Historisch Archief 1877-1940
No. 922
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
11
Een twijfelachtig eerherstel.
Keizer TSAI-TIEN K WANG-SU : Li-Hung-Chang, mijne genade geeft u het gele rijbuis en de pauweveer terug. Ga heen,
en sluit een eervolle vrede ruet de booze dwergen uit Japan."
Li-HrjNG-CiiANG. Zoon des Hemel?, ik dank u. Maar indien uwe genade weer vergeten heeft, eene volledige volmacht
in den zak van dit gewaad te steken, mag uw slaaf uwe goedheid niet aannemen."'
??4IIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIHII
heid twee huizen aangekocht en krijgen we
hier een klooster. Wat beteekent dat, wat
heeft de Voorzienigheid voor met de Bocht?
Zoo'n radicaal geef ik ze present - maar
een klooster? Het is waar, de goederen .in
de doode hand zijn soms zeer respectabel, ze
vertegenwoordigen belangrijke bedragen, maar
met het oog daarop is de Bocht toch niet
aangelegd; zij heeft tot nu toe geheel en al
\ yeen wereldsch karakter gedragen en moest,
Vzoo heb ik'het ten minste altijd begrepen,
' \ aan het vaderland toonen wat er te voorschijn
kan gebracht worden als degelijkheid,
def'tigheid, vermogen, bekwaamheid, geestkracht,
volharding en oppassendheid tesaman treffen
om iets maatschappelijk groots te stichten. |
Zoo is de Bocht het zinnebeeld geworden van j
stoffelijken voorspoed, en ik durf zeggen, dat j
ik daartoe het mijne ruimschoots heb bijge- j
dragen maar wat doet bij zoo'ii glans- j
rijke weerspiegeling van aardsche deugden |
een klooster? Een Bank, dat zou te begrij
pen zijn, een Bank is een instituut dat menig
een voor de Bocht met succes heeft opgevoed;
ik herinner me niet n, die van de Bank
gekomen hier geen goed figuur geslagen heeft,
de Bank en de Bocht zij behooren bij elkaar;
maar wat zullen we voor onze conversatie
er. onze buurschap hebben aan een rector of
een prior; wat weten die altaarlui van een
brandkast? En als het dan nog een Luthersch
of in elk geval een Protestantsch gesticht
was, b v. een weeshuis voor de kinderen
van nette families, wier ouders z ? mier
fortuin na te laten zijn heengegaan, zoodat die
jongens of meisjes in het oord en den kring
bleven verkeeren, waarin zij door_ geboorte
te huis behooren en alzoo een educatie konden
krijgen in overeenstemming met de traditie
van hun geslacht, u la bonheure! Ik zou zeggen
daar zie je nu het nobele karakter van de
Bocht in. Ze laat zich niet overtroeven door
eenige buurt of stad in gezonde philantrophie.
dat is een feit, maar van dat feit, dat je
zoo moeilijk kunt constateeren, omdat de be
wijzen te veel verspreid zijn, zou je dan een
gèdenkteeken hebben, waaraan alle
mindersoortige klassen van de maatschappij een
punt konden zuigen. Maar een Roomscli ge
sticht! Niet dat ik onverdraagzaam ben. Ik
kan goddank de zon in het water zien schijnen
ook wat het geloof betreft. Ik doe zaken met
joden, met Christenen met Mahornedanen, met
Heidenen zelfs, ik ben voor al die soorten van
mensehen dezelfde, even toegankelijk, even cou
lant. Ik heb een Koomschen boekhouder gehad
en een eersten bediende van den Israelitischen
godsdienst, en ik was voor hen niet minder
goed dan voor het overig personeel, mits ze
zich maar naar mijn kantoorvoorschriften
gedroegen, en geen andere feestdagen of rust
dagen in eere hielden dan ik zelf. Ieder
heeft bij mij zijn volle vrijheid voor het eeuwige,
het eenige wat ik niet zal dulden is dat
iemand k waad zou spreken van het Luthersch
geloof. Dit is mijn heiligste bezitting en daar
blijven zij af. Die dat aanrandt, vergrijpt
zich aan mij. Eens heb ik een van mijn
kantoorpersoneel, die dat beliefde te vergeten,
ten voorbeeld gesteld, 't Was een jongen uit
Luthersche ouders geboren, die deze weldaad
door de Voorzienigheid hem bewezen gering
schatte, en ondanks de vermaning van zijn
voogd, naar de Vrije gemeente op de
catechisatie was gegaan, Dat ventje heb ik in zijn
kraag gepakt en ik heb tegen hem gezegd :
jongetje, het beste geloof dat er op de_wereld
tot nu toe bestaat en ooit bestaan heeft is het
Luthersche, maar voor jou, pedante rekel,
schijnt het beste nog niet goed genoeg te zijn, jij
prefereert boven dien reus van een Luther,
dat Hugenholtzje yan de Weteringschans.
Allee er uit! Uit dit alles blijkt, dunkt me,
dat ik ruim genoeg van opvatting ben en
toch hart heb1 voor mijn geloof. Trouwens
hoe zou dat anders kunnen als je een man
van zaken bent en je geweten even zuiver
houdt als je grootboek. En daarom, vraagt
men mij of ik als Luthersche het aangenaam
vind dat de Bocht zoo?hoe zal ik 't noemen ?
zoo verbasterd wordt dan antwoord ik
ronduit: neen, neen, om de weerga niet!
Want dat is een begin waarvan je het eind niet
kunt voorspellen.Dat is eerst een gesticht.of'een
klooster, dan een kerk en wie zal zeggen, als
eenmaal de feestelijkheden zin in de Bocht krij
gen?of je niet binnen kort daar ook word l op
gescheept met oen si/nnyoyc '? Maar wat mij het
meest ongerust maakt voor zoover ik vatbaar
ben voor ongerustheid, liet is dat gelijktijdig
optreden van twee elkander vijandige mach
ten.. .. Wat zul je weldra zien als je je raam
uitkijkt.? Naar links, naar den radicaal Muller,
zie je Heineken en Calisch, Kouveld en
Gerritsen , Nolting en Fortuyn, want die
socialisten en radicalen spelen onder een
hoedje, al dat tuig van de
werliedenvereenigingen, de oproermakers mot plakkaten
en banieren wandelen; en naar rechts passee
ren je raam allemaal bisschoppen, heer
ooms , kapelaans, monniken of nonnen.
Naar iinks alles rood en naar rechts alles
zwart... de kleuren van het Amsterdamsche
wapen in strijd in plaats van met elKander
in harmonie . . dat moet botsingen geven en
wat blijft onder zulke omstandigheden onze
vreedzame Bocht? Zou de Voorzienigheid dat
zoo verordineerd hebben om, nu de radicalen
hier al hun tenten beginnen op te slaan
een tegenwicht tegen hen te geven, en moeten
wij ons voorbereiden op een strijd om de
Bocht? Nu, daar is wel eens om heel wat
minder dingen gevochten. Het neusje van
de zalm, het hart van het hart van het land.
Natuurlijk, die dat heeft is meester van alles.
Maar wij, die dat schouwspel van achter
onze ruiten zullen moeten waarnemen
wij zijn er het slechtst aan toe.
Och, het is een beroerde tijd. Daar zitten wij
in het veiligste hoekje van. de veiligste wereld
als tusschen twee vuren. Je staat op je hoogen
stoep en daar gaat er een voorbij met een
gezicht alsof' hij zeggen wil: al dat goed waar
mee je je zoo vermaakt is maar vergankelijk
slijk, ben je verstandig, geef' het dan weg
en die is nog geen tien passen ver of' daar
kijkt weer een ander je aan met zoo'n brutale
afzetters-tronie, die hoe langer hoe meer in
de mode komen, waarop te lezen staat: wat
jij je eigendom noemt is alles behalve slijk,
maar liet komt jou niet toe : het is van de
gemeenschap, en als je 't niel. geeft nemen
wij het weldra, je raakt het toch kwijt.
Ja en die soort van gezichten krijgen de
overhand, de andere worden zeldzamer; je
kunt er op aan over een jaar of' wat krijg je
die iu het geheel haast niet meer te zien
al wat fatsoenlijk is zal de Bocht gaan schu
wen, zoodat het twee, drie weken zal kunnen
duren eer je weer eens een van Eeghen of
een Sillem onder onze boompjes ziet, wandelen.
Zonderling hoe in dezen tijd ieder zich
liet hoofd breekt over het bezit! Ieder
schijnt er over na te denken, of' hij wel
recht heeft te honden wat het zijne is,
-al zijn zijn eigendomsbewijzen ook nog zoo
goed in orde. In mijn jonge jaren en ook
hitev nog vertrouwde ik niemand; zooals het
in den handel behoort, alleen mij/.elven. Maar
nu is het zoover gekomen dat het mode
begint te worden ook je zelf' niet meer te
vertrouwen.
Is wat je hebt wel het jouwe, is tegenwoor
dig de vraag. In alle kringen houden de
lui zich daarmede bezig. Zoo zonden ze mij
van de week nog een blad. dat ik tot dus
verre niet gezien had . de Xe<lrrl'tn(lcr, naar
ik hoor het blad van jhr. de Savornin Loh
man. Ik denk dat hij zelf het me gestuurd
heeft omdat, hij mijn oordeel eens heeft wil
len vernemen over zijn voorstel. Kan een
rijke zalig worden, vraagt Lohman. Mag men
veel geld bezitten en is dat bezitten niet het
dienen van den Mammon ? Je begrijpt, hij
zit er, evenals ik, warmpjes in, en daar komt
die bezitsquaestie ook hem verontrusten.
Nu is hij een practisch man. Hij praat den
lui niet naar den mond.
»Er is niets gevaarlijkere, zegt hij, dan de
wangunst die velen toonen voor de schatten
der rijken." »Wij mogen de rijken niet haten
zooals velen doen en het anderen willen leeren."
Dat is verstandige taal. Iedereen moest dat
lezen. Maar toch hij voelt dat er teksten zijn
waarop de socialisten zich zouden kunnen
beroepen, en de socialisten niet alleen, ook
de vrome menschen, om het hem kwalijk te
nemen, dat hij zoo op zijn goed blijft zitten
en het niet weggeeft. Doch hij is niet van
van daag of gisteren. Duivels hij weet raad.
Hoe denk'je dat hij de moeilijkheid oplost? Hij
zegt eenvoudig: ik ben rentmeester. Ieder die
wat in de melk te brokken heeft is rentmeester.
En dat is een zuiver en een sterk standpunt.
Ik houd me daaraan. Ik ben rentmeester,
heel de Bocht is rentmeester en als de Bocht
rentmeester is, dan is in dit rentmeesterschap
ook niets vernederend» gelegen. Dat is
waarachtig het ei van Columbus! Ik heb
Loiiman dan ook dadelijk een dankbetuiging
gestuurd. \Vant als ik nu op mijn stoep
sta, en ik zie naar links die radicaaltjes en
sociaaltjes die mij uitdagend, en naar rechts
die ultramontanen, die mij vermanend aan
kijken, dan zeg i k bij mij zelf: hoor eens, ga jelui
maar voorbij, ik ben rentmeester, en waf. ik heb
is niet het mijne, het is van een ander, ik mag
het niet weggeven ik ben moreel verplicht er
op te passen en als ik uitstap het ongeschonden
over te leveren aan hem, die na mij rent
meester zal zijn. Die oplossing voldoet mij
zoo goed, dat, ik onmogelijk kan gelooven,
dat zij onjuist, onschriftuuriijk of' onredelijk
zou zijn. Ik ben nieuwsgierig; wat Böhringer,
die in deze dingen terdege thuis is, er van
zeggen zal want op een Luther.-ch advies
stel ik toch nos; altijd meer p'ijs dan op dat
van een doleerend man.
Maar, al hen ik dan ook rentmeester onder
de rentineesteren van de Bocht, het liegint
hier vervelend te worden, en als dat nog
erger word r, zooals te voorzien is, verhuis ik,
vóór die monniken of' nonnen komen, naar
den Haag. Zij verlangen daar naar me,
nu het Koinngiimetje op een leeflijd begint
te komen, waarop ze wat deugdelijkere kan
leeren, dan de schoolmeesters haar kunnen
onderwijzen. Kuiin, wat ik daarvan \veet,
vertel ik later wel eens. Voorloopig i-s dat
een staatsgeheim.