De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 10 maart pagina 5

10 maart 1895 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 924 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. «Velen denken bij het begrip «kunstnijverheid" »aan een werkzaamheid die niets te maken heeft »met de bevrediging van. doodgewone dagelrjksche «behoeften. Z\j beschouwen ze als een ornamen«teele of decoratieve kunst, die bestemd is slechts «het oog te bekoren; enz. Z\j, die er zoo over «denken, dwalen. Niet in de kostbaarheid van «de stof, niet in bijzonder moeielijke technieken, »niet in een overvloed van ornament is het wezen «der kunstnijverheid te zoeken, maar in de volskomen bevrediging van moderne behoeften, in het ?duidelijk doen uitkomen van de kenmerkende «eigenschappen van de grondstof en in een deug«delyke bewerking daarvan. »Tot binnen het bereik van het schoone is ALLES «op te Juffen, als er maar de ware aandrift en de «juiste kunstvaardigheid toe medewerken. Van «uit dit standpunt beschouwd, doet zich de kunst»nyverheid niet voor als een klein begrensd ge»bied, maar eenvoudig als een hoogere trap van voortbrengen in elke tak van nijverheid of am bacht." In het derde stukje wordt besproken de voor bereiding tot de vakstudie, en als zoodanig worden noodig geacht: Schreven, met de vaardigheid om gedachten behoorlijk op het papier te brengen, loed rekenen, een beetje natuurkunde en ge schiedenis, eenige bedrevenheid m vrouwehjken handenarbeid, boetseeren en vooral teekenen, zoo veel tot dat verstand en oog bet karakteristieke van de verschijnselen leeren vatten en de hand genoegzaam geoefend zij. Deze voorbereiding kan vele jaren kosten, meer of minder naar gelang van den persoonlijken aanleg. Dan volgt in het vierde stukje de vakntudte, te splitsen in twee richtingen: voor de industrie of voor het handieerk. «Het wezen der industrie ligt voornamelyk m «productie met behulp der machine, het wezen «van het ambacht in den handenarbeid. Handwerk »en machine voeren strijd, en het gebied van het «handwerk wordt hoe langer hoe kleiner. Maar «hierover mag men niet klagen. Veeleer moet men «er onvoorwaardelijk mee rekening houden, en «mag men aan de machine niet verwijten dat zy «de kunst benadeelt. Met alle krachten zy het «streven gericht niet op den strijd voor het be«houd van kunstambachten, die het tegen de «machine moeten afleggen, maar juist in de ver zoening van de machine met de kunst. De machine zal men dus vóór alles goed moeten kennen. Alvorens een tak van kunstnijverheid te beoefenen, moet men op de hoogte zijn van de techniek. Wie patronen voor behangsels ot tapyten wil ontwerpen, moet eerst weten hoe be hangsels of tapeten worden gemaakt. Kennis van techniek en grondstof moeten in alle vakstudie vooropgesteld worden, opdat niet vermeerdere het groote proletariaat van zoogenaamde artisten die alles meenen te kunnen ontwerpen, doch inder daad onbruikbaar zyn. «Het is niet te loochenen zegt de schry»ver dat aan sommige inrichtingen van onder«wijs, die den naam dragen van kunstnyverheid«school juist die technische grondslag als brjzaak «wordt beschouwd, en daarentegen het ornament «en zijn geschiedenis op den voorgrond wordt «gesteld." En wat verder: «Men plaagt elkaar »met Romaanschen of Gothischen stijl, met Re naissance-., Barok-, Rocaille- of Empire-stnl en «meent dat stijl de hoofdzaak zij m plaats «van het dwangbuis dat alle frissche, vrye, karak«teristieke leven verstikt". In dit vierde stukje wordt nog gewezen op het groote nut, dat ook voor de vrouw gelegen is in het rechtlijnig teekenen en het boetseeren, met het oog op sommige vakken, die mede door vrouwen kunnen worden beoefend: het maken van teekeningen voor huisraad en vaatwerk, de metaal-industrie en dergelijke. Niet uitsluitend op vlakke versieringskunst legge men zich toe, opdat men niet in verzoe king gerake, om maar alles wat los en vast is te «versieren", een versieringswoede, die veel kwaad brouwt en den smaak bederft voor rustige «Flachenwirkung.'' Het laatste en grootste stukje van het geIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIII liiiilimiMiliiiliiimlliiiNimi Onder de gasten waren er weinigen die de ongewone verschijning hadden opgemerkt. Sommigen stonden er met den rug naar toe gekeerd en de meesten waren te zeer ver vuld van hun partners of van zichzelven. »Mooie muziek," zeide Guy, die moed had gekregen toen hij oom Ceck zoo dicht in zijn nabijheid zag. »Ik wil ook rondsprin gen, zooals die andere menschen, oom Ceck." De baronet trad, nadat hij van zijne eerste verbazing bekomen was, haastig door de rond wandelende paren heen op hem toe. »Goed," riep oom Ceck. »Kom maar gauw hier. Jij danst met mij, Giddie! Vooruit!" Hij tilde den jongen zoo hoog op, dat hij tusschen hemel en aarde zweefde als een engeltje op een Christmascard en begon toen in woeste passen door het vertrek te schuiven op de maat van dezen toch reeds zoo snellen dans. »Cecil," riep de baronet gebiedend. Maar oom en neef, die zich in de buiten ste rijen der dansenden bevonden, maakten juist den draai bij den meest verwijderden hoek en waren ver van de ramen, ver van sir Geoffrey, die op hen toetrad, ver van alles wat rede was. En toen gebeurde dat vreeselijke voorval dat, als een onheilspellende lichtflikkering, plotseling aller oogen tot zich trok en dat door hen, die er getuige van waren, nimmer werd vergeten. Cecil Travessant, die toen het kind opge wonden uitriep dat het «heerlijk" was, door ging met dansen, maakte bij den hoek plot seling een te korten draai, gleed uit, viel op zij en, terwijl hij trachtte zijn last in de hoogte te houden en eene vruchtelooze poging schrift is gewijd aan de vooruitzichten van de vrouw in de kunstnijverheid: de kans om in haar levensonderhoud te voorzien en een geachte maat schappelijke positie te verwerven. Nu, optimist blijkt schrijver niet te wezen. Al dadelijk wijst hij op de mindere vrijheid van beweging, die der vrouw in verhouding tot den man veroorloofd wordt, en op de groote concurrentie van den man in vele kunst ambachten, vooral waar nog al lichaamskracht vereischt wordt. «Waarlijk, gemakkelijk wordt het »der vrouw op dit gebied niet gemaakt. Geweten loos zou het wezen om rooskleurige voorstel »lingen te wekken of gouden bergen te beloven, al wordt ook in vele boeken, die over een vrouwe«lijke beroepskeuze handelen, met een bewon derenswaardig talent over alle bezwaren heen«gestapt en der goedgeloovige gemeente een rijke»lyk loon zelfs voor >Kerbschnitzen" in «uitzicht gesteld." Een vaste wil en een taaie volharding acht schr. vóór alles noodig, om met goed gevolg te bestrijden alle tegenwerpingen over de inferiori teit van de vrouw op een door haar tot dusver nog weinig betreden gebied. Ongetwijfeld zal men eerder geneigd zijn tot blaam dan tot lof. In den wedstrijd om het bestaan houdt alle galanterie op: hier kan slechts degelijkheid het winnen. De toestand van de kunstnijveiheid in het algemeen beschouwd dus zegt de schrijver met het oog op Duitschland (en het gaat groo tendeels ook voor Nederland op) is nog lang zoo gunstig niet. De sympathie van het publiek laat nog veel te wenschen over en de dertigcentsbazar speelt in de huishouding een groote rol. In En geland en Amerika is dit beter, de huisvrouw doet er een degelijker keus en de eigen industrie vaart daar wél bij. Verdient de man al niet veel, voor de vronw zal de verdienste allicht nog matiger zijn. Hier kan Frankrijk ons leeren, waar men in een degelijken en goed bezoldigden teekenaar of modelleur een groot en direct voordeel ziet voor de industrie. Een enkel smaakvol patroon kan den industrieel groote winsten bezorgen. Dat de katoenfabrikatie te Mühlhausen zich zoo bizonder ontwikkeld heeft is hoofdzakelijk hieraan toe te schrijven, dat de fabriekanten moeite noch kosten gespaard hebben om uit Frankrijk degelijke artis ten te krijgen. Hoe zal de vrouwelijke teekenaar haar werk te gelde maken ? Een vaste betrekking zal men in groote industriëele inrichtingen bij voorkeur den man geven en dus zal de vrouw zich moeten bepalen tot bestelling van particulieren en haar schetsen en ontwerpen moeten zien te verkoopen. Hieraan zijn vele bezwaren verbonden: kennis van plaatselijke en gewestelijke toestanden en veel »slag" z\jn er vereischten voor. Schrijver raadt den vrouwelijken teekenaars aan zich een specialiteit te kiezen en somt alle kunstbedrijven op, die in aanmerking komen. Vooral zy men niet te voornaam in een keuze. Waar het meeste vraag naar is, dat verdient de voorkeur, en als zoodanig bieden kostuum en kindergarderobe en vrouwelijke opschik een dank baar veld tot exploitatie. De eigenlijk gezegde vrouwelijke handwerken komen schr. niet het voordeeligst voor; tenzij de teekenaarster in staat is patronen te ontwerpen en ook met het penseel om te gaan, zoodat zij bijv. ook combinaties kan maken van naald- en penseel werk in den geest der fraaie Japansche voorbeelden. Een hoofdgebrek dat vooral de Duistche vrou wen eigen is, bestaat in de neiging om met de naald schrikkelijk fijn te werken. Met noeste vlijt worden zulke dingen vervaardigd ten koste van gezicht en gezondheid. Wie het kantwerken kent, zooals het in het Erzgebergte (buiten de kloskant) beoefend wordt, moet als menschenvriend wenschen, dat de machine hieraan spoedig een eind maakt. Haarfijne naaldwerken missen ook meestal effekt. Want een kunstvoortbrengel wordt in den regel niet beoordeeld naar de mate van de vereischte moeite, maar juist van het effect. Het zoogenaamde oplegwerk (appliqué) verdient uit dien hoofde verreweg de voorkeur. Het laatste artikel eindigt met enkele gegevens iiiiiiiiinitiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiii deed zelf staande te blijven, stortte hij neer op een tagère bij den schoorsteenmantel. En terwijl dit gebeurde trok het kind, dat hij werktuigelijk vast bleef houden om het te redden, zich verschrikt terug en stootte met al de kracht van den val tegen een massief zilveren kandelaar, die stevig aan den glinsterenden spiegel bevestigd was. Niemand in het vertrek had den afschuwelijken slag niet gehoord. De kaarsen schud den heftig heen en weer en daarop volgde een gerinkel van glas. Met de snelheid des bliksems was alles geschied. De muziek hield met een schet terend accoord stil. Van alle kanten schoten de gasten met ontstelde gezichten toe op die ne verschrikkelijke plek. Sir Geoffrey duwde hen allen op zijde. Cecil, die den jongen nog steeds in de armen had, was in een oogenblik weer op de been. Zij legden het bewustelooze lichaampje op een in de nabijheid staanden rooden divan, denzelfden, waar miss Dalton een half' uur van te voren de vragen van haar bewonderaar beantwoord had. Men onderzocht het hoofd van het kind. Geen schram, geen droppel bloed, geen kneu zing, alleen volslagen bewusteloosheid. Sir Geoffrey richtte zich op en liet zonder acht op hun deelneming te geven, zijn blik ijlings over de om hem heen dringende menigte gaan. /ijn oogen vielen op zijn broeder. «Moordenaar," zei hij overluid. Toen wenkte hij hen om hem voorbij te laten en droeg zijn zoon weg. (Wordt veri'ol/jd}. over den toestand der onderwijzeressen in Pruissen. En de slotsom, waartoe de schrijver komt, is deze: De vrouw in de kunstnijverheid heeft zeker recht van bestaan: wanneer zy goed voorbereid en degelijk ontwikkeld in teekenen, sierschilderen of modelleeren, vertrouwd met de techniek van het gekozen vak, weet wat zij wil en volhardend haar doel tracht te bereiken. Ik wensch het boekje in veler handen. Ook waar het niet om een beroepskeuze te doen is, zal men er menige heldere voorstelling en goede gedachte in vinden. minimin iiiiiiiininiiiiiiiiniiiiniiiiiiniiiiiiin mi Uit Zuid-Nederland PIITR I.'AiïT. II. (Slot). .Na de buitenlandsche-, de Zuidnederlandsche tentoonstellers. Colmant is een eigenaardige, kloeke individu aliteit; een soort outrancier, overdrijver, ziende wellicht wellicht wel wat onder den invloed van den beeldhouwer Lambeaux breeder bijna, grooter zeker dan de meesten, dol op de weel derige malschheid van weldoorvoede llubeniaansche lichamen, sober aan lijnen, pogende alles samen te vatten in een enkelen, machtigen trek De Wroeters der Aarde, De Nacht, Mevrouw Lambeaux, zijn gedichten brutaal van vorm, zoo gij wilt, maar vol degelyke kunde en studie aan het menschelijke lichaamsschoon. Hennotiau trad op met een reeks steendrukplaten, meest gezichten uit Brugge, innig gevoeld en met talent geteekend. Maar vooral Jtet Vinnenplein der Hal/e, de Vrijdagmarkt, de Jerusa/emkapel. Van hem ook een fraai akwarel: Het Minnewater te Brugge. Omer Coppens zond velerlei: schilderijen, ontwerpen voor boekbanden, potten en vazen, een ontwerp van een haardstee, schouwsieraden. Zijn schilderijen bevallen mij wel het meest, al wil ik hierdoor niets afdingen op zijn andere inzendingen. Zijn ostendt>che Visgcfifr.:kade, zijn Booten en vooral zijn Oroote Markt te Brugge zijn zeer eigenaardige, ondanks hun poiitische opvatting toch uiterst ware inter pretaties. De werkelijkheid, gezien als in een zachten, uit de werkelijkheid ontstanen droom : de dingen, zóó als zij zijn in dit of dat gegeven licht, rnaar zich vertoonende met hun tweede, hun verborgen karakter. Is, van Dardenne, alles niet even schoon, van zyn Rozige Appelboomen, zy'n Hertenberg, zijn Vesten van Rothenburg houd ik hartelijk veel. Een vrijlichtschilder, doch een die bij voorkeur verwijlt te midden van vooreeuwsche stadjes en burgen, waarvan hij de eigenaardig schilderach tigheid wonderwel begrijpt en weergeeft. Laatst genoemd werk is een gekleurde ets eenige h'jnlichte, intense toetsjes op het wit en zwart uiterst origineel. Delville stelt ten toon het levensgroot portret (Ikonoa) van Sar Merodak J. Peladan, Groot meester der Orde van het Roze t kruis, van den Tempel en den Graal, een mooi stuk, bestemd voor de Kapittelzaal der Orde. Vooral het uiterst gelijkende hoofd is merkwaardig van leven en expressie. Is. de Rudder is vertegenwoordigd door vier barleeven in porselein, de bouw-, schilder-, beeldhouw- en toonkunst voorstellende, breed en zwierig van lijn, en weelderig van vorm als bij de groote meesters der Italiaansche.ZfonaJs.scmce; on een wonderlieve buste in céladon, Dafn/', eenvoudiger, veel eenvoudiger van opvatting, doch van een zeer edel sentiment. Frank-Mowbray Taubman, ons tot nu onbekend, is een veelzijdig en hoogstrevend artist. Hij is een symbolist, belichamend, in even meesterlijk uitgevoerde als gelukkig gevonden beelden, ge dachten, die zeker niet alledaagsch zijn. Zoo vindt hij aanleiding tot het ontwerpen eener zeer artistieke straatlantaarn in dit idee: De Nacht reikt haar toorts aan den Dag'', zoo stelt hij Jtet menschelvjk leven voor als een dubbel span paarden, het eene trekkend, met her opgestoken hoofd, ilen zwaren ploeg heuvelopwaarts, het andere sleepend, traag en kreupel, den even log gebleven ploeg dalwaarts heen. Mooi ook zijn Bron en zijn Eury/lice in de Hel beide heel dekoratief van teekening en kleur. Vermeld dienen verder heerlijke Stillevens van Verhaeren, een geschilderd glasraam van Thijs, beeldhouwwerken van Rousseau, teekeningen van Wolles, boekbanden van Claessens, dekoratieve paneelen van Fabry, bronswerken van Fernandubois, schilderijen van Fichefet en Hamesse, en vooral een prachtig au passégeborduurd zijdepaneel van Mevrouw de Rudder Arenden Zwaan een wezenlijk meesterwerkjo. Poi. I.K MOST. Eugène Delacroix over Heine en Wagner. Een schilder die schrijft over een dichter en een musicus dat kan iets bijzonders geven. Het is dan ook bijzonder, wat Delacroix over zyn beide bovengenoemde tydgenooten schreef, maar de verdere qualiticatie zullen wij maar achterwege laten. Te noteeren, dat wij aanhalen uit fragmenten van de weldra bij Pion, Nourrit & Cie. te verschijnen mémoires van den schilder, die door de Revue bleue worden gepubliceerd. In 1855 was Wagner te Parijs nog zoo goed als onbekend gelijk hij trouwens ook in Duitsch land nog geen onvolprezene was; de eerste Tannhaüser- opvoering in de groote opera heeft eerst vijf jaar later plaats gehad; ieder weet met welk gevolg. Den 26sten September nu schreef Delacroix in zijn dagboek : » Te zes uur naar mad. Kalergi gegaan, op haar uitnoodiging; ik vond er een vorst Wiasiemsky en zijn vrouw; de eerste een kalmuk van uiterlijk; de laatste een lieve, bevallige verschijning; den volgenden dag in haar ochtendtoilet leek zij nog mooier. Bovendien was er een dame uit Rusland, of Berlin, een mensch met sentimenteele neigingen, met wie mad. Kalergi en ik den volgenden dag naar Eberstein reisden. De vreemde dame spreekt veel over een zekeren Richard Wagner; zij is gek van hem, precies zoo idioot gek als zy van de republiek is. Die Wagner wil nieuwigheden invoeren, en meent het daarmede ernstig; hij verzet zich herhaaldelijk tegen de oude regelen, omdat hij meent dat die niet gegrond zijn op de wetten der noodzakelijkheid. Daarenboven is hij democraat en schrijft hij boekan over het heil der menschheid, die mad. Kalergi zelf onzinnig vindt." Goed zoo! Nu Heine. Eigenlyk heeft hij het meer over Gautier dan over den Duitschen dichter. Het fragment dagteekent 25 Februari 185G, en is een briefje aan Gautier naar aanleiding van diens feuilleton by Heine's dood. Hij vindt dat feuilleton zoo mooi, dat het hem spijt, dat der gelijke courantenstukjes nog vergankelijker zijn dan zijn schilderijen. En hy zegt: «Ik wist niet eens dat die arme lleine dood was ! Ook ik had bij de doodkist die zooveel vuur en geest bergt willen gevoelen wat u het gemoed zoo heftig beweegt'." Zou het niet beter zijn, terwille van de repu tatie van in hun eigen kunst onbesproken lieden, eens wat matiging te brengen in het maar raak publiceeren tegenwoordig van al wat groote en minder groote mannen zich hebben verwaardigd neder te schrijven 't Bij de iirma K. .!. van Wisselingh & Co., Spui 2i>, zijn tentoongesteld een schilderij van J. B. Jongkind Le canal St. Martin" te Parijs, en een schilderij van Troyon «Ezel". Bij de hoeren Preyer & Cie., lokaal >Pictura", Wolvenstraat l!t, is geëxposeerd een schilderij van .1. S. H. Kever, ; Najaar." iimmiijmiimiiiMiMiiimimiiiiil Taal en Letteren. Het tijdschrift Taal en Letteren l) onder redactie van dr. Buitenrust Hettema, J. H. v. d. Bosch, dr. R. A. Kollewijn en prof. J. Vercoullie begint zijn vijfden jaargang. Het verdient den steun van allen, die belang stellen in onze taal en letterkunde ; want behalve dat het onderwijzers bij hunne studie behulpzaam wil zijn, geeft het artikelen die ook voor niet-studeerenden beteekenis hebben. De namen van drie der redacteuren zyn bekend als die van leiders der taaibeweging. Wie nog alty'd een antwoord zoekt op de vraag: wat wil die beweging toch ? Zal goed doen met dit tijd schrift te gaan lezen. Is hij geen onderwyzer dan moet hij zich door een titel niet laten afschrikken, maar in de eerste aflevering van den vijfden jaargang opslaan wat dr. Kollewijn schreef over Onze voornaamicoorden en dr. Buitenrust Hettema Over naam vallen. Daar is de nieuwere taalbeschouwing toegepast op onze spraakleer, die zoodoende wer kelijk de leer van de spraak wordt, geen aan eenschakeling van abstracte, gewild-geleerde, dikwijls nuttelooze redeneeringen, maar een me thodisch gerangschikte reeks van waarnemingen van de levende taal, de eenige en werkelijk levende taal. Er is nog bij velen wantrouwen tegen het (zoogenaamd) -onwetenschappelijk geknoei", een vooroordeel tegen het onbekende nieuwe, omdat het nieuw is en een verkeerde meening om trent wat eigenlijk taal is. En er is zoo dikwijls gezegd: Toont toch eens eerst wat jelui wilt ?' De leiders spreken met groote woorden en op hoogen toon tegen anderen; ze keuren af en ma ken belachelijk wat anderen deden, maar ze laten in 't onzekere wat ze eigenlijk willen." Zelfs is er beweerd, dat ze niet eens zouden weten wat ze willen ! In Taal en Letteren wordt nu duidelijk gezegd wat men wil en hoe. Binnenkort verschijnt daarin ook een Beknopte Spraakleer van 't beschaafde levende Nederlands. Wie beschuldigd-en veroor deeld heeft is nu wel verplicht daar kennis van te nemen, indien hij ten minste het recht wil hebben om over deze dingen te blijven meepraten. En de belangstellende 'i Die had deze aankondiging niet noodig. Nog iets. 't Komt bij het nieuwe vooral op waarneming, nauwkeurige waarneming aan. Ieder een kan dus helpen, want waarnemen hoe ge sproken wordt kan iedereen als hij niet zoo geschoold is in de oude leer, dat hy in ernst meent te spreken zooals hij schrijft: en zoo zijn ei'. De schrijvers vragen aanvulling hunner waar nemingen en ook opmerkingen. Ook daarom is het gewenscht, dat velen Taal en Letteren lezen zullen en aan 't verzoek voldoen. ') Zwolle, W. E. J. Tjeenk Willink, ,(. L. C. A. Mi:i.n-:ii,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl