De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 27 januari pagina 8

27 januari 1895 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na. 918 zjjn overtuiging gevoelen, heeft hij aanspaaak op onze erkentelijkheid. En wie reden heeft tot dankbaarheid, laat het niet by' de lezing van de weinige gedichten, hier opgenomen. Daarop rekent ook Verwey', waar hy na het noemen der van Huygens afgedrukte ge dichten zegt: «Alleen deze verzen geei ik van Huygens, niet omdat ik veel andere niet belang rijk vind, zy'n Costelyck Mal, zy'n Voorhout, zy'n Zedeprinten, zyn Dagwerck en andere; maar hierom, omdat ik weet, dat verzen, die niet om hun mooi maar wel om hun karakter moeten ge lezen worden, niet zullen bestudeerd worden door de velen die ik hoop dat dit boekje lezen, maar alleen door de weinigen die ik hoop dat door dit boekje er toe worden gebracht." Voor de velen waarvan hier gesproken wordt, zouden een paar aanteekeningen, by Huygens' Uytwandelingh b. v. niet geschaad hebben; eer is de polemische noot op bladzijde 22 in zulk een boekje misplaatst. Roemer Visscher karakteriseerend, herinnert Verwey er aan, dat in de Inleiding tot de Hooftsche verzen, even van Spieghel gesproken werd. Wat daar in die Inleiding (blz. 16?18) over Spieghel staat, bewijst, dat Verwey iets anders in Spieghel ziet dan zeer velen. Zy', die zich daarover verbly'd hebben, vragen nog een deeltje, waarin ook Spieghel plaats kan vinden; er is nog een open tusschen Maerlant en Roemer Visscher. In dat deeltje zou, althans voor zoover het den dichter van den Hartspieghel betreft, cursiveering als in de bloemlezing uit Hooft, zeer gewenscht zijn. J. L. C. A. MEIJER. Moriz Carrière. Te Muncheu is de professor in de aesthetica, Moriz Carrière aan een beroerte gestorven. Hij werd by'na 78 jaar oud, en was geboren te Griedel, in het groothertogdom Hessen. Hy' studeerde aan de Hessische Universiteit, te Göttingen en te Berly'n, vertoefde verscheiden jaren in Italië, en vestigde zich metterwoon te Giessen, waar hy in 1849 buitengewoon hoogleeraar in de filosofie werd. In 1853 ging hy' als gewoon hoogleeraar naar Munchen, waar hy' bleef tot zy'n dood. Als schrijver is Carrière werkzaam gebleven tot op hoogen ouderdom. In zy'n jeugd een Hegeliaan, behoorde hy later, met J. G. Fichte, Weisze, Wirth en anderen tot de grondleggers der theïs tische wereldbeschouwing, die een compromis zocht tusschen het deïsme en het pantheïsme. Van zy'n talrijke werken zy'n zijn Aesthetik, en Die Kunst im Zusammenhang der Kulitr- ntwicJdung und die Ideale der Menschheit de voor naamste. Carrière was gehuwd met een dochter van den chemicus Liebig. De Nieuwe Gids. Verschenen is de prospectus van den Nieuwen Gids, thans een maandelyksch tijdschrift gewor den, met de roeping om maandelijks aan den lezer >een overzicht te geven, zoo oordeelkundig mogely'k samengesteld, van wat er gebeurt en ge daan wordt in onze letteren en staatkunde, onze wetenschap en onze kunst." Redacteurs zijn Willem Kloos en H. J. Boeken, uitgever is S. L. van Looy alhier. Ds. Adama van Scheltema. By' den SOsten verjaardag (25 Januari) van Ds. Adama van Scheltema, den bekenden alcoholbestrijder, geeft de Wenldstryd een nummer, aan hem alleen gewijd, gedrukt met blauwe inkt, een herinnering ongetwijfeld aan den blauwen knoop der geheel-onthouders, en behalve het portret van den tachtigjarige bestaande uit louter by'dragen van vrienden en geestverwanten van binnen- en buitenland. Inhoud van Tijdschriften. De Tijdspiegel van Januari bevat: Corvinus, Albionisme; dr. A. J. C. Snijders, Modernbygeloof; Dr. G. Duflau, Eene taalquaestie te Oxford; dr. C. B. Spruyt, Bieren» de Haan tegen Aristoteles; mr. G. H. Betz, Hoe Yoedhiothir bij liet dubbelspel verloor en Draupad beleedigd werd; Matroos-je I; mevr. v. Westhreene, Uit den vrtemde. Nieuwe uitgaven en vertalingen. Het Album der Natuur, No. 3, bevat: dr. Hugo de Vries, Vogelli&m; dr. G. Doyer van Cleeff, Synthese op het gebied der koohtofverbindingen en hare vruchten, II; A. J. S. v. R., Paalwoningen. Voorts het wetenschappelijk bijblad. Inhoud van de Economist van Januari: Sociale hervorming in België; het wetsontwerp op de Vakvereenigingen door mr. H. J. A. Mulder; Pensioenverzekering voor Arbeiders; Inkomend recht op graan en meel, door mr. M. Mees; Correspondentie, door jhr. mr. W. F. Rochussen; Economische kroniek ; Handelskroniek ; Econo mische berichten en nalezingen. Het maandblad tegen de vervalschingen onder redactie van dr. P. F. van Hamel Roos, bevat als by'voegsel een afdruk van de debatten over de boterwet. Het Decembernummer vaii Eigen Haard bevat: Plicht, door Sonja; Zomerherinneringen, door Cornehe Huygens; Professor Veth (met portret naar een teekening van Jan Veth); Frederik de Gfroote in de Utrechtsche Trekschuit, door dr. H. C. Rogge ; Vier offers van den kryg gevallen bij Tjakrct Negara, (met portretten); Het voorheen en thans der eoutmakende bevolking op Madoera, door P. H. van der Kemp; Anton Rubitistein, door S. v. M. (met portret); Chineesche toestanden (met afbeel dingen); Luitenant-Kolonel Fracken, (met por tret) ; De oorlog op Lombok (met illustratiën enz.); Een bezoek aan mijn geboorteplaats; Gustaaf Adolf, door Jo. de Vries (met portret); Sneeuwbloemeken, door P. van Assche; Een jeugdig held, Episode uit den oorlog op Lombok (met portret van den eersten luitenant H. J. de Jong), door A. S. H. Booms; Hoe men elkaar voor den gek houdt, uit het Engelsch van Mary; De goudvisch en zy'n behandeling, door Albert de Doove; Zonder Keistboom, Een Kerstvertelling naar het Duitsch van A. Fromme ; Hulde aan prof. Veth, (met afbeelding: prachtband van den feestbundel); De Hofmedici en de doctorale waardigheid, door H. F. R. Peypers; Dokter Walenkamp's Oude jaarsavond, door Johanna A. Wolters; Oudejaar, Een schetsje door Truida Kok; Geteisterd Armenië, (met illustratiën); Reddingstoestel met electrisch licht voor zee- en rivierschepen (met afbeelding); Verscheidenheid, Feuilleton. Het album Scheveningen-Constantinopel, dat binnenkort zal verschy'nen te 's-Gravenhage by' C. Snabillézai bevatten: Een aanbevelend woord van prof. Jan ten Brink, een idem van Van Deyssel, een korte gedachte van mevr. Brondgeest-Bouwmeester, A. L. Schmidt Jr., een litterarische fantaisie van Johan Gram, reisherinne ringen van P. A. M. Boele van Hensbroek (Tanger, Marokko), Bulée (Constantinopel), M. Constant (Venetië), een novelle van Joh. de Meester. Bijdragen in poëzie van: Fiore della Neve (het liedje van den Albanees), Albert Verwey (de Alhambra) prof. Van Hamel (een oud-Fransch gedicht over Constantinopel), dr. Van Vloten (de vertaling van een Arabisch gedicht), Pol de Mont (het Beeldje), Herman Heyermans (de klokken). Van de