De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 3 februari pagina 4

3 februari 1895 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 919 melomaan Gagnière (l'Oeuvre), waarbij echter Bach, Mozart, Gluck vergeten zyn, en op echt fransche wys Meyerbeer een der eerste plaatsen bekleedt. Ook het geheel in Berlioz's, Wagner's en Liszt's geest behandeld, d. i. volgens hun opvatting en methode steeds gewyzigd, 1) pano rama van Parijs (One Pvge A'amour) een let terkundig leidmotief in optima forma mag hier niet vergeten worden. Voor een studie als de hier bedoelde dus men ziet 't gegevens te over, zoo maar voor 't grijpen: embarras de choix of de richesse! Sedert ruim een jaar bezitten wij zelfs eigen, persoonlijke beschouwingen van dtn médanschen kunstenaar over het wezen der moderne opera, de eischen aan het hedendaagsch lyriesch drama te stellen. Die in z\jn verhandeling over Le drame lyrique 2) uitgesproken oordeelen munten wel-is waar geenszins door oorspronkelijkheid van op vatting, door nieuwheid, zelfstandigheid van zienswyze uit; ze zyn echter met die heldere frischheid opgesteld, met die verve van voorstelling ont wikkeld, waarin Zola's esthetiesch-theoretiesche opstellen uitmunten. Hoe verleidelijk 't mjj ook toeschijnen moge, er hier eenige hoofdplaatsen uit aan te halen, verbiedt de my ter beschikking gestelde ruimte, dit plan te volvoeren. I. Hoe Alfred Bruneau's opera-samenwerking met Emile Zola nu eigenlijk ontstond ? Zij dagteekent van bijkans 'n zevental jaren herwaarts. Omstreeks Juli '88 maakte de chroniqueur H. Chrispin in het Parijsch dagblad Le Siècle het plan -eener opera-bewerking van een Zolaroman voor 't eerst wereldkundig, 't Betrof het toenmaals dertien jaren oud vijfde deel van den Rongon- Macquart cyclus, de godsdienstwaanzin-studie La Faute de V<MéMouret, die door geen geringere dan den beroemden Manin Lescaut en Werthère- componist op muziek zou wor den gebracht. Jules Massenet had, zoo heette 't, reeds jaren geleden, opgewonden na het lezen van La Faute de l'abbéMouret, Emile Zola om vergunning gevraagd, sommige tooneelen uit diens roman-schepping te mogen componeeren. Voorloopig dacht hij slechts over muzikale tusschenspelen-intermezzi, gelijk hij die indertijd voor Leconte de Lisle's drama Les Erinnyes had gecomponeerd. De Parado-tooneelen, met hun Edenhof-symbolisme, schenen hem zoo rhythmiesch en muzikaal geschreven toe, dat hij het overtollig achtte, voor de voor zang te componeeren gedeelten den versvorm, de versmaat, het rijm aan te wenden, en er de voorkeur aan zou geven, de uit te kiezen text-fragmenten uit het boek zelf zonder eenige verandering hoegenaamd op muziek te zetten. Kort daarop had bij Zola's uitgever Georges Charpentier een bijeenkomst tusschen den woord- en den toondichter plaats, waarin eerstgenoemde zijn volle goedkeuring aan het plan van laatstgenoemde schonk. Sedertdien bleef de zaak echter in statu quo ante en nog steeds schijnt het plan in onzeker heid te zweven, nog steeds schijnt de definitief besliste vorm voor het geprojecteerd werk niet gevonden, niet vastgesteld te zijn. Voorkmpig heet 't hieromtrent dus nog: mystère ! Van toen af aan bleef de pers over dat voor nemen een absoluut stilzwijgen bewaren. Tot heden echter schijnt Massenet zijn Serge-enAlbine-plan niet te hebben opgegeven, hoewel't hem voor zoover der buitenwereld althans bekend is geworden nog niet geheel duidelijk is, in welk gewaad hij zyn muzikale herschepping van Zola's onvolprezen meesterstuk zal steken. In den zomer of herfst van '88 nu vatte een toenmaals 28jarig parijsch toondichter, een leer ling van Massenet, Alfred Bruneau van wien reeds in Mei '87 in de »0péra Populaire" (EdenThéatre) een opera in drie bedrijven: Kérim (libretto van Henri Lavedan) was opgevoerd hetzelfde plan op: de idee tot op-muziek-zetten der realistiesch-fantastiesche liefdesidylle in Ie Parado bij Les Artaud (omstreken van AixPlassans). Tel maïtre tel valet: zoo de leeraar zóó ook de leerling, 't Behoeft nauwelijks ver zekerd te worden, dat hij niet de minste kennis van Massenet's voornemen droeg. (Slot volgt). J. v. SANTEN KOUT. 1) Hector Berlioz ging hierin trouwens op het voetspoor van Beethoven in zijn laatste schep pingsperiode (zie vooral de Finale der negende symphonie) allen vóór. Men bedenke, dat de idée fixe" der Symphonie fanta&tique, met haar tallooze gedaante-verwisselingen, van het Hernanijaar 1830 dagteekent. 2) In Fernand Xau's dagblad Le Journal van 22 November '93 (drame lyrique = opera). Hiiiiiimmnninmmiiiirinmiiimiiiiimiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiimiinii MüM in de Hoofdstad. Hoezeer ieder menscli ook naar verscheidenheid haakt, kan men toch niet zeggen dat liet publiek spoedig geneigd is nieuwe werken op symphonisch gebied met sympathie te ontvangen. Daarvan heeft de heer Kes vaak de ervaring opgedaan. Gelukkig ontmoedigt dit hem niet, en gaat hij voort met het nieuwste dat in den vreemde ver schijnt aan ons bekend te maken, al is ook al de moeite van het instudeeren voor n, hoogstens j tweemalen. Charpentier's Impressions (f f talie bewezen j dit alweer. Bij de tweede uitvoering van dat werk was de zaal tamelijk leeg en toch zijn die avonden dat het orkest alleen aan het woord is waarlijk niet de minste. De vorige week toen de violist Ondriceek en de zangeres Mej. Nathan zich deden hooren was er bijna geen plaatsje te veroveren, en thans zou een kanonskogel weiuig schade hebben aangericht. Dat pleit het zij met alle respect gezegd niet voor een groot deel van de leden van bet Concertgebouw, of men moet uit protest tegen de herhaling van Cliarpentier's werk weggebleven zijn, wat ik niet geloof, want demon stratief is het concertbezoekend publiek over liet geheel niet. Wanneer wij nu het gehalte van solisten en orkest-uitvoeringen met elkander vergelijkt, dan valt dit niet altijd ten voordeele van de solistenconcerten uit. Ook thans was dit niet het geval, want hoewel Mej. Nathau's zang een aangename)! indruk maakte en de violist ons onthaalde op zijne onvergelijkelijke octaven, trillers en decimengangen en hij met onovertroffen vlugheid van de hoogste naar de laagste verdiepingen (posities) voltigeerde, kan ik toeh niet zeggen dat zijn spel uit een muzikaal oogpunt mij bijzonder geboeid heeft en daaraan schrijf ik het dan ook toe. dat de Siegfriecf-Icfyll, door het orkest zoo schoon uitgevoerd, voor mij het glanspunt van den avond was. Men heeft er van af moeten zien, zooals altijd te doen gebruikelijk was, een solisten-concert met een ouverture te besluiten, want het is niet aangenaam het publiek te zien wegvluchten vóór zulk een stuk begint met eene agitatie alsof er eene paniek ontstond door brandalarm ver oorzaakt. Tegenwoordig laat men een solist liet concert besluiten en nu blijven de toeschouwers niet alleen, doeh zij vragen ook nog een toegiftje. Mevrouw! bezoikt ge trouw de concerten in het concertgebouw? wordt op menige soiree gevraagd, en dan zal onveranderlijk htt antwoord luiden: O zeker! maar natuurlijk alleen de buitengewone concerten. En waarom niet de gewone? roept dan vïel eens een zeer nieuwsgierig mensch. Wel dit is imn.ers geen usance iii onzen kring en dan: zoo'n lange symphonie en geen zangeres. O foei! dat is niet te doen. Doch behalve die hulde aan de usanee, schijnt men nu eenmaal de orkestuitvoeringen als bij zaak te beschouwen, hoewel men toch geleerd moest hebben dat de uitvoeringen van dit orkest altijd van superieur gehalte zijn, wat men van de sohstenconcerten waarlijk niet altijd zeggen kan. Die orkestrale uitvoeringen?door de spraakma kende bevolking de muziek'' genoemd, (in opera of concertverslagen leest men zelfs wel eens o. a. : de zang was mooi, maar de muziek was te hard. Men schijnt dus zang niet als muziek te be schouwen) hebben recht op de onverdeelde belang stelling van de leden van het Concertgebouw en ik hoop dus dat er nog eens een tijd aan zal breken, dat er ook op de Donderdagavonden zonder solisten geen plaatsje onbezet zal zijn. Een interes sant programma geheel uit nieuwere werken samen gesteld, zooals de vorige vrek werd ton gehoore gebracht, had zulks ten volle verdiend. De Ned. Opera van Van der Liudtn heeft deze week lïoméo en Julia van GounoH opgevoerd Deze Opera voor het eerst 27 April 1807 in de Opéra Comi(|>ie te Parijs opgevoerd is in liet laatst van 1889 naar de Groote Opera verhuisd, zoo is htt met Fuast ook gegaan. 19 Maart 1859 werd dit wc rk in de Opéra-Lyrique opgevoerd en 3 Maart 1SG9 m de Groote Opera. De Groote Opera is dus steeds het ideaal ge weest dat Gouuod voor oogen zweefde. Nu daar was ook wel reden voor, want een zanger als Faure voor Hephisto te winnen was w'el wat waaid al miste hij toen Mme Cttnalho als Marguerithe. En nog meer kou Gounod zichzelf geluk wenschen dat Romeo naar de Groote Opera verhuisde, waut de eerste voorstellingen in 1889 van d,t werk zullen nog lang in de herinnering van de Parijzenaars blijven. Zelden zijn de bureaux de location zoo bestormd als toen, want niemand minder dan : Adeline Patti zong Jidiulle, de ge vierde tenor Jeau de Reskézong Romeo en Edouard de Reskéde partij van Frère Lti-ureiil. Dat is een vau de laatste groote triomfi n die Gounod gevierd iieeft; en zelfs na Adeline Patti's vertrek hield de belang stelling stand, want de gebroeders de Reskébleven op hun post en de geheele vertolking van dit, werk was eene buitengewone schoone ook met de dames Darclc, Eamnes of Melba als Julietti1. Gounod is genoemd door een van de Fransche literatoren //une a in e qu'envahit Ie mysticisme et que teute encore la volupié." Ik zou geneigd zijn deze uitspraak om te keeren, want, m. i. is Gounod meer //envahi" door : la voluptc dan door het mysticisme ; en waar hij zich in liet mysticisme, begeven heeft daar treed la voluptézoo sterk op den voorgrond, dat men o. a. in Jlors et //^/aan houdend meent een zeer wereldsch liefdeduet te hooren en in de werken voor en na Fu/ixl ge schreven boeit hij ons vooral daar, waar de liefde aan het woord is. Hoe ver toch staan het, eerste tableau van de vierde acte en de vijfde acte boven al het andere zelfs de tweede acte niet, uitgezonderd. De eerste acte, alleen opmerkelijk door den wals, (een hoogst dankbaar efl'ectstuk, doch dat geheel den ii.druk maakt ingeschoven te zijn ten einde de coloratuurzangeres gelegenheid te geven als zoodanig te brilleeren, hetgeen dan ook ongeveer juist is) is muzikaal zeer leeg en zelfs de derde acte met het woelige straattooneel maakt dat men vaak op de muziek geen acht slaat en alleen de handeling volgt. Het lichte serenadetje is ook hier de oase, hoewel het lichter vnoet worden gezongen dan nu het geval was. (Die aanmerking geldt, echter in hoofdzaak het tempo). Doch in de eerstgenoemde tafereeleu is Gounod zoozeer zichzelf en weet hij zijne hoorders zoo te boeien, dat men hier gevoelt, Gounod te hooren zooals hij in zijne beste oogenblikken zich vertoont. Deze uitvoering verkreeg vooral relief door de vertolking vau de twee hoofdpersonen, nu j. Louise Ileijmannen den heer Pauwels. Dat onze helden-tenor in dit werk zooveel goeds gaf, is voor hem grooter overwinning dan de vertolking van een zijner helden partijen, want hier moet hij zichzelf geweld aandoen en zijne liefde voor Julia in teedere kl. n';en uiten. Dit. nu gelukte hem op eene wijze zooals ik nog niet van heiu hoorde en daarom releveer ik deze overwinning van den heer Pauwels met groote ingenomenheid. Mej. Heijmanu en hij wisten een zeer schoon geheel te verkrijgen en daarom moeten beiden in een adem gemeld worden. Ook deze dame wist de poëtische zijde vau hare partij zeer uit te doen komen, wat ik eene even groote overwinning voor een colorat uurzangeres acht. In een kroniek zooals deze is het niet mogelijk alle kleinere rollen uitvoerig te vermelden, ik stip daarom alleen aau dat de heeren Poous en Urlus op bevredigende wijze hunne partijen vervulden; dat mevr. Orelio, behalve het te langzame tempo, toonde weer beter over hare middelen te kunnen beschikken en z'ch blijkbaar oefent om eeiiige ongelijkheden in haar stem te verbeteren; dat de heer Judels vooruitgaat en dat de heer Engelen verdienstelijk zong, doch wat veel de heer Engelen bleef, cu dat d« overige partijen voldoende, tamelijk slecht waren. Het koor deed zijn best zacht te zingen, doch was er soms gehec l uit, o a. in het aardige mannen-koortje in de 2e acte, dat daar door geheel mislukte. Dit, werk is niet, forsch ge nstrumenteerd en dus was het orkest niet te domineerend, doch nog veel te dikwijls klonk het ss-t van den heer Van der Linden door de geheele zaal. Vooral wat de vertolking van mej. Heijmann en vau den heer Pauwels betreft is deze opera dus een bezoek zeer wa'ird. Ik heb de vorige week eene uitvoering bijge woond van de Ivedertafel Kunst door Oefening onder leiding van den heer II >eske waar eenige Ned. koorwerken o. a. Scheim-riag en Muskerdans van Bern. Xweers op het programma stonden. Met veel genoegen hc'i ik die uitvoering bijgewoond omdat er op goede wijze gestudeerd en gezongen werd. De jonge leider voert, zijne schare met zekerheid aan en maakt veel werk van eene goede wijze van zingen. Alleen zou ik op de eigenschap willen wijzen die vele liedertafelseenigszinsaankleeft n.l te scherpe en plotselinge contrasten van p p naar f f en vicc versa en minder aandacht voor wa*. daar tu-schen ligt. Ik twijfel niet of de leden van deze nog zoo jonge vereeniging zullen dit leereu overwinnen waut ik heb zeer veel goeds in de uitvoering opgemeikt. De heeren van der Bruijn (viool) en Mecrloo (violonccl) beulen leden van het concertgebouw behaalden als solisten een groot, en hoogst ver diend succes en ook een dilettant baritonzanger die een schoone stem hex.it, en over het, geheel duidelijk uitspreekt, belooft bij voortgezette studie iets goeds. VA^ MILLIOKX. UIllllllMMnlIIIIIIIIIIMIIIMIMIIHIIHIIIIMMIIIimlIIMHIMIIlHIIIIIIIIlllIlUIIUII Henri Tle. 1803-189,"). Met droefheid in het lnrt schrijf ik eenige regels ter begeleiding van bovenstaand port'et. De jonge talentvolle kunstenaar Ilenri Tibbe is 'Jx Januari op 31 jarigen leeftijd aan eene kwaal bezweken wier vonnis nog in zoovele gevallen onherroepelijk is. Sedert eenige jaren in onze stad gevestigd nis leeraar in de hoogere piaroklasse aan de Muziek school van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, heeft hij zich in die betrekking doen kennen als een man, begaafd met buitengewonen paedagogischon tact en met nooit verllauwenden ijver in het vervullen van zijn plicht. Doch behalve die eigenschappen bezat hij dat zeker iets. dat er zooveel toe bijbrengt van d n leerling alles te maken wat er van temaken is: hij had /K /t/e en Jtnrt voor de ontwikkeling van de talenten aan hem toevertrouwd. Dut maakt dat de leerling geen moeite, geen inspanning ontziet, wanneer bij of zij daarmede een woord van tevredenheid ofaanmoodiging kan verkrijgen van den wel gostrengen, doeb tevens zoo sympathiek? leermeester. Op de uitvoeringen van de Muziekschool heeft men vaak leerlingen gehooid wier spel een schit terende getuigenis van Tibbe's voortreffelijk on derwijs aflegde. Hoewel een buitengewoon ont wikkeld pianist, trad bij in de laatste jaren slechts nu en dan als solist op. Meermalen heeft hij j echter gelegenheid gehad zijn spel te doen waar deeren en voor anderhalf jaar heeft hij op eene soiree ten llove zeer groot succes behaald. Hij heeft zich echter vooral met hart en ziel aan het onderwijs gewijd. Welsprekender getui genissen daarvan dan de droefheid van zijne leerlingen, die hedenmorgen aan het graf een laatsten groet aan hunnen meester kwamen bren gen, is niet denkbaar. Doch niet alleen zijne leerlingen, ook vele kunstbroeders waren opgekomen om wijlen den begaafden jongen kunstenaar een laatst vaarwel te brengen en voorzeker hebben allen toegestemd toen namens de diep bedroefde jonge weduwe en de familie aan allen dank werd gezegd voor de laatste hulde aan dien goeden, besten Henri bewezen.Want allen, die hem van nabij kenden, hielden van hem, om zijn goed hart en karakter. Altijd ver heugde hij zich in het succes van een kunstbroe der, altijd toonde hij belangstelling in bet streven van anderen. Tibbe's levensgeschiedenis is in korte woorden te schrijven. Hij was de zoon van den muziek directeur Tibbe te Brielle en toonde reeds vroeg grooten aanleg voor muziek. Goed voorbereid, eerst door zijn vader en la ter als leerling van de Kon. Muziekschool te 's Gravenhage, bezocht hij het Conservatoire te Brussel waar hij vooral het onderricht van den beroemden pianist Zarembski genoot. (Zijn leer meester is aan dezelfde kwaal, op bijna even jeugdigen leeftijd gestorven. Ook hij kon, ondanks zijn verblijf te Davos, niet van zijn lijden gene zen worden). Met veel lof ontving hij niet alleen het eind diploma van het Conservatoire, doch hij dong ook met succes naar de gouden medaille. Dit is eene zeer groote onderscheiding. Daarna werd hij te Hasselt tot muziek-directeur benoemd. De liefde tot zijn land een ieder aengheboren zooals Vondel zegt noopte hem naar de open gevallen betrekking aan de Muziekschool alhier te solliciteeren. Uit een zeer groot aantal mede dingers werd Tibbe benoemd en dat die keuze eene hoogst gelukkige geweest is, behoeft niet meer te worden uiteengezet. Te Amsterdam heeft hij zich als kunstenaar nog zeer ontwikkeld en ieder die hem in het begin en later heeft hooren spelen, zal kunnen getuigen dut zijn spel aan rijpheid en diepte steeds won. Tevens speelde bij zeer goed viool en alt en ook als componist van kleinere klavierwerken doch vooral ook door enkel paedagogische werken voor klavier is hij zeer bekend geworden. liet standpunt dat hij in ons muziekleven heeft weten in te nemen zal hem niet spoedig doen vergeten. Het was mij eene behoefte den kunstbroeder dien ik ook onder mijne vrienden mocht rekenen, openlijk te herdenken. Hoeveel goeds had men in de toekomst nog van bein mogen verwachten. De muziekschool verliest veel in hem, en het zal voor zijn aanstaanden opvolger eene zeer groote hulde zijn, wan: eer nien hem later mag toeroepen : ('ij hebt Tibbe's arbeid op waardige wijze voortgezet. v. M. Het cosluum en de gelaatskleur van Othello. De interessante figuur: Othello blijft meer dan de meeste Shakespeare helden de aandacht van het schouwburgpubliek bezig boude;', niet al leen door de tragedie van bhakespeare zelf, doch ook later door Uossini's opera en daarna door die van Verdi. Er i> voorzeker geen tooneelheld wiens grime en gelaatskleur zooveel wijzigingen heeft onder gaan als die van Otlullo en daarom is het niet onbelangrijk die eens de revue te laten passeeren. Er zijn vaak hevige kwesties over ontstaan, en het zou niet onmogelijk zijn dat die weer te berde werden gebracht. Vroeger, onder de regeering van Karel II en later door l^iiiu, Garrick en ook Kemble werd Otliello als neger voorgesteld. Die acteurs deden dit naar aanl iding van Hmlcrif/o'n woorden die spreekt van den man met de dikke lippen, doch zooals door Alexandre Beljame, in een zijner lessen aan de Sorbonne te Parijs is opgemerkt, heeft die uitdrukking niet mee waarde dan wat men wel eens meer van iemand zegt. die wat donker van tint is: die neger! of: die kaffer ! (t)uin rnoet er heel gek uitgezien hebben met zijn groote gepoederde pruik, zwarte huid on witte handschoenen, doch de anderen waren neit minder belachelijk, liarry droeg een rood met goud gestikt kleed, een korte broek en zijden kousen, en Kemble zou men voor een Engelsch generaal hebben gehouden, (larrick droeg een roode officiersuniform en daarbij op het hoofd een tulband met groote veer om forscher te schijnen. Irving droeg een Venetiaansch costuum doch in de derde acte (scène met JKI/O) was hij geheel in het rood, waardoor hij veel op ]\f>/i.'t^tn leek. (Saléza in de opera te Parijs kleedde zich ook zoo.; Uossi en Hooth (de Amcriknanscho acteur) hadden de gelaatskleur van een Moor on Salvini in zijn blauw met zilver gestikt costiiiim en langen Harderenden mantel zag er uit als een Spahi. Er worden belangrijke details aangehaald uit een Engelsch werk: >(iarrick of de Kngelsche tooneelsjielcrs ', in de vorige eeuw verschenen. Daarin komt o. a. bet volgende voor: "\Yann er Shakespeare den Moor van Venetië, die den vermeenden verleider van zijne \ruuw heeft doorstoken, laat zeggen: Al had bij duizend harten, mijn onverbiddelijke wraak zou ze allen hebben gedood, zag men liarry blozen onder bet zwarte gaa> dat over zijn gelaat hing. Uit die frase blijkt dat de Eiigelsche acteirs vóór Garrick, die nog weinig ervaren waren in

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl