De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 24 maart pagina 1

24 maart 1895 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H*. 926 DE AMSTERDAMMER A°. 1895. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit Nummer bevat een Bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Zondag 24 Maart Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëpsr jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125 Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 IK H O C Dt VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Monsterprocessen Cosas de Espaha. SOCIALE AANGELEGEN HEDEN : Hoe de Hertzka-expeditie verongelukte, dooi Pro Socio. - TOONEEL EN MUZIEK: Een voor stelling van L'ceuvre, door Z. Z. Z. Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. KUNST EN LETTEEEN: Jan Veth over Indische Kunst, door J. P Niermeyer. Aanteekeningen over Schilders en Schilderkunst. Edmond de Goncourt, door Ph. Z (Slot.) Tentoonstelling van Hotel- en Beiswezen Historische aanteekeningen door F. v d. G. II. NEDERLAND IN BEELD EN SCHEIFT: Industrie door J. H. G. WETENSCHAP : Kunstzin en Hy giëne, door Aug. Gittée. (Slot.) FEUILLETON Sir Geoffrey's Theorie, naar Maarten Maartens. (Slot.) SCHAAKSPEL. VOOB DAMES, door E-e ALLEBLEI. BECLAMES. VAEIA. PEN- EN POTLOODK BASSEN. ADVEBTENTIEN. iiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiuiiin Monsterprocessen. In ons no. van 3 Febr. jl. hebben wij er op gewezen dat de dagbladen vaak zeer ge vaarlijke' lectuur bevatten. Het Centrum had geklaagd, dat »steeds bij stapels de afschuwelijkste romans en novellen onder het lezend publiek worden geworpen" en dat er dag- en weekbladen waren, »die in hun feuilletons het middel hebben gevonden om elkaar de loef af te steken in het prikkelen van de lage driften en het populariseeren van de grofste gruwelen." Naar aanleiding daarvan stelden wij de vraag, »wat moet men niet duchten van de dagblad-lectuur in onze dagen, nu de misdaad het lievelingsonderwerp schijnt te zijn waarom trent de courant hare lezers inlicht ? Ten op zichte van geen enkel soort van feiten worden aan het groote publiek zorgvuldiger mededeelingen verstrekt, ter bevrediging der bran dende nieuwsgierigheid, dan juist aangaande de allerafschuwelijkste handelingen waartoe booswichten kunnen vervallen! En wij lieten hierop als voorbeeld volgen, hoe het Centrum zijn lezers verslag had gegeven van Klaas Boes' bekentenis voor de rechtbank. Niet, zooals wij zeiden, om het Centrum in het bijzonder iets te verwijten, of het Handelsblad welks reporter, volgens het Centrum «onder de weinige gelukkigen behoorde, die in de gelegenheid waren een verslag te kunnen opmaken"; want wij erkenden, dat alle bladen, die een gemengd publiek tot lezers hebben, zich genoodzaakt achten de ongezonde nieuws gierigheid hunner clientèle te bevredigen, Zou het, zoo vroegen wij ten slotte, met de waardigheid der dagbladen en met de beschaving, die wij ons zelf en ons volk zoo gaarne willen toeschrijven, niet meer in over eenstemming zijn, zich eenvoudig te bepalen tot eene vermelding in algemeene termen van de zaak, die berecht wordt, tot een uittreksel uit het requisitoir en de pleitredenen ? Zooals het thans is bieden de best ingelichte bladen de ongezondste lectuur; tegen hun bedoeling leveren zij een encyclopaedie voor oplichters, helers en stelers, voor doodslagers van allerlei soort geven een schier geregelden cursus in de boosheid. Tot onze verwondering werden deze op merkingen die de pers betreffen, juist door de pers als niet gemaakt voorbijgegaan. Zelfs het Centrum, dat aan onze pen dat betoog ontlokt had, zweeg en bleef zwijgen, ofschoon dat blad de eerste was geweest, die tegen den hoogst schadelijken invloed van slechte ! lectuur had gewaarschuwd. Wij hebben dit algemeen zwijgen meenen te mogen opvatten als een bewijs van in stemming, naar de bekende spreekwijze : »wie zwijgt consenteert." Dat we dit doende niet gedwaald hebben, schijnt ons nu te blijken uit een entrefilets in de Arnh. Crt. Zij her innert daarin aan ons artikel, en wijst er met eenige verbazing op, dat, hoe juist onze opmerking ook was, »een deel der pers aan haar lezers te kort meent te doen, wanneer zij hun de verslagen van dergelijke monster processen onthoudt. Zoo vindt men in deze dagen weer haarfijn alles medegedeeld wat voorkomt in het proces in zake den moorc te Bussum gepleegd. Men vraagt zich ook hier af: welk nut kan dergelijke lectuur op leveren ?" In de onderstelling reeds vroeger door ons uitgesproken, dat de pers zich zeer gaarne zou beperken tot het geven van een zakelijk verslag van het requisitoir en van de pleitredenen met weglating van het getuigenver hoor, indien de mededinging der bladen onderling hen maar niet tot het opdisschen van het allerpiquantste noopte, zijn wij ge neigd onze vraag te herhalen: is er geen regeling te treffen, waardoor een eind ge maakt wordt aan de min of meer gedwon gen dienstbaarheid der pers aan den slechten smaak van het publiek ? Dat de lectuur van getuigenverhooren bij monsterprocessen, zooal niet rechtstreeks lei dende tot navolging in het kwade, ongetwij feld het zedelijk bewustzijn des volks eer verzwakt dan versterkt, mag men aannemen, doch zelfs al ware dit te betwijfelen, de te genwoordige openbaarheid van de terecht zitting is o. i. met de kieschheid, met het gevoel van medelijden, dat zelfs de diepst gevallene verdient, en deze misschien wel het meest, juist omdat hij zoo diep gevallen is, in strijd. Theoretisch zijn wij op den goeden weg. Het doel is den misdadiger zooveel mogelijk te onttrekken aan de oogen van het publiek. Men klaagt er over, en terecht, dat in dit opzicht nog niet alles geschiedt, wat zou kunnen geschieden. Het vervoer van in hech tenis te brengen personen laat wel eens te wenschen over. Onnoodig worden de groote en kleine boosdoeners somtijds aan de blikken der nieuwsgierigen prijsgegeven. Maar geen nadenkend fijngevoelig mensch zal het goed keuren, dat meer dan onvermijdelijk is deze afschrikwekkende en tegelijkertijd deerniswaardige exemplaren van het menschelijk geslacht geboeid langs den openbaren weg worden geleid. En wat de straf betreft: het te pronk stellen heeft men afgeschaft. Heeft iemand, treurig genoeg, een mis daad op zijn geweten, die het noodig maakt hem te straffen, hem buiten de maat schappij te brengen, welnu dan dient die moeilijke taak vervuld te worden door hen die ambtelijk daartoe geroepen zijn. Maar wat heeft het publiek daarmee te doen ? Voor het publiek behoort die man zoolang bet Recht dat eischt, niet te bestaan. Het publiek heeft zijn oordeel op te schorten ten opzichte van den beklaagde; hem met blijd schap te ontvangen bij vrijspraak, of bij ver oordeeling hem verloren te achten, tot hij na be indiging van den straftijd in de maatschappij terugkeert. Maar waartoe kan het nuttig zijn, dien ongelukkige, hoe schuldig ook, ge durende de terechtzitting te pronk te stellen niet slechts voor het grootendeels gedemora liseerde publiek- der tribune, maar voor al de lezers en lezeressen, in ón woord voor het gansche volk? Hoe lang hebben b. v. de valsche munters niet te pronk gestaan, ook de vrijgesprokenen ? Hoeveül dagen Mad. Joniaux te Antwerpen, de Jong te Amster dam, Boes te Alkmaar en nu weer Mombers en Coelman alhier ? En voor dit deel der strafoefening leent de pers zich als helpster doet zij dienst als knecht van den beul. Nog eens: wat gaat het publiek dat ge tuigenverhoor aan ? De openbaarheid ervan moet strekken tot waarborg voor de onberispelijke houding der rechtbank. Doch deze openbaarheid als raid del ter verzekering eener rechtvaardige rechts pleging, behoeft toch niet het verhoor van een misdadiger te maken tot vernuvering van een slecht opgevoed publiek, tot een streeling der aan het bestiale nauwverwante nieuwsgierigheid, tot een bloederigen, ge meenen of viezen roman, zooals geen enke blad er in zijn feuilleton een zou durven opnemen! Waartoe de openbaarheid van het getui genverhoor behouden als een bron van amusement en het niet beperkt tot wat h behoort te zijn: de waarborg voor een onpar tijdige rechtspraak? Om dit laatste te ver krijgen zou het immers voldoende wezen, dat het getuigenverhoor plaats vond in tegen woordigheid van eenige personen, welke de beklaagde of zijn verdediger zelf daartoe aanwees een beperkt aantal personen met uitsluiting van het groote, volstrekt niet bij de aanklacht betrokken publiek, dat in de groote steden vooral zich op de tribune ver tegenwoordigd ziet.behalve door enkele nieuws gierigen, door een aantal lieden, die met het tuchthuis zelf reeds hebben kennis gemaakt, en door de pers. De openbaarheid der rechtspleging, voor zoover die noodig is en niet in strijd met de eisenen der humaniteit en beschaving, vordert volstrekt niet de tegenwoordigheid van het schuim der natie en van de pers bij monsterprocessen. Indien het er toe kwam, dat het der pers verboden werd aangaande misdaden meer mede te deelen, dan de justitie tot bevordering van het door laar in gesteld onderzoek nuttig achtte, en dezelfde pers alleen dan werd toegelaten bij het uitspreken van het requisitoir en het voeren der plei dooien -- zouden het publiek en de pers beiden alle reden hebben zich te verheugen; want het onderzoek der justitie zou niet door onnutte publiciteit worden belemmerd of ver ijdeld, en de misdaad van enkelen in de maatschappij, niet in toenemende mate de stof leveren voor een zedebedervend, althans een zedevergrovend verhaal, tot stichting der min of meer beschaafde of onbeschaafde lezers en lezeressen eener courant. Men zal ons toevoegen : maar wat wij hier in Nederland te dezen opzichte beleven is nog niets in vergelijking met hetgeen men in het buitenland aanschouwt. Dit is waar. Maar ook is waar, dat Nederland, dat slechts langzaam, om zoo te zeggen schoor voetend, het verkeerde voorbeeld van het buitenland heeft nagevolgd, de eerste zou kunnen zijn om dit slechte exempel beslist den rug toe te keeren. Er zal een tijd komen, waarop men het met de beschaving, niet de uiterlijke maar de innerlijke beschaving, in onverzoenlijken strijd acht, op eenigerleiwijs, de misdaad en den misdadiger te exploiteeren, hetzij als middel tot het verschaffen van een laag ge not aan anderen, hetzij als een bron van iniomsten voor zichzelf. Zou voor de Nederlandsche pers de eere oo gering zijn, naar dien tijd het eerst te lebben verlangd en hem het krachtigst te jebben voorbereid ? COSAS DE ESPAXA. Ministerieele crisis of pronuniamento ? Die vraag moet men zich stellen bij het lezen der berichten over de jongste gebeur tenissen in Spanje. Aanvankelijk kon men denken, dat de lauweren, door de Atheensche officieren in de drukkerij en de redactiebureaux van een oppositieblad behaald, de tenicntes en de capitans van de Spaansche hoofdstad ijverzuchtig hadden gemaakt en hen hadden aangespoord tot heldendaden, waarvan weerlooze journalisten en onschul dige zetkasten de slachtoffers waren en waarbij de klingen van Toledo met enkele druppelen bloeds en groote quantiteiten drukinkt werden gedrenkt. Maar het schijnt, dat de zaak ook eene politieke beteekenis heeft, en het is zeker, dat Spanje sedert enkele dagen in plaats van eene gewone regeering eene mili taire dictatuur heeft. Ongeveer een week geleden bevatte het blad El Itesumen het bericht, dat talrijke hoofd- en opperofficieren zich hadden aa_ngeboden om vrijwillig den veldtocht naar Cuba mede te maken, maar dat de officieren van lageren rang zich, om onbekende redenen, niet vrijwillig beschikbaar hadden gesteld. Dit bericht was niet juist. De officieren van lageren rang, die als vrijwilligers op de An tillen dienen, genieten minder voordeelen dan die, welke door het lot voor dien dienst zijn aangewezen, en de aanbiedingen der bedoelde officieren waren geschied in zoodanigen vorm, dat daardoor de onbillijke voorwaarden der bestaande regeling werden ontdoken. Daarin ligt niets onteerends of vernederends; men kan een goed vaderlander en een ijverig officier wezen en toch wenschen, door het bezit van die qualiteiten niet in slechter conditie te komen; niet ieder liidalgo heeft de half sublieme, half krankzinnige belangloosheid van den grooten Don Quijote. Intusschen achtten eenigen der door den Resume/t bedoelde officieren zich in hun militaire eer gekrenkt, trokken ongeveer dertig man sterk tegen schemerdonker naar het bureau van dit dagblad, deelden er aan de aan wezige redacteurs oorvijgen uit en lieten deze handtastelijkheden volgen door uitdagingen tot duels. Den volgenden dag besprak een ander blad, El Globo (het orgaan van Castelar) het optreden der officieren in deze zaak op allesbehalve vleiende wijze. Die critiek was olie in het vuur. Des avonds trokken drie honderd officieren naar de bureaus: van den Globo; terwijl het meerendeel op straat de wacht bleef houden, drong een veertigtal met getrokken sabel het gebouw binnen. De daar aanwezige directeur werd ernstig ver wond ; het personeel werd mishandeld; de gansche inboedel, zoowel op de bureaux als op de drukkerij en zetterij werd kort en klein geslagen en uit de vensters geworpen. Zoodra men hiermede gereed was, werd een dergelijk tooneel afgespeeld in de drukkerij van FA Resumen. Eerst toen ook daar het vernielingswerk was voltooid, kwam de kapi tein-generaal van de hoofdstad, Bermudez Keina, aan het schandaal een einde maken. Onder den indruk van dit terrorisme zwegen alle bladen, of bepaalden zich tot »officieele mededeelingen." Alleen de I»ipareial protesteerde met kracht en waardig heid tegen het ongehoord schandaal en eischte eene strenge bestraffing van de schul digen en een ter verantwoording roepen van de autoriteiten, die lijdelijk hadden toege zien. »De officieren mogen niet vergeten" schreef de Imparcial »dat wij leven in een land, waar de veiligheid van ieder bur ger niet mag afhangen van de willekeur eener klasse, hoe machtig die ook moge zijn. Wij zijn allen Spanjaarden, en als zoodanig verkiest niemand zich door dergelijke ge welddadigheden het stilzwijgen te laten op leggen." De regeering zag in, dat zij handelend moest optreden en besloot beide partijen ge rechtelijk te vervolgen. De redacteurs, die van beleediging van het leger werden bechuldigd, zouden terecht staan voor den burgerlijken rechter; de officieren, die op zoo schandelijke wijze als rechters in hun eigen zaak waren opgetreden, zouden voor den krijgsraad verschijnen. Dit was echter niet naar den zin van den Minister van Oorlog, generaal Lopez Dominguez, die eischte, dat ook de journalisten voor den krijgsraad zou den terecht staan. De overige minsters, en in 't bijzonder de minister-president Sagasta, tvezen dien eisch als onwettig op de meest Besliste wijze af. Daarop verscheen maar schalk Martinez Campos met een aantal officieren in de zitting van den ministerraad, om den eisch van generaal Lopez Dominez te steunen. Sagasta verklaarde, zich onder zoodanige pressie niet langer met de eiding der zaken te kunnen belasten en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl