Historisch Archief 1877-1940
No. 919
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
en alle anderen, hebben niet anders gedaan dan
den weg volgen, door dezen meester gebaand.
In. Engeland, het land der reclame en van het
vernuft, woonde hij lang: daar is hij op het idee
gekomen. Maar aan het Engelsch denkbeeld heeft
hy' uitvoering gegeven met de onnavolgbare be
valligheid en de satansche geestigheid van den
Parjjzenaar die in hem steekt.
Die tweeërlei oorsprong bly'ft in zy'n werk voor
de hand liggen.
De heer Chéret wil een opgewekte kunst ma
ken: vlinders en japonnen met strooken. Hij
heeft zelfs in zijn atelier een verzameling vlin
ders, die, volgens hem, »de mooiste modellen"
zijn. De vroolijkheid (men heeft hem den schilder
der vroolykheid genoemd) en de beweging aan
al zyn werk eigen, zy'n apart Parysche elemen
ten. De vrouw, die hy heeft uitgevonden, «de
vrouw van Chéret", zal do toekomst zeggen, een
gloriebeeld van zenuwen en kapsel, met haar
aangeboren gratie, de deinende lynen van haar
lichaam, haar pruimpjes- en-prisma mond,
haar blonde haren, blond als een wijn die mous
seert, zy'n alleen en uitsluitend Parijs. Dat is,
zonder twyfel, de reden,waarom wij in den vreemde
by dezen en genen kunstvriend, by' mannen van
smaak een. of ander affiche of pastei van hem heb
ben zien hangen. Een werk van Chéret bezitten,
is een stukje Parijs in huis te hebben.
Maar zoo zijn vreugde heel-en-al fransch is,
van Londen komt haar uiterlijk, herinnering vaak
aan Londensche Edentheaters en café-concerts,
een botweg britsche vrooly'kheid, ledig, dol, on
gemotiveerd als van iemand die wordt gekitteld:
een lachen om er van te sterven, dat iets
plichtma'igs heeft als het lachen der clowns.
Er is zelfs in zyn werk een oogenblik, dat
deze twee invloeden zich hebben vermengd op
merkwaardige wyze: eens heeft Cbéret; het was
voor de illustratie van den Piet rot Sceptique van
Huysman en Hennique; den zwarten Pierrot
uitgevonden, die ten onrechte aan Willette wordt
toegeschreven; den Pierrot die geen pleizier
meer heeft noch in pa-teien, noch in het losse
leven, noch in maneschijn en rozengeur. Deze
Pierrot in lichten rouw is niemand anders dan
de Fransche Gille van Watteau, die te Londen
het kerkhofpak der Haulon Lee's heeft aange
trokken.
Hoe verder het nerveuse en snerpende van de
Fransche vroolijkheid vast te leggen? Men lacht
met tranen in de oogen! Sapeck, de koning der
fumisterie, antwoordde op de vraag hoe hij het
aanlegde, altijd vroolijk te blyveu, en altijd nog
met nieuwe grappen voor den dag te komen:
»Ik heb het land!"
Wat geeft het, wij moeten vroolijk zijn. Het
gas ia aangestoken voor de huizon van vermaak.
Het orkest speelt. Ook het aftiche slaat zijn
kleurenfanfare bij de parade aan de deur. En
welk een sonoor koper is dat vrooly'ke, schelle
geel, dat zoo eigen is aan alle affiches van Chéret.
Il existe un bleu dont je meurs
Parce qu'il est dans les prunelles
heeft Sully Prudhomme gezegd. Er is een geel
dat my doet lachen, omdat het in de offiches
ligt, een geel dat opwekt als de citroenscMl.
Op een steen, dien de artiest prepareert voor
zy'n affiches, brengt hij altijd dat geel, met rood
en met blauw. Maar drie kleuren, de
allerelementairste, heeft hij om mede te werken. Hij
gebruikt ze voor drie hoofdmotieven, dikt ze aan,
nuanceert ze, verdunt ze, eerst op een klad,
met waterverf, met fijngewreven plastel, dan op
den steen, waar hy' zijn klad overbrengt. Dan ka*i
er gedrukt worden naar welgevallen, tot 2500
exemplaren daags
minimin imiiiii iiiiiiini iimiiiiiiiiiiiciiiiiiiiiimiimimimiiiiii
«niiiiiitiiiinHiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitniiiiiiniiiniiiiiiiiiiiiiiniuiiHii
MIJN VH1LM) DE MOORDENAAR.
3) door
A. COKAN DOYLE.
(Slot}.
»Let nu op wat er verder gebeurde. U
zoudt misschien denken, dat het de menschen
eindelijk begon te vervelen mij overal te
vervolgen en slecht te behandelen. Welaan,
luister. Het schijnt dat denzelfden dag, toen
wij uit zeilden, een stoomboot van Dunedin
naar Sydney vertrok, vóór ons aankwam, en
aan ieder die het hooren wilde vertelde, dat
ik in aantocht was. Zoo waar als ik leef,
hadden ze al vergadering belegd in de dok
ken om er over te praten, en toen ik
aan wal stapte liep ik er midden in. Ze
pakten mij dadelijk beet en ik hoorde alles
wat zij bespraken en besloten. Als ik een
prins geweest was, hadden ze niet meer
drukte kunnen maken. Het eind was dat
zij overeenkwamen, dat het niet aanging dat
Nieuw-Zeeland zijn misdadigers naar een
ander land stuurde en dat ik met de eerste
de beste boot terugraoest. Zoo werd ik weer
aan boord gebracht, weggestuurd als een
pakje, en na een reis van achthonderd mij
len stond ik voor de derde maal op dezelfde
plek, waar ik van daan gegaan was.
»Ik begon nu wezenlijk bang te worden
dat ik mijn verder leven niet anders zou
hebben te doen dan van de eene haven naar
de andere reizen. Ieder mensch scheen mijn
vijand te zijn ; er was geen rust, geen vrede
voor mij, waar ik ook ging. Ik werd er half
ziek van ; als ik kans had gezien weer in de
bosachen te komen, ik zou het gewaagd heb
ben, mijn oude kameraads weer op te zoeken,
maar ze waren mij te vlug af en hielden
mij achter slot en grendel ; toch is het mij
Maar het werk van Chéret bestaat niet alleen
in zijn affiches. Uit deze kijkt reeds een volbloed
decoratieschilder, want hij heeft de muren er
mede versierd met breeden, lossen decoratieven
zin, ingewijd in de harmonie der lijnen. Hij heeft
echter ook eigenlijk gezegde decpratiën geschil
derd. Op het oogenblik werkt hy' aan verschei
dene tegelijk: een voor het museum Grévin, een
rei van danseressen, de armen opgestoken tot een
gewelf; een ander voor het stadhuis, en dan een
groot ensemble-werk voor de versiering van een
landhuis te Evian. In al dezen arbeid zal de
wereld een by'na onbekende wending van zijn talent
kunnen bewonderen: zijn groote gaven voor de
veisieringskunst. Weet men wel, bovendien, welk
knap pastelschilder Chéret is ? Hij heeft met
byna onstoffelijk krijt de vergankelijke poëzie der
kleuren gevat. Eens is er een danseres versche
nen, Loïe Fuller, die als hij, harmonie bracht in
de verspreide kleuren. Chéret was letterlyk dol
van haar. Hij ging avond aan avond naar de
Folies Bergere, om dit wonder van den vrouw
geworden regenboog te zien. Was hijzelf niet
reeds jaren lang een Loïe Fuller van het pen
seel? Ook zijn pastels hebben electrisch licht,
maanlicht, phosphoriseerend licht, een zwerm van
nieuwe tinten, al het kunstige van de onzuivere
nuances, al het wegbleekende en het opblinkende.
In een paar woorden: zijn werken zijn panto
mimen, feëerien, balletten. Nu eens, in de affiches,
gaan zy spelemeien in de open lucht, bij het
nuchtere daglicht; dan, in de pastels, schy'nen
zij met gloed van den wand te zijn gedrenkt, met
het schijnsel van wegsmeltend licht.
Droomgestalten, sarabandes van letters, een carnaval die
slap is in de lendenen, n lach, n opwinding,
maar waarvan gy weet en dat is de hooge
gedachte die in deze kunst ligt besloten dat
hy zal eindigen in een dageraad, grauw als de
dood.
ERRATUM.
In ons bericht over de uitgave
ScheveningenConstintinoptl werd als uitgever genoemd de
heer C. Snabilié, dit moet zy'n de beer H. J. W.
B e c h t te Amsterdam. De redactie bestaat uit
de heeren C. Snabilié, M. Bauer en Ph. Zilcken.
BOEKAANKONDIGING.
Kippelen, Eene variatie op
thema Kipling.
(Ingezonden.)
het
Mr. W. L. Alden Schrijft in the LH er:
Ik wenschte wel dat de Rudyard Kipling een
voudig »Kip" heette. Als dan de menschen spre
ken van den Amerikaanse hen Kipling en den
Australisehen Ki|.ling en al de andere Kiplinga,
zonden wij terstond de volle beteekenis vau het
verkleinwoordje »ling" gevoelen. Een Kipling te
zijn is lid te wezen van een sterk toenemende
klasse van jongelieden. Zij schrijven verhalen op
de manier van Mr. Rudyard Kipling, en op eens
begroeten ben al hunne vrienden als Kïplings.
Er is geen schrijver wiens manier gemakkelijker
is na te volgen dan die van deu heer Kipling,
maar o, hoe akelig hol en leeg is al wat zij ge
ven ! en toch men moet het jonge Kiplinge*je
niet te hard vallen. Hij meent het goed, en hy',
althans, verdient den lof dat hij een schrijver
van »De Kleine Tamboers van het Fore and Aft" *)
bewonderen kan. Hij moge al eenigen tijd
kippelen, naar alle waarschijnlijkheid zal hij weldra
op eigen wieken dryven en iets schrijven dat geen
navolging is.
*) Zie ons nummer van Iti Sept. '04.
De laatste der Kiplings is een zekere Mr.
Boothby, die, behalve tal van kleine verhalen,
een boek geschreven heeft, getiteld »Aan de
Wallaby", waarin hij een en ander van zijn bevin
dingen in Australiëmededeelt. In den laatsten
ty'd is meneer Boothby verbazend
aanhetkippelen, maar hij zal er wel uitgroeien ! Hij heeft
heel wat avonturen doorgemaakt, en weet wat er
alzoo in het leven te koop is. Zoodra hij met
zijn materiaal heeft leeren manceuvreeren, zal hij
iets voor den dag brengen dat de moeite waard
is. »Aan de Wallaby" is lang geen kwaad boek ;
de fouten zijn die van iederen eerstbeginnende.
Lang zal liet niet duren tenzy ik mij zeer
vergis of meneer Boothby scheidt uit met
kippelen, en schrijft zijn verhalen op zijn eigen
manier. Dan zal bij niet langer de Australische
Kipling heeten, maar hij, zoowel als zijn boeken,
zullen or te beter om zijn.''
G. W.
Handleiding voor Rederijkers, uit
gave van C. DP. BOER Jzx. te
Helder, Prijs 75 cents.
Is een zeer vlot geschreven, uiterst gemak
kelijk te begrijpen boekje, dat in de handen van
alle Rederijkers moet komen. In elke plaats
van ons vaderland, zelfs in de kleinste, leeft het
oude rederijkersgeslacht nog voort maar veelal
in 't wild daarom is elke gelegenheid tet be
schaving die hun aangeboden wordt met beide
handen aan te grijpen.
Zeer terecht merkt de schrijver in zijn voor
rede op: »De lectuur, die over dit onderwerp
bestaat, is omvangrijk genoeg, doch deels verou
derd, deels te uitgebreid voor liefhebbers".
Deze Handleiding nu, die noch verouderd is,
noch te uitgebreid, bevat in beknopten vorm dan
ook alles, wat een dilettant-acteur, die niet van
aanleg is ontbloot, noodig heeft om op de planken
te verschijnen zonder zich schuldig te maken aan
grove fouten of te zondigen tegen de eerste rege
len der tooneelspeelkunst.
Achtereenvolgens worden in het werkje behan
deld: Keuze van stukken. Vtrdeelmg der rol
len. Bepetitiën. Bcstttdeering van de rol.
Kltedini. Grimeeren. Het tooneel. Vóór
het ophalen vin het gordijn. - Het opkomen en
affffian. Op het tooneel.
Zooals uit deze inhoudsopgave blijkt, vinden
do liefhebbers in deze Handleiding dus een ge
makkelijk richtsnoer; immers van de keuze van
bet stuk af, zijn alle handelingen besproken, die
de opvoering voorafgaan.
Bovendien zal menig getrouw schouwburgbe
zoeker, na de lezing van bovengenoemd boekje
een duidelijker voorstelling gekregen hebben van
de moeite en zorgen, die aan een goed voorbe
reide vertooning dienen te worden ten koste
gelegd en met meer genoegen en waardeering
Jan vroeger de voorstelling van tooneelwerken
bijwonen.
[. ',. M.
NIEUWE UITGAVEN.
Juliun Disselhoff, Do groote oorlog tusschen
Frankrijk en Duitschland in de jaren 1870 1871
(uit het lloogduitsch). Nijmegen, l'. J. Milborn.
Dit sijn Seneca Leren, liever te noemen
tweespraec tusschen enen vader en sinen sone over
airebande swaer gheval. Een middelnederlandsch
zedekundig leerdicht, na Blommaert volgens het
Brusselsche bandschrift opnieuw uitgegeven en
! toegelicht door W. H. 1). Suringar. Leiden,
| gebr. v. d. Hoek.
i Jac. Moleschott, Voor mijne vrienden,
llerinmmmimimmtmitmiiii
gelukt dat caehé, waar ik u van vertelde te
bezorgen, ik naaide het in mijn gordel.
Weer bracht ik een maand in de gevangenis
door; toen brachten zij mij aan boord van
een bark die naar Engeland zeilde.
«Ditmaal wist geen van het volk wie ik
was; alleen de kapitein had het oog op me,
al liet hij nog niet merken dat hij ver
moeden had. Ik begreep van het eerste
oogenblik, dat die kerel een schobbejak was.
We hadden een goede reis, behalve een
beetje storm om de Kaap; ik begon mij al
een vrij man te gevoelen, toen ik in de
verte het vaderland zag opdoemen, en de
kleine loodsboot van Falmouth naar ons toe
danste. We liepen het kanaal binnen en
voor we bij Gravesend waren, had ik met
den loods afgesproken, dat hij mij mee naar
den wal zou nemen, als hij van ons wegging.
Nu kwam het uit dat ik goed gezien had,
toen ik den kapitein een akeligen bemoeial
van een vent vond. Ik pakte mijn boeltje
en ging in de kajuit ontbijten, terwijl de
kapitein met den loods in druk gesprek
was. Toen ik weer boven kwam, waren we
al op de rivier en de boot waarmee ik aan
den wal had moeten komen, was weg. De
kapitein zei dat de loods mij vergeten had,
doch dit waren praatjes; ik begon al bang
te worden, dat het lieve leven weer van
vorenafaan beginnen zou. Het duurde niet
lang of mijne vrees werd bewaarheid. Er
kwam een sloep van den wal en een groote
kerel met een langen zwarten baard klom aan
boord. Ik hoorde hem den stuurman vragen
of zij geen rivierloods noodig hadden, maar
ik had hem dadelijk in den kijker en zag
wel dat hij meer verstand had van hand
boeien dan van een roer; ik hield mij dus
op behoorlijken afstand. Maar hij liep over
het dek, maakte een praatje met mij en
keek mij onderwijl goed aan. Ik heb nooit
gehouden van een man die nieuwsgierig is,
maar een vreemde kerel met cosmetiek aan
de punten van zijn baard was, vooral in
mijne omstandigheden, het onaangenaamste
wezen van den aardbodem. Ik begon te
begrijpen dat het tijd voor mij werd mijn
biezen te pakken.
v He t duurde niet lang of ik zag de kans
schoon en ik maakte er gebruik van.
Een groote kolenschuit draaide ons langs
den voorsteven voorbij en wij moesten eenigen
tijd langzaam stoouieu. Hij had een sloep
achter zich; ik liet mij langs eeii touw naar
beneden glijden en lag er in voor iemand
mij miste. Natuurlijk moest ik mijn bagage
achterlaten, maar ik had de duiten in een
gordel om mijn lijf en de kans de politie
van het spoor te leiden, was mij meer waard
dan een paar handkoffertjes. Ik begreep nu
dat de loods, zoowel ais de kapitein, mij ver
raden en de geheime politie op mij afgezonden
hadden. Dikwijls heb ik gewenscht die twee
kerels terug te zien.
»Ik bleef den heelen dag iu de boot liggen,
terwijl de schuit de rivier afzakte. Er was
ecu man in, maar het was een leelijke,
lompe schuit, hij had de handen meer dan
vol. Tegen den avond, toen het donker
begon te worden, zwom ik naar den wal en
bemerkte dat ik in een voorstad was aan de
oostzijde van Londen. Ik was druipmU, en
half dood vau den honger, maar ik sjokte
de stad in, kocht een nieuw pak in een
tweedehands magazijn en nadat ik ergens
wat gegeten had, zocht ik een onderkomen
in hot eenvoudigste logement, dat ik zag.
»Ik werd vroeg wakker een gewoonte
die het leven in de bosschen geeft en
gelukkig! Het, eeraic wat ik zag, toen ik
door een opening in het luik keek, was een
van die duivelsche politieagenten, pal tegen
over mijn raam; aanhoudend keek hij naar
de kamer waar ik sliep. Hij droeg geen
degen, geen uniform, zooals die kerels bij
ons hebben, maar hij had den f'amilietrek,
dat beraoeiachüge, dat ze allemaal hebben.
Of ze mij al dien tijd gevolgd hadden, of
mijn gezicht de waardin niet aanstond
ik ben er nooit achter gekomen. Terwijl ik
naar hem keek, liep hij de straat over en
noteerde in een boekje het nummer van het
huis. Ik was al bang dat hij zou aansnellen
maar ik denk dat hij alleen orders had een
oogje op mij te houden, want na de ramen
neringen uit mijn leven. Uit het Hoogduitsch,
door E. E. de Haan. Arnhem, P. Gouda Quint.
Prof. P. K. Peil, Myxoedema. Haarlem, de
Erven F. Bohn.
Dr. J. H. BeinJcens, Het Jansenisme. Rede op
het 3de internationaal oud-Katholieken-congres,
gehouden te Rotterdam. Rotterdam, Richard
Reisberman, tirma H. T. Hendriksen. Niet in den
handel.
J. E. K. van TPtjnen, De natuurlijke methode.
Nieuwe spreek-lees-taal-schrijfmethode voor de
twee eerste leerjaren der lagere school. Utrecht,
H. Honig.
P. N. van Doorninck, Oorkondenboek van het
geslacht Doornick of Doorninck, tot op 1813.
Haarlem, Gebr. van Brederode.
Ibn Qa-im al Ghazzi, Fatb al-Qarïb. Larév
lation de l'omniprésent. Commentaire sur Ie précis
de jurisprudence muselmane d Abou Chodjii par
Ibn Qasim al-Ghazzi. Texte arabe, publiéet
traduit par ordre du gouvernement néerlandais
par L. W. C. vvn den Berg. Leiden, E. J. Brul.
Dr. Paul Sick, De ziekenverpleging en de
gezondheidsleer uit een christelijk oogpunt be
schouwd. Naar het Hoogduitsch bewerkt door
ds. J. P. G. Westhoff en dr. T. E. W. Feltkamp.
Amsterdam. Höveker & Zoon.
De Vogel, Weekblad voor vogelkunde,
vogelvangst, vogelteelt en vogelhandel, onder redactie
van J. Hendrik van Balen. Helder, J. H. van
Balen.
Het werk der liefde. Tydschrift onder redactie
van dr. J. J. P. Valeton. Utrecht, C. II. E. Breijer.
Concordia, Tijdschrift voor posterijen, telegrafie
en rijkspostspaarbank. Vrij en onafhankelijk orgaan
ten dienste van allen die aan deze diensttakken
werkzaam zijn. Apeldoorn, Laurens Hansma.
T. Hasewinkel, Overzicht der vaderlandsche
geschiedenis, met i> historische kaarten, voor het
M. U. L O. Groningen, J. B. Wolters.
G. Hulsman, Guy Carlisle. Een zang van
geloof en ongeloof. Utrecht, Kemink & Zoon.
J. Kenniphaan en anderen, Kinderwijsjes. Een
honderdtal liedjes voor de laagste klassen en
voor bewaarscholen. Leiden, J. M. N. Kapteijn.
Dr. Alex. Klein, Het heilserum tegen
diphtherie, zijn bereiding en toepassing. Leeuwarden,
M. O. Jongbloed.
Dr. M. F. K'irum, Wonderen en goddelijke
gunstbewijzen bij de uitstelling van den h. rok
te Trier, in het jaar 18!)1. Vertaald door F. A.
van den Heucel. Amsterdam, G. Borg.
Antonitts van der Linde, Antoinette Bourignon.
Das Licht der Welt. Mit' bildlichen
Reproducdioneïi. Leiden, E. J. Brul,
Eureka, De direkte methode. Fransche
leesen vertaalmethode. 'sGravenhage, H. Blok.
Het Paard, Maandblad, gewijd aan paarden
fokkerij en paardenkennis in uitgebreiden zin.
Officieel orgaan van de commissie tot bevordering
der paardenfokkerij in Gelderland en van het
Geldersch paardenatambook. Redacteur-uitgever
A. W. Heidoma, Groningen. A. W. Heidema (J.
B. Wolters).
f', van Rysens, Beknopte geschiedenis dos
vaderlands. Groningen, J. B. Wolters.
H. Sclio/te, Hoeveel en waarom? Handleiding
bij het rekenboek voor de lagere school. Gronin
gen, J. B. Wolters.
De wijde wereld, Een geïllustreerd
maandelijksch overzicht van het Leger des heils. Am
sterdam. Bureau van handel en uitgave van bet
Leger des heils.
Da. L. Adriaanse, l'redikatiën uitgesproken in
de geref. kerk te Zeist. Hilversum, A. J. II. Flürke.
Damd Baion, De joodsche quaestie en hare
oplossing, of Israels heden en toekomst. Meteen
tmimimumiuiumumiuumiiiiiiimuiiiiiinmiiMMiiiiiiiimiiiiminiiiiiii
van mijn kamer nog eens goed opgenomen
te hebben, liep hij verder de straat iu.
;>Ik begreep dat ik onmiddellijk moest han
delen. Ik schoot mijn kleeren aan, deed
zachtjes het raam open, verzekerde mij dat
er niemand liep, liet mij naar den grond
afzakken en maakte, mij zoo hard ikloopen
kon uit te voeten. Ik legde een paar mijlen
te voet af, toen kon ik niet meer; ik zag
een groot gebouw waar menschen in en uit
liepen, ging er ook in, en bevond dat het
een spoorwegstation was. Er vertrok juist
een trein naar Dover, die met de Fransche
boot correspondeerde; ik nam een kaartje
en vloog in een derde klasse coupé.
»Er zaten twee of drie jonge kerels in de
coupé, allebei bloemzoete gezichten ; ze praat
ten over alles en nog wat; ik zat in mijn
hoekje rustig te luisteren. Ongemerkt kwam
het gesprek ook op Engeland en de koloniën.
En nu, dokter, luister goed, want 't is de
zuivere waarheid. De een begint te kletsen
over de rechtvaardigheid der Engelsche wet
ten, 't Is alles eerlijk en zoo helder als
glas," zegt hij; er is geen geheime politie,
geen spionnen, zooals in "t vasteland en meer
van die praatjes. Heel onplezierig voor mij,
vindt u niet, al dat gezwets te moeten
aanhooren, terwijl de politie mij overal als mijn.
schaduw volgde 'i
»Ik kwam goed en wel in l'arijs. Ik wis
selde er een gedeelte van mij a goud en
dacht wezenlijk een paar dagen, dat ik ze
kwijt was en eindelijk rust zou krijgen. Ik
had het wel noodig, ik zag er uit als eeii
geest. U hebt zeker nooit de politie achter
u aan gehad '? Nu, u behoeft niet zoo ver
schrikt te kijken, dokter, ik bedoel er geen
kwaad mee. U zoudt anders weten, dat het
den sterksten man doet wegkwijnen als scha
pen die de ziekte hebben.
»Eens op een avond ging ik naar de opera,
ik nam een loge voor mij alleen, want ik
was een heel heer. Ik wilde in de pauze
eens in den foyer gaan kijken, toen ik in de
gang een heer tegen 't lijf liep. Het licht
viel vlak op zijn gezicht; en ik herkende de
rivierloods, die ons de Theems op gesleept