De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 10 maart pagina 8

10 maart 1895 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 924 Benjamin Constant en Aflolie." De Adolphe van Benjamin Constant is geen boek dat in iedere Hollandsche huiskamer wordt ge vonden ; maar de Litterarische Fantasien van Busken Huet zijn de eigendom van menig gezin, en in de nieuwste gedaante van dat werk is een vertaling van Adolphe opgenomen in het tweede van de deeltjes, die het eerst afzonderlijk, onder den titel Oude Romans, het licht hebben gezien. In deze vertaling heb ik met Adolphe kennis gemaakt, en het heeft mij niet gespeten. Terwijl de stoute manier van Huet, om dit Fransche boek tot een Hollandsch te maken, keer op keer de verbazing en de bewondering wekt, is het boekje zelf ge schreven met een sterke, sobere waarheidsliefde, dat Planche reeds het een proces-verbaal noemde, en is de hoofdpersoon in die mate een figuur als er heden ten dage in grootere getale worden ge vonden, dat een der moderne Franschen, Benjamin Constant aanwijst als un frère en douleur et complexité." Adolphe is een vroegrijpe man; aan de akademie heeft hij onder zijn vrienden den naam gekregen van zeer begaafd te zijn; eenzelvig en een menschenverachter, is hij gevreesd en gehaat bij de middelmatigen. Hij is koel van hart, maar heeft behoefte aan hartstocht, en slaagt erin, de liefde te verwerven van een dame, //vermaard wegens hare schoonheid, ofschoon zij de eerste jeugd reeds achter den rug had"; Ellénore. Zij leeft met een graaf, en heeft dezen toen hij bijna zijn geheele fortuin verloren, en het weinig gescheeld had of hij was in hechtenis genomen, zulke doorslaande blijken van toewijding gegeven, de schitterendste aanbiedingen zoo minachtend van de hand gewezen, zoo onverdroten en zelfs blijmoedig in zijn ar moede en zijn hachelijken toestand gedeeld, dat de nauwgezetsten zich gedwongen zagen, hulde te bewijzen aan de zuiverheid van hare bedoelin gen en de belangloosheid van baar stieven. Toch weet Adolphe haar voor zich te winnen. Ben ik bij u, zoo schrijft hij haar, ben ik van u af, steeds gevoel ik mij even rampzalig. Gedurenden de uren dat wij gescheiden zijn, zwerf ik doelloos rond, gebukt ouder den last van een leven dat ik niet weet, hoe te dragen. Gezelschappen ergeren mij, de eenzaamheid drukt mij neder . . . , Nadert het oogenblik dat ik u zien kan, dan sla ik bevend den weg naar uw woning in. Alle personen die ik tegenkom, schijnen mij toe, keunis ie dragen van hetgeen ik gevoel, ik sta stil; ik wandel lang zaam voort; ik verschuif het oogenblik vau mijn geluk Sta ik voor de deur van uw salon en breng ik de hand aan den kruk, dan overvalt mij een nieuwe angst: ik sluip voort als een schuldige, ik vraag genade aan alle voorwerpen die mijn oog ontmoet, alsof het altegader levende vijanden waren, afgun stig van het eenige uur van zaligheid dat nog voor mij is weggelegd. Het minste geluid doet mij opschrikken, de minste beweging om mij heen jaagt mij een huivering aan ; het geluid van mijn eigen voetstappen doet mij achteruit deinzen . . Zoo was Ellénore nooit bemind, zij geeft zich aan Adolphe over, en hij, verhalende met de hier boven overgeschreven woorden, voegt daaraan onmiddellijk"toe: ,Wee den man, die eene vrouw liefheeft en niet van het begin af gelooft dat zijne liefde bestemd is eeuwig te duren! Wee hem, die in de armen zelven van haar die hij veroverde, eene noodlottige voorwetenschap blijft bezitten, en de mogelijkheid voorziet dat zij hem onverschillig kan worden!" De geschiedenis van deze ongeluk kige liefde is het, die in Adolphe wordt verhaald. Ellénore verlaat den graaf, en eischt van haar minnaar, dat deze, nu zij goeden naam, eer, alles heeft verloren, ook afstand zal doen van alle voordeelen die een