De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 17 maart pagina 2

17 maart 1895 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD TOOR NEDERLAND. No. 925 tf: menigte mannen uit het volk bekend, aan wie beter, dan aan menigen jurist, aan menig ingenieur, aan menige militaire grootheid VAn onze huidige vertegenwoordiging de be langen onzer natie zouden zijn toevertrouwd. Ons volk is zoo dom niet, als waarvoor men het houdt, of wil doen doorgaan. Het zal evenmin als het Zwitsersche volk, waarvan in eene correspondentie der N. R. Ct. van 3 Maart j. 1. sprake was, zich bij vraag stukken van algemeen belang, als het op stemmen aankomt, zoo licht op het dwaal spoor laten brengen. Dr. NIJHOFF. Engeland en Cyprus. De wonderen zijn de wereld nog niet uit. Dat John Buil, niettegenstaande zijn onverzadelijken landhonger, zijn maag wel eens overlaadt, weten wij allen. Dat er zelfs Engelschen zijn, die deze voortdurende uitbrei ding van koningin Victoria's gebied juist geen geluk achten, is" ook niet onbekend. Maar dat een van de verantwoordelijke raadslieden der Kroon, kanselier van de schatkist en leider van de regeeringspartij in het Lagerhuis, niet in een vertrouwelijk gesprek, maar in eene openbare Parlementszitting, zonder dwang of pressie van buiten de wenschelijkheid uitspreekt om eens ver kregen grondgebied aan den oorspronkelijken eigenaar terug te geven, ziedaar een feit dat zeker verre van alledaagsch is. 't Is waar, in 1883 heeft Engeland aan de Zuid-Afrikaansche Republiek hare afhan kelijkheid teruggegeven. Zonder echter aan de goede bedoelingen van den heer Gladstone afbreuk te willen doen, kan men toch op merken, dat dit besluit werd genomen na een langen en verbitterden strijd, in welken het voordeel niet aan de zijde van Engeland was geweest en die met de bloedige neder laag van Majuba-heuvel en den dood van generaal Sir George Colley eindigde. Het eenige antecedent voor een geheel vrijwilligen afstand is de door het protocol van 1863 bevestigde verklaring van 1859, waarbij Groot-Brittannië, naar aanleiding van de verkiezing van prins George van Denemarken tot koning van Griekenland, ten behoeve van dezen staat afstand deed van het protecto raat over de Ionische eilanden, dat het sedert 1815 had uitgeoefend. Sir Charles Dilke, die gewoon is in teêre quaesties de kat de bel aan te hangen, had gewezen op de financieele offers, welke het bezit van het eiland Cyprus jaarlijks van de Britsche belastingbetalers eischt, en daarbij gevraagd, of de kanselier der schatkist, Sir Wiiliam Harcourt, nog bleef bij de meening, die hij vroeger als lid der oppositie had uitgesproken, dat de bezetting van Cyprus eene hoogst impolitieke daad was geweest. De heer Harcourt erkende rondweg, dat hij niet van meening was veranderd. Van de geheele zoo hoog geroemde Engelsch Turksche conventie was het bezit van Cyprus het jam merlijk overschot. Van de beloofde hervor mingen in Europeesch Turkije, in Klein-Azië, in Armenië, was niets terecht gekomen. Alleen de speculatie met de Suez-kanaal-aandeelen (welke Engeland toen van den tot over de ooren in de schuld zittenden khedive Ismaïl Pacha kocht) was goed geslaagd. Cy prus was voor Engeland tot niets nut; het deugde zelfs niet voor sanatorium ten be hoeve van de Engelsche troepen in Egypte, want men kon de zieke manschappen van het bezettingsleger veel goedkooper naar En geland dan naar Cyprus zenden. De uit gaven waren wel niet groot geweest, sedert de in bezitneming ongeveer een half millioen pond sterling in 't geheel, maar wat had men aan zoo'n eiland »that is not on the ?way to anywhere?" De conclusie lag voor de hand: laat En geland dit improductief bezit zoo spoedig mogelijk afgeven. Maar Sir Wiiliam vond het beter, die conclusie vooralsnog zelf niet uit te spreken. Met een zeer politiek gezicht zei hij: »It is much easier to get into a place than to get out of it." Hij schijnt dus nog geen roeping te gevoelen, om den blunder van Lord Beaconsfield goed te maken. Mo gelijk weet hij ook niet, wat hij met goed fatsoen en met kans op succes van den Sultan zou kunnen vragen in ruil voor deze restitutie. Heeft Sir Wiiliam Harcourt, toen hij Cyprus eene voor Engeland waardelooze be zitting noemde, de meening van het geheele kabinet uitgesproken ? Het zou van belang zijn dit te weten, vooreerst omdat, zooals van algemeene bekendheid is, de verhouding tusschen den premier, Lord Rosebery, en den kanselier der schatkist juist niet van de beste is. De onlangs weder verspreide ge ruchten omtrent Rosebery's ophanden zijnd aftreden »om reden van gezondheid" komen volstrekt niet uitsluitend van de zijde der oppositie. Daarbij dient men niet te vergeten, dat in de buitenlandsche staatkunde Sir Wii liam Harcourt tot de school van Gladstone, en Lord Rosebery tot die van Lord Salisbury behoort. Zeer zeker zou het voorbarig zijn, de thans opgeworpen vraag in verband te brengen met ernstige plannen tot ontruiming van Egypte. Wel heeft kort geleden de heer Laird Cowes in de Nineteenth Century de politiek bestreden, welke de Engelsche regee ringen sedert meer dan eene eeuw ten opzichte van de Middellandsche Zee en haar kustlanden hebben toegepast, en de stelling ver dedigd, dat Engeland zich moest tevreden stellen met het bezit van anger en het eiland Perim, van de straat van Gibraltar en die van Bab-el-Mandeb, maar zulke mee ningen woi den slechts door outsiders ver kondigd. Wij zijn overtuigd, dat de heer Gladstone evenmin als Lord Salisbury ooit ernstig gedacht heeft over eene ontruiming van Egypte. De formule, dat Engeland in het Mjl-dal zal blijven, totdat de aanwezig heid zijner troepen daar niet meer noodig zal zijn, heeft het voordeel uiterst rek baar en niet al te brutaal te zijn. Trouwens Frankrijk heeft het alleen aan zich zelf te wijten, dat aan het vóór 1883 bestaande »condominium" een einde is gekomen, en men kan het Engeland moeielijk ten kwade duiden, dat het zijn voordeel doet met de fout, die bijna twaalf jaren geleden door den heer De Freycinet is begaan. Er is echter nog eene andere zijde van de quaestie, waarop wij de aandacht moeten vestigen. De Engelsch-Turksche conventie van 1878 was uit den aard der zaak eene tweezijdige en stelde rechten tegenover ver plichtingen. Vooreerst wordt nog steeds door of voor Cyprus eene schatting betaald aan de Porte. Voorts verbindt Engeland zich, den Sultan met de wapenen ter hulp te komen, wanneer diens gebied in KleinAziëdoor Rusland wordt aangetast. Eindelijk is zoo als wij boven reeds hebben aan gestipt aan Engeland een recht van controle toegekend op de in te voeren her vormingen in verschillende deelen van het Ottomanische Rijk. De Temps oppert daarom het vermoeden, dat het Kabinet van St. James, indien het inderdaad denkt aan de opzegging van het traktaat van 4 Juni 1878, veel minder ten doel zal hebben, zich van een improductief en geldverslindend bezit te ontdoen, dan wel zich te onttrekken van eene verplichting die weinig in overeenstem ming is met de politiek der toenadering tot Rusland, en tevens eene verantwoordelijkheid van zich af te schuiven, waarvan de jongste gebeurtenissen in Armeniëweder al den omvang in het licht hebben gesteld. Het kan zijn. Maar toch zullen wij blijven twijfelen aan de oprechtheid van Engeland's plannen om van eenig plekje gronds, al ligt het gelijk Cyprus in een onmogelijken uit hoek »on the way to nowhere" afstand te doen. De uitlatingen van Sir Wiiliam Harcourt hebben heel wat pennen in bewe ging gebracht, maar dat zal waarschijnlijk het eenige resultaat zijn. Inhoud van verschillende bladen. Het H a n d e l s b l a d, K) Maart. »Een plicht der Regeering" (cholera). 11 Maart. «Arbeidsgeschillen." 