Historisch Archief 1877-1940
He. 922
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
eindigt en de echte voorwerpen beginnen, is
moeilijk te zeggen. Oismonda is het laatste woord
van de populaire tooneelschrijf kunst; ook in dien
zin het laatste woord, dat men voortaan stukken
zal kunnen vertoonen, die enkel dekoratief en ge
barenspel zijn. Overigens gevoelen wij de behoefte
niet de klachten wegens het verval van het drama
te herhalen. Het is Sarah Bernhardt, die, ongelijk
aan Rachel, het verval verhaast. Rachel heeft,
tegen den geest des tijds in, het Fransche klas
sieke drama op het tooneel doen herleven. Sarah
Bernhardt verliet niet slechts den eenigen
schouwburg waar zij een plaats die harer
waardig was had kunnen innemen, rnaar
scheen voortaan den toeleg te voeren het Fransche
drama te vergroven en te versimpelen tot een
maakwerk in den allerslechtsten geest van den
tijd. Emotie van onzuiveren aard, een kieteling
van slappe zintuigen, en de kinderlijke aandoe
ningen van het schrikwekkende in schrikwekkende
gebeurtenissen, dat is het wat een van het ge
wone overvoerde, naar het ongewone hakende
en tot het buitengewone onbekwame publiek onzer
groote steden moet hebben. In deze behoefte voor
ziet het ruime, goed gemachineerde tooneel, de
uitvoerige decoratieschildering en de groote
actrice. Sensueele verliefdheid, woedende haat met
een dolk in de hand, plotselinge, hevige driften van
angst, verdriet, afgrijzen, dit zijn de aandoeningen
die Sarah Bernhardt tot groote tevredenheid van
de schonwburghabituees weet te spelen. Iets van
een drama, een verhaal met een intrige, een ge
beurtenis die zich ontwikkelt en die al deze ge
voelens, het eene voor en het andere na, bezorgt,
beeft men er bij noodig. Een laffe prachtliefde
en een banale neiging tot het exotische behooren
tot hunne voorkeur en kenmerken hunnen smaak
als de smaak van parvenu's.
Zal men nu dit alles afkeuren ? Zal men den
auteur kwalijk nemen dat hij doet wat zijn groote
voorgangers hebben gedaan : Shakespeare, Corneille,
Calderon ? die allen schreven wat hun publiek
begeerde? Het zijn nimmer de schrijvers die be
gonnen zijn; evenmin als men in de statistiek
van de vrouwen, die zich aan een slecht leven
hebben overgegeven, eene bovenmatige zinnelijk
heid vindt als een voorname oorzaak. De
tooneelschrijvers zijn zooals de maatschappij is.
*
* *
Behalve de heer Van Schoonhoven, die zijn
verradersrol uitmuntend vervult, zijn in de hoofd
rollen te vermelden Mevrouw Brondgeest en de
heer Bouwmeester. Aan hun optreden is men
oogenblikken van ernstig en zuiver genot ver
schuldigd. Afgezien van het hooge, valsehe praten
dat Mevrouw Brondgeest zal moeten nalaten, wiJ zij
zonder voorbehoud worden geloofd, de
tooncelkleis die een soubrette en coquette desnoods
hebben mogen, maar die in haar verhevener
emplooi volstrekt niet te pas komt, die Mevr.
Brondgeest uit hare jongere jaren is bijgeble
ven en haar wellicht daarom dierbaar is: ten
onrechte, want zij zal jong blijven zoolang
haar talent jeugdig is en eerst verouderen met
hare begaafdheid, afgezien daarvan en ongerekend
liet dikwijls mistasten in de' cométfie-swaes, heeft
zij de twee of drie hartstochtelijke tooneelen
magnifiek gespeeld. Haar en Louis Bouwmeester
lezamen in die tooneelen is het hoogste wat onze
looneelspeelkunst kan bereiken, en ik moet zeggen
dat mijn avond goed is, wanneer ik dat heb gezien.
d- H. V. d. G.
l l II IIIIIIIHIIIII
J. (f, de Groot.
De tooneel-gedenkdagen komen en
vermenigvuldigen zich. Mevrouw Christine Poolman jubelt,
Johan George de Groot jubelt, Willem van
Zuylen jubelt. Het is jubelen en geen einde.