breken met baar onvermijdelijk zouden maken: een carrière, aanzien, macht. Adolphe, wiens hartstocht spoedig is voldaan, acht zich verplicht, voor het offer dat hij heeft aan genomen, met zijn persoon te betalen, en terwijl de liefde cooit in zijn hart heeft gewoond, houdt trots heftige twisten de ridderlijkheid hem samen met deze vrouw, voor wie verstooten worden en sterven n zijn. Maar hij voelt bij dit samenzijn zijn karakter en waarheidsliefde verdwijnen, en terwijl hij zichzelf, zijn zwakheid verafschuwt, gaat hij Ellénore bijna haten, die met de meest egoïstische harts tochtelijkheid op hem beslag blijft leggen. Telkens brengt zij, om hem te houden, groote oifers, telkens opnieuw gevoelt hij zich daardoor enger aan haar geketend, met zware, knellende ketens. Het einde is Ellénore's dood, en een somber, machteloos verdriet van Adolphe. De manier van behandeling van dit onderwerp heeft menigeen doen denken dat Benjamin Constant hier een autobiographie heeft geleverd. Planche kan nauwlijks gelooven dat Adolphe een roman is; Busken Huet daarentegen wil niet aan /,een zoo genaamde wezenlijke gebeurtenis" denken. D.; eenige wezenlijke gebeurtenis in den roman is Adolphe's gemoedsbestaan, afbeelding van het gemoedsbestaan van den schrijver zelven in de eerste periode van zijn leven. Gelijk Goethe Wertlier en Chateaubriand Renéheeft overwonnen, heeft ook Benjamin Constant het mettertijd Adolphe gedaan. Van die inwendige zegepraal is het boek de vrucht geweest. Doch niemand meene daarom, dat hij met een hoofdstuk uit de persoonlijke lot gevallen des auteurs, allerminst dat hij met een bijdrage tot den geheimen omgang van Benjamin Constant met mevrouw de Stael te doen heeft". Een Fransch publicist, de heer D. Melegari, laat over deze kwestie een nieuw licht schijnen, door de uitgave van Le Journal intime de Benjamin Constant et Lettres a sa familie et a, ses amis. Hij ontving dit dagboek, dat loopt van 1804 tot 1810, uit de handen van een vrouwelijke nakomeling van den schrijver, wier vader het in '71 had gevonden, geschreven in grieksche letters, opdat het niet voor Jan en alleman leesbaar zou zijn. Adrien de Constant was begonnen, het over te schrijven, om het voor den druk gereed te maken, maar de dood had hem over vallen. In '86 publiceerde Melegari het in de te Rome verschijnende Reme internationale, waarvan hij toen de leiding op zich nam. Het voornemen was de verspreide artikels ook als boekdeel uit te geven, maar hooge gevoeligheden beletten tot heden, daaraan gevolg te geven. Eerst thans is de heer Melegari voor herhaalden aandrang gezwicht, zeggende : //La silence est ce qui nuit Ie plus a nne renommée; sortir du factice et rentrer dans Ie réel est un avantage." En nu blijkt het, dat, Adolphe moge dan Dichtung und Wahrheit" bevatten, de waarheit" bevatten, de waarheid er toch een groote rol speelt. Voor de nauwkeurigheid, waarmede Constant zijn eigen gemoedsleven heeft geteekend in Adolphe, de volgende voorbeelden: Adolphe zegt: //Ik verwonder mij niet, dat de mensch aan een godsdienst behoefte heeft; maar ik verbaas mij er over, dat hij zich somtijds sterk genoeg acht om het zonder godsdienst te kunnen stellen : ik zou denken, in zijn zwakheid moest hij ze alle te hulp roepen." Benjamin Constant zegt in zijn brieven: Ik wilde dat ik een geloovige was, maar ik kan niet gelooven." Reeds hierin ligt liet ontleden hunner eigen gevoelens, dat Adolphe en Constant beide onophou delijk doen. Zoodra het verstand bij Adolphe zijn gevoel onderhanden neemt, splitst dit ziel; in ver schillende elementen, en verdwijnt. Benjamin Con stant zegt in zijn dagboek : Ik gevoel steeds meer voor anderen dan voor mijzelf." Adolphe is de man van het verlangen en de ontevredenheid ; hij heeft een onbestemden drang tot daden, maar doet nooit iets. //Ik had alle maatregelen getroffen,/.oo geeft het Journal intime te lezen, om den geheclen nacht door te reizen, maar mijn kamer was warm gemaakt, het bed was goed: ik ben gebleveu. Zoo gaat het met al mijn besluiten." Adolphe is grof tegen Ellénore, en doet ten slotte wat zij wil. //In plaats van zwak en heftig te zijn, had ik zachtmoedig moeten zijn endoorzetten.'' Zoo Con stant. Adolpbe verwonderde zich steeds over de ge makkelijkheid, waarmede de menschen zich heuiizetten over de gedachte aan den dood. Op Constant drukt //het intieme bewustzijn van de kortheid des levens.1' Bij het sterf bed van zijn biste vriendin //bestudeert hij den dood." Beiden stellen prijs op de eenzaamheid, beiden trachten waar te zijn, beiden zijn zwakkeliiigen, wereldmoeden, sensibele egoïsten. Is de gelijkenis tusschen Ellénore en raad. Staël een even sterke? De uitwendige omstandigheden zijn eenigszins anders. Na een aantal losse minrarijen vond Benjamin Constant in mad. Charnore zijn eerste groote liefde. Zij was veel ouder dan hij, en toen hij met haar brak, nam hij iu haar, gelijk Sainte-Beuve het uitdrukt, afscheid van de achttiende eeuw. Daarop volgde zijn liaison met mad. de Staël, die tien jaar lang duurde. Nog voor hij zich geheel van haar los maakte, huwde hij met Charlotte von Hardenburg, la bonne Charlotte, gelijk hij haar pleegt te noemen. Het matst heeft hij mad. Récamier liefgehad, wier gelaatstrekken door David voor een eeuwige jeugd zijn bewaard, en die niet van hem wilde weten. Maar niettemin is de roman van Adolphe en Ellénore de geschie denis van Benjamin Constant en mad. de Staël. Het dagboek en de roman hebben voor beide ver houdingen dezelfde motieven. Benjamin Consiant heeft behoefte gevoeld, daar anderen zoo opper vlakkig en vaak kwetsend waren in hun medelijden, mad. de Staël te troosten bij het graf van haar vader. Met deze sobere mededeeling moeten wij tevreden zijn. Maar evenals Adolphe weldra klaagt over Ellénore, klaagt Benjamin Constant over mad. de Staël. Zij is al te hartstochtelijk; hij wordt angstig, haar de waarheid te zeggen; haar koketterie is niet anders dan verborgen vrees voor oud worden; de uiting van haar hartstocht is als die van een verwend kind; zij heeft geen trots, geen zelfbeheersching; zij is altijd wrevelig, omdat zij zich ouder voelt worden; zij moest geen liefde eischen //je n'en ai plus!" Dan vraagt hij weder : //Zij heeft mij lief; waarom zal ik haar pijn doen ?" Een paar dagen later wordt de zucht naar vrijheid hem te machtig, en ver oorzaakt //une scène pouvantable". Maar den volgenden morgen is het: Madame de Stael m'a reconquis." Als hij van haar is weggegaan, en de goede Charlotte heeft getrouwd, verlangt hij naar zijn oude liefde terug: //zou de ellende «teder begin nen ':" En hij laat Charlotte in den steek, en keert naar mad. de Stael terug: zij is mij te voet ge vallen, en heeft hartverscheurend geschreid. Een ijzeren gemoed zou haar geen weerstand kunnen bieden. Ik ben nu weder met haar te Loppet. Ik heb haar beloofd, zes weken te blijven, en Char lotte verwacht mij tegen het einde van September. Groote God, wat moet ik doen : ik werp mijn toekomst, mijn geluk weg!" //Ik zal mij onder werpen en veinzen, dat is de kunst der zwakken." Dit alles vindt gij bijna letterlijk in Adolplic terug, en zoo Benjamin Constant in zijn Adolphe een roman heeft geschreven, die ook nu nog als psychologische ontleding een meesterstuk is, het is omdat hij de documents humains waaruit hij hem opbouwde, zoo dicht bij de hand had. In de studeerkamers der Fransche schrijvers. Daudet is, gelijk bekend, reeds weder aan een nieuw werk bezig: De steunder familie, die alles behalve een steun voor zijn familie is. Zola heeft den opzet van Rome gereed, het zal Januari 1896 worden, vóór het werk af is. Albert Sorel legt de laatste hand aan het vijfde deel van Europa en de Revolutie; Frédéric Masson werkt aan een nieuw boek over Napoleon in twee dikke deelen, met meer dan vijftig totnogtoe onge drukte manuscripten van den keizer. Ook Vandal gaat over Napoleon schrijven, en zal dan naar luid der publieken opinie tot de veertig onsterfelijken gaan behooren. Bourget's nieuwste roman heette JEn route, maar zal, nu Huysmans pas verschenen boek denzelfden naam draagt, worden omgedoopt. Tailhade is nog altijd niet geheei hersteld ; hij werkt met Rachilde aan een satiriete comédie: La covquête de la Gloire. >Aus tiefem Thai.'1 Dit is de titel van eon roman, die de Frank furter Ztng aan haar lezers geeft. De schryver, Henrik Cavling, is een Deen, redacteur van het blad Politiken. Deze journalist, die thans ook romancier is geworden, trok als jongen van veertien jaar, met vijf kronen op zak, de wijde wereld in en werd scheepsjongen op een oor logsschip, dat de Middellandsche Zee tot be stemming had. Zijn lotgevallen en indrukken schreef hij in een dagboek op, dat de officieren in handen kregen. Zij bezorgden hem een plaats als leerjongen in een machinefabriek, waar hij vier jaar lang voor een gering loon in barre ontbering leefde, maar tevens de arbeiderstoe standen grondig leerde kennen. In zijn vrije uren studeerde hij; hy deed een examen en begon voor couranten te schrijven. Maar de lust tot reizen werd hem te machtig en als machinist ging hjj weder scheep, naar Engeland. Hij kreeg onderweg ruzie met zijn chef en werd op Jutland aan wal gezet. Twee dagen daarna verging het schip met man en muis. Van Jutland zwierf hij naar Berlijn en andere Dustsche steden; ten slotte werd hij stoker op een locomotief in Bohemen. Hij had intusschen met tal van sociaal-demo cratische partijhoofden kennis gemaakt, met Hasenclever vooral, en dacht er over, inDuitschland te blijven wonen. Maar ten slotte keerde hij toch naar zijn vaderland terug, al maakte hij vandaar uit nog menige reis door alle wereld streken. Aus tiefen Thai is Cavling's eerste groote Percy Fitzgerald's Mémoires, l'ercy Fitzgerald heeft de bibliotheek van het British Museum verrijkt met 200 deelen van zijn werk, en bovendien tal van artikelen in dag bladen, reviews en maandschriften geschreven, plus het noodig aantal essays. Hoe zoo een man zich nog iets anders herinnert dan geschiede nissen van zijn inkt, pennen en papier, is een raadsel. Maar hij heeft nu bij Bentley & Son, twee deelen, ieder van 400 bladzijden compres gedrukt, gepubliceerd, met mémoires van allerlei aard. Dickens en Forster heeft hij vaak ontmoet, en hij geeft van Dickens de volgende anekdote: Er was partij bij Mrs. Milner Gibson, en Dickens meende ieder te hebben aangesproken, toen een pas getrouwd vrouwtje hem aanschoot: «Meneer Dickens, u is van avond telkens langs mij heen gegaan, zonder een woord tegen mij te zeggen." Kn de goedmoedige man was dadelijk bereid, met haar te gaan soupeeren. Fitzgerald roemt Dicken's literair geweten, in tegenstelling tot Thackeray, die dikwijls maar wat schreef. Van de letterkundige firma James Rice en Walter Besant vertelt Fitzgerald, dat de eerste, een prettige vent, bij de wedrennen zijn vermogen had verdobbeld. Hij kocht toen het weekblad Once a Wetk, en werkte daaraan samen met Besant, dat wil zeggen: hij had de ideeën, en Besant zorgde voor het opschrijven ervan. NIEUWE UITGAVEN. Alfa/rabts Abhandlung der Musterstaat, aus Londoner und Oxforder Handschriften herausgegeben von Dr. Friedrich Dieterici. Leiden, E. J. Brill. D. J. Blok, Schoolartsen. Haarlem, de Erven F. Bonn. C. te Lintum, De groote markt van Haarlem, in den loop der tijden. Haarlem, II. D. Tjeenk Willink. Dr. H. C. Muller, Alt- und neugriechisch. Studiën ber alt- und neugriechische Sprache und Literatur. l Heft. Leiden, E. J. Brill. Mr. M. C. Piepers, Antwoord in zake de Costa Rica Packet. 's Gravenhage, Haagsche Boekhandelen Uitgeversmaatschappij. Jhr. F. L. Ortt, Een veilige buitenduinsche haven voor Scheveningen. 's Gravenhage, Martinus Nijhoff. Dr. W. G. Boorsma, Eerste resultaten van het verrichte onderzoek naar de plantenstoffen van Nederlandsch-Indië. Batavia?'s Gravenhage, G. Kolft' & Co. Amsterdam, Schalekamp, v. d. Grampel & Bakker. Dagh-Register gehouden int Gasteel Batavia vant passeerende daer ter plaatse als over geheel Nederlandts-India anno 1665. Uitgegeven door het Bataviaasch genootschap van kunsten en wetenschappen, met medewerking van de Nederl.Indische Regeering en onder toezicht van mr. J. A. van der Chijs. Batavia, Landsdrukkerij. 's Gravenhage, Martinus Nijhoft'. G. C. Klerk de Reus, Geschichtlicher Ueberblick der administratieven, rechtlichen und finanziellen Entwicklung der Niederliindisch Ostindischen Compagnie. Batavia, Albrecht en Kusche. 's Gravenhage, Martinus Nijhoff. J. H. Koorders, Plantkundig woordenboek voor de boomen van Java, met korte aanteekeningen over de bruikbaarheid van het hout. Batavia 's Gravenhage, G. Kolft' & Co. Amsterdam, Schalenkamp, Van de Grampel en Bakker. S. H. Koorders en dr. Th. Valeion, Bijdrage no. l tot de kennis der boomsoorten van Java. Batavia?'s Gravenhage, G. Kolft' & Co. Amster dam, Schalekamp v. d. Grampel en Bakker, Algemeen Verslag van het middelbaar en lager onderwijs voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden in Nederlandsch-Indië, over 189;!. Batavia, Landsdrukkerij. Pol de Mont. Iris (Gedichten). Antwerpen, J. E. Buschmann (de Nederlandsche Boekhandel). Album berühmter Tfennpferde. 1894. Berlin, H. Schaebeli & Co. S. Askenazy. Die letzte polnische Königswahl. Göttingen, Dieterich'sche Verl. Buchh. J. Friedlünder, Spinoza, ein Meister der Ethik. Berlin, C. R. Dreher. R. Singer. Das Recht auf Arbeit in geschichtlichen Darstellung. .lena, Gustav Fischer. Extract uit het kohier van den hoofdelijken omslag der gemeente Menaldumadeel, over 1895, zooals het door den gemeenteraad is vastgesteld. St. Anna-Parochie. J. Kuiken Jz. iiiiiiMiMMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiMMiiiiiiiiimiiniMiiiHiiiiiiiinimimiliiiiili ETENSCHAP Het Mroet ier Wetenschap. Brunetière's artikel in de Jievue des deux j Mondes is niet zonder tegenspraak gebleven. De Revue rose heeft bij monde van Ch. Richet ge protesteerd, monseigneur d'Hulst heeft zijn mee ning gezegd in de Revue du clergéfrancais, afwijkend van die van Brunetière voor zoover de prelaat niet erkent dat de wetenschap ban kroet heeft gemaakt, maar ermede overeenstem mend waar hij zegt, dat op de wetenschap geen moraal valt te bouwen. De geleerden hebben dan ook, zoo verklaart hij, die onmogelijkheid niet beproefd; de waanzinnige beloften in deze zijn alleen voorgespiegeld door een soort wijsgeeren dat het verstand niet onder discipline heeft. Denys Cochin, in de Nouvelle Revue, verwijt aan Brunetière, de wetenschap te hebben verward met het positivisme ; dat ja, heeft be loften gedaan die het niet heeft kunnen vervullen, en dus bankroet geslagen ; de wetenschap blijft ongedeerd. Maar het verst van Brunetière afstaat Berthelot, die in de jonge Revue de Paris zijn orgaan heeft gevonden. Eigenaardig: de Revue des deux Mondes gold altijd voor voltairiaansch; haar tradities althans zijn ver van »mystiek", de Revue de Paris daarentegen had den naam heel wat anders te zyn dan materialistisch. Terwijl nu Brunetière zeker niet om den zegen van Voltaire gevraagd heeft bij zijn overpeinzingen in den rook van het Vaticaan, is Berthelot hartstochtelijk mate rialist. Wie van het bankroet der wetenschap durft spreken, zegt hij, kent de wetenschap niet. Want wel verre van den sterveling te omstrikken met een gevoel van onmacht, en hem in lijdelijke gelatenheid te doen nederzetten, heeft de weten schap hem de kracht en de middelen geschonken om zich tegen het noodlot te verzetten, om de smart te lenigen en het onrecht te beperken. Over de «uitsluiting van bet mysterie" heeft jaren geleden M. de Vogühet reeds gehad; de heer Brunetière moet zich dus niet verbeelden, dat hij de eerste is die ermede aankomt; en die geheele «uitsluiting" beteekent niets anders dan dat er geen twee wegen tot de waarheid zijn, de eene die der openbaring, komende uit de diepten van het onbekende, de andere die van de waarne ming en het experiment. Maar n weg leidt tot het doel: de wetenschappelijke methode. Brunetière had beweerd, dat het fiasco der wetenschap hierom zoo volledig was, w\jl zij er niet in was geslaagd den zoekenden mensch een moraal te geven. Dat kon alleen de godsdienst. Berthelot daarentegen beweert, dat het niet de godsdiensten zijn die een moraal geven, maar dat de godsdiensten haar kracht hebben ontleend aan het in zich opnemen van reeds bestaande, pas ontkiemende moreele denkbeelden, die weder zich ontwikkelden naarmate de kennis van het heelal zich uitbreidde, m. a. w. naarmate de wetenschap terrein veroverde. »Het gezin en de staat, de moraal en de deugd zijn begrippen, allengs ontstaan uit het instinct van sociabiliteit, dat wy in het heden zoowel als in het verleden aantreffen bij de dierenrassen. Maar het denken der eerste menschen was te zwak om de abstracte wetten te bevatten, zoowel van hun eigen ont wikkeling als van de natuurverschijnselen; zij hebben ze gepersonifieerd, er levende wezens van gemaakt, naar hun eigen gelijkenis, zielen en goden. Bij de wilden constateeren de reizi gers ook nu nog een zelfde streven. Ook onze eigen kinderen hebben die neiging, om hun vreugde, vooral hun vrees, zich te denken als bovennatuurlijke wezens; de beelden hunner droomen dienen hun hierbij tot wegwijzers. Kortom : de waarneming bewijst dat de menschen aan de voortbrengselen hunner gedachten trachten een eigen leven te geven; zy scheppen zich personen en symbolen, waaraan zij weldra een absoluut, eigenmachtig en goddelijk karakter plegen te hechten." De moraal is er dus eerder dan de godsdienst. »De mensch van onze dagen vindt op den bodem van zijn geweten de kennis van goed en kwaad, en het onafwijsbaar plichtsgevoel, den kategorischen imperatief waarvan Kant spreekt. De plicht bestaat uit twee bestanddeelen : de plicht tegenover zichzelf en de plicht tegenover de an deren. Dit zijn fondamenteele feiten, onafhan kelijk van iedere theologische of metaphysische hypothese. De verklaring van den oorsprong dezer feiten doet niets af tot hun werkelijk karakter, noch tot het positieve van hun bestaan." En niet alleen bij de menschen wordt de moraal aangetroffen. Ook de vogels, en zoog dieren hebben een begrip van familie; de moe derliefde, en die van den vader ontwikkelen zich in sommige gevallen tot een zeer hoogen bestaat. »Brj de sooi ten waar een zekere samenleving bestaat, ontmoeten wij niet alleen een notie van het begrip gezin, maar ook die van solidariteit, toewijding van het individu aan de gemeenschap, nu en dan leidende tot opoffering van het leven. De studie der wild gebleven menschenrassen heeft trouwens aangetoond, hoezeer hun aparte moraliteit gelijkt op die der in samenleving wonende diersoorten, somtijds er beneden blijft: zoowel bij menschen als dieren loopt het begrip van solidariteit ver uiteen. Maar het bestaan ervan bij de eenen zoowel als bij de anderen, is proefondervindelyk bewezen. Het gemeenschaps gevoel en de aandoeningen en plichten die eruit worden afgeleid zijn dus niet het uitsluitend

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl