De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 24 februari pagina 7

24 februari 1895 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 922 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. op het land getrokken zeemonster. Zijn lengte wordt 85 meter, zijn breedte 12 meter, en hij zal worden opgetuigd naar behooren. Groote maatschappijen zullen er haar modelhutten inrichten, om getrouw aan den oorsprong der tentoonstelling, te doen zien hoe hotel- en reiswezen op zee worden vereenigd. Alle comfort eener trans atlantische boot zal worden overgebracht in de saloons, waarheen de gezagvoer der zal afdalen van zijn brug, om er zijn gasten dejeuners en avondfeesten aan te bieden. Een bal op dek in het veilig gebied der landratten, welk een aantrekke lijkheid voor zeeziekte vreezende schoonen! En middenin zal de dikke schoorsteen van drie meter middellijn zijn eerbied waardige vertooning maken. Javaansche en Maleische kellners en bedienden zullen om hem heen een rondedans dansen, en dat alles, terwijl de »lumineuse'' fonteinen schitteren in duizend kleuren, de tonen der muziektent in een sluier van wel luidendheid gehuld tot de feestvierenden komen, terwijl het electrisch schijnsel van de illuminatie, die wordt aangebracht aan de zijden van »het schip" een zochten glans werpt op de aangezichten, en hoog om hoog de heldere sterren fonkelen! Denk dan nog, hoe het terrein er zal uitzien in zijn eigen verlichting, en in de fantastische effecten der zoeklichten die de bemanning van uit het want zal doen schijnen, niet om onraad op zee te ontdekken, een vijandelijken kruiser angstig in het oog te hou den, maar alleen om het mooi van het schouwspel te genieten! Wat zullen de bootjes en gondels, die langs zijn kiel komen liggen, klein doen tegen dit watermonster! Toch zullen ook die kleine vaartuigen hun best doen, op hun Zondags opgetuigd, en met muziek aan boord, nu n dan in fees telijkheid met den groote wiens grootheid zij niet kunnen bevatten, te wedijveren. Achter het schip weder, als aansluitend tegen zijn flank, ligt in een groot cirkel segment de -*Worldba%ar" als een staalkaart der landen die het aandoet op zijn reizen. Het is een rondloopende winkelgalerij. On geveer tweehonderd vijftig handelaren uit uit alle deelen der wereld zullen hier, en in de overdekte straten, die het ingesloten oppervlak doorsnijden, hun waren komen uitstallen in winkels van ±15 meter faeade breedte. Daar, in overeenstemming met het ernstig karakter, aan de werkelijke tentoon stelling gegeven, in het hoofdgebouw alleen verkocht, niet geleverd mag worden, zal hier de handel zijn plaats vinden. De Japanner zal er kunnen toonen, dat hij nog wat an ders kan dan Chineesche oorlogsschepen in den grond boren, en de Chinees, dat al is hij in den oorlog geen matador, hij uitmunt in andere kwaliteiten. En wij zullen een Chinees zien, die met al de slimheid van zijn koopmanschap, zijn winkel alleen ge bruikt voor entree tot een groote bazar in de er achter liggende ruimte, e'en halve wereldbazar op zichzelf. Als hij zijn buur man, den eilandbewoner van nijd de oogen uitsteekt wat een satisfactie zal het zijn voor den bewoner van het deerlijk geteisterde hemelsche rijk! En weder achter de Worldbazar ligt de kosmopolitische straat, door den nieuw te bouwen steenen circus een weinig uit haar oorspronkelijke projectie gedrongen, maar daarom niet verdrongen. Aller menschen huizen zullen hier worden gebouwd, kof fiehuizen in de eerste plaats; de Turk zal er op zijn binnenplaats nargileh liggen te genieten; de Noor, wel verschanst tegen koude gebeurlijkheden zijn punch brouwen; Mokka noch Congothee zullen er ontbreken; het zal een wirwar zijn van alle landen, en daar »elck wat wils" zal kunnen krijgen, zal de wirwar niet vermoeien, maar het lichaam verfrisschen met zoete dranken, en den geest verlevendigen met het bont tooneel van de vreedzaam samenlevende menschenrassen, in hun rijke verscheidenheid toch als broeders levend in n huis. Natuurlijk, met behoud der concurrentie; maar die zal wie twijfelt er aan op een tentoonstelling alles goed en goedkoop maken, althans duur zaam in het gebruik! Ik heb nog even melding te maken van het sportterrein, waar worstelwedstrijden en andere gymnastische matches en feesten zul len worden gegeven; misschien komt er ook een wielerbaan, die naar het hart is van den A. N. W. B., zoodat ook te midden van al dit vergankelijk schoon meermalen zal wor den vernomen, dat de A. N. W. B. nooit verloren gaat; ik heb even aan te loopen in den electrischen restaurant, waar geen kellners mij te gemoet vliegen, om mij den stofjas af te nemen, en de parapluie is het wel voorzichtig, dat woord hier te noe men ? waar ik noch door een »Biermüdel" noch door een livreiman, noch door een man in rok en witte das word bediend, en toch te eten krijg en te drinken, en betaal, om dat wij het nu zoover hebben gebracht, dat wij alles automatisch kunnen gedaan krijgen, dank zij de almachtige electriciteit. En thans ben ik aan het gedeelte der tentoonstelling, waarheen naar ik vertrouw, het hart van iederen Hollander hem tel kens en telkens weder zal terugbrengen. Links van den grooten ingang ligt het, en het maakt weinig vertoon: bijna een tegen stelling is het tot die straat waar wij zoo even waren, de cosmopolitische straat met haar wijnhuizen in soorten. De ingang is niet grootsch, maar wie wat kunstgevoel heeft, zal, van welk oord hij kome, hem opmerken, en bewonderend blijven staan: het is een der poorten van het oude Nij megen. Ik behoef het niet meer te zeggen: over geheel de wereld met hun hart hingen aan die woningen, niet alleen omdat vader en moeder er woonden, maar ook, onbewust misschien, omdat 'die woningen zoo mooi waren. De herinnering aan Holland van wie zwerft over de aarde is nog een liefheb bende, maar hebben wij in onze steden niet voornamelijk, uitsluitend bijna het oude lief? Of wie zal in toekomstige eeuwen ooit den misdadigen inval hebben, een reproductie te beproeven van onze normaal-nieuwe-buurt, BlXNEN-AANZlVUT VAX DKX HooKDIX* IAX<:. wij zijn in »Oud-Holland." En hier zien wij ze nu terug, de oude Hollandsche stad, gebouwd aan weerszijden van een smalle gracht, de nederige huizen met den stem pel van een sterke, oorspronkelijke kunst op hun gevels gedrukt; een lijnen-gewemel vormend, schijnbaar van willoos anarchisme, maar inderdaad van een stille, intieme harmonie. Als de zon ze blakert zullen zij waar de hol starende vierkanten en de troostloos eentonig rechtloopende dakgootlijiien via recta wijzen naar het einde, naar den dorren dood'? Met een bewonderenswaardige inspanning nu doet de heer Evert Breman het oude hier herleven in tachtig gevels en gebou wen. Ken veertigtal staat reeds in geraamte; de andere helft zal weldra even ver zijn schijnen te joelen en te stoeien, die korte, scherpe, hier fel-rechte, daar zacht ombui gende lijnen van nokken en vorsten, goten en gevels, en het warme bruin van dakpannen en muren zal de vogelen ver lokken, hun vederbos breed ertegen uit te spreiden. De stoepjes voor de huizen, de luifels, de pesthuizen, de trapgevels, in alle stadia hunner ontwikkeling hier zijn zij terug. De woningen der Hollan ders, toen Holland groot was over geheel de wereld, en toen de groote Hollanders van Van onder de handen der werklieden komen zij reeds te voorschijn, de trapgevels, de ankers, deze alleen reeds herinneren aan de kunslvaardigen hand van den vroegeren Hollandgchen werkman. Alles is nog maag delijk wit; maar de nabootsing van steen en metalen zal, enkele proeven bewijzen het: meesterlijk worden; het oude zal bedriegelijk oud zijn. En de zware deur, met boven- en onderdeel, de klikkende klink, de knusse kinderbalkjes onder de zolderingen, de kleine vensters en kleine ruiten, het zal alles dren denken aan de dagen van ouds, de dagen van eenvoud en kracht. Authentiek zal »Oud-Holland" zijn. Aan de commissarissen der koningin, aan de burge meesters van Nederland, is het verzoek ge richt, om al wat zij meenden dat het kan doen gelijken op de 10de en 17de eeuwen, in bruikleen af te staan.' Twaalfhonderd afgietsels in gips deed de heer Breman ma ken van overblijfselen der oude Nederlandsche architectuur. In het Rijksmuseum, het museum voor kunstnijverheid te Haarlem, Delft, Nijmegen, overal waar wat te vinden was, ging de architect te keur. In de laatste plaats niet het minst. Nijmegen heeft een groote piëteit voor de resten zijner grootheid. Het stadsbestuur is van edelen restauratieijver bezield, die zelfs een ongemotiveerden tegen stand, uit eigen burgerij gesproten getuige de geschiedenis van het Mariabeeld aan het stadhuis niet schroomt. Voor Oud-Holland leverde Nijmegen belangrijke bijdragen. Maar ook andere steden hebben hun aandeel in deze herleving onzer historie. Amsterdam voor aan. Leidt de ingang tot de buurt door de Nijmeegsche poort, de gracht wordt aan de andere zijde afgesloten door de oude Vijgendamspoort, tot in de détails nauwkeurig nagemaakt. Tegen den winkel van den ouden zwaardveger steekt weder de arm, den ponjaard in de vuist; het in 1052 afgebrande stadhuis zal opnieuw verrijzen, naar een totnogtoe weinig bekende teckening uit het jaar KiiJ, van de hand van Pieter van Saenredam, dagteokenend van 1041, en opgeschommeld in het inusuem Fodor. Het Lysbethpoortje zal als van ouds er tegen aan komen; uit het venster zal het fragment hangen van het geraamte van een zeemon ster, dat als glorieteeken op dezelfde wijze voorheen ten sladhuize uithing. De oude waterpoort van Dordrecht zal den uitgang vormen; de Amsterdamsche poort te Haarlem en een Utrechtsch poortje zullen hier te zien zijn. De munt te Deventer, de waag te Enkhuizen -- kortom het zal inderdaad Oud-Holland zijn. Van de teekeningen die de architect vervaardigde, werd aan de Koninginnen een fotografische reproductie, in marokijnen hulsel gestoken, aangeboden, en de Beschermvrouw was met dit voor proefje hoogelijk ingenomen. Maar met het bouwen alleen is OudHolland niet gered. De kasten met kostbaar aardewerk ontbreken, de porseleinen borden op de schoorsteenmantels, de stoft'eering van venster en bedstede, tafel, stoel en stoof, huisraad en het beroemde geschuurde tinen koperwerk, de drinkkroezen en wapens der mannen, de snuisterijen der vrouwen. En last not least de oude Hollanders zelf' mogen zij wat jong uitvallen, vooral als het Jannetjes zijn! Doch geen nood! Een afzonderlijke commissie, bestaande uit de heeren A. N. J. Fabius, voorzitter, Eduard van Bierna, ondervoorzitter, B. Wezelaer, penningmeester, N. van Harpen en Anton Mensing, secretaris, staat het comitévan uitvoering ter zijde, om van :;Oud-Holland" te maken wat ervan te maken valt. Deze heeft zich weder een commissie van advies toegevoegd, verdeeld over vier af'deelingen: een voor costurnes, versieringen en opschriften, een voor mu ziek, een voor het tooneel en een voor volksvermakelijkheden, waarin mannen van den besten naam zitting hebben geno men. Zij bereiden een landjuweel voor, eeu scherruconcours; een doolhof en een poppekast zullen zij in de oude glorie uit den dood herroepen, en wij mogen dus verwach ten, dat »Oud-Holland" een tooneel zal zijn waar niet alleen de oude neringen van het handelstalent onzer natie getuigen, en in de taveerne de scherts en de drinkkroes elkan der gezelschap houden als in Breeroo's dagen, maar waar geheel het leven en streven onzer natie uit vroeger eeuwen herleeft, en indien het noodig mocht zijn, aan het tegenwoordig geslacht zich ten voorbeeld stelt. Wat de taveerne betreft, hebben wij het voorbeeld i « niet van noode ; maar overigens 'i Hoe dit zij, het comitédezer tentoonstel ling bewijst, ook den ondernemingsgeest en de voortvarendheid van Jan Kordaat nog te bezitten. De bekende reclameplaat, door Joh. Braakensiek voor deze expositie geteckend, geeft een grooten alleen aan primi tieve behoeften voldoenden woningwagen te zien. Dat verplaatsbaar meubel is een doos van Pandora geworden, waaruit de meest on verwachte verrassingen zijn te voorschijn ge komen. Kr wordt hier nog gezeild onder de leuze, op een der gevelsteenen in >OudHolland" te lezen : ,Alst (iodt behacgt Beter benijdt dan beklaugt." J. J. K,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl