De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 27 januari pagina 5

27 januari 1895 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 918 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. vrome toewy'ding haar helpt. Links de hooge figuur van den Patriarch en meer naar voren een die voorlag uit de Schrift. Rechts vrouwen en mannen in houdingen van smart. Een compositie van grandiooze lynopzet, waarin de actie en uitdrukking met groote meesterschap is weergegeven. Uit den sty'l en sommige figuren zou men afleiden, dat het omstreeks denzelfden t\jd ontstond, als de bekende Honderd guldensprent. Verder een landschapje met de rietpen geteekend, zooals wij dergelijke op vele van zijne etsen aantreffen. Van Ruysdael een zestal teekeningen, waar onder een importante voorstellende de Abdij te Egmont als ruïne. Hierin heeft hij gebruik gemaakt van een pro cédé, dat in dien ty'd door de meeste schilders gebezigd werden. Op de zorgvuldig gevolgde teekening werden, met dunne Oost-Indische inkttinten, de toonverhoudingen aangegeven, waardoor alles in de ruimte kwam te staan en ook de compo sitie in hoofdzaak was vastgesteld. Vooral in deze zien we hoe nauwgezet hy' de matuur raadpleegde. Jammer dat het schilderij, waarin hy deze teekening heeft te pas gebracht, waarschijnlijk uit zijn laatsten tijd, wel tot zijn meest beroemde, maar niet tot zyn mooiste werk behoort. ? Het Kirchhof te Dresden is van een tragisch sentimentalisme en heeft zeker niet aan eenheid van compositie gewonnen door het ge bruik maken van drie verschillende motieven, waarvan Michel reeds de teekeningen van die van den voor- en middelgrond noemde, n. 1. de eerste in de collectie His la Salie in het Louvre en die van de graftomben in Teyler's. De hier geëxposeerde vormt den achtergrond en is het derde nog onbekende document. Van de overige zy'n een driinlandschap uitvoerig en serieus en een paar mooi genoteerde bladen uit een schets boek de belangrijkste. Van Hobbema een boomstudie die in zijn be vallige contour en goed geëquilibreerde houding mooi het kader vult. Het is zeer te betreuren dat in het Prenten kabinet niets van diens werk voorhanden is en niet alleen ter completeering maar ook als een mooi staaltje ware het daar zeker gewenscht. Bovendien kunnen dergelijke werken, waarin men de hand zoo geheel kan volgen in verband met schilderyen een goede bron voor vergelyking zy'n. Het ware te wenschen dat er van onze groote landschapschilders eene betere reprensentatie te vinden ware, want ook van Ruysdael bevat deze Rykscollectie slechts eene teekening. Van hen die zich om deze hoofdfiguren groepeeren en hunne voorgangers vinden we teeke ningen van P. Moly'n, Esaias van de Velde, van Goyen, Salomon Ruysdael en Everdingen. Verder van Barend Gaal die dikwerf land schappen stoffeerde en van de Italiaansche rich ting Assely'n Breenberg, la Tombe, Swaneveldt, Genouls en Hackaert. Van meer topografiesch belang zy'n een teekening in sapverf van Ruys dael, gezicht op de St. Anthonypoort door Blote lingh voor zy'n Amstelgezichtjes gegraveerd, een teekening van het Oude Stadhuis door Saenredam en werk van Beerstraten. Van Cuyp een der zeldzame gekleurde teeke ningen en een paar mooie zeilende schepen. Ook Potter, Roghman, Doomer, Ph. Konink, J. Cats en het genre vertegenwoordigd door Jan Steen. iiiiiiiiiitmmiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiimiiiiiiimiii lang de reis duurt, zijn wij kameraads. Kom mee naar 't buffet. Zoo arm ben ik niet, of ik kan nog wel een borrel betalen." »Ik kon niet goed weigeren en te zamen gingen we naar de kajuit; dat was 't begin van de onaangenaamheden. Ik deed immers geen mensch kwaad op het schip? Het eenige wat ik begeerde was een rustig leven; ik liet de anderen met vrede, ze konden ook mij met vrede laten. Minder kan men toch niet verlangen. En hoor nu eens, dokter, wat er gebeurde. »0p weg naar de kajuit, moesten we voorbij de dames-kajuit, waar juist een meid uitkomt een leelijk pokdalig wijf met een kind in haar armen. We liepen rakelings langs haar, toen ze op eens een schreeuw geeft, zoo doordringend scherp als het fluitje van een locomotief, en het kind bijna vallen laat. Ik schrikte geweldig toen ik dien gil hoorde, maar ik keerde mij om en vroeg haar excuus ik deed het voor komen, alsof ik haar op de teenen getrapt had. Maar zoodra ik haar bleek gezicht zag en hoe ze tegen de deur leunde en naar mij wees, wist ik hoe laat het was. »Dat is hij! Dat is hij!" riep zij. »Ik heb hem in 't Gerechtshof gezien. O, pas toch op, dat hij het kind geen kwaad doet." »Wie is het ?" vroeg de hofmeester en wel een dozijn passagiers als uit n mond. »Het is het is Maloney! Maloney, de moordenaar o, breng hem weg, breng hem weg, breng hem weg!" »Ik herinner mij niet meer wat er toen gebeurd is. Alles draaide om mij heen; ik hoorde vloeken en schreeuwen, iemand die om zijn goed riep en menschen die heen en weer liepen. Toen ik een beetje tot mij zelf kwam, voelde ik eeii hand in mijn mond. Uit hetgeen ik later hoorde, begreep ik, dat het datzelfde kleine mannetje was Van de Marineschilders een correcte teekening van v. d. Capelle, een mooie W. v. d. Velde en een drietal zeldzame van v. Uden, die herinneren aan het mooie schilderijtje van Aart v. Hutum, het gevecht tegen de Spaansche armada en volgens den bouw der vaartuigen en hunne vlaggen van een Hollander van den zelfden ty'd van Avercamp, een genoegelyk naief gekleurd prentje, voorstel lende een Hollandsch riviergezicht. J. W. v. D. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Het leven yan een schilder, (PUVIS DE CHAVANNES). By' het naderen van den zeventigsten geboor tedag van Pu vis de Chavannes, heeft de een of ander, wiens naam onbekend is gebleven, het denkbeeld geopperd, den meester een feestmaal aan te bieden, en dadelyk heeft al wat beroemd is te Pary's, zich daarmede ingenomen verklaard. Ziedaar plotseling den man, die het rustigste leven heeft geleid dat een kunstenaar kan leiden, zonder avonturen of opzienbarende gebeurtenis sen, die nooit zich vertoont, niet uit eten gaat dan in zeer intiemen kring, die geen wedrennen naloopt en maar een dood enkelen keer in den schouwburg komt, die in de artistensociëteiten een vreemdeling is en in letterkundige kringen nimmer werd gezien, die twee-en-veertig jaar en zes maanden heeft gewoond in een en hetzelfde atelier, plotseling het voorwerp der luidruch tige hulde van Ie tout-Paris. Dichters van naam en zonder naam hebben hun evaporaties in het feestalbum geschreven; de tafels waren bezet met een lange rij van autoriteiten, voor een eerzuch tige om van te watertanden. Een moeilijke jeugd heeft Puvis de Chavan nes niet gehad: zy'n vader was ingenieur te Lyon, en blijkbaar een welgesteld man; op school on derscheidde hij zich alleen door zijn lengte, wat misschien de reden was, dat toen de hertog van Orleans het instituut eenmaal kwam bezoe ken, ook hij, met de woorden: Encore un bon lève, monseigneur, un de nos meilleurs lèves", door den directeur werd aangewezen. En zeker heeft hy, door, gegeneerd, in een nieuwen pan talon gestoken, die hem eindelijk eens niet te kort was, door den hertog beurtelings met sire en monsieur aan te spreken, zich toen nog niet de gunst de grooten dezer aarde verworven. Even min als toen hij, bij Henry Scheffer in de leer, den broeder van Ary, mevrouw Lamartine ontmet die leelijke manier van praten. Hij haalde zijn hand er weer uit, maar alleen omdat ik bijna stikte. Een arme kerel wordt in deze wereld gemeen behandeld als hij eenmaal er onder is! Toch geloof ik wel dat hij tot het uur van zijn dood aan mij denken zal langer, hoop ik. »Zij sleepten mij naar den achtersteven en belegden krijgsraad over mij, begrijpt u, mij, die mijn kameraads verraden had om hen te helpen! Wat zouden zij met mij aanvangen? De een zei dit, de ander zei dat; maar het einde was dat de kapitein besliste mij aan wal te laten brengen. De machine stopte ; er werd een sloep neerge laten en ik er in geheschen, de heele be manning stond mij over de verschansing uit te jouwen. Maar ik zag den man, van wien ik gesproken heb, een doek om zijn hand winden, en begreep dat het nog erger had kunnen zijn. Voor wij landden was ik tot andere ge dachten gekomen. Ik had er op gerekend dat het een eenzaam strand was en dat ik ongemerkt het land in zou komen, maar de boot had te dicht bij het hoofd gestopt, en een troep leegloopers kwam aanslenteren, zoo dicht mogelijk bij het water om te zien wat er gebeuren zou. Toen wij bij de bran ding waren, riep de stuurman hen aan, schreeuwde hen toe wie ik was en met hun allen gooiden ze mij in het water. Ja, dok ter, kijk gerust verbaasd, hals over kop in tien voet diep water, met haaien als pape gaaien in het bosch; en terwijl ik daar spartelde naar de kust, hoorde ik ze lachen. »Ik merkte al gauw dat ik niet veel slech ter had kunnen terecht komen. Toen ik, met zeewier bedekt, tegen de pier opklauterde, pakte een stevige kerel, met een pilow buis, mij bij den kraag en een zestal ande ren hielden mij vast. De meesten zagen er moetende, en door haar gevraagd of hij portret schilder was, ten antwoord gaf: »Mais je fais quelquefois Ie bonhomme tou entier!" Reeds eenmaal was hy toen; in '47; naar Itali geweest, maar zonder daarom veel te hebben geleerd. Hy krabbelde veel, maar was bij lange na niet wat men noemt een veelbelovend jongmensch. Van zijn tweede Italiaansche reis terug komend, nu met grooter liefde voor zijn vak bezield, door den ijver, hem door Bauderon de Vermeren ingeblazen, kwam hij bij Delacroix, als een jongmensch vol bewondering voor dezen meester. »Zorg dat hij dat blijft," zeide Delacroix, ter wijl het zweet hem langs de slapen liep, »zoo zyn er niet veel." De meester zette na veertien dagen alle leerlingen buiten de deur. Een paar maanden nog suff'ens by' Couture, en Puvis de Chavannes ging het zonder meester probeeren Hij huurde het gymnastieklokaal van een ortho paedist, en weet van de jaren dat hy daar woonde niets te vertellen dan dat hy hard werkte. In 1850 nam het Salon een stuk van hem aan, maar van '52 tot '59 bleef het streng voor hem ge sloten. Het waren de dagen van een impotent neoclassicisme, en een ontmoedigde romantiek Een der laatsten klaagden dat er geen jonge schilders meer waren, en Courbet, de realist, daagde de ouderen uit: »Indien gy wilt dat ik godinnen schilder, laat ze mij zien !" Puvis de Chavannes schilderde nog allerlei losse stukken. Een ster vende vrouw wier zoon op de cello het Lutherlied speelt, en waarbij Henri de Lacretelle schreef: Suivaut Ie v<eu secret de oelle qui tvépassc, Le fils retient ses pleurs au moment soleunel, Et hi note sereine aiTiickée a la basse Accompafine cctte ame BH la route du ciel. Een Herodias, een Julie. Nog altijd was Puvis de Chavannes zoekende. Onverwacht, in 1854 betrad hij zijn loopbaan van muurschilder, ver baasd, toen hij zich er rekenschap van gaf, dat te zijn geworden. Zijn broeder liet een villa bouwen in een dorpje van het departement Sa neet-Loire, en hij kwam op het denkbeeld, op de vier muren van de eetzaal de vier jaargetijden te schilderen. In achttien maanden was hij gereed; daarna kreeg hij Ie Betour du Chasse in den Salon geplaatst: uit dankbaarheid schonk hij het aan het museum van Marseille. In 18G1 exposeerde hij twee stukken, la Paix en la Guerre. De Staat wilde hem het eerste afkoopen; hy wilde ze bij elkander houden, en eindigde met la Guerre bij la Paix cadeau te geven. De bouwheer Diet, die het museum te Amiens had gezet, kwam hem naar het lot van beide stukken vragen, en kreeg ze te Amiens geplaatst. Maar voor de trap van het museum daar waren er nog twee noodig. Puvis de Chavannes bood zijn Travail en Repos aan; daar Amiens niet kon betalen, gaf hij ze zoo. En sedert is, in gezegende vruchtbaarheid het eene werk na het andere door dezen meester vervaardigd: Ave Picardia nutrlx; Pro patria ludus; Marseille colonie grecque en Marseille porie de P Oriënt, in het paleis van Longchamp te Marseille; Badegonde, au couvent de Sainte Croix, protégéles lettres contre la larbarie, en Charles Martel, valnijueur des Sarrasins sauve la Chrétienté, te Poitiers, Bois sacr dier aux Muse?, Inspiration chrétienne, Vision antique, Ie Bhóne et la Saóne te Lyon, de Sainte Genencve in het Pantheon, Inter artes et naturam, lllllimilMMIIMMIIIIHMIIIIIIIIIMMIillMilIM onschuldig genoeg uit en ik was er niet bang voor, maar een was er met een bruin strooien hoed op, die mij aankeek op een manier, die me niet beviel en de stevige kerel was goede maatjes met hem. »Zoodra ik goed en wel op mijn beenen stond, zegt de man met den hoed: »Zoo, goeie vrind, we staan hier al een poosje naar je op den uitkijk." »Dat is heel vrindelijk van jullie," zeg ik. »Maak maar geen praatjes," zegt hij. »Nu jongens, wat zal het wezen ophangen, verdrinken, of doodschieten ? Gauw wat." »Dat was een beetje al te gauw de zaken f doen. »Neen," zeg ik, »daar komt niets i van in. Ik sta onder bescherming van het gouvernement, het zou moord zijn." j »Juist, zoo noemen ze het," riep de man in het pilow buis. »En jullie wilt mij vermoorden omdat ik een gouddelver ben'?" »Loop naar de maan met je gouddelver," zei de man. »Wij gaan je ophangen, omdat je je kameraads verraden hebt. En nu is 't uit met je praatjes." ,/Zij sloegen een touw om mijn hals en sleepten mij mee naar een boschje. Dit | bestond uit eenige eiken- en gomboomen; zij kozen er een uit om hun schelmstuk te beginnen. Ze wierpen het touw over een tak, bonden mij de handen op den rug en j zeiden mij, mijne ziel in de genade des j Hemels aan te bevelen. Ik dacht dat het ! met mij gedaan was, maar de Voorzienig heid kwam tusschenbeide. Nu klinkt dat alles heel mooi en aardig, meneer, om het te hooren vertellen, maar ik kan u zeggen, 't was niet alles daar te staan met niets dan het strand tegenover mij, de lange witte streep van de branding, de stoomboot in de verte en een troep moordzieke kerels tegen over je, die dorsten naar je leven. La Céramique, la Potene te Rouen, en zyn werken in de Sorbonne, het Pary'sche stadhuis en de prefectuur der Seine zy'n de getuigen van zy'n onvermoeide werkkracht. Hij ontving voor dien onafgebroken arbeid 392.000 francs, dat is 10.800 francs jaarly'ks, wat na aftrek van de kosten voor modellen, atelier, doek, chassis en verven, wel minder zal zijn dan wat een klein kruideniertje maakt. Hij is daarover echter niet ontevreden : hy heeft evenmin als wijlen Magnard, den lust om tot iemand dankje te moeten zeggen. Zijn formule? Zie ze hier in zijn eigen woor den: »Ik heb ze al zoekende gevonden. Ik heb, sedert ik tot de jaren des onderscheids ben ge komen, in letterkundige werken alty'd een hekel gehad aan holle frasen, in kunstzaken aan on nutte gebaren en misplaatste kleureffecten. Zie naar de plafonds van Versailles, vooral naar die van de kapel: heb ik geen gelijk ? Naarmate ik mij verder heb afgekeerd van die snorkende en pompeuse, ledige en zwaarwichtige kunst, ben ik soberder en soberder geworden in mijn eigene. Ik heb er naar gezocht, om ieder gebaar iets te doen uitdrukken, en om de kleur niet gely'k eertyds, te doen contrasteeren met het wit van haar omge ving, maar ze in zachte harmonie ermede te brengen. In plaats van een gat in den muur te slaan, als zij doen die hun schilderyen te veel opwerken, heb ik mij eenvoudig bepaald tot deco reeren. En by' al dat zoeken heb ik nimmer een symbool gebruikt, maar altijd getracht zooveel mogelijk te zeggen in zoo weinig mogelyk woor den. En ik heb den korsten weg gekozen om er te komen." Bij Bretano te New-York is een werkje ver schenen, door H. Pene du Bois, (voor dames bestemd, te oordeelen naar de coquette maar niet smaakvolle teêr-lila bandjes met gouden ornementen) getiteld »French Folly in Maxima" dat in drie deeltjes van een paar honderd bladzy'den de vertaling geeft van tallooze gezegden van Franschen, in Philosophie, Kunst en Letteren. Voor ons Nederlanders is het eigenaardig dat een vijftal hoofdstukken van Verlaine's boekje »Quinze jours en Hollande" er als »digressions" in voorkomen, terwy't Verlaine in een voorrede genoemd wordt »the great poet of te present time." Verder komen citaten voor van alle fransche schrijvers en artiesten, van Fënélon tot Rémy de Gourmont. In verschillende Amerikaansche bladen, naar aanleiding van een tentoonstelling van werken van Hubert Vos te New-York, wordt vermeld dat Mr. H. Vos, »the genial Dutchman", te Court painter of Holland" na Amerika verlaten te hebben, zich hierheen zal begeven om het por tret te schilderen van de jeugdige koningin, en daarna de geheele wereld zal rondreizen om studies te schilderen van de verschillende volken die hij zal tegenkomen. Ph. Z. Veiling Rochussen. Van deze veiling is de catalogus verschenen. De firma Frederik Muller & Co. heeft hem met liefde bewerkt, een geëtst portret van den schilder er in gelegd, en hem een aangenaam uiterly'k gegeven. Wij komen op catalogus en veiling terug. Bij de flrma E. J. van Wisselingh & Co., Spui 23 is tentoongesteld eene teekening van G. II. Breitner »Herstellingen" en voor het zy'raam een lithographie van Roland Holst »Helga's intre.e" De heeren Preijer & Co., Wolvenstraat l!) alhier, exposeeren aanst. week in hun vitrine een schil derij van Louis Gallait, getiteld: »Dood van de graven Egmond en Hoorne." >?Nooit heb ik kunnen denken dat ik eens in mijn leven de politie dankbaar zou zijn, maar toen heeft zij mij het leven gered. Juist reed er een afdeeling van Hawkes naar Dunedin, en hoorend dat er iets gaande was, kwamen ze er op af en maakten er een eind aan. Ik heb meermalen in mijn leven een kranig muziekkorps gehoord, dokter, maar nooit heeft me iets zoo mooi in de ooren geklonken als het gerinkink van hun sabels en sporen, terwijl ze daar aan galop peerden. Zelfs toen probeerden ze nog mij bijtijds op te hangen, maar de politie is ook niet van gisteren en de man met den strooien loed kreeg met het vlak van de sabel een aats op zijn gezicht. Ik zelf werd op een saard gezet en voor het avond was, zat ik .veer in mijn oude cel in de gevangenis te Dunedin. ?>Maar de directeur was niet best te spreken. Hij wou van mij af zijn en ik wou van lem af. Hij wachtte een dag of wat, tot de menschen een beetje bedaarden en smokcelde mij toen aan boord van een drie master met een lading huiden en kalk, naar Sydney. >Zonder dat er iets gebeurde zeilden we iet ruime sop in; 't begon er weer wat beter voor mij uit te zien. Ik voelde mij zeker dat ik mijn gevangenis eindelijk voor goed len rug toegekeerd had. Maar de beman ning had er den reuk van wie ik was; hadlen we storm gekregen, dan hadden ze mij, wie weet, over boord gegooid, want 't was en dom ruw zoodje, en ze verbeeldden zich lat ik het schip ongeluk aanbracht. Maar ive hadden een beste reis en gezond en wel tapte ik van boord op de kade van Sydney. (Slot volgt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl