De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 24 maart pagina 11

24 maart 1895 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 926 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 11 Engeland en Cyprus, Kellner HAKCOUKT tot SULTAN: Zou Uwe Majesteit geen zin hebben in dit pasteitje? 't Is een oude bekende. Kellner KOSEP.ERY (fluisterend) : Ben je mal, William ? Dat blijft voor onze eigen ménage,, lekker of niet." limilllllllMIMIIHIIIIItMIIIIHUMIIIIIIimiHHHIIMIItlllllll iiimmiiiMiiiiimiiii gewandeld, om zich te overtuigen, dat ik niet j heelemaal van de wijs was, want wat ze ook j van h«m zeggen mogen, een hartelijke vent j is hij. | Me vrouw en Thérèse hebben van middag niet veel aan me gehad. Aan taf-1 kon ik er niet toe komen een woord te spreken, behalve natuurlijk het gebed voor en na, voor de spijzeu die ik haast niet heb aangeraakt. Z> o ooit dan was het ditmaal de moeite niet waard -onze-lieve-heer bij die bezigheid te betrek ken. Ik bibberde meer dan ik bad, en ook dan ik at. Eenmaal zei me vrouw nog tegen ine wat klikklakt daar zoo tusschen je tanden, bet was (ie lepel, die ik eenvoudig voor de leus nu en dan naar mijn mond bracht. Eerst onder de thee kwam ik een weinig tot mezelf en dat was gelukkig, want ik had pas n kopje gedronken of daar was Treub al bij me. Lieve hemel, wat een facie ! Het leek wel dat hij nog dunner dan gewoonlijk was, en of hij zijn magere wangen in de poudre de riz had gezet om zijn snorretje beter te doen uitkomen. Nu ik hielp hem spoedig wat op dreef Ik liet hem h-et relaas doen van de geschiedenis, en hij vertelde mij, hoe gedeputeerden maar niet konden begrijpen, dat hij door iemand als Brommeijer, die. dan toch volstrekt geen rechtsgeleerde, zelfs geen notaris was, zich een rechtsuitlegging van art. 245, tegen de jurisprudentie in, had laten aanpraten. Ik gaf hem te kennen, dat hij vooral niet moest denken, dat ik gefaald had, omdat zeven snuiters, waarvan niet een, wat praclit-che wijsheid betreft, in mijn schaduw kon staan, te dom waren om iets te vatten, wat alle raadsjuristen zoo goed als dadelijk hadden ingezien, maar bij Treub was het minder het echec, dat hij als wethouder geleden had. dan wel zijn tegenspoed als fusie man. Och, mijnheer Brommeijer, zei hij droevig, U kan dat zoo niet beseffen maar deze nederlaag maakt voor mij een be schikking uit van het noodlot, dat mij ver volgt. Meen niet, dat ik tegen de forensen optredende dat deed als een bekeerling van u. Mijn voorstel, dat onafhankelijk van het uwe ontstond en daarmede samenviel, was de regelrechte consequentie van een hervormirgssysteem. In mijn werkzaamheid heerscht geen luim of toeval. Ik ben, weet het wel, van huis uit, door en door radicaal. Mijn alles beheerschetid beginsel is de heerschappij van het solidariteitsgevoel. Alles moet samengevoelen, samenwerken, samensmelten zoo is het doel en wat zou dan het middel anders kunnen zijn dan fusie ? Vandaar dat ik allereerst bij me heb voelen rijpen een plan tot samen smelting van de radicalen met de liberalen: een politieke fusie; daarop ben ik gekomen met het voorstel om in belastingheffing de buitenwonenden te doen samensmelten met de inwonenden : een fixrrtlc, fusie ; en even later was ik reeds gereed met het stelsel eener or ganische vereeniging van de bescherming van het groot grondbezit door graanrt.chten, met de verzekering van de, belangen der onver mogenden : een rmitoniixclte fusie ... Als je dan zelf ook maar geen fusie wordt ! zei ik ; waarop Treub op denxelfden droefgeestigen toon antwoordde: Neen, daarvoor behoeft U niet te vreezen .... ik ben een eenheid, die in een wereld van louter fusie toch zich zelf zou blijven, maar wat is nu het geval? De wereld schijnt van al die fusies, zoo onontbeerlijk voor den vooruit gang, niets te willen weten .... en daar sta ik met den twijfel in mijn ziel of ik niet een nieuw systeem zal moeten scheppen. Kom, riep ik uit. zit op een moment als dit is, nu niet zoo filosofisch te soezen. Dat je een wijsgeer bent weten we al lang. maar hoe krijg jij nu als Wethouder van Financiën het noodige geld in het landje? Zou hot. geen tijd wezen dat plan van Mey van Mt veren eens op te vatten, om een stedelijke entree te heffen en niet alleen de lui uit het Gooi, Haarlem, Nieuwrer-Amstel enz. te be lasten, maar ook de Zaankanters en alle vreemdelinge:i die de stad komen bezoeken . .. en dan een extra premie voor de Nes, de Jodenhoek en de Bocht... dit met de ten toonstelling in het verschiet... Ik had nog niet uitgesproken of' daar trad Pijnappel bin nen, niet bleek, maar voor zoover dat mogelijk was, rood, en, wat mij bijzonder frappeerde, nog met denzelfden cylinder. dien hij ruim een half' jaar geleden zoo opgewonden in de lucht gooide op onzen tocht naar van Nierop, op het FYedeiiksplein. Maar. en dit maakte een op merkelijk verschil uit, nu keilde hij hem met haast verontrustende woede voor zich uit op den grond. En daar lag dit leugenachtig zegeteeken, terwijl hij andere een y.oo deftig en bezadigd man door mijn kamer stapte, alsof hij een loopje, wilde nemen om een sprong te wagen over de tafel, die hem nog scheidde van Treub. Ha, Ha! zei ik lachend: jij hel)!: het beet! jij hebt het beet, net als van mid dag ik, maar bij jou hteft. hot nog dirper ingeslagen dan bij mij of bij Treub . . . en a U bij v. Nierop, liet ik er op volgen, die juist, blozend als altijd,en lachend omdat hij ons allen weer bij elkaar vond, de deur opende ... Toch, Pijnappel viel mij weldra bijzonder mé. Nadat hij eenige uitvallen gedaan had, en een paar maal zijn vuisten, vuistjes zou ik wel kunnen zeggen, gebald had tegen die zeven en wij hem, ieder op onze beurt, bevestigend geantwoord hadden op zijn hart stochtelijke vraag: zegt eens, mijnheeren, ben ik een jurist of ben ik het niet? Ben ik een jurist van naam of een beunhaas in het vak ?'' kwam hij op een stoel te zitten en precies, als toen hij tegen mij stond te oreeren op de brug aan de l'trechtsche- i straat over de Keizersgracht, zijn linkerarm j hangende achter over de, leuning van don i stoel en melde rechterhand bij wiile zachtkens j zijn lorgnet bewegende, hield hij wel een half' uur achtereen een speech zóó treffend juist en zóó tneesleepend van welsprekend heid, dat ik er zeker van ben, dat de zeven .. . uilskuikens, die te Haarlem hun wijsheid verkoopen, nog de wettigheid der forensenbelasting zouden hebben erkend, als zij met goed fatsoen hun stern weer hadden kunnen inslikken. Maar dat konden zij natuurlijk niet evenmin als v Nierop, die op zijn manier dat ook wel had willen doen. Ik heb je het immers genoeg gezegd," zei hij tot Pijnappel en Treub, wij konden zoo niet scharrelen met de wet; ik wou ook eigenlijk niet met jelui mee doen . . . maar dat vervloekte, boek van zwager Oppenheim! Doch deze excuses hielpen hom geen sier, want om hem die houding maar dadelijk af' te leeren. wreef' ik hem even onder den neus. hoe hij zelf mij erkend had. dat hij een wetsartikel, hetwelk hij wel twintigmaal gelezen had, niet had begrepen, en tot beter inzicht was gekomen, door een eenvoudig koopman uit de Bocht; en dat de meest treffende toelichting tot de beteekenis van het woord /«o/i/verblijf' van mij afkomstig was. daar ik hem er op attent had gemaakt, dat een zeer kort verblijf toch wel een /fw/'/verblijf kon zijn. denk maar eens aan de guillotine . . .Toch had v. Nierop zelfs op dit punt zich weer laten ompraten, want hij vettelde ons.dat hij reeds lang geweien had, dal dit argument door do gedeputeerden niet was aangenomen, daar Laguna hem gezegd had: neen v Nierop, een kort verblijf' onder de guillotine is geen //wA/verblijf. maar een /wV.s-verblijt' ? . . en dat, hij, hoe zeldzaam gewikst en gevat hij ook was, daarop niets had kunnen repliceeren. Hierover nam Pijnappel hem in de maling. en dit scheen hem te prikkelen, zoodat v. Nier; p. bij wijze van afleiding en wraak oefening, zijn collega toeduwde: De lieele raad heeft een mal 1'iJiiur gemaakt, maar van ons allen Pijnappel, jij wel het meest! Hierop vatte Pijnappel, die niet gewoon is aan oneerbiedigheden, dadelijk vuur; hij werd op isieuw erg rood en zei vinnig: Zoo mijnheer v. Nierop. alsof niet ieder die mot, den loop van zaken vertrouwd is, zou weten, dat u. die een «tui/ir, van de forensen-iiuaestie had gemaakt, niet alleen uw juridisch maar ook uw fiscaal jasje zoo maar het binnenste builen hebt gekeerd. Juist u is van kleur verschoten als een cameleon. Het eene woord lokte het ander uit en weldra stonden de beide heeren tegenover elkaar, ik zal niet zeggeu als een paar kemphanen, maar als een paar advocaten, die gaan deweg ruzie zouden hebben gekregen, ware Treub, die van avond bijzonder gemoedelijk was, niet als scheidsrechter tusschenbeidcn ge komen met de verzuchting: kom, maak jelui daarover je maar zoo warm niet. De heer Brommeijer heeft een gek figuur geslagen, Pijnappel heeft een gek figuur geslagen, van Nitrop heeft een gek figuur geslagen, maar van allen, die een gek figuur hebben geslagen, Mijneheeren, ik de wethouder toch het meest. Dit woord werkte inderdaad kalmeerend, van Xierop begon weer een grapje te maken, Pijnappel waagde ook een poging tot scherts, maar zeer ingetogen, en ik vloekte nog een beetje op mijn ma nier zoodat wij iets later, uitgezonderd Treub, in niet al te naargeestige stemming van elkander scheidden, nadat ik onzen wet houder nog eens gemost had met de opmer king, dat, het den beste wel eens kun gebeuren buiten de stad aangereden te worden door een st. .. .kar. Ik liet de Heeren uit doch niet zonder op nieuw bijna in een discours ie worden gewik keld. Het was half tien en daar stonden vlak voor mijn deur, Fabius en ('harles te redenee ren, in de volkome.nste eensgezindheid. Het is een schandaal! liep Charles, zoo iets heb je nu nooit, beleefd... die kerels, die daarin 't. (J ooi of' Haarlem slapen, mogen te Amster dam komen werken en wij kunnen de belasting voor hen betalen! Een schandaal, hernam Fabius. met alle natuurlijke en geopenbaarde wetten instrijl.?Ja. zei Pijnappel. je zoudt, nu een mem-oh geen twee hoofdverblijven kan hebben, art. iMögerust kunnen schrappen. Doch dit lokte een duchtige tegenspraak van prof Fabius uit c-n met een stem zoo zwaar en luid dat ze hem aan den overkant vande gracht best konden verslaan, begon hij: Neen, mijnheer Pijnappel zeg dat n i e i, omdat de wet niet gehou den wordt, mag zij nou niet opgeheven worden. Israël had van Johovah de wit ontvangen en het kwam /eer dikwijls de geboden niet na, maar daarom herf't de Heei'e do wet nog niet veranderd, eerst 111 de volheid des tijds ... Ik ziig nu Uharles, die volstrekt niet tegen schriftuurlijke overleggingen kan. zijn lioot'd al zenuwachtig bewegen, en daar van Nierop zeker reeds iets minder gepasts op zijn lippen had liggen, riep ik den lui haastig bonsoir toe en gooide de, deur dicht. l k had er voor van daag genoeg van.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl