Historisch Archief 1877-1940
Na 92'0
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Mon illustre collaborateur et ami m'a fait cette
fois Ie grand honneur d'écrire pour moi un poème
qui n'est tiréd'aucun roman. Il est entièrement
en prose, et il a quatre actes et cinq tableaux.
Dés qu'il a técrit, l'Opéra l'a retenu par
traite et Ie jouera, ainsi que ma musique, lorsque
la partition en sera terminée, c'est-k-dire dans
deux ans. La discrétion que je dois observer
ne m'empöche point de vous dire ce que vous
pouvez deviner, c'est que ce drame est une des
créations les plus admirables, les plus grandes
et plus hautes de l'auteur de Lowdes. J'y
travaille depuis Ie mois d'avril dernier, je vous
laisse a penser avec quelle joie, et je viens de
finir l'esquisse du premier acte. Je suis bien
heureux, bien fier de tenter cela avec l'aide si
aftectueuse et si puissante du grand maitro que
j'aime et que j'admire profondement.
Voila, mon cher ami, tous les renseignements
que je puis vous donner. lis ont au moins Ie
mérite de l'authenticitéabsolue.ü!
ALFKED BRUNEAU.
Zal dat dus iets zoowat in den trant van
Strwnsee, Manfred, Egmont, Sommernachtstranm,
l'Arlésienne worden en de Rêve componist op zy'n
manier in het voetspoor van Meyerbeer,
Schumann, Beethoven, Mendelssohn, Bizet treden??
Dat toekomstig lyriesch drama wordt dus Zola's
twaalfde zelfstandig tooneelwerk 2). Vooralsnog
kunnen w\j slechts de Norne-vraag uit het
Götterdammeritng-voorspel op de lippen nemen:
«Wisst Ihr wie das wird?"
* wat echter intusschen niet wegneemt
dat aan het nieuw, nog lang niet voldragen
geesteskind van het voortreffelijk kunstenaarspaar
reeds nu ante festum, d. i. vóór zyn
doopfeest der eerste opvoering Gtück auf! op zijn
toekomstigen levensweg hartgrondig-oprecht wordt
toegewenscht.
J. v. SANTEN KOI,KF.
1) Weekblad voor muziek van 2 Februari.
2) De vroegere zijn: EnfoncéIe pion (drie
bedrjjven, 1856), Perrette (én bedryf in verzen),
11 faut hurkr avec les loups (id. id). La Lalde (én
bedry'f, in proza, '65), alle onuitgegeven en nooit
opgevoerd; Les Mystères de Marseille (vijf
bedrjjven, te zamen met Marius Roux, in October 'G7
te Marseille opgevoerd), Madeleine (drie bedrijven,
'67, den 21 Mei '88 in het parijsch théatre libre
opgevoerd), Thérèse Raquin (11 Juli '73) Les H
ritiers Rabourdin (3 November '74), Le Bouton
de rose (6 Mei '78), Germinal (18 Mei 88), Renée
(16 April '87).
Gismonda.
Het Nederlandsen Tooneel heeft ons Woensdag
van dit nieuwste werk van Sardou de première
gegeven. Mevrouw Brondgeest en Bouwmeester
speelden de hoofdrollen, de dames Poolman
(Thisbe), Lorjé(Lionarda), Car. van Dommelen
(Cypriella) en Sophie de Vries (Agnello
Acciaïoli), en de heeren van Schoonhoven (Zaccaris),
Clous (bisschop Sophron) en van Dommelen
(Gregoras) de voornaamste nevenrollen. Vijf-en twintig
tooneelspelers en speelsters, welgeteld, dragen
samen het werk, dat voor Sarah Bernhardt alleen
is geschreven; soldaten, priesters, volk, nonnen,
dames, vrovwelijke bedienden, jachtgevolg en
Turksche slaven bewegen zich bovendien als figuranten
tusschen de artiesten. De koninklijke vereeniging
heeft een kapitaal moeten uitgeven voor de zeldzaam
ryke kostumes van Gismonda, voor de luxueuse
uitmonstering van Zaccaris, wiens gewaad was
als een rijk gestikt tafelkleed, en van alle
ryksgrooten en kleinen, die met hun allen vormden
een immer weder uiteenwjjkend en ineenvloeiend
kleurenspectrum, besloten binnen decors, zoo
schitterend mooi, dat een kykgraag publiek er
niet van verzadigd wordt. Er is een nonnen
klooster, met een kapel op den achtergrond,
waarvan de gekleurde ramen by het luiden van
den Angelus verlicht worden, door de kaarsen, die
ongetwyfeld daarbinnen bij den dienst worden
iiiiMiiiiiniimliiiruillliiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimi
boot toebehoort. De «voornaamste aandeel
houder" heeft zijn medepassagiers en de
geheele equipage al lang aan het verstand ge
bracht, dat hij een bevoorrecht personage is,
en terwijl hij met zijn servet de droppels,
die in zijn snor zijn blijven hangen, afveegt,
zegt hij halfluid tegen zijn buurman : »Ziet
u, ik wil nu niet bluifen, maar, het is
toch eigenlijk aan mij te danken, dat wij nu
zoo flink vooruit komen. Ik heb namelijk
gisteren, dat zeg ik u in vertrouwen,
aan den kapitein verteld, dat (lat geboemel
nu lang genoeg had geduurd. Nu ja, we
hadden wel slecht weer gehad en een hooge
zee, maar waartoe dienen dan die nieuwe
sterke machines? Lieve God, elk uur, dat
een van onze booten langer onder weg blijft
kost ons honderden, zonder nog te spreken
over de indirecte verliezen. Wat zegt u?
Dat we zoo'n mist hebben gehad ?
Lieve hemel, wat gaat mij die mist aan!
Dividenden wil ik hebben!"
»En als die dividendenjacht nu eens niet
goed afloopt?" vraagt de architekt die aan
den overkant van de tafel zitten en geen
woord van het gesprek heeft gemist.
De voornaamste aandeelhouder haalt de
schouders op.
»Een kapitein die zijn schip verliest, ver
liest ook zijn baantje, dat is nu eenmaal
zoo. We moeten hem zijn ontslag geven,
al is hij ook nog zoo flink en nog zoo on
gebruikt. Er is een hertogely'k vertrek, forsch
van bouw, en weelderig van inrichting, sacristy
en boudnir tegelijk, en er is een basiliek, een
byzantijnsche dom, zoo rijk met zyn frescos,
zoo mystiek in het getemperd licht zijner ge
brande glasruiten, zoo verheven met zyn hoog
oprijzende slanke zuilenrijen en wijde, wijde
ruimten zijner onderdeelen
Al dit trotsche, al dit kleurige, al dit
vormschoone ; ik generaliseer ! heeft nujn verbeelding
aangedaan, gelijk ik in mijn jeugd ben aan
gedaan door dat heerlijke prentenboek met
zijn dikke bladen, zijn kwistig gekleurde figuren,
zijn gouden achtergronden en zijn
fantastischweelderig verhaal van de Tooverzuk en vier spe
lende jongens. Zooals ik toen, klein, in die, nu
klein geachte weelde mij vermeide, zoo heb ik
thans, groot, mij vermeid by het ongeëvenaarde
schouwspel van de decors en costumes van Gis
monda.
Zal ik nog meer van de voorstelling van Woens
dagavond zeggen ? Waarom V De lezers van het
Weekblad kennen den inhoud van Gismonde, en
een kritiek ware niet wel mogelyk zonder onze
harmonie van bewondering voor de omgeving
er van, van een te doen scheuren met schrille
wanklanken. En bovendien een lang leven wordt
aan dit werk, noch door het matig opgekomen.
en maar matig applaudisseerend publiek, noch
door gezaghebbende organen (zie de 2). Rott. Crt.}
voorspeld. Ik kan my dus de moeite besparen,
er over na te denken, hoe ik na het zien van
zooveel moois, en met een gevoel van zware
vermoeidheid, als van een in spanning
doorgebrachten avond, mij het hoofd zoo leeg vond, zoo
leeg, als een blikken trommel waarin gedroogde
slaboonen worden bewaard. Z. Z. Z.
In kleinen Kring".
Het derde tooneelwerk van W. G. van
Nouhuijs werd gisterenavond voor het eerst te Am
sterdam gegeven, door het gezelschap-De Vos en
Van Korlaar. Ik mag wel zeggen, dat ik mij bij
de eerste drie bedryven heb verveeld, en bij het
laatste geërgerd. Deze Nouhuijs is de Nouhuijs
niet meer, die, als met Eerloo», een familiedrama
vrij dringend wist weer te teekenen, sober en met
een oprechte waarheidsliefde. Hij is niet meer de
Nouhuijs van Goudiischje, die, zij het ook zonder
te vinden, gezocht heeft naar een burgerlijke tra
gedie ; bij is thans een typen-teekenaar gewor
den, een soort anekdotenschrijver, een man, die
op het doodgewone leven van kleine plattelands
grootheden wel eenigen kijk heeft, zoolang hij
aan den buitenkant blijft, en van iedere figuur,
die bij op het tooneel brengt, alleen den
traditioneelen, in een zeker soort belletrie den eenigen
kant, van zijn fignren laat zien. Gedurende drie
vierden van het stuk gebeurt er niets, dan dat
de wethouder van Sparwijk, door kleine intriges
het weet te brengen tot lid der Provinciale
Staten, en zijn oneerlijk beheer der kerkegoederen
weet te bemantelen voor een lastigen predikant
en boeren die lastig kunnen worden. Het is
een aaneenschakeling van losse tooneeltjes,
bühnenmüssig niet te onhandig in elkander
gezet, maar ieder op zichzelf een alleen
staand schetsje vormend. Niet nieuw dat alles :
een student die als eerste tooneeldaad aan zijn
zuster een tientje te leen vraagt; een paar heb
zuchtige en wantrouwende buren, die een beginsel
kwestie zullen uitmaken naar den kant van hun
voordeel; een mank en wat «overdreven" meisje,
dat heel sentimenteel voelt voor hongerige
kinderen, met wier burgerlijke stand niet alles
in den haak is; een ijdeltuitje dat zich uit spijt
met den dominee verlooft; een onbeduidende
jonker, ik zal de lijst maar sluiten. Bepaald
onwaar zijn die personen geen van allen, alleen
zij zijn zoo heel oppervlakkig geteekend, en waar
de ziening te kort schiet, moet de overlevering
een al te zichtbaren stoplap vormen. Rustig, on
beduidend, slap gaat dat alles aan het oog voorbij.
Maar in het vierde bedrijf komt de tragpdie.
De manke dochter verneemt van een dronken
knecht, zoo zonder eenige aanleiding, de schande
van haar vader. Die dronkenmanswoorden ver
pletteren haar en doen haar onmiddellijk bij
papa's aanraking huiveren. Hij is onmiddeüyk
bereid, een slaaf te zijn aan haar voeten, maar
haar blanke ziel ontvliedt deze plaats der onge
rechtigheid, terwijl fanfares schetteren ter eere
van den eerloozen vader, wethouder, kerkvoogd
en lid der Staten.
schuldig; niemand zou zich natuurlijk meer
aan hem willen toevertrouwen. Daar had
je nu bijv. voor een jaar of twee, drie
o, daar is de kapitein. .. . Goeden middag,
goeden middag."
Met een lichte buiging neemt de kapitein
plaats aan het hoofd van de tafel en be
gint te eten van hetgeen toevallig voor hem
staat. Hij ziet er volstrekt niet uit als
iemand, die zich door een aandeelhouder,
die niets over hem te zeggen heeft, bevelen
zal laten geven; voor de hem aangeboden
champagne bedankt hij, met de opmerking,
dat die hem het hoofd te warm maakt, en
terwijl hij zich een glas rooden wijn inschenkt
wendt hij zich tot het jonge meisje, dat naast
hem aan tafel zit, en zegt: »Nu moet u toch
vooral flink eten, juffrouw, zoodat u weer
een beetje kleur krijgt. Die nare zeeziekte
heeft u erg te pakken gehad."
Och ja, ik was meer dood dan levend,"
antwoordt het jonge meisje met een vermoei
den glimlach, en laat dadelijk daarop de
vraag volgen: «wanneer de boot in New-York
zal zijn ?"
»Overmorgenavond, denk ik. Maar hebt
u dan zoo'n haast?"
Met een zucht antwoordt zij: »\Vat mij
zelf betreft niet, ? maar mijne moeder is
vreeselijk zenuwachtig en vergaat van onge
rustheid als het bericht van mijn aankomst
ook maar een dag te lang uitblijft."
Dat nu is niet mooi, het is onwaar en onwaar
dig. In kleinen kring schynt my' niet belangryk
genoeg toe, om er lang over uit te wyden. Ge
citeerd zij hier echter de belangrykste gedachte
uit het stuk:
Mama (na het afgekeurd te hebben dat de
dominee op den preekstoel over onzedelijkheid
heeft gesproken) :
»Daar is toch iets iets penibels in, als je met
jonge meisjes naar de kerk gaat bij een
ongetrouwden dominee !"
Z. Z. Z.
Wie aan de dramatische kunst het
meest heeft kwaad gedaan.
Het drama is niet dood, verzekert M. Frédéric
Febvre, de bekende tooneelspeler, sociétaire en
ex-vico-doyen van de Comédie franyaise. De
dramatische kunst zal niet sterven, want de liefde,
de e rzucht en de jalouzie zyn sterker dan het
niet, en de worsteling van goed met kwaad, on
deugd en misdaad met rechtvaardigheid zal er
morgen zijn gelijk zij er heden is en gisteren
was. Zoo leeraart hij in de New- York Herald,
blijkbaar weinig geloovende in den vooruitgang
der menschheid. Echter, hij geeft toe: het drama
verkeert in een crisis. En de oorzaak daarvan ?
Niemand anders dan Edison. Edison heeft het
niet met opzet gedaan, zegt de heer Febvre, en
deze passage is wel de sterkste van heel zijn
betoog. Maar gedaan heeft hij het toch: Vroeger
aten de menschen te vijf uur, zij gingen te zeven
uur naar den schouwburg, volgden met aandacht
de verwikkelingen, en wachten geduldig de
ontknooping af. Tegenwoordig is ieder gehaast: Eten
te acht uur, in den schouwburg komen te negen,
bij het slot hard wegloopen. Eenmaal heeft de
heer Febvre naast iemand gezeten, die zóó met
den sneltrein uit Rouen kwam, en met den nacht
trein weder terugging. Wat moet er worden,
vraagt hij, van iemand die met den sneltrein
reist, telefoon en fonograaf in zijn huis heeft, en
kabelschrift leest Alles de schuld van Edison
Aan hem de schuld van de vluchtige dagblad
recensies, van de voorrijpe berichten. »Indien er
op een goeden dag een standbeeld wordt opge
richt voor een grooten dichter", zoo besluit hij,
»laat hij dan niet in zijn hand houden het nieuwe
model .van de lamp, de laatste uitvinding van
Edison!..."
Het kan zijn, merkt de Débats hierbij op, dat
de heer Febvre met Edison maar een symbool
bedoelt. Maar indien zelfs de sociétaires van de
Comédie fram-aise symboliek worden, op wien
kan men dan nog vertrouwen'!
iiiiiuiiiimimiimMiiiiiiiiii
ETTENEN
Israels' feest in ,Artr.
Hij was in den Haag al druk gefileerd, de
zeventigjarige, maar hij had er toch schik in, dat
ook de Amsterdammers zooveel met hem op had
den. Daarom was de stemming onder de kleine
honderdtwintig man; de drie dames: Thérèse
Schwartze, haar zuster Georgina, de
beeldhouwster, en Aletia Iluys niet te vergeten zoo ge
zellig, de heeren van »Pulchri" die mede
aanzaten, hadden er volstrekt geen berouw van,
dat zij het hier nog eens dunnetjes waren komen
overdoen. liet was dan ook niet een feest,
maar een Israelsfeest, van het begin tot het einde.
Rondom aan den wand een elftal werken van den
meester, door de eigenaars gaarne voor dezen
avond afgestaan, n listig gekaapt uit het Rijksmu
seum, later het tableau-vivant: Esn uit hit oude
volk voorstellende, heel getrouw, zoodat de jubi
laris er erg mee was ingenomen Poggenbeek,
Bart van Hove en Bastert hadden hem dat met
hun drieën knap geleverd met een speech op de
i immuun iiiiininiiiimiiiiimiii i minimum
alleen wonder,:' zegt een der in de nabij
heid zittende heeren, »de Amerikaansche
couranten vertellen waarschijnlijk morgen al,
dat onze boot te lang uitblijft, en noemen
alle mogelijke ongelukken op, die ons kun
nen zijn overkomen.''
De fc»y;era»ee-echtgenoot heeft intusschen
zijn honger gestild en begint nu uit een erg
versleten notitieboekje den duur van zijn
vorige zeereizen op te lezen. De tegenwoor
dige reis duurt tamelijk lang, on blijkbaar
vindt hij het noodig, dat in tegenwoordigheid
van den kapitein zooveel mogelijk te doen
uitkomen. De gezagvoerder der boot voelt
den steek, doet alsof hij het zich niet aan
trekt, maar ergert zich toch erover, staat
op, zegt kortaf: »J\[ahl;,eit\' en verlaat den
eetsalon.
Aan het hoofd van de andere tafel zit de
eerste machine-ingenieur der boot, die zich
in tegenstelling met den kapitein bijzonder
behagelijk voelt, daar zijn tafelbureu, een
echtpaar uit San Francisco hem allerlei
vleiends over de machine zeggen. De
Californiër is verscheiden malen millionair, zoo
dat het voor hem een kleinigheid is, het
personeel uit de machinekamer op een vat
bier te tracteeren, iets waarvoor hij juist de
toestemming van den ingenieur heeft ge
vraagd.
»Ziet u, ik doe het alleen maar, om die
menschen te laten zien, dat zij niet vergeten
Joden, die Thérèse Schwartze er zoo ferm aan
vastknoopte; daarna, in de kleine expositie-zaal,
de teekeningen van Isaac Israels, die het feest van
zijn vader medevierde, nog later de onthulling van
de gedenktafel, in de traphal door H. P. Berlage
aangebracht, en in het eikenhout thans als eerste
kerven den naam van den jeugdigen grysaard
dragend. Ziedaar eenige hoofdmomenten. Zal ik
er een paar kleinere aan toevoegen: het aan
bieden van een reusachtigen lauwerkrans door
mr. Lor. Boas, uit naam van een aantal leden,
niet-schilders; het gegons om den meester van
een wijde groep gasten, die op hun menu, met
Israels' portret aan het hoofd, ook een paar
woorden van zijn hand begeerden; de goed
moedigheid, waarmede hij aan dat verzoek vol
deed ; zijn staan voor de gedenktafel, en zeggen :
»Ik hoop dat de naam van m\jn zoon en mijn
kleinzoon daar ook op zullen komen" ; het warme,
luide: »Leve Israels!", hem bij het scheiden
medegegeven kortom : alles.
Een lijst van sprekers en hun onderwerpen ?
Ik zal ze niet geven. Laat ik vermelden, dat
mijnheer Dake, als huldiging voor den schilder,
er op zijn manier even de schrijvers over schil
derkunst van langs heeft gegeven. Geheel
onopmerkt is dat natuurlijk niet voorbijgegaan. En
laat ik woorden afsehryven, die de goede, har
telijke, vroolijke, oude heer met zooveel over
tuiging tot de verzamelden sprak :
sToen ik de vorige week in Den Haag zulk
een schoon feest mocht vieren en zoo tal van
vriendschapsbetuigingen en geschenken ontvangen
had en mij daarna in mijn atelier terugtrok, dacht
ik niet ooit weder zoo iets te zullen beleven.
En ziet, hier ontvang ik dezelfde eerbewijzen,
vind ik denzelfden toon, dezelfde handdrukken.
Neen, de Nederlander is niet koud, niet ongevoelig,
ons volk is nog steeds vol geestdrift voor wat edel
en goed is, Holland bovenal! Wij kunstenaars, van
Rembrandt tot Maris dwepen met ons land. Wij
vinden ons Holland een heerlijk mooi land met zijn
weiden, zijn stranden, zijn zee, zijn binnenhuizen,
zijn figuren, boeren, landlieden, joden, kooplieden,
alles is even schilderachtig, als maar voor het
grijpen. Het mooiste van Nederland is echter
Amsterdam, het heerlijk, ruime Amsterdam, waar
van zooveel uitgaat en dat zooveel in zich
vereenigt. Ook hier in Arti, waar ik zooveel droeve
en treurige dagen heb doorleefd, en waar ik mij
nu zoo genoeglijk thuis gevoel, te midden van
zoovele vrienden, en mijn hart vol is van blijd
schap en dank. Daarom heil Amsterdam, heil
Arti et Amicitiae.
Xog even vertellen, hoe laat in den avond de
felglanzige, oogenstekende overhemden »in toon"
werden gebracht met krabbels en notenbalken.
»Waer werd opregter trou" met de melodie
van Zweers erboven, zoo stond er.
W. J. E.
Op de tentoonstelling van moderne schilderijen,
in de' kunstzaal *Krasnapolsky" alhier, werden
nog weder verkocht: >Sledevaart", en »Boerenpaar
in sjees", beiden van Otto Eerelman, benevens
nog een schilderij : >ln de Sneeuw", door Elchanon
Verweer.
Te Haarlem, Kruisweg 15, heeft de tirma Vos
Ov Zn., onder den naam Maison Hals een kunst
handel geopend. Ook restauraties van oude schil
derijen worden hior verricht.
Bij de heeren Preyer & Cie., lokaal »Pictura",
Wolvenstraat l',), is geëxposeerd eene aquarel
van F. P. ter Meulen, -Schapenhoeden".
Bij de iirma E. .1. van Wisselingh .V ('o.,
Spui i'o, zijn geëxposeerd twee teekeningen van
J. Toorop -'t Lichten van het anker" en
Yisschersboot'1.
worden, en dat wij het op prijs stellen, dat
zij niet bij dien Engelschman willen achter
blijven. Eerlijk gezegd, is mij veel eraan ge
legen, zoo gauw mogelijk in New-York te
komen; ik zou er, ik weet niet wat voor
geven, overmorgen de Ghicagosche Limited
"Exprest nog te kunnen halen," zegt de
Californiër, en opdat de ingenieur zal weten of
tenminste vermoeden, wat hem boven het
hoofd hangt, laat hij den grooten diamant,
die aan zijn horlogeketting hangt en door
het geheele reisgezelschap bewonderd wordt,
fonkelen. Een vorst verleent orden en eer
bewijzen, een Oalifornische millionair kan
zich de weelde veroorlooven een
scheepsingenieur voor «extra stoken" te verrassen
met een diamant zoo groot als een kersepit.
Na den lunch begeven de heeren zich
naar den rooksalon om koffie te drinken en
den tijd te dooden met kaartspelen, de dames
vlijen zich op het promenade dek in gemak
kelijke stoelen neer, en laten zich door den
hofmeester met shawls en doeken tegen de
toenemende koude beschutten. De koele
Noord-Westenwind heeft de lucht aanmer
kelijk opgef'rischt en de gezichtseinder is i iet
meer zoo helder als een paar uur te voren.
De boot komt langzamerhand binnen het
bereik van de New-Foundlandsche nevelen.
(Slot volgt).