buitenlanders: Georg Ebers (een ge dichtje »Verlorenes Glück"), Emile Verhaeren (een gedicht), Maurice Maeterlinck (lied: Les trois cris d'effroi), mad. la princesse Karadja (fragment poétique), Ossit (novelle: Certitude) dit pseudoniem behoort aan de barones Madeleine Deslandes over wie onlangs (28 Dec. Ochtendno.) een uitvoerig biografisch artikel in de N. R. Ct. voorkwam Pierre Loti (Les arbres de Judée, souvenir de voyage en l'Orient), Camille Lemonnier (proza), LugnéPoe (proza). Ouida (penenz. enz. iiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin iiim» iiiiniiiii ,?,,?Minimum i u iiiiiiiiiiiiimimmm iiiiniii WETENSCHAP 8X^ Prof, D. Mziia. Prof. Huizinga als rector-magnificus (1880). Zondag 27 Januari zal het vijf-en-twintig jaar geleden zijn, dat Dr. D. Huiziuga het hoogleeraarsambt aan de Groninger Hoogesehool aanvaardde, met een rede over De oatwikkeümy der nifinccre physiologie. Dit zilveren jubiléraag ook buiten Gruno's veste wel herdacht worden, want het betreft een man, die in veel wijderen kring bemind en gewaardeerd wordt, om zijn karakter, zijn wetenschap en zijn talent. Dirk Huizinga werd geboren op 16 October 1840 te Den Horn, in de gemeente Aduard, waar zijn vader Jaeob Huizinga doopsgezind predikant was. Deze vertrok niet lang daarna, iu 18-14 naar het eiland Texel, waar Dirk heiaas reeds in 1S51 zijn moeder, Alida Meihuizen moest verliezen. Zijn vader overleed eerst het vorige jaar, in 1801, op 85-jarigen leeftijd. De knaap ging op de Fransche school bij meester Verberne, kreeg onderwijl en daarna van zijn vader en later ook van een anderen doopsgezinden pre dikant, Ds. D. Lodeesen, les in de oude talen, ging toen een jaar naar de Latijnsehe school van den heer Dikema te Hoogezaud, vervolgens nog eenige maanden naar het gymnasium te Zutfcn, om daarna, als 17-jarig jongeling, naar het Atlienaeum Illustre te Amsterdam te vertrekken en aan het doopsgezind Seminarium zicli voor den heiligen dienst voor te bereiden. //Mythologie is het begin van alle geschiedenis zoo luiden de eersten woorden van zijne boven genoemde in 1S70 uitgesproken inangureele rede. Voor den lateren physioloog was de theologie het begin, maar ook niets meer dan dat. Hij deed wat men van hem verlangde, dat is met goed ge volg zijn propaedeutisch en zijn candidaatsexarnen in de godgeleerdheid, het laatste naar wij meenen in 1860; maar toen was het dan ook uit met de sancta theologia. De natuurwetenschap had den nu SOjarigen jongeling aangegrepen en hield hem vast, voor zijn leven. De overgang kostte strijd, maar de kracht, ook de zedelijke kracht, die ter overwinning moest voeren, was aanwezig en spoe dig getuigde de academie te Groningen, waarheen de jonge man vertrok, van den ernst, waarmee hij zijn studie in de nieuwe richting voortzette. Ook toen ging echter niet alles volgens voor geschreven baan. Want eerst zou de geneeskunde het doel zijn, en omstreeks 1864 werd het candidaatsexamen in de medicijnen met goed gevolg afgelegd ; maar het zuiver natuurkundige deel zijner studie had den student, die onderwijl assistent aan het pliysiologiseh laboratorium onder Prof. van Deen was geworden, zoo geboeid, dat hij thans in r/ic richting door ging en na in 1865 in het candidaatsexamen in de wis- en natuurkunde te zijn geslaagd, op "2S Juni 1867 in deze faculteit tot doctor promoveerde, met een dissertatie bevattende Heilige onderzoekingen over ozon. Eerst verscheidene jaren later, toen hij reeds geruimen tijd hoogleeraar was in de medische faculteit, verkreeg hij den graad van doctor in de geneeskunde en wel honoris cmisii van de Leidsche universiteit. Zou er nu van Iluiziuga een leeraar bij het middelbaar onderwijs worden ? Het scheen zoo, want reeds in 1S6G werd hij benoemd tot leeraar in de scheikunde, natuurkunde en natuurlijke his torie aan de burger dag- en avondschool te Gro ningen en hij vatte zijn taak daar met grooten ijver aan. Vooral de chemie was daarbij zijn lie velingsvak en de in 1869 van zijne hand ver schenen Handleiding bij liet eerste faiilencijs in schei kunde aitn burgerscholen (in 1S77 herdrukt) toont, hoe hij er een eer in stelde, moeilijke wetenschap pelijke onderwerpen, duidelijk en in overeenstem ming met den outwikkelüigstrap zijner hoorders, te behandelen. Doch het middelbaar onderwijs zou niet blijvend van dezen helderen geest profitcercu. Reeds in 1869 werd hij belast met het geven van een college in de physiologische chemie aan de academie en hetzelfde jaar nog werd hij geroepen den leerstoel voor physiologie te bezetten, waartoe hij op 27 Januari 1870 overging en dien hij thans een kwart eeuw tot sieraad is geweest. Deze benoeming was een zeer bijzondere. Het was een merkwaardige gebeurtenis, dat iemand, die zelf geen doctor in de geneeskunde was, in deze faculteit het hoogleeraarschap zou bekleeden even als het tot nu toe een bijzonderheid is, dat Huizinga, zelf geen arts, voortdurend lid en dikwijls voorzitter is van de staatscommissie voor het afnemen van het artsexamen. Maar de adviseurs van den toenmaligen Minister van Binnenlandsche Zaken wisten wat zij deden, toen zij Huizinga aanbevalen; zij kenden den hartstocht voor de wetenschap, den rijkdom van kennis, den ijver en de werkkracht van den dertigjarigen jongen man en wisten hoe goed hij in staat was anderen zijn meeiiing duidelijk te maken en ook hen met ijver en liefde voor de wetenschap te vervullen. De uitkomst heeft bewezen, dat zij goed hebben gezien. De Groninger hoogeschool, die in de laatste 25 jaren zoovele professoren door den dood heeft moeten verliezen of naar elders moest zien ver trekken, heeft in al dien tijd op Huizinga mogen wijzen als haar trots en haar glorie. Het is hier niet de plaats om Huizinga's wetenschappelijken arbeid op het gebied der physio logische chemie te bespreken. Wij stippen slechts aan, dat hij vooreerst, als voortzetting van den arbeid dien hij voor zjjn dissertatie had verricht, nieuwe onderzoekingen over ozon deed, in het bijzonder over de werking biervan op het bloed, verder over de werking ook van andere gassen op verschillende cellen, over het aantoonen van blauwzuur in het bloed en van glucose en urine, over de omzetting van peptonen in eiwitstoffen, over abiogenesis, over de innervatie van de vaten in het zwemvlies van den kikvorsch, over de be reiding van gedialyseerd eiwit enz *). Voor de laatst genoemde onderzoekingen komt Huizinga de verdienste toe een nieuw toestel voor de dialyse ontdekt te hebben, evenals hij ook een toestel uit vond voor het microscopisch onderzoek der werking van gassen op verschillende cellen. De practische richting van den geleerde, zijn logische gang bij het onderzoek en zijn waarde als docent, spreken ook uit de Handleiding bij de chemische oefeningen in het physiologisch laboratorium der rijksuniversiteit te Groningen, een boeksken van kleinen omvang, doch waar een schat van resultaten van voorafgeganen arbeid aan ten grondslag ligt. De laatste editie er van verscheen in 1891 te Groningen bij P. Noordhofï, die bijna al de werken van Prof. Huizinga in het licht heeft gegeven. Wij hebben nooit de gelegenheid gehad, de colleges van den hoogleeraar bij te wonen, doch wij kennen zijn mondelinge voordracht uit de spreekbeurten, die hij op verschillende plaatsen in ons land, doch vooral in Groningen en Leeuwarden, in natuurkundige genootschappen of andere vereenigingen vervulde. Als wij zeggen dst het audi torium altijd bijzonder talrijk als hij zou op treden aan zijn lippen hing, is dit nog lang niet wat wij bedoelen. Naar Huizinga werd in ademlooze stilte geluisterd, men werd door hem geboeid, hetzij hij over de spijsvertering of over den bloedsomloop, over onze voedingsmiddelen of over onze dranken sprak, de ademhaling of het zenuw stelsel behandelde, het oog, het oor of den neus als onderwerp had gekozen, men werd den ganschen avond ingepakt en niet weer losgelaten vóór de spreker, zelf verwonderd over den indruk dien hij gemaakt had, eenigszins bedeesd van het podium afstapte. En deze uitwerking werd waarlijk niet bereikt door overweldigende redenaarstalenten; zoo ooit dan was hier van het ware eenvoud het ken merk. Het was de klare voorstelling, de logische gedachtengang, de gelukkige inkleeding, gepaard met de eenvoudige maar zoo innig ware en natuur lijke voordracht, die zijne hoorders en hoorderessen zoo meesleepte. Zelfs door een zoo pijnlijk onder werp als pijn" hebben wij hem de aandacht van een talrijk en zeer gemengd publiek twee, drie uur lang zien tot zich trekken en vasthouden. Vele zijner populaire voordrachten zijn gedrukt; eenige in Een en ander over voeding, andere in Schetsen, uit het leven (Haarlem, Tj. Willink), welke beide bundels voor korten tiji een tweede herziene uitgave beleefden. Andere bevinden zich verspreid in onze periodieken, zooals in Eigen Haard (o. a. On:e dranken, jaarg. 1879), in de Nutsalmanakken en in het mede onder zijne redactie staand Album der Natuur. Wat die populair-wetenschappelijke voordrachten vooral aantrekkelijk maakt, is hetgeen men zou kunnen noemen de stichting, die er door wordt gewekt, de aesthetische, philosophische beschou wingen die er aan verbonden zijn en die hier op steviger grondslag dan de zuivere phantasie zijn gebouwd. Huizinga toont in die voordrachten en in heel zijn arbeid zoo duidelijk, wat hij zelf eens ter neer schreef: uAuf dem, vom Spaten der Intel ligent bearbeiteten Velde wachsen 'nicht nur materielle Kartoffeln zur Füllimy des Magens wtd formelles Tanuenholz zit Schlagbditmen a/id Wegezeic/ien, sondern attcft wilde Blumen znr Erquickung nnd Erj're^^nng des Gemüt/is." In dit opzicht is Huizinga het best te verge lijken met twee mannen uit het buitenland, die voor weinige jaren aan de wetenschap zijn ont vallen, Paul Bert in Frankrijk en John Tyndall *) Het meeste werd gepubliceerd in Duitsche tijdschriften, zooals Erdmanns Journal j'ür prakt. Chemie, Virchows Archiv für pathol. Anatomie, Gentralblatt für die Med. Wissensch., Fresenius1 Zetischrift für analyt. Chemie en Pjtiigers Archiv fï'.r Physiologie.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl