Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 926
eenige veneratie bestaan zal voor den man, die
zjjn leven er aan gewijd heeft om ze bekend te
maken; voor Pieter Johannes Veth.
Het is dan over Indische kunst. En we halen
het ergste er maar dadelijk uit. Het is dit:
»v"an. de oude kunst waar men ook in onze
>Indiën nog reste van vindt, is zeker veel te
«weinig studie gemaakt en de tempels van
Boro»Boedoer liggen in den aard nagenoeg
onbestu»deerd en door onze geldzoekende landgenooten
»onontgonnen,' half onder het puin bedolven.
«Misschien zullen er eenmaal vreemden moeten
«komen om te trachten goed te maken wat de
»Companie te lang verzuimde, zooals ook reeds
»in verwante dingen anderen dan Nederlanders
»aan de kunst van Insulinde de aandacht gaan
»schenken."
Boro-Boedoer is maar in zeer oneigenlijken
zin een tempel van meer tempels is geen
sprake. Het is een heuvel, ombouwd met
gaandergen. Er bestaat over dit prachtig bouwwerk
een overweldigende litteratuur; en bijna al het
belangrijke daaronder is door Nederlanders ge
schreven. Geld zullen ze er niet veel mee ver
diend hebben, Wilsen en Brumund, Friederich
een Duitscher in onzen dienst en Leemans,
Groneman en Ijzerman.
Vier jaren lang, van 1849 tot 1853, waren de
teekenaars Wilsen en Schönberg-Muller op kos
ten der regeering bezig. Zij teekenden plannen,
doorsneden, afstanden en perspectieven en een
duizend bas-reliefs. De laatste teekende Wilsen
goed, maar Muller slecht. Daarom was het een
geluk, dat het Bataviaasch Genootschap in 1873
door Van Kinsbergen 65 uitstekende
photographiën van belangrijke gedeelten liet vervaardigen.
In datzelfde jaar verschenen ook pas de pla
ten van Wilsen in druk, 410 in getal en met
eee deel tekst van 600 bladzijden, doo.r Dr. C. Lee
mans bewerkt, »naar de geschreven en gedrukte
verhandelingen van F. C. Wilsen en J.F. G. Bru
mund op last van Z. E. deu Minister van Ko
loniën.'1 Dit alles deed »de Companie" en ook
Brumund reisde op haar kosten. Dat boek van
Leemans is een mooi boek voor wie niet opziet
tegen wat studie. Ja, hij kon nog niet zooveel
van het Boeddhisme weten als wij nu en daarom
niet alles goed verklaren, maar te meer valtzyn
scherpzinnigheid te bewonderen, die hem zoo
dikwijls het juiste treffen deed.
Maar ook wie wél tegen dikke boeken opziet,
kan geho'pen worden. Hij koope Dr.
Groneman's boekje De Tjandi Baraboedoer op
MiddenJava, in 1892 verschenen, dat in twee vel druks
een beschrijving en beschouwing geeft, geheel
op de hoogte van de tegenwoordige opvattingen.
Boro-Boedoer is dus niet onbestudeerd; even
min is h\j »half onder 't puin bedolven." Wie
denkt dat het monument verwaarloosd wordt,
kan ik geruststellen. U kunt er net heengaan
als naar Artis. Eerst koopt u in den
pasangrahan het gidsje van Groneman, en dan gaat u
een hekje door, want het gouvernement heeft den
tempel laten omrasteren. En er staat een oppasser
bij, die kykt, dat u niets meeneemt.
Maar misschien heeft Jan Veth wel eens' ge
hoord, dat de voet van den Boro-Boedoer onder
den grond zit. Dat is zoo; maar dat is met opzet
gedaan door de oorspronkelijke bouwers. Omdat
de geheele bouw met verzakking dreigde, hebben
ze om den voet v\jf en een half duizend kubieke
miHiiiiiitiimimmi
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiini
Sir Geoffrty's Theorie.
5) NAAR
MAARTEN MAARTENS.
(Slot).
Toen hij weer tot zichzelven kwam, de
uitdrukking is niet correct, want zij
overschrjjdt en blijft toch binnen de grens zijner
bewusteloosheid toen hij weer inzag dat ieder
mensch de problemen van zijn bestaan onder
de oogen moet durven houden en moet
trachten ze te ontwarren in plaats van, door
schrik verbijsterd, hunne ontknooping af te
wachten, stond hij op het terras hetzelfde
waar hij weinige uren van te voren met
Minnie Dalton in gesprek was geweest. De
koele nachtwind woei hem tegen het voor
hoofd. En het geheele gesprek kwam hem
weer te binnen.
Hij had getracht te voorkomen dat miss
Dalton haar jong leven zou verwoesten door
zijn lichtzinnigen broeder te huwen. Hij had
het gedaan langs omwegen, onhandig, zon
der ronduit te durven spreken en ook zonder
dit te willen. En toch, zijn geliefkoosde
theorie betreffende den mensch om het lij
den van hemzelf en zijn medemenschen tot
een minimum te brengen, hoe eenvoudig was
zij in waarheid. Hoe dikwijls had hij er niet
over nagedacht gedurende de lange uren
dat hij in opstand was tegen zijn bitter lot.
Er zou maar weinig leed op de wereld zijn
als de menschen het niet veroorzaakten; er
zou nog veel minder zijn als de menschen
zich konden verheffen boven het algemeen
meters steenen gestapeld. Daardoor hebben ze
de onderste reeks basreliefs moeten begraven.
Gelukkig is dat voor enkele jaren gemerkt door
Ijzerman, voorzitter der Oudheidkundige
Vereeniging te Jogjakarta, en toen zijn die voor
stellingen zorgvuldig bij gedeelten ontbloot,
gephotografeerd en weer begraven, om instorting
te voorkomen. De reeks van 160 fraaie licht
drukken is door de Regeering op royale wijze
verspreid. Wat voor nieuws zij leveren voor de
kennis van het gebouw zal ik later wel eens
elders vertellen. Tienduizend gulden is alleen
aan de ontgraving besteed.
Dit is nu het grootste monument op Java en een
der best bewaarde. Maar tal van andere zijn in
hun soort even mooi en belangrijk. Een uitste
kende arbeid is het boek van Ijzerman over de
tempels op de grens van Soerakarta en Jogja
karta, o. a. de beroemde Parambanan-tempel, met
een massa teekeningen en een stuk of wat mooie
lichtdrukken. Een groote collectie der laatste,
speciaal van den Parambanan of Loro
Djonggrangtempel zijn door Groneman uitgegeven op kosten
van het Koninklijk Instituut voor de taal-, land
en volkenkunde van Nederlandsch-Indiëin den
Haag. Hij heeft er de merkwaardige ontdekking
gedaan, dat de basreliefs een voorstelling geven
van het geheele Ramajana-epos der Hindoes.
Onnoodig te zeggen, dat de musea te Leiden
en Batavia vol staan met beelden uit den
Hindoetijd. Vooral het laatste, van het Bataviaasch
Genootschap heeft een prachtige collectie en de
Raad van Indië, W. P. Groeneveldt, voorzitter
van dat Genootschap, heeft er een uitvoerigen
catalogus van gegeven, belangrijk om de inlei
dingen over het karakter der Brahmaansche,
Sjiwaietische en Boeddhistische beelden.
Deze landgenooten zijn niet de eenigen, die
onder hun drukke bezigheden tijd vinden iets
aan Indische kunst te doen. Verbeek, de
mijningenieur, heeft op zijn geologische verkennings
tochten door het heele eiland Java terloops eens
even ongeveer alle tempels bezocht en er een
menigte opgemeten. Zyn Lijst der Oudheden
van Java is een dik boek geworden, dat de ge
heele litteratuur opgeeft.
Maar al die menschen kennen we niet. We
kennen de Illustration en als daar dan plaatjes
van Wajang-poppen instaan (daarover heeft Jan
Veth het verder in zijn berichtje), dan is het
zoo gemakkelijk te zeggen : kijk, bij die
Franschen moet je toch maar 'komen. Die interes
seeren zich nog eens voor onze Indische kunst.
Maar dat het Instituut in den Haag bezig is een
groot werk over de Wajang uit te geven, waarin
de poppen op natuurlijke grootte zijn afgebeeld
en dat nog alleen maar op den tekst van Mr.
Serrurier wacht om volledig te zijn, dat weten
we niet.
Nog een punt. Het Art Journal moet plaatjes
gegeven hebben van den tempel van Nukkon
Wat in Cambodja. Ik ken dien tempel niet.
Is het ook Angkor Wat ? Ik zou het haast
denken, omdat er zoo over de reusachtige afme
tingen gesproken wordt en Angkor Wut is de
reusachtigste, tot dusver bekende tempel uit
Achter-Indië. Maar er kan ook wel etn nieuwe
ontdekt zijn. En nu zegt Jan Veth dit: »Wij
kennen niet den God aan wien deze heerlijkheid
gewjjd en niet den ritus naar welke hij in deze
tempels geëerd werd" .... Is dit het
schrijlllttltlllllllllllllllllllHIIIIIN
verspreide dwaalbegrip, dat smart op
zichzelve iets nobels aanduidt, iets dat waard
is om geduld te worden. Elk lijden is slechts
een middel om tot een doel te geraken, nooit
het doel zelf. En hopeloos te lijden, onbewust
te lijden, is noodeloos, is dwaas, is iets waar
aan een einde gemaakt moest worden.
Ziedaar zijn theorie. Zij wettigde het mid
del om het ergste te voorkomen den dood.
Hij had het zoo dikwijls herhaald. Zoo
dikwijls had .h(j bij zichzelf gezegd dat, als
men maar een juist, helder inzichi van de
zaken had, de menschen die ongeneeslijk
ziek of onherstelbaar krankzinnig zijn en
de kinderen die met het een of ander
gebrek ter svereld komen, gedood zouden
worden. Zoo dikwijls had hij in de
eenzaamheid gespot met de medische we
tenschap van onzen tijd, die al hare vin
dingskracht concentreert op middelen om de
smarten van een kanker- of teringlijder nog
te rekken met de moderne philanthropie
die kleine stumpertjes, welke slechts leven
om te lijden, in bescherming neemt en op
brengt tot menschen, wier oogen geopend
zijn voor hun eigen misdeeldheid.
Dan werd dit in een vroeger tijdperk van
betere, gezondere beschaving juister inge
zien door de Grieken en Romeinen b. v.
die gebrekkige kinderen opzettelijk aan ge
varen blootstelden. Zij begrepen het en wij ?
Onze geheele negwitiende-eeuwsche genees
kunde rekt de pijn, die zij onmachtig is te
verdrijven; onze geheele hedendaagscho mo
raliteit kweekt het begrip dat zorg op zich
zelf iets schoons is; onze geheele bescha
ving, waarvan zooveel ophef gemaakt wordt,
is een reusachtig werktuig, dat ten doel heeft
het menschelijke geduld onuitputtelijk te
maken. En wat is het einde? Een ver
twijfelende menschheid.
Wat praten zij van eene veredelende uit
werking. Het verstompt, verdierlijkt en doodt j
vers-»wij ?" Zoo ja, dan heb ik niets te zeggen.
Maar als Veth nog anderen dan zichzelf bedoelt,
moet ik om verschooning vragen. Al de tempels
van Achter-Indiëzyn Brabmaansch-Sjiwaïetisch
of Boeddhistisch. »De gelukkige mengeling van
beide, Indische en Mongoolsche hooge bescha
vingen", waaraan de Kroniek-schrijver bij die
afbeeldingen dacht, bestaat louter in zijn
phantasie. De tempels zjjn zuiver Hindoesch. Toen
ze gebouwd werden, was van een hooge Mon
goolsche beschaving in Achter-Indiëgeen spoor.
't Is wel aardig cm er even bij te vertellen, dat
een der eersten, die de pas een dertig jaar meer
bekende Achter- Indische tempels bezocht, een
Hollander wa?, Wiselius. Hij heeft er een boek
over geschreven. Maar nu zijn er veel beter
Fransche boeken over. Ik noem alleen Moura,
Ie Royaume du Cambodge.
Maar we lezen geen boeken meer. Wij lezen
tijdschriftjes en berichtjes over een boek ; en
schrijven dan zelf weer een berichtje.
Rotterdam. J. F. NIERMEUER.
lliiiiiillllliiiiiiiiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiin ..... iiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiuiiiii
Aanteekeiiingen over Selders en Schilderkunst,
UIT ZUID-NEDERLAND.
Pu. ZILCKEN TE ANTWKRi'KN. Zelden bekwam,
in het hier bloeiende Kunf.tverbond, een ten
toonstelling, zelfs van een land- of stadgenoot,
zulken algemeenen en enthousiatischen bijval, als
die r\jke verzameling etsen en platen, welke van
den Haagschen meester, Ph. Zilcken, van 11 tot
18 dezer alhier te zien was. Vindt de groote
hoop van spiesburgers en filistijnen niet zoo
gauw den weg naar het aristokratische zaaltje
van het Kunstverbond als naar de vlak bij de,
hier als in Vondels Amsterdam allen geur mis
sende, Kommer zuke Beurs" gelegen Verlat-zaal,
daarentegen slaat geen kunstenaar, geen kunst
kenner of -liefhebber, en van deze laatste soort
zijn er te Antwerpen vele ! zonder spijt of
berouw een der talrijke individueele expositien
over, welke er gehouden worden. Zelden echter
werd een expositie, in dit stille, ingetogen, voor
werkelijk genieten zoo bij uitstek geschikt milieu,
zoo druk door deze allen bezocht, als nu die
van Zilcken. En wat dadelijk trof geen vlug,
onoplettend, onverschillig bezoeker was het, maar
een lang, devotieus, en steeds opnieuw bekijken
en bewonderen en bestudeeren van het te ziene.
Wat bij de mannen van . . . stiel, als ik het
zoo eens mag zeggen, vooral bewondering verwekte,
dat is de ongeëvenaarde veelzijdigheid, welke
Zilcken aan den dag legt. Portretten, o. a. dat van
Verlaine uit Qaime Jours en Hollande,zoojmst
en karakteristiek gezien en, hoe sober ook, toch
kompleet; tantazieën, echte gedichten, als b. v.
Le Jiismin jiune en meer dan een vrouwenkopje,
soms met maar enkele lijntjes, maar hoe verbazend
treffend en hoe innemend elegant dan, gedaan ;
stad-, veld-, rivier- en zeegezichten, ons ver
plaatsend in elk jaargetijde, onder alle denk
bare hemelgesteltenissen, verrassend frisch van
indruk altijd, intens van gevoel meer dan eens,
en ó zoo mooi, zoo oogverrukkend van toon ;
niet alleen deze schat van oorspronkelijk etswerk,
maar wellicht nog meer de overrijke voorraad
platen, waarin de meester den arbeid van groote
tijdgenooten als de Marissen, Mauve, Mesdag, enz.,
interpreteert, maar zoo, dat men, benevens iets
personeels in zijn navoelen, toch vooral heel
objectief het weztriijke uit het ge: epro '.u eerde
werk in dat vertolken terugvindt, - het legt alles
en alles getuigenis af van een talent, dat, althans
in dit dubbel opzicht van gemak en buigzaam
heid, niet licht zijns gelijke zal vinden.
Minimum immuun
ten slotte de ziel in het gefolterde lichaam.
Dat is de «zending." Laat hem, die gevoelt,
dat het voor hem een ander doeleinde heeft,
het verdragen, kracht puttende uit de hoop.
Doch laat hem, die weet dat het slechts
eene lichamelijke kwelling is, den
gekerkerden geest met een slag bevrijden.
Zoo had sir Geoflrey gedurende de drie
in eenzaamheid gesleten jaren geredeneerd.
En uit die redeneeringen geboren verrees in
die nachtelijke uren een stille vraag voor
zijn ziel.
In het verleden meende het eenvoudig dit:
als ik een einde kon maken aan het onop
houdelijke, hopelooze, noodelooze lijden van
de vrouw, die ik liefheb, dan zou ik het
doen. Ik zou haar dooden uit medelijden
en uit liefde. En ik kan het niet. Ik kom
in heftig verzet tegen mijn eigen onmacht,
tegen de natuur, tegen God! Ik zou als
Samson de zuilen der menschheid willen
doen schudden. Laat ze ineenstorten. Als
de moraliteit zoo dwaalt laat de immo
raliteit dan gelijk hebben.
En nu op dit uur wat nu? Eindelijk
was onverwachts de beslissing in zijne han
den gelegd. Want het kind kon hij wel
dooden.
Slechts een oogenblik het kussen te druk
ken tegen die naar adem hijgende lippen.
De bevrijding van een nog reine, onbedorven
ziel; of een langzaam wegzinken van die
zelfde ziel in de peiilooze diepten van gees
telijk verval. En zal ik dan van alle men
schen degene zijn die de hand terugtrekt bij
de aanraking van den dood?
Tentoonstelling in Arti".
De tentoonstelling van studies et
schetsen,vervaardigd door leden der Maatschappij »Arti et
Amicitiae", wordt onherroepelük gesloten a.s.
Woensdag, 24 Maart, namiddags 4 ure. Deze ten
toonstelling wordt voortdurend door een zeer
belangstellend publiek bezocht, terwijl verschil
lende aankoopen door particulieren reeds plaats
vonden. Voor de verloting der Vereeniging ter
Bevordering van Beeldende Kunsten werden in
het geheel 18 kunstwerken aangekocht. Deze
expositie wordt gevolgd door eene
»Blanc-etnoir''-tentoonstelling, waarvan van werken door
leden der Maatschappij vervaardigd.
Op de tentoonstelling van moderne schilderijen,
in de kunstzaal »Krasnapolsky" alhier, werden
nog verkocht: »Cornelia Vossius vertrekt uit Am
sterdam'', aquarel door H. J. Scholten, benevens
de schilderij »Wintergezicht met sneeuw", van
J. H. Wijsmuller.
Proeve van kunstkritiek.
In een overigens zeer goed geschreven en
waardeerend artikel over de 70 Hollandsche
schilderijen, onlangs te Dresden tentoongesteld,
vindt men de volgende eigenaardige opmerking:
Ste (die Holliindischen Maler) bedienen ^ich eines
ganz bestim tuten malerischen Receptef, d"s zwar
vorzüglich, abf.r doch ein Recept ist. In den
meisten ihrer Bilder wild man einen blauen
Fleck beobachten, der bald mehr, bald minder
hervat tiit t, aber nur in den xeltensten Fatten
ganz fehlt. Von diesem blauen Fleck ausstimmen
diese Maler dann ihre Bilder, in der Regel mit
grosser Feinheit und trtffltchem Gcschmack, so
dass der Beschauer diesen Kniff nicht sofort
bemerkt. Enz.
Aldus te lezen in de »Kunstchronik" von prof.
Von Lützow van '21 Febr. U. X.
In het Museum van Kunstnijverheid te Haar
lem is vanaf 20 Maart eene tentoonstelling geo
pend van kunstindustrieele ontwerpen, schetsen,
teekeningen en keramieke producten, vervaar
digd door den hoer A. Ie Conte, oud-leeraar der
Polytechnische school te Delft.
Bij de heeren Preyer en Co., lokaal »Pictura",
Wolvenstraat l!), is geëxposeerd een schilderij
van W. Oppenoorth, «Landschap te Ruurlo".
Bij de firma E. J. van Wisselingh £ Co., Spui
'2:!, zijn tentoongesteld een teekening van Kloris
Verster, »Tuin" en een aquarel van Willem Maris,
»Eenden aan den slootkant."
liiiuitiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiimii
EdffloM de Gonconrt.
II. (Slot).
liet Journal des Goncourt, het zoo heftig
besproken dagboek, waarin beiden voortdurend
aanteekenden wat hun overkwam of trof, dat later
door Edmond alleen steeds met onvermoeiden
lust werd bijgehouden, en waarop ik verder even
terugkom, bevat hoogst aangedane regels betref
fende den dood van Jules.
Eerst was het plan van den overgebleven broe
der geweest het Journal af te breken bij den dood.
Maar, a la note du mourant .-e i etournant re~s
fa jeuwste, vers son e^fance", kwam bij hem op
?>une certaine douceur a me raconter amof-même,
ces mois de dét-e poir'", en dan volgen bladzijden be
staande uit fragmenten, uit korte aanteekeningen,
"je'éef, dans mes nuits de larmis", die tusschen de
tranen door het doordringende observatievermogen
laten zien; dag bij dag, soms in twee of drie
regels wordt het afnemen van de intelligentie van
Jules beschreven en van diens levenskracht, en
iiuillllllmmiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
IIIIIIIMIIIIIIIII
De Theorie faalt.
Geen woorden kunnen weergeven wat
deze eenige zoon was voor een vader, voor
wien alle andere aardsche genoegens erger
dan dood zijn. De herinnering aan zijn vroe
ger geluk bleef als een schrijnende wond
voortleven in sir Geoffrey's hart. En dit
kind was het eenige dat hem restte.
Bij den dood van het kind zou Cecil erf
genaam worden der bezitting. Want sir
Geoffrey zou, zelfs al moest hij door den
dood zijner vrouw weer vrij worden, nimmer
hertrouwen. In het oog van zijn ouderen
broeder was Cecil een dronkaard en een
speler; iemand met den aard van den ba
ronet kon niet begrijpen hoe een ander »een
beetje kon hollen." Hij hield er een on
schendbaar wetboek van eer en moraliteit
op na. Hij was een dier gelukkige sterve
lingen die door zichzelf en door ieder ander
met eerbied behandeld worden.
Als hij de ethische waarde van de smart
niet kon begrijpen, de paedagogische
beteekenis van de menschelijke zwakheid door
grondde hij evenmin: Hij was rechtvaardig.
Hij vond zichzelf rechtvaardig. En Cecil
was slecht.
Doch hoezeer sir Geoffrey in dit opzicht
ook overdreef, reden om zijn broeder te be
rispen had hij. Cecil Travessant was dikwijls
half buiten zichzelf van opgewondenheid,
voordat hij een glas wijn had aangeraakt.
Toch was de blaam daar. De menschen
bebegonnen het reeds op te merken en wat
veel erger was elkander met
veelbeteekenende blikken aan te zien.
»IIij was van avond dronken," zei de
baroi.et toornig. ;>Hij was dronken toen hij
uitgleed met het kind. Zijn dronkenschap
is de oorzaak van Giddie's dood. En hij mag
blij zijn hij heeft er zichzelf-een grooten
dienst mee gedaan. De eerste baronet die niet
deugt. Daarop heeft hij gehoopt en gewacht.
Hij kan er met de geldschieters een handel
over beginnen en hun zeggen hoeveel ouder
ik ben dan hij. Zeker wacht hij nu kalm