Op het tooneel hebben Thebaansche trompet
ten de lof van J. G. de Groot uitgeschetterd,
Bayadères hem door verlokkend schoone dansen
gevierd, heeft een Egyptische koningsdochter hem
blijde toegelonkt, hebben ryksgrooten uit vreemde
verre landen met een schitterenden stoet van weel
derig gekleede mans en vrouwen hem hulde ge
bracht.
J. G. de Groot is door al die hulde, door eene
herleving uit vroeger tijd, door een pracht de
schatten van Arabiëeischende, niet
zwijmeldronken geworden van geluk en weelde,
Hij is bij al het verlokkende en verleidende
standvastig gebleven en heeft, op het tooneel,
met het verleden in fonkelende schoonheid ach
ter zich, ten aanhoore van Aïda, allen
opgekomenen op zijn feest, een blik gegund in zijn
streven, op kunstgebied.
Stichter en onderhouder der Nederlandse
Opera dat is de titel, waarop J. G. de Groot
trotsch is, dien hij met zijn leven wil verdedigen.
Floris Adriaan van Hall uit Utrecht heeft het
eerst het denkbeeld geopperd, J. G. de Groot
heeft het uitgewerkt en tot daad gemaakt.
Zeer geleidelijk is de wording der opera. De
Parkschouwburg verkeerde in 1884, door bet be
heer van Raffalowitch, in hachelijken staat. Toen
de ondergang nabij was, durfde de heer J. G. de
Groot, gesteund door den heer F. A. van Hall,
het bestuur aanvaarden. Hij deed er operettes
geven, doch zag er weinig heil in. Toen zeide
P. A. van Hall tot hem: »Als je eens een opera,
een Hollandsche opera samenstelde?"... Een
opera?... Goed, durft u, ik ook!"
Dat was het zeggen, maar het doen. De Groot
deed het en dat hy het deed, is zijn grootste
verdienste, wees hem aan als den echten onderne
mer, den man die alles aandurfde. Zooals de wereld
uit niets is geschapen, heeft J. G. de Groot de
Hollandsche Opera uit niets in het leven geroepen.
Want er waren geen Nederlandsche opera's, geen
teksten, geen muziek, geen zangeressen, geen zan
gers, geen koren, geen orkest.. . niets, niets!
zelfs geen gereede bouwstoffen en geen gereed
geld om alles te verkrijgen.
Toch wist de heer J. G. de Groot z\jn doel te
bereiken: de Hollandsche Opera kwam tot stand.
Merkwaardig zijn de verhalen zijner ontdek
kingstochten van zangers en zangeressen Den
heer DesiréPauwels ontdekte hij te Gent, Albers,
den nu beroemden Albers in den Salon des Variétés
te Amsterdam, waar hij hem in De S.ilontyruler
een lied hoerende zingen, een zanger in hem
voorzag, dien de schoonste toekomst wachtte. Beide
kunstenaars hebben hun geluk aan den heer
J. G. de Groot te danken, en met hen vele anderen.
De eerste opera die de Groot in het Hollandsen
door Nederlandsche zangers, Nederlandsche
koristen en Nederlandsche musici deed opvoeren
was Fcmst, vertaald door den journalist J. H.
Stratemeyer. Door wilskracht en door aanmoe
diging van velen kwamen in de eerste periode
de volgende opera's op het repertoire: Czuur en
Scheepstimmerman, vertaald door de Winter;
Carmen, vertaald door Jan C. de Vos; Martha,
vertaald door E. v. d. Ven; De Jïjrfz'w, vertaald
door Belinfante; De Bat bier vin Seuilla, vertaald
Belinfante en v. d. Ven; De Minnez-mger, ver
taald door J. H. Stratemeijer; Cath-irina en
Lambert, oorsprokeüjke opera van C. van der
Linden; De Hugenooten, v, rtaald door Mevr.
Meursinge-Offers; Fidelio, vertaald door J. Leeu
werik en Bnnio, oorspronkelijke opera van Fiore
Della Neve.
Het streven van den heer J. G. de Groot werd
langzamerhand, hoe onvoldoende ook, erkend.
Eene vereeniging ter bevordering der muzikaal
dramatische kunst kwam hem steunen, H. M. de
Koningin schonk hem subsidie en een particulier
. verzekerde hem eene bijdrage van duizend gul
den jaarlijks.
Wat J. G. de Groot met zoo veel moeite, met
zoo veel strijd had opgebouwd, scheen dit jaar
in elkaar te storten. Eenige heeren volgden
hem na en stichtten eene Nederlandsche Opera
naast de zijne om den Stadsschouwburg te be
spelen. De heeren Pauwels en Orelio hoewel
reeds bij hem bij contract geëngageerd, de twee
steunpilaren zijner Opera, lieten zich verlokken
lid te worden van het nieuwe Hollandsche
Operagezelschap. Ieder dacht: de Groot is verloren.
De Groot \oelde den slag, doch die slag gaf
hem vechtenslu-t. Bij begon een strijd op leven
of dood.
Door ongelooflijken moed, door krachtsinspan
ning en ijzeren wil stelde hij een nieuw gezel
schap samen, dat voor het vroegere niet onderdeed,
verbond er aan Maurits de Vries, een zanger van
Europeeschen naam, eene zangeres als Stella de
Vita, een ballet personeel met een der beste
ballerinas aan het hoofd, verbeterde het corps,
kwam in het bezit van prachtig decors, en om
het stout bestaan te bekroonen liet hij in het
Paleis voor Volksvlijt, in negen weken tijds, een
geriefelijken vriendelijken schouwburg bouwen.
En toen hij nu het Babel zijner handen gereed
waande, viel de toren om ; de beste zanger, de
zanger op wien hij alle hoop gevestigd had, ver
dronk. Ook bij dat onheil verloor hij den moed
niet en wist. het zwaar verlies te herstellen.
De hernieuwing en de hervorming van het
opera-gezelschap getuigt van zulk een talent van
ondernemer en directeur, dit de stichting er kin
der-pel bij wordt.
«Ondernemer en stichter", daarin ligt J. G. de
Groot's bijzondere verdienste. Hij zelf weet, dat
hij noch een Kes noch een Kogel is, dat hij nooit
een Beethoven of Wagner zal worden. Hij beweegt
zich met onverdroten ijver op zijn terrein en laat
de leiding der kunst bevolen aan twee eminente
mannen, aan den orkestdirekteur De la Kuente en
den regisseur.
Van zijne opera, van zijn kind wil J. G. de Groot
geen kwaad hooren. Zegt een criticus: sik spaar
de roede niet, ik heb het kind te liet','' dan
proclameert de Groot: ik ben je verplicht dat je
mijn kind lief heb , maar als te slaan valt, zal
ik het zelf doen, dus mijnheer, weg met je roede !
Die opvatting van J. (i. de Groot heeft de
tuchtmeesters, de critici der opera soms ver
bitterd en bittere woorden doen spreken. liet
heele muzikale hoenderhok is te hoop geloop en
en heeft zich n gevoeld, hoe gaarne de ver
schillende hoenders elkander ook plichten te
pikken Is echter de vaderlijke woede van J.
G. de Groot bedaard, dan wil hij wel op een
leelijk trekje van zijn kind gewezen wor ten en
is vatbaar voor raad. Maar als hij meen t dat
er opzet in het spel is, als hij gelooft dat de
jongens met steenen gooien, dan komt niemand
zijn kind te na, tenzij over zijn lijk.
De hulde en eer J. G. de Groot bij de her
denking van zijn L'Öjarige tooneelloopbaan ge
bracht, was dan ook vooral bedoeld als stichter
en onderhouder der llollandsche Opera.
Zijn loopbaan is do Groot in l SM begonnen
als acteur bij Roobol en Tjasink. Vervolgens werd
hij geëngageerd bij verschillende gezelschappen en
bracht het tot directeur van den Salon des Variétés,
onderdirecteur van den Parkschouwburg en ein
delijk tot directeur van dit theatre en van het
Paleis voor Volksvlijt.
Onder de rollen door de Groot gespeeld munt
ten uit Thomasvaer, de beste na Tjasink, en
Gaspard in déklokken van Corneville.
Het schoonste geschenk en de grootste eer
den heer J. G. de Groot voor zijne noeste werk
zaamheid bij zijn koninklijk feest ten deel gevallen
is de onderscheiding door den kunstlievendsten
vorst van Europa, door den Hertog van
SaksenMeiningen hem toegekend : »IIet kruis van ver
dienste voor Kunst en Wetenschap".
Inziet in fle HoofaW.
Tegenover César Franck als componist had men
iets goed te maken! Dat blijkt uit liet, verschijnsel
dat binnen cenige maauden diens lléutilu'Jes voor
de drrde maal in ons land werden ten gehoore
gebracht.
Twee van die uitvoeringen heb ik bijgewoond
en beide uitvoeringen getuigden zoo zeer van piëteit
voor de waarde van het werk, dat men mag ver
klaren, dat de bij zijn leven zoo miskende, meester
op de meest waardige wijze in ons land is bekend
gemaakt.
Want nog beter dan door zijn vioolson/ite, kwintet,
Chasseur maudit of Vrouwenkoren leert nien Franck
kennen uit zijne Béatitudei. Die muziek te hooren,
wil zeggen: een blik krijgen op het karakter en
de persoonlijkheid van Franck. Altijd geloovend en
hopend op de erkenning van het goede dat hij wilde,
altijd berustend bij iedere teleurstelling en ze
zijn hem waarlijk niet gespaard! kinderlijk een
voudig en geloovig, doch op wie de woorden van
Satan bij het aanhooren van de zaligspreking: Ken
heureux les pacifiques, ils serout du Seigneur nppelés
It'.i enfants toepasselijk waren waar hij zegt: Celte
voi.r, implaenble dans sa doiireur, mepénètre elniuccable.
Zijne kunst was hem zoo heilig, dat hij nooit
iets ter wille van het succps heeft gedaan.
Zijne muziek is voorzeker in de hoogste mate
effectvol, doch overal heerscht zulk een reinen,
ede,len ge.st dat men van het begin tot liet einde
ouder den indruk gebannen blijft.
Voorzeker staan alle deelen niet op dezelfde
hoogte; want het is duidelijk te bespeuren dat de
eerste gedeelten veel vroeger zijn gecomponeerd
dan de latere. Dit bespeurt men o.a. aan de
prosodie en declamatie.
Franck heeft zijne leerlingen in later jaren steeds
gewezen op de grove fouten die door de meeste
Fransehe componisten in dit opzicht gemaakt wer
den en nu bespeurt meu juist in die eerste ge
deelten dat Franck het zelf nog niet al te nauw
met de klemtonen neemt.
De zangvereeniging van Toonkunst alhier heeft
thans dit werk onder liöutgen's leiding ten ge
hoore gebracht.
Köntgen heeft zich, toen hij voor het eerst met
een werk voor kamermuziek van Franck kennis
maakte, dadelijk sterk tot zijne muziek aangetrokken
gevoeld.
Niet alleen Franck's groote meesterschap in
vorm, bouw en stijl, doch ook het karakter van
diens muziek was Kontgen dadelijk uiterst sym
pathiek. Hoewel beide kunstenaars noch wat
uiterlijk, noch wa*, persoonlijkheid betreft iets op
elkander gelijken, zie ik in beider karakter toch
veel analoogs. Het zoo symphatliieke optimisme,
het zich zoo geheel geven aan hunne kunst met
die toewijding waaraan het gevoel en liet hart
zich zonder schromen overgeven, was bij Franck,
en is ook bij Röntgen optemerken.
Te verwonderen is het dus niet dat de een zich
sterk tot de muziek vau den ander aangetrokken
gevoelt.
Na de eerste uitvoering te Utrecht heb ik
een en ander over dit werk gezegd (zie Week
blad 17 Juni 1894.)
In het kort resumeer ik het volgende:
Madame Colomb de dichteres van dit werk, heeft
aan iedere zaligspreking een handeling vastgeknoopt.
In de Proloog wordt de ellende van het
menschdom geschilderd, waarop de stern van den engel
weerklinkt: Beni mi t celui qui fait renaltre l'espoir
<1 (rus les eoeitrs tiliattuex.
Als inleiding voor de zaligspreking van de armen
van geest ziet men de stervelingen onvermoeid
schatten najagen, doch angstig vragen de vrouwen
stemmen: est Ie bouheur ? waarop de stem van
Christus antwoordt dat hij die niet aan aardsche
goederen hecht, doch die de liefdadigheid betracht,
den hemel zal erven.
Schooner van uitdrukking is de tweede B
atitude: Bi'UiheHreii.t reu.c qui sont i/nu.c waarin de
stervelingen eerst in opstand komen tegen alles
wat hen ternedcr drukt, doch waarop het hemelsche
koor antwoordt. Dit dubbel koor zoo schoon van
expressie en zoo sober gehouden, maakt juist daarom
een grooten indruk.
Men moet Franck ten zeerste bewonderen in
zijne behandeling van de koren, liijua niemand
weet zoo van liet koor partij te trekken als hij.
Daarbij klinkt het meest iugewikkele (bij eeue schoone
uitvoering) zoo natuurlijk en zoo ongedwongen,
dat alle minder deskundige toehoorders zich niet
kunnen voorstellen dat deze koren moeielijk zijn
uit te voeren.
En nu kom ik van zelf op het gehalte vau deze
uitvoering, liet koor van Toonkunst heeft dien
indruk kunnen geven, en hiermede is eigenlijk
alles gezegd. Doch ik wil iets meer dctailleercu
en verklaren dat de vele koren in dit meesterstuk
door den heer Röntgen met eene zorg en toewijding
zijn ingestudeerd en dat het koor zoozeer door
drongen was van den ernst en de schoonheid van het
werk dat daardoor vooral aan de uitvoering een
glans en wijding is gegeven, die ecu grooten
indruk hebben teweeggebracht
Er waren gedeelten waar het koor buitengewoon
schoon klonk. Er werd vaak mooi zacht gezongen,
met duidelijke uitspraak : kortom hetgeen "liet
koor ditmaal presteerde, acht ik verreweg het
beste wat ik tot uu toe van deze vereeui"iug
hoorde. Zooals ik zeide: alles klonk zoo, dat het
publiek geheel onder de edele bekoring kwam die
van dit toonwerk uitging. De zoo moeielijke
modulatiën werden met zekerheid overwonnen en de
polyphone behandeling van vele koren kwam door de
juiste verdeeling van licht en schaduw duidelijk
en klaar tot ons.
Ik ben bij de tweede Béatitude blijven steken,
nu zal de lezer vragen : wat volgt er thans ? Ver
gun mij, lezer! dit antwoord schuldig te blijven, en
vergeef mij tevens dat ik willens en wetens uwe
nieuwsgierigheid heb trachten op te wekken met het
heilige voornemen daaraan niet te voldoen, want die
inleiding had ten doel een boekje onder uwe. aan
dacht te brengen, getiteld C. A. Franck: Les
Béatitu'/ex met. portret en biographie van den com
ponist door W. S. uitgegeven bij de Erven II van
Munster en Zoon. Irr dit boekje geeft de schrijver
u in beknopten vorm velschillende bijzonderheden
over Franek's werk en tevens de geschiedenis er
varr gevolgd door een expositie van de thema's en
den inhoud.
Dit boekje zal den oningewijden hoorder bij iedere
volgende uitvoering (en er zijn meer uitvoeringen
van dit werk in liet vooruitzicht) zeer van nut zijn.
De schrijver heeft met dit go< d gestileerd en
van groote bewondering getuigend geschrift een
weg betreden die nog veel te weinig gevolgd wordt
ten dienste van uitvoeringen van belangrijke novi
teiten. Hoe menig werk toch is gevallen omdat
een oppervlakkig en onvoorbereid publiek niets
van de adelaarsvlucht van den componist begreep.
Daarom maak ik met groote ingenomenheid van
alles melding, wat er toe kan medewerken, den hoorder
in de schoonheden van een werk in te wijden, en
beveel ik het boekje van W. S. ten zeerste aan.
Doch er valt nog meer van deze uitvoering te
zeggen. De zangeres Mevr. Uzielli voldeed mij
zeer in de eerste sopraanpartij en de heer Orelio
was als Satan vaak zeer expressief. Deze partij
ligt hem echter niet overal even goed. Zoo kwa
men de snellere gedeelten minder uit dan de meer
gedragen, doch hier gaf hij veel sehoons. De heer
von Zur Mühlen is een beproefd zanger, die van
de fransche taal veel werk heeft gemaakt. Toch
is hij voor deze partij niet l'homme ((u'il nous
faut", evenmin als de heer Fontaine uit Antwerpen
voor die vau Christus. Daarvoor behoeft meu meer
een bariton en geen baszanger en een meer week
geluid met zachtere expressie. En toch heb ik den
heer Fontaine bij een andere gelegenheid als een
voortreffelijk zanger leeren kennen en wat de
tenorsolist betreft, bleek het alweer dat het dikke
zware timbre van de duitsehe tenoren en de
weinige gemakkelijkheid in het voortbrengen van
de hooge tonen niet geschikt is, liet karakter van
zulke partijen zoo weertegeven als wij dat vau
Fransche zangers gewend zijn.
Verder noteer ik dat Mej. van Zanten op zeer
muzikale wijze de kleine altpartij vervulde en dat
ook Mej. B. Bonger en de heer Phl. tot een goed
geheel medewerkten.
Deze uitvoering heeft dan ook in andere op
zichten dank zij ook de beproefde medewerking van
het orkest van het Concertgebouw veel goeds ge
geven, doch het eereüaluut breng ik ditmaal aan
liet, koor.
Daarom heeft het mij groot genot gen gedaan
dat het publiek Rüutgen aan het slot zoo van harte
toejuichte. WK; o'is zeer gereserveerde
Toonkunstpubliek kent, begrijpt ook dat het eene groote
overwinning is geweest, dat men er in geslaagd is
het publiek warm te krijgen.
* *
*
In de kunst is het niet alleen van belan* de
rijpe vruchten te plukken en te genieten, doch
evenzeer behoort meu met liefde en belansstelliug
den groei en bloei van de knopjes, struikjes en
plantjes ua te gaan, want uit den struik kan eeu
statigen boom en uit den knop kan zich eeu heer
lijke bloem ontplooien.
Wanneer dus eene uitvoering van eeue muziek
school of conservatorium plaats heeft, z;il hij die
in de kunst waarlijk belang stelt en die overtuigd
is van de waarheid vau de spreuk : In de opvoe
ding ligt de kracht eu de hoop der toekomst:
van tijd tot tijd niet verzuimen zich op de hoogte
te houden van de proeven van bekwaamheid afge
legd door leerlingen vau Muziekscholen.
Gisteravond woonde ik met veel belangstelling
een uitvoering van de Muziekschool van de
afdseling vau de Maatschappij t. b. d. Toonkunst
alhier, bij, en hoorde verschillende nummers die zeer
gunstige getuigenis aflegden van het onderwijs dat
aldaar wordt gegeven. Deze muziekschool onder
leiding van den heer Frans Coenen en de dames
mevr. Collin-Tobisch, mevr. DalmiKii-Stroo eu de
heeren J. Röntgen, Jos. Cramer, Henri Bosmans,
A. Averkamp, Jac. Hartog, A. H. Tierie, J. F. A.
T. Dahmcn, A. C. Brouwer, L. H. Eisendorn, P.
Koerrnau en J. Blank, verheugt zich terecht in
grooten bloei. En geen wonder ; want men vindt
onder deze onderwijzers kunstenaars van grooten
naam. Met leedwezen zal ieder voorzeker den heer
Henri Tibbe thans gemist hebben. Ik heb vroeger
uiteen gezet welk een voortreffelijk onderwijzer
Tibbe was en wat de school in hem verloor.
Op zeer waardige wijze zal zijn ledige plaats
aangevuld worden. Twee artisten van betcekenis:
mevr. S. Bosmans-Bcnedicts alhier eu de heer
Louis Coenen uit Parijs zijn in zijn plaats benoemd.
Dat deze keuze een hoogst gelukkige is, valt
niet te betwijfelen.
VAX MJI.LH;I:X.
Heimath" te Parijs.
Van Magda, gelijk Heimath in de Fransche
vertaling heet, zegt Lemaitre nog dit: De
menschen in de coulissen riepen verbaasd: :Mais
c'est très-clair ! Mais c'est habile! Mais c'est
très-bien fait! Mais cela ressemble aux bonnes
pièces de chez nous!" Want een heele massa
Franschen denken bij een Duitsch of
Skandinavisch stuk blijkbaar twee dingen vast te zullen
vinden: ten eerste dat het slecht in elkander
zit, ten tweede dat het het werk is van een genie.
De afwezigheid van die beide factoren wekt groote
verbazing. Sudermann »is m't Magda", zegt
Lemaitre, maar hij geeft van de Duitscbe familie.
onderworpen aan de engste traditie, een 7.00 aan
trekkelijk beeld, dat bet ons gaat aantrekken en
lief wordt. Gelijk de Duitsehe socialisten
voort