen, maar de politie is ook
niet van gisteren en de man met den strooien
loed kreeg met het vlak van de sabel een
aats op zijn gezicht. Ik zelf werd op een
saard gezet en voor het avond was, zat ik
.veer in mijn oude cel in de gevangenis te
Dunedin.
?>Maar de directeur was niet best te spreken.
Hij wou van mij af zijn en ik wou van
lem af. Hij wachtte een dag of wat, tot
de menschen een beetje bedaarden en
smokcelde mij toen aan boord van een drie
master met een lading huiden en kalk, naar
Sydney.
>Zonder dat er iets gebeurde zeilden we
iet ruime sop in; 't begon er weer wat beter
voor mij uit te zien. Ik voelde mij zeker
dat ik mijn gevangenis eindelijk voor goed
len rug toegekeerd had. Maar de beman
ning had er den reuk van wie ik was;
hadlen we storm gekregen, dan hadden ze mij,
wie weet, over boord gegooid, want 't was
en dom ruw zoodje, en ze verbeeldden zich
lat ik het schip ongeluk aanbracht. Maar
ive hadden een beste reis en gezond en wel
tapte ik van boord op de kade van Sydney.
(Slot volgt).