12 Maart. »l)ensionneering van Werklieden" (motie Heldt). 12 Maart. »IIet aangeboden geweer" (ingez. door kapt. Brender & Brandes). 14 Maart. «Opium op Lombok.'1 14 Maart. «Eendracht maakt macht" (plattelandsbelangen). D e Standaard, 11 en Ui Maart. «Toelichting", II en III slot, door Kuyper. 15 Maart. «Tweeërlei Bedding", I (Réveil). II e t Centrum, 13 en 14 Maart. »Een Priester in den Belgischen Senaat", I, II, (Keesen). »De geweren-quaestie". 15 Maart. «Het landbouw-vraagstuk in Pruisen.'' 16 Maart «De nieuwe geweren". >De ko mende revolutie" (Recht voor allen). De T ij d, 7 Maart. »De landbouwcrisis in Pruisen en een van haar oorzaken I". 8 Maart II (slot). 9 Maart, »De taak eener enquête in Arm Friesland". (Ingezonden) door Janus. 1011 Maart. «Mystiek", door Jan Holland. Het Nieuws van den Dag. 9 Maart. »Ui t den mond eens grijsaards". (Hohenlohe). 11 Maart. «Kunst en politiek", door G. 12 Maart. «Nog eens de benoemingen van de M. W. O.", door R. 13 Maart. »Medeschepselen" (dierenbescher ming). 14 Maart. «De huishouding der maatschappij. Kapitaal". N. R otter d. C r t., ld Maart. «Reorganisatie der militaire administratie". De Maasbode. 7 Maart. Z. II. de Paus en de werklieden" (xlot), door P. M. Bots, pr. 8 Maart. »Graanrechten" I, O Maart II, ld Maart III. De Nederlander, 13 Maart. »Aan de mili ciens lichting 1895" (door Verpen). 13 en 14 Maart. «Ons standpunt" III, IV. 15 Maart. »Nabetrachting opdemotie-Gerritsen". Het Vaderland, 1011 Maart. «Een over eenkomst met BelgiëI", 14 Maart II. Naar aanleiding van het wetsontwerp betreffende den invoer van vee. 10,'H Maart. »Een opmerking aangaande het toezicht ingevolge de veiligheidswet". (Ingezon den;, door J. P. T. De wenschelijkheid van liet benoemen tot fabrieksinspecteurs zoowel van civiel als van werktuigkundige ingenieurs. Het Haagsche Dagblad. 8Maart. »0nze Koloniën uit een economisch oogpunt'. 1011 Maart. »De Casiers Judiciaires. Het Bertillonage", door v. M. 12 Maart. «Landsverdediging" II (vervolg van het artikel van 9/10 Dec. '94), door Heijdenrijck. «Samenwerking". Arnh. C t. 11 Maart. »0ver de motiën". 16 Maart. «De driedaagsche discussie over de motie Gerritsen". Limb. Koerier. 11 Maart. »Een antwoord aan mr. Nyst", door dr. A. Erens (in- en uitvoer handel). W i n s c h. C t. 10 Maart. »Graanrechten". Middelb. C t. 13 Mrt. »De verdeeldheid onder de anti-revolutionairen. R e c h t v. A 11 e n. 12 en 13 Maart. «Wij gaan vooruit" (motie Gerritsen). Z a a n 1. C t. 9 Maart. «Drankmisbruik". 13 Maart. «Armenzorg" (Lib. Unie). De Delftsche O pmerker. 13 Mrt. »De voorgenomen verplaatsing der artillerie inrichtingen, vrijhandel of Protectie ?" V. De Liberaal. 9 Maart. «Socialistische volksvertegenwoordigers". «Een blik op den toe stand der Nederlandsche zeemacht" (de opening van het N. O. zee kanaal). «De Haarlemsche nota en minimumloon". «Parlementaire wind stilte". »Kansel en redactiebureel". De Nederlander (weekblad). »Lange en dure processen" (wetsvoorstel Hartogh). Sociaal Weekblad, 16 Maart. »Het eindverslag der Staatscommissie van arbeidsenqnête" VI. »De herziening der Britsche Wetgeving op fabrieken en werkplaatsen" (slot). De Baanbreker, 9 Maart. «Anti-socialistische samenwerking." De Wachter, 9 Maart. »Geen census." De Volksbanier, 14 Maart. «Iets over vakvereenigingen" IV (slot). Neerlandsch Volksblad, 9 Maart. »0nze Bezittingen" (onze verplichtingen jegens de Koloniën). V e n l o's W e e k b l a d, 9 Maart. «De plattelandsclub", door Haffmans. De Vr ij denker. 9 Maart. «Fragment uit een brief over Ibsen's Bouwmeester Solness", (ingezonden) door v. d. B. te H. »De Indische Fakirs", door W. 7,. v. A. De Wekker. 9 Maart. «Schoobommissiën", door Ya. «Mode-artikelen", door Een Veteraan. De N ij v e r h e i d. 13 Maart. «De smeer middelen en hun beproeving " La Die. Maandag vervolgde de groote Italiaansche haar veroveringstocht met de (Javallerii Riisticana en La Locandiera. Het zal niet veel meer dan een dozijn j: ren geleden zijn, dat Verga de Siciliransche novelle schreef, niet grooter dan een flink feuilleton, die sedert alle Europeesche theaters heeft gevuld, en de eer van dramati seering en compositie heeft genoten. Gavalleria Ruxticana van Mascagni is zeker een der meest dramatische opera's, maar hoe bleek en conven tioneel nog lijkt ze bij de volksscène zooals ze hier gespeeld werd ; eigenlijk een drama tusschen beest-menschen, waar de ziel eerst haar rechten krijgt, (zooals bij de lijdende verlatene Santuzza), nadat het lichaam met zijn hartstochten heeft uitgewoed. De gezonden, Turiddu, Lola, Altio, ze zijn zoo schaamteloos onder de beheersching hunner lusten en razernijen, en de Italianen gaven dit met zulk een gloed weer, dat men even verwonderd als geschokt het wreede spel, als van bloeddorstige kinderen aanzag, en deze verwondering zeker nog iets aan den indruk toe voegde. Nog iets verwonderlijks is, dat de grooto oogenblikken eigenlijk de scènes a faire, Santuzza's verraad, haar ontmoeting met Lola, de uitdaging tusschen de twee mannen, het af scheid van Turridu, de verklaring tusschen Altio en zijn trouwelooze vrouw, bijna monosyllabisch afspelen. Ken gebaar doet hier alles, en de indruk is te treffender. Hoe La Duse de arme Santuzza speelde, zoo schijnbaar oninteressant, zoo blijkbaar waar, is moeilijk te vertellen; alle kleinigheden van haar stil spel, het armoedig drijnen als een bedelaarster, het grof en heesch uitschreeuwen van de verraderlijke inlichting aan den bedrogen echtge noot, hot schuw liefkoozen van den trouweloozen Turiddu, dit en honderd details maakten er het realistisch treffend beeld van de verlatene van. Als contrast La Locandiera, de jolige, guitige, coquette Mirandolina; de heeren met gepoederde prui ken, jabots, habits d la Franyaise, de spotzieke her bergierster zelve in een kleed a grands ramages van Pompadour- zijde, alles licht en tintelend en geurig ; op tafel Bourgogne en Cypruswijn, in den zak een flacon Eau de melisse, als cadeaux diaman ten. Men had uit de geestige comedie van Goldoni ongeveer de helft weggelaten, o. a. geheel de rollen van de twee tooneelspeelsters die zich voor groote dames uitgeven. Daardoor was een aardige scène van den gierigen markies komen te vervallen, als hij den gouden rlacon aan een van de tooneelspeelsters cadeau doet, en een andere scène van den vrouwenhatenden cavaliere, als hij door de comédiennes wordt uitgescholden en daardoor eenigzins gerechtvaardigd is in zijn vrouwenhaat. Het stuk duurde intusschen reeds voldoende lang voor de dunne intrigue; zulk handig coupeeren in een nationaal werk kon bij ons bij eventueele opvoeringen van Langendijk en Vondel ook wel toegepast worden. Het is toch verkieslijker van nationale werken datgene te geven wat nog boeien kan, dan ze, uit vrees voor verveling, geheel weg te laten. La Duse werd ook ditmaal weer zeer goed bijgestaan. Alfredo de Sanctis (de Armando uit La signora dalle camelie~) toonde zich een Tu riddu, zoo uitstekend als men slechts wenschen kan; het slot van Cavalleria, na Santuzza's ver trek, was zoowel door het uitmuntend samenspel als door zijn genuanceerd spel inderdaad meesterlijk. Vrijdag avond Casa paterna (Heimith) vaa Sudermann. Opmerkelijk is het, zooals sommige critici, om nieuwe monumenten te bouwen, het altoos noodig achten oude af te breken. Voor de standbeelden van Duse worden vooral fragmenten van Sarah Bernhardt gebruikt. De redacteur van Het Tooneel schrijft bv.: »Sarah Bernhardt speelt niet anders dan Sardou en Sardou schrijft slechts voor haar". Sardou nu heeft zijn Mad. Sans Gêne, het voorlaatste stuk, voor Mlle Réjane geschreven . en wat Sarah betreft, zy speelde nog in de vorige maand de Phèdre van Racine, de Magda van Sudermann, de Alcrnene van Molière, la Femme de Claude van Dumas nis, en zou zeker den Dona Sol van Victor llugo weer opnemen als het Thétre Francais dit veroorloofde. Enkel Sardou .. . voila comme on crit i'histoire. De Magda van mad. Duse was als creatie zeker niet minder superieur dan hare Santuzza of hare Margherita. ledere schakeering was aangegeven, hetzij met forsche trekken of met kleine pen seelstreken. Een handige coupure in het vierde bedrijf gaf veel meer relief aan het tooneel, waarin Magda haren vader de waarheid zegt; de dramatische actrice gaf daarin de volle maat van hare kracht. In overeenstemming hiermede was het slot eenigzins gewijzigd. Misschien op redeneering berustend, maar zeker voor discussie vatbaar, was Duse's opvatting van Magda's persoonlijkheid. Andere actrices deden meer uitkonen, hoe Magda een beroemde, cosmopolitische, triomfantelijke zangeres is; een zwierige zwerfster in den geest van tante Francosco's verhaal, nog in het midden van haar roem. Mad. Duse legt het gewicht op de passages, waarin zij zich moede noemt en spreekt van haar tien jaar werken en haar slavenleven; deze vermoe/^ieid is aandoenlijk en verklaart gemak^e'wSÉWaar zwakheid tegenover den dominee en tegenojbr haar vader, maar maakt ook de tegen stelling tusschen Magda'g positie en de onrede lijke eischen van den bigotten provincialen ouden heer minder sterk. Men voelt nu minder lm t om zich in de discussie te mengen en den ouden heer uit te lachen ; wanneer Magda er zoo lijdend en afgetobd uitziet als La Duse haar maakte gaat men den roestigen papa die zooveel tegen haar carrière heeft, bijna gelijk geven. Onder de medespelenden was weer de Sanctis (de dominee) een van de besten; Mazzanti (de vader) kon, met een «ster" reizende, minder hoofdfiguur zijn dan de rol anders meebrengt; de overigen waren zeer voldoende. Vrijdag 22 Maart tot afscheidsvoorstelling nog Jjrj, s:gnora dalle camelie. nniiminiiiiinliliniiiiiiiiiilinniiiiniiiiiniitilllHmilliimimntmiiiiimil In de Di'lats hebben wij weder een van die documenten, die voor sommige aesthetici den grondslag vormen voor geheel hun studie: een eerlijke bekentenis van den schrijver, hoe hij ertoe is gekomen zijn werk zoo en niet anders te maken. Jules Lemaitre geeft van het wordings proces van L'dge diffictie de geheele geschiedenis. Je ne songeais pas a Rose . . .." ik wil zeggen aan Coquelin, zoo begint hij, toen mij gevraagd werd oen comedie te schrijven, waarin hij de hoofdrol zou vervullen. Tusschen twee haakje^: L'aqe dif/iei'e werd opgevoerd in «Le gymnase", met in "de hoofdrol Antoine, die tegelijk met mme Judic en beiden zeer gelukkig hier debuteerde. Zelfs Sarcey kan geen kwaad van Antoine zeggen ditmaal! Maar laat Lemaitre aan het woord blijven. Ik dacht dus: uitgaan van Co'iuelin?Coquelin den artiest zelf: van wat ik we t van zijn talent, zijn geschiktheid, en zijn geheime aspiraties. Hij is niet meer in zijn eerste jeugd: hij is in komische kracht een heros, maai bij kan ook teedere on smartelijke aandoeningen vertolken; hij heeft daaraan zich altijd geërgerd, maar vindt er meer en meer genoegen in. Hij kan ongeveer vijftig jaar zijn : ik neem dus een ?aventure morale" van een vijftiger. Ziedaar het uitgangspunt. Nu is de ouderdom een periode, waarop Lemaitre, om haar rust en zelfbezit zijn hart gezet heeft. Maar er moet een moeilijke overgangsperiode zijn, l'fige difficile, vooral voor hen wier leven geen normaal ver loop heeft gehad, die niet getrouwd zijn, en door huiselijke plichten vast gebonden. Een periode van gevaren en lijden. Ik neem nu een rijk en welopgevoed man, opdat hij den tijd en de ont wikkeling hehbe, voor nadenken. Goed moet hij zijn, want ik wil van hem houden, en ongehuwd

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl