Historisch Archief 1877-1940
No.924
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
11
De Nederlandsche Marine en de opening van het Noord-Oostzee kanaal.
Nederlandschc Marine, tot Kamenier VAX DER WIJCK : »Ik wou \vel graag gaan, maar heb je niets anders dan dit oude pakje voor mij ?"
SNUIFJE S.
De reputatie van onze Hollandsche zinde
lijkheid is reeds lang gewogen en te licht
bevonden. Het is vrijwel uitgemaakt, dat wij,
Hollanders, wat onze zindelijkheid betreft,
echte schijnheiligen zijn zindelijk op alles,
behalve waarop we dat het meest moesten
wezen.
De reputatie van onzen rijkom... we heb
ben afgeleerd er over te spreken. Er over te
zwijgen is het best.
En de reputatie van onze eerlijkheid die
is nu ook naar de maan. Sprenger van Eyk,
sprekend als Minister tot de Volksvertegen
woordiging, heeft, zonder dat de voorzitter hem
tot de orde heeft durven roepen, ons volk,
en dat nog wel de kern onzer natie, de han
delaars, uitgemaakt voor een georganiseerde
rooversbende, die den Staat voor zoo iets van 40
pet. aan invoerrechten besteelt. Dit is nu niet
maar een bewering, neen, dat onze handel zich
door een dievennatuur onderscheidt, staat vast.
Nu zal ik me daar niet druk over maken,
want het is bekend, ieder is een dief in
imimiiiinmii
zijn nering, en het is nog de vraag of
Bprenger van Eyk en zijn confraters ministers, die
? 12000 krijgen voor 305 werkdagen (of 313
werkdagen na aftrek van den tijd voor zon
dagsrust) zelf ook wel minder dan 40
pCtsmokkelen van den nationalen tijd die,
evenals alle andere tijd, geld is. Maar ik
vraag, hoe moet het nu, als wij hier wér
een gemeenteraadsvacature hebben ? Kunnen
we dan nog wel iemand tot het gilde van
den Handel behoorende, aanbevelen? Wij
weten nu door Sprenger van Eyk zoo goed
als zeker: zoodra zoo'n candidaat iets heeft
te declareeren is hij een dief'. Daarom
schijnt het mij in het vervolg noodig, als er
iemand uit den Handel wordt genoemd voor
een gemeenteraadsvacature, dat men aller
eerst onderzoekt of hij wel eens iets «gede
clareerd" heeft en blijkt dit inderdaad het
geval te zijn, dan weet men, dat men hoogst
waarschijnlijk te doen heeft met een individu
welks verklaringen" onbetrouwbaar zijn voor
40 pCt.
Het doet mij daarom genoegen dat van
Leeuwen wel aan Zee- en Rijnzaken, maar
niet aan Handel doet, en dat Voiïte zelfs
verre bleef van Zee en Rijn; maar hoc staat
het met Sutorius en 15 uvy in deze; hebben
zij wel eens invoerrechten betaald ?
De 4de kamer onzer rechtbank heeft een
jongmensch vrijgesproken van oplichting. De
onschuld trad, na een verklaring van een
getuige, zóó duidelijk aan het licht, dat het
Openbaar Ministerie invrijheidstelling vor
derde, en de rechtbank sprak den beklaagde,
zonder in raadkamer te gaan. dadelijk vrij.
Ondertusschen was deze schuldige van O Febr.
tot 5 Maart in voorloopige hechtenis geweest.
Dat vind ik altijd het mooie van onze rechts
pleging, dat de rechters zoo vlot zijn in
het erkennen van de onschuld. Zij laten
zich nooit infiuenceeren door vooroordeelen
of iets wat daarop gelijkt. Als ik rechter was,
| en daar stond iemand voor me, die reeds vijf
| weken in hechtenis was geweest, zou ik zeker
j zeggen: neen jongmensch, in ons land is de
j rechtspleging zóó uitstekend, daar zetten ze
| je niet vijf weken lang, of' je moet iets op je
j geweten hebben dat niet pluis is maar een
j rechter bij ons, verre verheven boven zulke
onderstellingen, denkt, al had beklaagde drie
maanden preventief gezeten, hij kan desal
niettemin heel wel onschuldig zijn.
De rechtbank kent ons recht beter, en wel
beschouwd moet iemand toch nooit oordeelen
over dingen, waarvan hij geen verstand heeft
Zoo meende ik altijd, dat preventieve hech
tenis reeds een stukje straf vooruit was, maar
l de lui die het recht kennen, verzekerden mij,
' dat het eenvoudig een middel was om iemands
onschuld te bewijzen. En nu ik zie, dat die
jonge man na vijf weken vrijheidberooving
j kaarsschoon in de maatschappij terugkeert. rijst
j de vraag bij mij op: zou het niet billijk zijn,
j dat hij voor dit zuiveringsproces den staat
! een kleine vergoeding betaalde ?
Tot bibliothecaris van de Kon. bibliotheek
1 te '.< Gravenhage is niet benoemd, de adj.
! directeur, do hftor Knuttel, die daaraan op
i zeer verdienstelijke wijs gedurende tal van
! jaren werkzaam was. De minister heeft
waarschijnlijk gt-meend, dat iemand, die, als
de heer Knuttel, een weinig hardhoorend is,
niet de geschikstc persoon zou zijn om den
Khedive, den Sri ah of den Mikado de heerlijk
heden van de boekerij uit te leggen, als dezen
de residentie eens met een bezoek mochten
vereeren.
In 't algemeen is Oost Indische doofheid
de eenige soort van doofheid, die bij iemand
als van Houten in den smaak kan vallen en
tot aanbeveling strekt. Maar nu de heer
Knuttel niet begeerd werd, behoefde daarom
nog de heer Byvanck niet zoo maar op eens
tot bibliothecaris gepromoveerd te worden.
De heer Byvanck, meen ik, is in plaats van
een geboren bibliothecaris een bibliophaag;
in plaats van een boeken bc waarder is hij een
boekenverslinder ... en wie zet nu zoo iemand
in een bibliotheek? Daar moeten ongelukken
van komen ; voor de bibliotheek en voor By
vanck zelf.
Hoe talrijk zijn niet de gevallen van
menschen aan den drank verslaafd, die bij een
vat jenever geplaatst, kort daarop dood zijn
gevonden! Byvanck kan van geen boek af
blijven .... of zou hij zich aan boeken vereten
hebben, en er zóó zijn bekomst van hebben
gekregen, dat zelfs een bibliotheek een her
stellingsoord voor hem kan zijn!
*
* *
Laurillards buste is Maandagmorgen heel
stilletjes het Rijksmuseum binnengedragen
en eerst des middags heeft ook Dr.
Laurillard zichzelf'«naast den ingang der schilde
rijen-kabinetjes" daar kunnen aanschouwen.
Waarom is dit, zoo vraag ik mijzelf af',
geschied zonder eenige plechtigheid?
Als een onzer beroemde mannen nog tijdens
zijn leven wordt bijgezet in onzen kunsttem
pel, moet dat dan gebeuren in t geniep, zon
der dat er een haan naar kraait?
Nu schijnt Laurillard er althans nog be
richt van gekregen te hebben, zoodat hij.
's middags kon komen zien. Maar wat waar
borgt ons, als de buste van Mr. Leonard
Wollerbeek, J. E. Wüste, M. A. Perk, (J. A.
Colder of van een ander lid der
Laurillard-eommissie, op zijn beurt daar op een
zuil van Zweedsch graniet zal worden ge
plaatst, dat de man zelf of zijn familie wel
behoorlijk gewaarschuwd zal worden ?
Ik zie het nog eens aankomen, dat Perk
of Colder op een goeden dag het Museum
wil gaan zien, en daar, bij den ingang der
kabinetjes, tegen zijn eigen buste aanloopt l