De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 24 februari pagina 3

24 februari 1895 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

He. 922 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. eindigt en de echte voorwerpen beginnen, is moeilijk te zeggen. Oismonda is het laatste woord van de populaire tooneelschrijf kunst; ook in dien zin het laatste woord, dat men voortaan stukken zal kunnen vertoonen, die enkel dekoratief en ge barenspel zijn. Overigens gevoelen wij de behoefte niet de klachten wegens het verval van het drama te herhalen. Het is Sarah Bernhardt, die, ongelijk aan Rachel, het verval verhaast. Rachel heeft, tegen den geest des tijds in, het Fransche klas sieke drama op het tooneel doen herleven. Sarah Bernhardt verliet niet slechts den eenigen schouwburg waar zij een plaats die harer waardig was had kunnen innemen, rnaar scheen voortaan den toeleg te voeren het Fransche drama te vergroven en te versimpelen tot een maakwerk in den allerslechtsten geest van den tijd. Emotie van onzuiveren aard, een kieteling van slappe zintuigen, en de kinderlijke aandoe ningen van het schrikwekkende in schrikwekkende gebeurtenissen, dat is het wat een van het ge wone overvoerde, naar het ongewone hakende en tot het buitengewone onbekwame publiek onzer groote steden moet hebben. In deze behoefte voor ziet het ruime, goed gemachineerde tooneel, de uitvoerige decoratieschildering en de groote actrice. Sensueele verliefdheid, woedende haat met een dolk in de hand, plotselinge, hevige driften van angst, verdriet, afgrijzen, dit zijn de aandoeningen die Sarah Bernhardt tot groote tevredenheid van de schonwburghabituees weet te spelen. Iets van een drama, een verhaal met een intrige, een ge beurtenis die zich ontwikkelt en die al deze ge voelens, het eene voor en het andere na, bezorgt, beeft men er bij noodig. Een laffe prachtliefde en een banale neiging tot het exotische behooren tot hunne voorkeur en kenmerken hunnen smaak als de smaak van parvenu's. Zal men nu dit alles afkeuren ? Zal men den auteur kwalijk nemen dat hij doet wat zijn groote voorgangers hebben gedaan : Shakespeare, Corneille, Calderon ? die allen schreven wat hun publiek begeerde? Het zijn nimmer de schrijvers die be gonnen zijn; evenmin als men in de statistiek van de vrouwen, die zich aan een slecht leven hebben overgegeven, eene bovenmatige zinnelijk heid vindt als een voorname oorzaak. De tooneelschrijvers zijn zooals de maatschappij is. * * * Behalve de heer Van Schoonhoven, die zijn verradersrol uitmuntend vervult, zijn in de hoofd rollen te vermelden Mevrouw Brondgeest en de heer Bouwmeester. Aan hun optreden is men oogenblikken van ernstig en zuiver genot ver schuldigd. Afgezien van het hooge, valsehe praten dat Mevrouw Brondgeest zal moeten nalaten, wiJ zij zonder voorbehoud worden geloofd, de tooncelkleis die een soubrette en coquette desnoods hebben mogen, maar die in haar verhevener emplooi volstrekt niet te pas komt, die Mevr. Brondgeest uit hare jongere jaren is bijgeble ven en haar wellicht daarom dierbaar is: ten onrechte, want zij zal jong blijven zoolang haar talent jeugdig is en eerst verouderen met hare begaafdheid, afgezien daarvan en ongerekend liet dikwijls mistasten in de' cométfie-swaes, heeft zij de twee of drie hartstochtelijke tooneelen magnifiek gespeeld. Haar en Louis Bouwmeester lezamen in die tooneelen is het hoogste wat onze looneelspeelkunst kan bereiken, en ik moet zeggen dat mijn avond goed is, wanneer ik dat heb gezien. d- H. V. d. G. l l II IIIIIIIHIIIII J. (f, de Groot. De tooneel-gedenkdagen komen en vermenigvuldigen zich. Mevrouw Christine Poolman jubelt, Johan George de Groot jubelt, Willem van Zuylen jubelt. Het is jubelen en geen einde. Op het tooneel hebben Thebaansche trompet ten de lof van J. G. de Groot uitgeschetterd, Bayadères hem door verlokkend schoone dansen gevierd, heeft een Egyptische koningsdochter hem blijde toegelonkt, hebben ryksgrooten uit vreemde verre landen met een schitterenden stoet van weel derig gekleede mans en vrouwen hem hulde ge bracht. J. G. de Groot is door al die hulde, door eene herleving uit vroeger tijd, door een pracht de schatten van Arabiëeischende, niet zwijmeldronken geworden van geluk en weelde, Hij is bij al het verlokkende en verleidende standvastig gebleven en heeft, op het tooneel, met het verleden in fonkelende schoonheid ach ter zich, ten aanhoore van Aïda, allen opgekomenen op zijn feest, een blik gegund in zijn streven, op kunstgebied. Stichter en onderhouder der Nederlandse Opera dat is de titel, waarop J. G. de Groot trotsch is, dien hij met zijn leven wil verdedigen. Floris Adriaan van Hall uit Utrecht heeft het eerst het denkbeeld geopperd, J. G. de Groot heeft het uitgewerkt en tot daad gemaakt. Zeer geleidelijk is de wording der opera. De Parkschouwburg verkeerde in 1884, door bet be heer van Raffalowitch, in hachelijken staat. Toen de ondergang nabij was, durfde de heer J. G. de Groot, gesteund door den heer F. A. van Hall, het bestuur aanvaarden. Hij deed er operettes geven, doch zag er weinig heil in. Toen zeide P. A. van Hall tot hem: »Als je eens een opera, een Hollandsche opera samenstelde?"... Een opera?... Goed, durft u, ik ook!" Dat was het zeggen, maar het doen. De Groot deed het en dat hy het deed, is zijn grootste verdienste, wees hem aan als den echten onderne mer, den man die alles aandurfde. Zooals de wereld uit niets is geschapen, heeft J. G. de Groot de Hollandsche Opera uit niets in het leven geroepen. Want er waren geen Nederlandsche opera's, geen teksten, geen muziek, geen zangeressen, geen zan gers, geen koren, geen orkest.. . niets, niets! zelfs geen gereede bouwstoffen en geen gereed geld om alles te verkrijgen. Toch wist de heer J. G. de Groot z\jn doel te bereiken: de Hollandsche Opera kwam tot stand. Merkwaardig zijn de verhalen zijner ontdek kingstochten van zangers en zangeressen Den heer DesiréPauwels ontdekte hij te Gent, Albers, den nu beroemden Albers in den Salon des Variétés te Amsterdam, waar hij hem in De S.ilontyruler een lied hoerende zingen, een zanger in hem voorzag, dien de schoonste toekomst wachtte. Beide kunstenaars hebben hun geluk aan den heer J. G. de Groot te danken, en met hen vele anderen. De eerste opera die de Groot in het Hollandsen door Nederlandsche zangers, Nederlandsche koristen en Nederlandsche musici deed opvoeren was Fcmst, vertaald door den journalist J. H. Stratemeyer. Door wilskracht en door aanmoe diging van velen kwamen in de eerste periode de volgende opera's op het repertoire: Czuur en Scheepstimmerman, vertaald door de Winter; Carmen, vertaald door Jan C. de Vos; Martha, vertaald door E. v. d. Ven; De Jïjrfz'w, vertaald door Belinfante; De Bat bier vin Seuilla, vertaald Belinfante en v. d. Ven; De Minnez-mger, ver taald door J. H. Stratemeijer; Cath-irina en Lambert, oorsprokeüjke opera van C. van der Linden; De Hugenooten, v, rtaald door Mevr. Meursinge-Offers; Fidelio, vertaald door J. Leeu werik en Bnnio, oorspronkelijke opera van Fiore Della Neve. Het streven van den heer J. G. de Groot werd langzamerhand, hoe onvoldoende ook, erkend. Eene vereeniging ter bevordering der muzikaal dramatische kunst kwam hem steunen, H. M. de Koningin schonk hem subsidie en een particulier . verzekerde hem eene bijdrage van duizend gul den jaarlijks. Wat J. G. de Groot met zoo veel moeite, met zoo veel strijd had opgebouwd, scheen dit jaar in elkaar te storten. Eenige heeren volgden hem na en stichtten eene Nederlandsche Opera naast de zijne om den Stadsschouwburg te be spelen. De heeren Pauwels en Orelio hoewel reeds bij hem bij contract geëngageerd, de twee steunpilaren zijner Opera, lieten zich verlokken lid te worden van het nieuwe Hollandsche Operagezelschap. Ieder dacht: de Groot is verloren. De Groot \oelde den slag, doch die slag gaf hem vechtenslu-t. Bij begon een strijd op leven of dood. Door ongelooflijken moed, door krachtsinspan ning en ijzeren wil stelde hij een nieuw gezel schap samen, dat voor het vroegere niet onderdeed, verbond er aan Maurits de Vries, een zanger van Europeeschen naam, eene zangeres als Stella de Vita, een ballet personeel met een der beste ballerinas aan het hoofd, verbeterde het corps, kwam in het bezit van prachtig decors, en om het stout bestaan te bekroonen liet hij in het Paleis voor Volksvlijt, in negen weken tijds, een geriefelijken vriendelijken schouwburg bouwen. En toen hij nu het Babel zijner handen gereed waande, viel de toren om ; de beste zanger, de zanger op wien hij alle hoop gevestigd had, ver dronk. Ook bij dat onheil verloor hij den moed niet en wist. het zwaar verlies te herstellen. De hernieuwing en de hervorming van het opera-gezelschap getuigt van zulk een talent van ondernemer en directeur, dit de stichting er kin der-pel bij wordt. «Ondernemer en stichter", daarin ligt J. G. de Groot's bijzondere verdienste. Hij zelf weet, dat hij noch een Kes noch een Kogel is, dat hij nooit een Beethoven of Wagner zal worden. Hij beweegt zich met onverdroten ijver op zijn terrein en laat de leiding der kunst bevolen aan twee eminente mannen, aan den orkestdirekteur De la Kuente en den regisseur. Van zijne opera, van zijn kind wil J. G. de Groot geen kwaad hooren. Zegt een criticus: sik spaar de roede niet, ik heb het kind te liet','' dan proclameert de Groot: ik ben je verplicht dat je mijn kind lief heb , maar als te slaan valt, zal ik het zelf doen, dus mijnheer, weg met je roede ! Die opvatting van J. (i. de Groot heeft de tuchtmeesters, de critici der opera soms ver bitterd en bittere woorden doen spreken. liet heele muzikale hoenderhok is te hoop geloop en en heeft zich n gevoeld, hoe gaarne de ver schillende hoenders elkander ook plichten te pikken Is echter de vaderlijke woede van J. G. de Groot bedaard, dan wil hij wel op een leelijk trekje van zijn kind gewezen wor ten en is vatbaar voor raad. Maar als hij meen t dat er opzet in het spel is, als hij gelooft dat de jongens met steenen gooien, dan komt niemand zijn kind te na, tenzij over zijn lijk. De hulde en eer J. G. de Groot bij de her denking van zijn L'Öjarige tooneelloopbaan ge bracht, was dan ook vooral bedoeld als stichter en onderhouder der llollandsche Opera. Zijn loopbaan is do Groot in l SM begonnen als acteur bij Roobol en Tjasink. Vervolgens werd hij geëngageerd bij verschillende gezelschappen en bracht het tot directeur van den Salon des Variétés, onderdirecteur van den Parkschouwburg en ein delijk tot directeur van dit theatre en van het Paleis voor Volksvlijt. Onder de rollen door de Groot gespeeld munt ten uit Thomasvaer, de beste na Tjasink, en Gaspard in déklokken van Corneville. Het schoonste geschenk en de grootste eer den heer J. G. de Groot voor zijne noeste werk zaamheid bij zijn koninklijk feest ten deel gevallen is de onderscheiding door den kunstlievendsten vorst van Europa, door den Hertog van SaksenMeiningen hem toegekend : »IIet kruis van ver dienste voor Kunst en Wetenschap". Inziet in fle HoofaW. Tegenover César Franck als componist had men iets goed te maken! Dat blijkt uit liet, verschijnsel dat binnen cenige maauden diens lléutilu'Jes voor de drrde maal in ons land werden ten gehoore gebracht. Twee van die uitvoeringen heb ik bijgewoond en beide uitvoeringen getuigden zoo zeer van piëteit voor de waarde van het werk, dat men mag ver klaren, dat de bij zijn leven zoo miskende, meester op de meest waardige wijze in ons land is bekend gemaakt. Want nog beter dan door zijn vioolson/ite, kwintet, Chasseur maudit of Vrouwenkoren leert nien Franck kennen uit zijne Béatitudei. Die muziek te hooren, wil zeggen: een blik krijgen op het karakter en de persoonlijkheid van Franck. Altijd geloovend en hopend op de erkenning van het goede dat hij wilde, altijd berustend bij iedere teleurstelling en ze zijn hem waarlijk niet gespaard! kinderlijk een voudig en geloovig, doch op wie de woorden van Satan bij het aanhooren van de zaligspreking: Ken heureux les pacifiques, ils serout du Seigneur nppelés It'.i enfants toepasselijk waren waar hij zegt: Celte voi.r, implaenble dans sa doiireur, mepénètre elniuccable. Zijne kunst was hem zoo heilig, dat hij nooit iets ter wille van het succps heeft gedaan. Zijne muziek is voorzeker in de hoogste mate effectvol, doch overal heerscht zulk een reinen, ede,len ge.st dat men van het begin tot liet einde ouder den indruk gebannen blijft. Voorzeker staan alle deelen niet op dezelfde hoogte; want het is duidelijk te bespeuren dat de eerste gedeelten veel vroeger zijn gecomponeerd dan de latere. Dit bespeurt men o.a. aan de prosodie en declamatie. Franck heeft zijne leerlingen in later jaren steeds gewezen op de grove fouten die door de meeste Fransehe componisten in dit opzicht gemaakt wer den en nu bespeurt meu juist in die eerste ge deelten dat Franck het zelf nog niet al te nauw met de klemtonen neemt. De zangvereeniging van Toonkunst alhier heeft thans dit werk onder liöutgen's leiding ten ge hoore gebracht. Köntgen heeft zich, toen hij voor het eerst met een werk voor kamermuziek van Franck kennis maakte, dadelijk sterk tot zijne muziek aangetrokken gevoeld. Niet alleen Franck's groote meesterschap in vorm, bouw en stijl, doch ook het karakter van diens muziek was Kontgen dadelijk uiterst sym pathiek. Hoewel beide kunstenaars noch wat uiterlijk, noch wa*, persoonlijkheid betreft iets op elkander gelijken, zie ik in beider karakter toch veel analoogs. Het zoo symphatliieke optimisme, het zich zoo geheel geven aan hunne kunst met die toewijding waaraan het gevoel en liet hart zich zonder schromen overgeven, was bij Franck, en is ook bij Röntgen optemerken. Te verwonderen is het dus niet dat de een zich sterk tot de muziek vau den ander aangetrokken gevoelt. Na de eerste uitvoering te Utrecht heb ik een en ander over dit werk gezegd (zie Week blad 17 Juni 1894.) In het kort resumeer ik het volgende: Madame Colomb de dichteres van dit werk, heeft aan iedere zaligspreking een handeling vastgeknoopt. In de Proloog wordt de ellende van het menschdom geschilderd, waarop de stern van den engel weerklinkt: Beni mi t celui qui fait renaltre l'espoir <1 (rus les eoeitrs tiliattuex. Als inleiding voor de zaligspreking van de armen van geest ziet men de stervelingen onvermoeid schatten najagen, doch angstig vragen de vrouwen stemmen: est Ie bouheur ? waarop de stem van Christus antwoordt dat hij die niet aan aardsche goederen hecht, doch die de liefdadigheid betracht, den hemel zal erven. Schooner van uitdrukking is de tweede B atitude: Bi'UiheHreii.t reu.c qui sont i/nu.c waarin de stervelingen eerst in opstand komen tegen alles wat hen ternedcr drukt, doch waarop het hemelsche koor antwoordt. Dit dubbel koor zoo schoon van expressie en zoo sober gehouden, maakt juist daarom een grooten indruk. Men moet Franck ten zeerste bewonderen in zijne behandeling van de koren, liijua niemand weet zoo van liet koor partij te trekken als hij. Daarbij klinkt het meest iugewikkele (bij eeue schoone uitvoering) zoo natuurlijk en zoo ongedwongen, dat alle minder deskundige toehoorders zich niet kunnen voorstellen dat deze koren moeielijk zijn uit te voeren. En nu kom ik van zelf op het gehalte vau deze uitvoering, liet koor van Toonkunst heeft dien indruk kunnen geven, en hiermede is eigenlijk alles gezegd. Doch ik wil iets meer dctailleercu en verklaren dat de vele koren in dit meesterstuk door den heer Röntgen met eene zorg en toewijding zijn ingestudeerd en dat het koor zoozeer door drongen was van den ernst en de schoonheid van het werk dat daardoor vooral aan de uitvoering een glans en wijding is gegeven, die ecu grooten indruk hebben teweeggebracht Er waren gedeelten waar het koor buitengewoon schoon klonk. Er werd vaak mooi zacht gezongen, met duidelijke uitspraak : kortom hetgeen "liet koor ditmaal presteerde, acht ik verreweg het beste wat ik tot uu toe van deze vereeui"iug hoorde. Zooals ik zeide: alles klonk zoo, dat het publiek geheel onder de edele bekoring kwam die van dit toonwerk uitging. De zoo moeielijke modulatiën werden met zekerheid overwonnen en de polyphone behandeling van vele koren kwam door de juiste verdeeling van licht en schaduw duidelijk en klaar tot ons. Ik ben bij de tweede Béatitude blijven steken, nu zal de lezer vragen : wat volgt er thans ? Ver gun mij, lezer! dit antwoord schuldig te blijven, en vergeef mij tevens dat ik willens en wetens uwe nieuwsgierigheid heb trachten op te wekken met het heilige voornemen daaraan niet te voldoen, want die inleiding had ten doel een boekje onder uwe. aan dacht te brengen, getiteld C. A. Franck: Les Béatitu'/ex met. portret en biographie van den com ponist door W. S. uitgegeven bij de Erven II van Munster en Zoon. Irr dit boekje geeft de schrijver u in beknopten vorm velschillende bijzonderheden over Franek's werk en tevens de geschiedenis er varr gevolgd door een expositie van de thema's en den inhoud. Dit boekje zal den oningewijden hoorder bij iedere volgende uitvoering (en er zijn meer uitvoeringen van dit werk in liet vooruitzicht) zeer van nut zijn. De schrijver heeft met dit go< d gestileerd en van groote bewondering getuigend geschrift een weg betreden die nog veel te weinig gevolgd wordt ten dienste van uitvoeringen van belangrijke novi teiten. Hoe menig werk toch is gevallen omdat een oppervlakkig en onvoorbereid publiek niets van de adelaarsvlucht van den componist begreep. Daarom maak ik met groote ingenomenheid van alles melding, wat er toe kan medewerken, den hoorder in de schoonheden van een werk in te wijden, en beveel ik het boekje van W. S. ten zeerste aan. Doch er valt nog meer van deze uitvoering te zeggen. De zangeres Mevr. Uzielli voldeed mij zeer in de eerste sopraanpartij en de heer Orelio was als Satan vaak zeer expressief. Deze partij ligt hem echter niet overal even goed. Zoo kwa men de snellere gedeelten minder uit dan de meer gedragen, doch hier gaf hij veel sehoons. De heer von Zur Mühlen is een beproefd zanger, die van de fransche taal veel werk heeft gemaakt. Toch is hij voor deze partij niet l'homme ((u'il nous faut", evenmin als de heer Fontaine uit Antwerpen voor die vau Christus. Daarvoor behoeft meu meer een bariton en geen baszanger en een meer week geluid met zachtere expressie. En toch heb ik den heer Fontaine bij een andere gelegenheid als een voortreffelijk zanger leeren kennen en wat de tenorsolist betreft, bleek het alweer dat het dikke zware timbre van de duitsehe tenoren en de weinige gemakkelijkheid in het voortbrengen van de hooge tonen niet geschikt is, liet karakter van zulke partijen zoo weertegeven als wij dat vau Fransche zangers gewend zijn. Verder noteer ik dat Mej. van Zanten op zeer muzikale wijze de kleine altpartij vervulde en dat ook Mej. B. Bonger en de heer Phl. tot een goed geheel medewerkten. Deze uitvoering heeft dan ook in andere op zichten dank zij ook de beproefde medewerking van het orkest van het Concertgebouw veel goeds ge geven, doch het eereüaluut breng ik ditmaal aan liet, koor. Daarom heeft het mij groot genot gen gedaan dat het publiek Rüutgen aan het slot zoo van harte toejuichte. WK; o'is zeer gereserveerde Toonkunstpubliek kent, begrijpt ook dat het eene groote overwinning is geweest, dat men er in geslaagd is het publiek warm te krijgen. * * * In de kunst is het niet alleen van belan* de rijpe vruchten te plukken en te genieten, doch evenzeer behoort meu met liefde en belansstelliug den groei en bloei van de knopjes, struikjes en plantjes ua te gaan, want uit den struik kan eeu statigen boom en uit den knop kan zich eeu heer lijke bloem ontplooien. Wanneer dus eene uitvoering van eeue muziek school of conservatorium plaats heeft, z;il hij die in de kunst waarlijk belang stelt en die overtuigd is van de waarheid vau de spreuk : In de opvoe ding ligt de kracht eu de hoop der toekomst: van tijd tot tijd niet verzuimen zich op de hoogte te houden van de proeven van bekwaamheid afge legd door leerlingen vau Muziekscholen. Gisteravond woonde ik met veel belangstelling een uitvoering van de Muziekschool van de afdseling vau de Maatschappij t. b. d. Toonkunst alhier, bij, en hoorde verschillende nummers die zeer gunstige getuigenis aflegden van het onderwijs dat aldaar wordt gegeven. Deze muziekschool onder leiding van den heer Frans Coenen en de dames mevr. Collin-Tobisch, mevr. DalmiKii-Stroo eu de heeren J. Röntgen, Jos. Cramer, Henri Bosmans, A. Averkamp, Jac. Hartog, A. H. Tierie, J. F. A. T. Dahmcn, A. C. Brouwer, L. H. Eisendorn, P. Koerrnau en J. Blank, verheugt zich terecht in grooten bloei. En geen wonder ; want men vindt onder deze onderwijzers kunstenaars van grooten naam. Met leedwezen zal ieder voorzeker den heer Henri Tibbe thans gemist hebben. Ik heb vroeger uiteen gezet welk een voortreffelijk onderwijzer Tibbe was en wat de school in hem verloor. Op zeer waardige wijze zal zijn ledige plaats aangevuld worden. Twee artisten van betcekenis: mevr. S. Bosmans-Bcnedicts alhier eu de heer Louis Coenen uit Parijs zijn in zijn plaats benoemd. Dat deze keuze een hoogst gelukkige is, valt niet te betwijfelen. VAX MJI.LH;I:X. Heimath" te Parijs. Van Magda, gelijk Heimath in de Fransche vertaling heet, zegt Lemaitre nog dit: De menschen in de coulissen riepen verbaasd: :Mais c'est très-clair ! Mais c'est habile! Mais c'est très-bien fait! Mais cela ressemble aux bonnes pièces de chez nous!" Want een heele massa Franschen denken bij een Duitsch of Skandinavisch stuk blijkbaar twee dingen vast te zullen vinden: ten eerste dat het slecht in elkander zit, ten tweede dat het het werk is van een genie. De afwezigheid van die beide factoren wekt groote verbazing. Sudermann »is m't Magda", zegt Lemaitre, maar hij geeft van de Duitscbe familie. onderworpen aan de engste traditie, een 7.00 aan trekkelijk beeld, dat bet ons gaat aantrekken en lief wordt. Gelijk de Duitsehe socialisten voort

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl