De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 10 februari pagina 5

10 februari 1895 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Na 92'0 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Mon illustre collaborateur et ami m'a fait cette fois Ie grand honneur d'écrire pour moi un poème qui n'est tiréd'aucun roman. Il est entièrement en prose, et il a quatre actes et cinq tableaux. Dés qu'il a técrit, l'Opéra l'a retenu par traite et Ie jouera, ainsi que ma musique, lorsque la partition en sera terminée, c'est-k-dire dans deux ans. La discrétion que je dois observer ne m'empöche point de vous dire ce que vous pouvez deviner, c'est que ce drame est une des créations les plus admirables, les plus grandes et plus hautes de l'auteur de Lowdes. J'y travaille depuis Ie mois d'avril dernier, je vous laisse a penser avec quelle joie, et je viens de finir l'esquisse du premier acte. Je suis bien heureux, bien fier de tenter cela avec l'aide si aftectueuse et si puissante du grand maitro que j'aime et que j'admire profondement. Voila, mon cher ami, tous les renseignements que je puis vous donner. lis ont au moins Ie mérite de l'authenticitéabsolue.ü! ALFKED BRUNEAU. Zal dat dus iets zoowat in den trant van Strwnsee, Manfred, Egmont, Sommernachtstranm, l'Arlésienne worden en de Rêve componist op zy'n manier in het voetspoor van Meyerbeer, Schumann, Beethoven, Mendelssohn, Bizet treden?? Dat toekomstig lyriesch drama wordt dus Zola's twaalfde zelfstandig tooneelwerk 2). Vooralsnog kunnen w\j slechts de Norne-vraag uit het Götterdammeritng-voorspel op de lippen nemen: «Wisst Ihr wie das wird?" * wat echter intusschen niet wegneemt dat aan het nieuw, nog lang niet voldragen geesteskind van het voortreffelijk kunstenaarspaar reeds nu ante festum, d. i. vóór zyn doopfeest der eerste opvoering Gtück auf! op zijn toekomstigen levensweg hartgrondig-oprecht wordt toegewenscht. J. v. SANTEN KOI,KF. 1) Weekblad voor muziek van 2 Februari. 2) De vroegere zijn: EnfoncéIe pion (drie bedrjjven, 1856), Perrette (én bedryf in verzen), 11 faut hurkr avec les loups (id. id). La Lalde (én bedry'f, in proza, '65), alle onuitgegeven en nooit opgevoerd; Les Mystères de Marseille (vijf bedrjjven, te zamen met Marius Roux, in October 'G7 te Marseille opgevoerd), Madeleine (drie bedrijven, '67, den 21 Mei '88 in het parijsch théatre libre opgevoerd), Thérèse Raquin (11 Juli '73) Les H ritiers Rabourdin (3 November '74), Le Bouton de rose (6 Mei '78), Germinal (18 Mei 88), Renée (16 April '87). Gismonda. Het Nederlandsen Tooneel heeft ons Woensdag van dit nieuwste werk van Sardou de première gegeven. Mevrouw Brondgeest en Bouwmeester speelden de hoofdrollen, de dames Poolman (Thisbe), Lorjé(Lionarda), Car. van Dommelen (Cypriella) en Sophie de Vries (Agnello Acciaïoli), en de heeren van Schoonhoven (Zaccaris), Clous (bisschop Sophron) en van Dommelen (Gregoras) de voornaamste nevenrollen. Vijf-en twintig tooneelspelers en speelsters, welgeteld, dragen samen het werk, dat voor Sarah Bernhardt alleen is geschreven; soldaten, priesters, volk, nonnen, dames, vrovwelijke bedienden, jachtgevolg en Turksche slaven bewegen zich bovendien als figuranten tusschen de artiesten. De koninklijke vereeniging heeft een kapitaal moeten uitgeven voor de zeldzaam ryke kostumes van Gismonda, voor de luxueuse uitmonstering van Zaccaris, wiens gewaad was als een rijk gestikt tafelkleed, en van alle ryksgrooten en kleinen, die met hun allen vormden een immer weder uiteenwjjkend en ineenvloeiend kleurenspectrum, besloten binnen decors, zoo schitterend mooi, dat een kykgraag publiek er niet van verzadigd wordt. Er is een nonnen klooster, met een kapel op den achtergrond, waarvan de gekleurde ramen by het luiden van den Angelus verlicht worden, door de kaarsen, die ongetwyfeld daarbinnen bij den dienst worden iiiiMiiiiiniimliiiruillliiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimi boot toebehoort. De «voornaamste aandeel houder" heeft zijn medepassagiers en de geheele equipage al lang aan het verstand ge bracht, dat hij een bevoorrecht personage is, en terwijl hij met zijn servet de droppels, die in zijn snor zijn blijven hangen, afveegt, zegt hij halfluid tegen zijn buurman : »Ziet u, ik wil nu niet bluifen, maar, het is toch eigenlijk aan mij te danken, dat wij nu zoo flink vooruit komen. Ik heb namelijk gisteren, dat zeg ik u in vertrouwen, aan den kapitein verteld, dat (lat geboemel nu lang genoeg had geduurd. Nu ja, we hadden wel slecht weer gehad en een hooge zee, maar waartoe dienen dan die nieuwe sterke machines? Lieve God, elk uur, dat een van onze booten langer onder weg blijft kost ons honderden, zonder nog te spreken over de indirecte verliezen. Wat zegt u? Dat we zoo'n mist hebben gehad ? Lieve hemel, wat gaat mij die mist aan! Dividenden wil ik hebben!" »En als die dividendenjacht nu eens niet goed afloopt?" vraagt de architekt die aan den overkant van de tafel zitten en geen woord van het gesprek heeft gemist. De voornaamste aandeelhouder haalt de schouders op. »Een kapitein die zijn schip verliest, ver liest ook zijn baantje, dat is nu eenmaal zoo. We moeten hem zijn ontslag geven, al is hij ook nog zoo flink en nog zoo on gebruikt. Er is een hertogely'k vertrek, forsch van bouw, en weelderig van inrichting, sacristy en boudnir tegelijk, en er is een basiliek, een byzantijnsche dom, zoo rijk met zyn frescos, zoo mystiek in het getemperd licht zijner ge brande glasruiten, zoo verheven met zyn hoog oprijzende slanke zuilenrijen en wijde, wijde ruimten zijner onderdeelen Al dit trotsche, al dit kleurige, al dit vormschoone ; ik generaliseer ! heeft nujn verbeelding aangedaan, gelijk ik in mijn jeugd ben aan gedaan door dat heerlijke prentenboek met zijn dikke bladen, zijn kwistig gekleurde figuren, zijn gouden achtergronden en zijn fantastischweelderig verhaal van de Tooverzuk en vier spe lende jongens. Zooals ik toen, klein, in die, nu klein geachte weelde mij vermeide, zoo heb ik thans, groot, mij vermeid by het ongeëvenaarde schouwspel van de decors en costumes van Gis monda. Zal ik nog meer van de voorstelling van Woens dagavond zeggen ? Waarom V De lezers van het Weekblad kennen den inhoud van Gismonde, en een kritiek ware niet wel mogelyk zonder onze harmonie van bewondering voor de omgeving er van, van een te doen scheuren met schrille wanklanken. En bovendien een lang leven wordt aan dit werk, noch door het matig opgekomen. en maar matig applaudisseerend publiek, noch door gezaghebbende organen (zie de 2). Rott. Crt.} voorspeld. Ik kan my dus de moeite besparen, er over na te denken, hoe ik na het zien van zooveel moois, en met een gevoel van zware vermoeidheid, als van een in spanning doorgebrachten avond, mij het hoofd zoo leeg vond, zoo leeg, als een blikken trommel waarin gedroogde slaboonen worden bewaard. Z. Z. Z. In kleinen Kring". Het derde tooneelwerk van W. G. van Nouhuijs werd gisterenavond voor het eerst te Am sterdam gegeven, door het gezelschap-De Vos en Van Korlaar. Ik mag wel zeggen, dat ik mij bij de eerste drie bedryven heb verveeld, en bij het laatste geërgerd. Deze Nouhuijs is de Nouhuijs niet meer, die, als met Eerloo», een familiedrama vrij dringend wist weer te teekenen, sober en met een oprechte waarheidsliefde. Hij is niet meer de Nouhuijs van Goudiischje, die, zij het ook zonder te vinden, gezocht heeft naar een burgerlijke tra gedie ; bij is thans een typen-teekenaar gewor den, een soort anekdotenschrijver, een man, die op het doodgewone leven van kleine plattelands grootheden wel eenigen kijk heeft, zoolang hij aan den buitenkant blijft, en van iedere figuur, die bij op het tooneel brengt, alleen den traditioneelen, in een zeker soort belletrie den eenigen kant, van zijn fignren laat zien. Gedurende drie vierden van het stuk gebeurt er niets, dan dat de wethouder van Sparwijk, door kleine intriges het weet te brengen tot lid der Provinciale Staten, en zijn oneerlijk beheer der kerkegoederen weet te bemantelen voor een lastigen predikant en boeren die lastig kunnen worden. Het is een aaneenschakeling van losse tooneeltjes, bühnenmüssig niet te onhandig in elkander gezet, maar ieder op zichzelf een alleen staand schetsje vormend. Niet nieuw dat alles : een student die als eerste tooneeldaad aan zijn zuster een tientje te leen vraagt; een paar heb zuchtige en wantrouwende buren, die een beginsel kwestie zullen uitmaken naar den kant van hun voordeel; een mank en wat «overdreven" meisje, dat heel sentimenteel voelt voor hongerige kinderen, met wier burgerlijke stand niet alles in den haak is; een ijdeltuitje dat zich uit spijt met den dominee verlooft; een onbeduidende jonker, ik zal de lijst maar sluiten. Bepaald onwaar zijn die personen geen van allen, alleen zij zijn zoo heel oppervlakkig geteekend, en waar de ziening te kort schiet, moet de overlevering een al te zichtbaren stoplap vormen. Rustig, on beduidend, slap gaat dat alles aan het oog voorbij. Maar in het vierde bedrijf komt de tragpdie. De manke dochter verneemt van een dronken knecht, zoo zonder eenige aanleiding, de schande van haar vader. Die dronkenmanswoorden ver pletteren haar en doen haar onmiddellijk bij papa's aanraking huiveren. Hij is onmiddeüyk bereid, een slaaf te zijn aan haar voeten, maar haar blanke ziel ontvliedt deze plaats der onge rechtigheid, terwijl fanfares schetteren ter eere van den eerloozen vader, wethouder, kerkvoogd en lid der Staten. schuldig; niemand zou zich natuurlijk meer aan hem willen toevertrouwen. Daar had je nu bijv. voor een jaar of twee, drie o, daar is de kapitein. .. . Goeden middag, goeden middag." Met een lichte buiging neemt de kapitein plaats aan het hoofd van de tafel en be gint te eten van hetgeen toevallig voor hem staat. Hij ziet er volstrekt niet uit als iemand, die zich door een aandeelhouder, die niets over hem te zeggen heeft, bevelen zal laten geven; voor de hem aangeboden champagne bedankt hij, met de opmerking, dat die hem het hoofd te warm maakt, en terwijl hij zich een glas rooden wijn inschenkt wendt hij zich tot het jonge meisje, dat naast hem aan tafel zit, en zegt: »Nu moet u toch vooral flink eten, juffrouw, zoodat u weer een beetje kleur krijgt. Die nare zeeziekte heeft u erg te pakken gehad." Och ja, ik was meer dood dan levend," antwoordt het jonge meisje met een vermoei den glimlach, en laat dadelijk daarop de vraag volgen: «wanneer de boot in New-York zal zijn ?" »Overmorgenavond, denk ik. Maar hebt u dan zoo'n haast?" Met een zucht antwoordt zij: »\Vat mij zelf betreft niet, ? maar mijne moeder is vreeselijk zenuwachtig en vergaat van onge rustheid als het bericht van mijn aankomst ook maar een dag te lang uitblijft." Dat nu is niet mooi, het is onwaar en onwaar dig. In kleinen kring schynt my' niet belangryk genoeg toe, om er lang over uit te wyden. Ge citeerd zij hier echter de belangrykste gedachte uit het stuk: Mama (na het afgekeurd te hebben dat de dominee op den preekstoel over onzedelijkheid heeft gesproken) : »Daar is toch iets iets penibels in, als je met jonge meisjes naar de kerk gaat bij een ongetrouwden dominee !" Z. Z. Z. Wie aan de dramatische kunst het meest heeft kwaad gedaan. Het drama is niet dood, verzekert M. Frédéric Febvre, de bekende tooneelspeler, sociétaire en ex-vico-doyen van de Comédie franyaise. De dramatische kunst zal niet sterven, want de liefde, de e rzucht en de jalouzie zyn sterker dan het niet, en de worsteling van goed met kwaad, on deugd en misdaad met rechtvaardigheid zal er morgen zijn gelijk zij er heden is en gisteren was. Zoo leeraart hij in de New- York Herald, blijkbaar weinig geloovende in den vooruitgang der menschheid. Echter, hij geeft toe: het drama verkeert in een crisis. En de oorzaak daarvan ? Niemand anders dan Edison. Edison heeft het niet met opzet gedaan, zegt de heer Febvre, en deze passage is wel de sterkste van heel zijn betoog. Maar gedaan heeft hij het toch: Vroeger aten de menschen te vijf uur, zij gingen te zeven uur naar den schouwburg, volgden met aandacht de verwikkelingen, en wachten geduldig de ontknooping af. Tegenwoordig is ieder gehaast: Eten te acht uur, in den schouwburg komen te negen, bij het slot hard wegloopen. Eenmaal heeft de heer Febvre naast iemand gezeten, die zóó met den sneltrein uit Rouen kwam, en met den nacht trein weder terugging. Wat moet er worden, vraagt hij, van iemand die met den sneltrein reist, telefoon en fonograaf in zijn huis heeft, en kabelschrift leest Alles de schuld van Edison Aan hem de schuld van de vluchtige dagblad recensies, van de voorrijpe berichten. »Indien er op een goeden dag een standbeeld wordt opge richt voor een grooten dichter", zoo besluit hij, »laat hij dan niet in zijn hand houden het nieuwe model .van de lamp, de laatste uitvinding van Edison!..." Het kan zijn, merkt de Débats hierbij op, dat de heer Febvre met Edison maar een symbool bedoelt. Maar indien zelfs de sociétaires van de Comédie fram-aise symboliek worden, op wien kan men dan nog vertrouwen'! iiiiiuiiiimimiimMiiiiiiiiii ETTENEN Israels' feest in ,Artr. Hij was in den Haag al druk gefileerd, de zeventigjarige, maar hij had er toch schik in, dat ook de Amsterdammers zooveel met hem op had den. Daarom was de stemming onder de kleine honderdtwintig man; de drie dames: Thérèse Schwartze, haar zuster Georgina, de beeldhouwster, en Aletia Iluys niet te vergeten zoo ge zellig, de heeren van »Pulchri" die mede aanzaten, hadden er volstrekt geen berouw van, dat zij het hier nog eens dunnetjes waren komen overdoen. liet was dan ook niet een feest, maar een Israelsfeest, van het begin tot het einde. Rondom aan den wand een elftal werken van den meester, door de eigenaars gaarne voor dezen avond afgestaan, n listig gekaapt uit het Rijksmu seum, later het tableau-vivant: Esn uit hit oude volk voorstellende, heel getrouw, zoodat de jubi laris er erg mee was ingenomen Poggenbeek, Bart van Hove en Bastert hadden hem dat met hun drieën knap geleverd met een speech op de i immuun iiiiininiiiimiiiiimiii i minimum alleen wonder,:' zegt een der in de nabij heid zittende heeren, »de Amerikaansche couranten vertellen waarschijnlijk morgen al, dat onze boot te lang uitblijft, en noemen alle mogelijke ongelukken op, die ons kun nen zijn overkomen.'' De fc»y;era»ee-echtgenoot heeft intusschen zijn honger gestild en begint nu uit een erg versleten notitieboekje den duur van zijn vorige zeereizen op te lezen. De tegenwoor dige reis duurt tamelijk lang, on blijkbaar vindt hij het noodig, dat in tegenwoordigheid van den kapitein zooveel mogelijk te doen uitkomen. De gezagvoerder der boot voelt den steek, doet alsof hij het zich niet aan trekt, maar ergert zich toch erover, staat op, zegt kortaf: »J\[ahl;,eit\' en verlaat den eetsalon. Aan het hoofd van de andere tafel zit de eerste machine-ingenieur der boot, die zich in tegenstelling met den kapitein bijzonder behagelijk voelt, daar zijn tafelbureu, een echtpaar uit San Francisco hem allerlei vleiends over de machine zeggen. De Californiër is verscheiden malen millionair, zoo dat het voor hem een kleinigheid is, het personeel uit de machinekamer op een vat bier te tracteeren, iets waarvoor hij juist de toestemming van den ingenieur heeft ge vraagd. »Ziet u, ik doe het alleen maar, om die menschen te laten zien, dat zij niet vergeten Joden, die Thérèse Schwartze er zoo ferm aan vastknoopte; daarna, in de kleine expositie-zaal, de teekeningen van Isaac Israels, die het feest van zijn vader medevierde, nog later de onthulling van de gedenktafel, in de traphal door H. P. Berlage aangebracht, en in het eikenhout thans als eerste kerven den naam van den jeugdigen grysaard dragend. Ziedaar eenige hoofdmomenten. Zal ik er een paar kleinere aan toevoegen: het aan bieden van een reusachtigen lauwerkrans door mr. Lor. Boas, uit naam van een aantal leden, niet-schilders; het gegons om den meester van een wijde groep gasten, die op hun menu, met Israels' portret aan het hoofd, ook een paar woorden van zijn hand begeerden; de goed moedigheid, waarmede hij aan dat verzoek vol deed ; zijn staan voor de gedenktafel, en zeggen : »Ik hoop dat de naam van m\jn zoon en mijn kleinzoon daar ook op zullen komen" ; het warme, luide: »Leve Israels!", hem bij het scheiden medegegeven kortom : alles. Een lijst van sprekers en hun onderwerpen ? Ik zal ze niet geven. Laat ik vermelden, dat mijnheer Dake, als huldiging voor den schilder, er op zijn manier even de schrijvers over schil derkunst van langs heeft gegeven. Geheel onopmerkt is dat natuurlijk niet voorbijgegaan. En laat ik woorden afsehryven, die de goede, har telijke, vroolijke, oude heer met zooveel over tuiging tot de verzamelden sprak : sToen ik de vorige week in Den Haag zulk een schoon feest mocht vieren en zoo tal van vriendschapsbetuigingen en geschenken ontvangen had en mij daarna in mijn atelier terugtrok, dacht ik niet ooit weder zoo iets te zullen beleven. En ziet, hier ontvang ik dezelfde eerbewijzen, vind ik denzelfden toon, dezelfde handdrukken. Neen, de Nederlander is niet koud, niet ongevoelig, ons volk is nog steeds vol geestdrift voor wat edel en goed is, Holland bovenal! Wij kunstenaars, van Rembrandt tot Maris dwepen met ons land. Wij vinden ons Holland een heerlijk mooi land met zijn weiden, zijn stranden, zijn zee, zijn binnenhuizen, zijn figuren, boeren, landlieden, joden, kooplieden, alles is even schilderachtig, als maar voor het grijpen. Het mooiste van Nederland is echter Amsterdam, het heerlijk, ruime Amsterdam, waar van zooveel uitgaat en dat zooveel in zich vereenigt. Ook hier in Arti, waar ik zooveel droeve en treurige dagen heb doorleefd, en waar ik mij nu zoo genoeglijk thuis gevoel, te midden van zoovele vrienden, en mijn hart vol is van blijd schap en dank. Daarom heil Amsterdam, heil Arti et Amicitiae. Xog even vertellen, hoe laat in den avond de felglanzige, oogenstekende overhemden »in toon" werden gebracht met krabbels en notenbalken. »Waer werd opregter trou" met de melodie van Zweers erboven, zoo stond er. W. J. E. Op de tentoonstelling van moderne schilderijen, in de' kunstzaal *Krasnapolsky" alhier, werden nog weder verkocht: >Sledevaart", en »Boerenpaar in sjees", beiden van Otto Eerelman, benevens nog een schilderij : >ln de Sneeuw", door Elchanon Verweer. Te Haarlem, Kruisweg 15, heeft de tirma Vos Ov Zn., onder den naam Maison Hals een kunst handel geopend. Ook restauraties van oude schil derijen worden hior verricht. Bij de heeren Preyer & Cie., lokaal »Pictura", Wolvenstraat l',), is geëxposeerd eene aquarel van F. P. ter Meulen, -Schapenhoeden". Bij de iirma E. .1. van Wisselingh .V ('o., Spui i'o, zijn geëxposeerd twee teekeningen van J. Toorop -'t Lichten van het anker" en Yisschersboot'1. worden, en dat wij het op prijs stellen, dat zij niet bij dien Engelschman willen achter blijven. Eerlijk gezegd, is mij veel eraan ge legen, zoo gauw mogelijk in New-York te komen; ik zou er, ik weet niet wat voor geven, overmorgen de Ghicagosche Limited "Exprest nog te kunnen halen," zegt de Californiër, en opdat de ingenieur zal weten of tenminste vermoeden, wat hem boven het hoofd hangt, laat hij den grooten diamant, die aan zijn horlogeketting hangt en door het geheele reisgezelschap bewonderd wordt, fonkelen. Een vorst verleent orden en eer bewijzen, een Oalifornische millionair kan zich de weelde veroorlooven een scheepsingenieur voor «extra stoken" te verrassen met een diamant zoo groot als een kersepit. Na den lunch begeven de heeren zich naar den rooksalon om koffie te drinken en den tijd te dooden met kaartspelen, de dames vlijen zich op het promenade dek in gemak kelijke stoelen neer, en laten zich door den hofmeester met shawls en doeken tegen de toenemende koude beschutten. De koele Noord-Westenwind heeft de lucht aanmer kelijk opgef'rischt en de gezichtseinder is i iet meer zoo helder als een paar uur te voren. De boot komt langzamerhand binnen het bereik van de New-Foundlandsche nevelen. (Slot volgt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl