De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 24 maart pagina 4

24 maart 1895 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 926 eenige veneratie bestaan zal voor den man, die zjjn leven er aan gewijd heeft om ze bekend te maken; voor Pieter Johannes Veth. Het is dan over Indische kunst. En we halen het ergste er maar dadelijk uit. Het is dit: »v"an. de oude kunst waar men ook in onze >Indiën nog reste van vindt, is zeker veel te «weinig studie gemaakt en de tempels van Boro»Boedoer liggen in den aard nagenoeg onbestu»deerd en door onze geldzoekende landgenooten »onontgonnen,' half onder het puin bedolven. «Misschien zullen er eenmaal vreemden moeten «komen om te trachten goed te maken wat de »Companie te lang verzuimde, zooals ook reeds »in verwante dingen anderen dan Nederlanders »aan de kunst van Insulinde de aandacht gaan »schenken." Boro-Boedoer is maar in zeer oneigenlijken zin een tempel van meer tempels is geen sprake. Het is een heuvel, ombouwd met gaandergen. Er bestaat over dit prachtig bouwwerk een overweldigende litteratuur; en bijna al het belangrijke daaronder is door Nederlanders ge schreven. Geld zullen ze er niet veel mee ver diend hebben, Wilsen en Brumund, Friederich een Duitscher in onzen dienst en Leemans, Groneman en Ijzerman. Vier jaren lang, van 1849 tot 1853, waren de teekenaars Wilsen en Schönberg-Muller op kos ten der regeering bezig. Zij teekenden plannen, doorsneden, afstanden en perspectieven en een duizend bas-reliefs. De laatste teekende Wilsen goed, maar Muller slecht. Daarom was het een geluk, dat het Bataviaasch Genootschap in 1873 door Van Kinsbergen 65 uitstekende photographiën van belangrijke gedeelten liet vervaardigen. In datzelfde jaar verschenen ook pas de pla ten van Wilsen in druk, 410 in getal en met eee deel tekst van 600 bladzijden, doo.r Dr. C. Lee mans bewerkt, »naar de geschreven en gedrukte verhandelingen van F. C. Wilsen en J.F. G. Bru mund op last van Z. E. deu Minister van Ko loniën.'1 Dit alles deed »de Companie" en ook Brumund reisde op haar kosten. Dat boek van Leemans is een mooi boek voor wie niet opziet tegen wat studie. Ja, hij kon nog niet zooveel van het Boeddhisme weten als wij nu en daarom niet alles goed verklaren, maar te meer valtzyn scherpzinnigheid te bewonderen, die hem zoo dikwijls het juiste treffen deed. Maar ook wie wél tegen dikke boeken opziet, kan geho'pen worden. Hij koope Dr. Groneman's boekje De Tjandi Baraboedoer op MiddenJava, in 1892 verschenen, dat in twee vel druks een beschrijving en beschouwing geeft, geheel op de hoogte van de tegenwoordige opvattingen. Boro-Boedoer is dus niet onbestudeerd; even min is h\j »half onder 't puin bedolven." Wie denkt dat het monument verwaarloosd wordt, kan ik geruststellen. U kunt er net heengaan als naar Artis. Eerst koopt u in den pasangrahan het gidsje van Groneman, en dan gaat u een hekje door, want het gouvernement heeft den tempel laten omrasteren. En er staat een oppasser bij, die kykt, dat u niets meeneemt. Maar misschien heeft Jan Veth wel eens' ge hoord, dat de voet van den Boro-Boedoer onder den grond zit. Dat is zoo; maar dat is met opzet gedaan door de oorspronkelijke bouwers. Omdat de geheele bouw met verzakking dreigde, hebben ze om den voet v\jf en een half duizend kubieke miHiiiiiitiimimmi iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiini Sir Geoffrty's Theorie. 5) NAAR MAARTEN MAARTENS. (Slot). Toen hij weer tot zichzelven kwam, de uitdrukking is niet correct, want zij overschrjjdt en blijft toch binnen de grens zijner bewusteloosheid toen hij weer inzag dat ieder mensch de problemen van zijn bestaan onder de oogen moet durven houden en moet trachten ze te ontwarren in plaats van, door schrik verbijsterd, hunne ontknooping af te wachten, stond hij op het terras hetzelfde waar hij weinige uren van te voren met Minnie Dalton in gesprek was geweest. De koele nachtwind woei hem tegen het voor hoofd. En het geheele gesprek kwam hem weer te binnen. Hij had getracht te voorkomen dat miss Dalton haar jong leven zou verwoesten door zijn lichtzinnigen broeder te huwen. Hij had het gedaan langs omwegen, onhandig, zon der ronduit te durven spreken en ook zonder dit te willen. En toch, zijn geliefkoosde theorie betreffende den mensch om het lij den van hemzelf en zijn medemenschen tot een minimum te brengen, hoe eenvoudig was zij in waarheid. Hoe dikwijls had hij er niet over nagedacht gedurende de lange uren dat hij in opstand was tegen zijn bitter lot. Er zou maar weinig leed op de wereld zijn als de menschen het niet veroorzaakten; er zou nog veel minder zijn als de menschen zich konden verheffen boven het algemeen meters steenen gestapeld. Daardoor hebben ze de onderste reeks basreliefs moeten begraven. Gelukkig is dat voor enkele jaren gemerkt door Ijzerman, voorzitter der Oudheidkundige Vereeniging te Jogjakarta, en toen zijn die voor stellingen zorgvuldig bij gedeelten ontbloot, gephotografeerd en weer begraven, om instorting te voorkomen. De reeks van 160 fraaie licht drukken is door de Regeering op royale wijze verspreid. Wat voor nieuws zij leveren voor de kennis van het gebouw zal ik later wel eens elders vertellen. Tienduizend gulden is alleen aan de ontgraving besteed. Dit is nu het grootste monument op Java en een der best bewaarde. Maar tal van andere zijn in hun soort even mooi en belangrijk. Een uitste kende arbeid is het boek van Ijzerman over de tempels op de grens van Soerakarta en Jogja karta, o. a. de beroemde Parambanan-tempel, met een massa teekeningen en een stuk of wat mooie lichtdrukken. Een groote collectie der laatste, speciaal van den Parambanan of Loro Djonggrangtempel zijn door Groneman uitgegeven op kosten van het Koninklijk Instituut voor de taal-, land en volkenkunde van Nederlandsch-Indiëin den Haag. Hij heeft er de merkwaardige ontdekking gedaan, dat de basreliefs een voorstelling geven van het geheele Ramajana-epos der Hindoes. Onnoodig te zeggen, dat de musea te Leiden en Batavia vol staan met beelden uit den Hindoetijd. Vooral het laatste, van het Bataviaasch Genootschap heeft een prachtige collectie en de Raad van Indië, W. P. Groeneveldt, voorzitter van dat Genootschap, heeft er een uitvoerigen catalogus van gegeven, belangrijk om de inlei dingen over het karakter der Brahmaansche, Sjiwaietische en Boeddhistische beelden. Deze landgenooten zijn niet de eenigen, die onder hun drukke bezigheden tijd vinden iets aan Indische kunst te doen. Verbeek, de mijningenieur, heeft op zijn geologische verkennings tochten door het heele eiland Java terloops eens even ongeveer alle tempels bezocht en er een menigte opgemeten. Zyn Lijst der Oudheden van Java is een dik boek geworden, dat de ge heele litteratuur opgeeft. Maar al die menschen kennen we niet. We kennen de Illustration en als daar dan plaatjes van Wajang-poppen instaan (daarover heeft Jan Veth het verder in zijn berichtje), dan is het zoo gemakkelijk te zeggen : kijk, bij die Franschen moet je toch maar 'komen. Die interes seeren zich nog eens voor onze Indische kunst. Maar dat het Instituut in den Haag bezig is een groot werk over de Wajang uit te geven, waarin de poppen op natuurlijke grootte zijn afgebeeld en dat nog alleen maar op den tekst van Mr. Serrurier wacht om volledig te zijn, dat weten we niet. Nog een punt. Het Art Journal moet plaatjes gegeven hebben van den tempel van Nukkon Wat in Cambodja. Ik ken dien tempel niet. Is het ook Angkor Wat ? Ik zou het haast denken, omdat er zoo over de reusachtige afme tingen gesproken wordt en Angkor Wut is de reusachtigste, tot dusver bekende tempel uit Achter-Indië. Maar er kan ook wel etn nieuwe ontdekt zijn. En nu zegt Jan Veth dit: »Wij kennen niet den God aan wien deze heerlijkheid gewjjd en niet den ritus naar welke hij in deze tempels geëerd werd" .... Is dit het schrijlllttltlllllllllllllllllllHIIIIIN verspreide dwaalbegrip, dat smart op zichzelve iets nobels aanduidt, iets dat waard is om geduld te worden. Elk lijden is slechts een middel om tot een doel te geraken, nooit het doel zelf. En hopeloos te lijden, onbewust te lijden, is noodeloos, is dwaas, is iets waar aan een einde gemaakt moest worden. Ziedaar zijn theorie. Zij wettigde het mid del om het ergste te voorkomen den dood. Hij had het zoo dikwijls herhaald. Zoo dikwijls had .h(j bij zichzelf gezegd dat, als men maar een juist, helder inzichi van de zaken had, de menschen die ongeneeslijk ziek of onherstelbaar krankzinnig zijn en de kinderen die met het een of ander gebrek ter svereld komen, gedood zouden worden. Zoo dikwijls had hij in de eenzaamheid gespot met de medische we tenschap van onzen tijd, die al hare vin dingskracht concentreert op middelen om de smarten van een kanker- of teringlijder nog te rekken met de moderne philanthropie die kleine stumpertjes, welke slechts leven om te lijden, in bescherming neemt en op brengt tot menschen, wier oogen geopend zijn voor hun eigen misdeeldheid. Dan werd dit in een vroeger tijdperk van betere, gezondere beschaving juister inge zien door de Grieken en Romeinen b. v. die gebrekkige kinderen opzettelijk aan ge varen blootstelden. Zij begrepen het en wij ? Onze geheele negwitiende-eeuwsche genees kunde rekt de pijn, die zij onmachtig is te verdrijven; onze geheele hedendaagscho mo raliteit kweekt het begrip dat zorg op zich zelf iets schoons is; onze geheele bescha ving, waarvan zooveel ophef gemaakt wordt, is een reusachtig werktuig, dat ten doel heeft het menschelijke geduld onuitputtelijk te maken. En wat is het einde? Een ver twijfelende menschheid. Wat praten zij van eene veredelende uit werking. Het verstompt, verdierlijkt en doodt j vers-»wij ?" Zoo ja, dan heb ik niets te zeggen. Maar als Veth nog anderen dan zichzelf bedoelt, moet ik om verschooning vragen. Al de tempels van Achter-Indiëzyn Brabmaansch-Sjiwaïetisch of Boeddhistisch. »De gelukkige mengeling van beide, Indische en Mongoolsche hooge bescha vingen", waaraan de Kroniek-schrijver bij die afbeeldingen dacht, bestaat louter in zijn phantasie. De tempels zjjn zuiver Hindoesch. Toen ze gebouwd werden, was van een hooge Mon goolsche beschaving in Achter-Indiëgeen spoor. 't Is wel aardig cm er even bij te vertellen, dat een der eersten, die de pas een dertig jaar meer bekende Achter- Indische tempels bezocht, een Hollander wa?, Wiselius. Hij heeft er een boek over geschreven. Maar nu zijn er veel beter Fransche boeken over. Ik noem alleen Moura, Ie Royaume du Cambodge. Maar we lezen geen boeken meer. Wij lezen tijdschriftjes en berichtjes over een boek ; en schrijven dan zelf weer een berichtje. Rotterdam. J. F. NIERMEUER. lliiiiiillllliiiiiiiiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiin ..... iiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiuiiiii Aanteekeiiingen over Selders en Schilderkunst, UIT ZUID-NEDERLAND. Pu. ZILCKEN TE ANTWKRi'KN. Zelden bekwam, in het hier bloeiende Kunf.tverbond, een ten toonstelling, zelfs van een land- of stadgenoot, zulken algemeenen en enthousiatischen bijval, als die r\jke verzameling etsen en platen, welke van den Haagschen meester, Ph. Zilcken, van 11 tot 18 dezer alhier te zien was. Vindt de groote hoop van spiesburgers en filistijnen niet zoo gauw den weg naar het aristokratische zaaltje van het Kunstverbond als naar de vlak bij de, hier als in Vondels Amsterdam allen geur mis sende, Kommer zuke Beurs" gelegen Verlat-zaal, daarentegen slaat geen kunstenaar, geen kunst kenner of -liefhebber, en van deze laatste soort zijn er te Antwerpen vele ! zonder spijt of berouw een der talrijke individueele expositien over, welke er gehouden worden. Zelden echter werd een expositie, in dit stille, ingetogen, voor werkelijk genieten zoo bij uitstek geschikt milieu, zoo druk door deze allen bezocht, als nu die van Zilcken. En wat dadelijk trof geen vlug, onoplettend, onverschillig bezoeker was het, maar een lang, devotieus, en steeds opnieuw bekijken en bewonderen en bestudeeren van het te ziene. Wat bij de mannen van . . . stiel, als ik het zoo eens mag zeggen, vooral bewondering verwekte, dat is de ongeëvenaarde veelzijdigheid, welke Zilcken aan den dag legt. Portretten, o. a. dat van Verlaine uit Qaime Jours en Hollande,zoojmst en karakteristiek gezien en, hoe sober ook, toch kompleet; tantazieën, echte gedichten, als b. v. Le Jiismin jiune en meer dan een vrouwenkopje, soms met maar enkele lijntjes, maar hoe verbazend treffend en hoe innemend elegant dan, gedaan ; stad-, veld-, rivier- en zeegezichten, ons ver plaatsend in elk jaargetijde, onder alle denk bare hemelgesteltenissen, verrassend frisch van indruk altijd, intens van gevoel meer dan eens, en ó zoo mooi, zoo oogverrukkend van toon ; niet alleen deze schat van oorspronkelijk etswerk, maar wellicht nog meer de overrijke voorraad platen, waarin de meester den arbeid van groote tijdgenooten als de Marissen, Mauve, Mesdag, enz., interpreteert, maar zoo, dat men, benevens iets personeels in zijn navoelen, toch vooral heel objectief het weztriijke uit het ge: epro '.u eerde werk in dat vertolken terugvindt, - het legt alles en alles getuigenis af van een talent, dat, althans in dit dubbel opzicht van gemak en buigzaam heid, niet licht zijns gelijke zal vinden. Minimum immuun ten slotte de ziel in het gefolterde lichaam. Dat is de «zending." Laat hem, die gevoelt, dat het voor hem een ander doeleinde heeft, het verdragen, kracht puttende uit de hoop. Doch laat hem, die weet dat het slechts eene lichamelijke kwelling is, den gekerkerden geest met een slag bevrijden. Zoo had sir Geoflrey gedurende de drie in eenzaamheid gesleten jaren geredeneerd. En uit die redeneeringen geboren verrees in die nachtelijke uren een stille vraag voor zijn ziel. In het verleden meende het eenvoudig dit: als ik een einde kon maken aan het onop houdelijke, hopelooze, noodelooze lijden van de vrouw, die ik liefheb, dan zou ik het doen. Ik zou haar dooden uit medelijden en uit liefde. En ik kan het niet. Ik kom in heftig verzet tegen mijn eigen onmacht, tegen de natuur, tegen God! Ik zou als Samson de zuilen der menschheid willen doen schudden. Laat ze ineenstorten. Als de moraliteit zoo dwaalt laat de immo raliteit dan gelijk hebben. En nu op dit uur wat nu? Eindelijk was onverwachts de beslissing in zijne han den gelegd. Want het kind kon hij wel dooden. Slechts een oogenblik het kussen te druk ken tegen die naar adem hijgende lippen. De bevrijding van een nog reine, onbedorven ziel; of een langzaam wegzinken van die zelfde ziel in de peiilooze diepten van gees telijk verval. En zal ik dan van alle men schen degene zijn die de hand terugtrekt bij de aanraking van den dood? Tentoonstelling in Arti". De tentoonstelling van studies et schetsen,vervaardigd door leden der Maatschappij »Arti et Amicitiae", wordt onherroepelük gesloten a.s. Woensdag, 24 Maart, namiddags 4 ure. Deze ten toonstelling wordt voortdurend door een zeer belangstellend publiek bezocht, terwijl verschil lende aankoopen door particulieren reeds plaats vonden. Voor de verloting der Vereeniging ter Bevordering van Beeldende Kunsten werden in het geheel 18 kunstwerken aangekocht. Deze expositie wordt gevolgd door eene »Blanc-etnoir''-tentoonstelling, waarvan van werken door leden der Maatschappij vervaardigd. Op de tentoonstelling van moderne schilderijen, in de kunstzaal »Krasnapolsky" alhier, werden nog verkocht: »Cornelia Vossius vertrekt uit Am sterdam'', aquarel door H. J. Scholten, benevens de schilderij »Wintergezicht met sneeuw", van J. H. Wijsmuller. Proeve van kunstkritiek. In een overigens zeer goed geschreven en waardeerend artikel over de 70 Hollandsche schilderijen, onlangs te Dresden tentoongesteld, vindt men de volgende eigenaardige opmerking: Ste (die Holliindischen Maler) bedienen ^ich eines ganz bestim tuten malerischen Receptef, d"s zwar vorzüglich, abf.r doch ein Recept ist. In den meisten ihrer Bilder wild man einen blauen Fleck beobachten, der bald mehr, bald minder hervat tiit t, aber nur in den xeltensten Fatten ganz fehlt. Von diesem blauen Fleck ausstimmen diese Maler dann ihre Bilder, in der Regel mit grosser Feinheit und trtffltchem Gcschmack, so dass der Beschauer diesen Kniff nicht sofort bemerkt. Enz. Aldus te lezen in de »Kunstchronik" von prof. Von Lützow van '21 Febr. U. X. In het Museum van Kunstnijverheid te Haar lem is vanaf 20 Maart eene tentoonstelling geo pend van kunstindustrieele ontwerpen, schetsen, teekeningen en keramieke producten, vervaar digd door den hoer A. Ie Conte, oud-leeraar der Polytechnische school te Delft. Bij de heeren Preyer en Co., lokaal »Pictura", Wolvenstraat l!), is geëxposeerd een schilderij van W. Oppenoorth, «Landschap te Ruurlo". Bij de firma E. J. van Wisselingh £ Co., Spui '2:!, zijn tentoongesteld een teekening van Kloris Verster, »Tuin" en een aquarel van Willem Maris, »Eenden aan den slootkant." liiiuitiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiimii EdffloM de Gonconrt. II. (Slot). liet Journal des Goncourt, het zoo heftig besproken dagboek, waarin beiden voortdurend aanteekenden wat hun overkwam of trof, dat later door Edmond alleen steeds met onvermoeiden lust werd bijgehouden, en waarop ik verder even terugkom, bevat hoogst aangedane regels betref fende den dood van Jules. Eerst was het plan van den overgebleven broe der geweest het Journal af te breken bij den dood. Maar, a la note du mourant .-e i etournant re~s fa jeuwste, vers son e^fance", kwam bij hem op ?>une certaine douceur a me raconter amof-même, ces mois de dét-e poir'", en dan volgen bladzijden be staande uit fragmenten, uit korte aanteekeningen, "je'éef, dans mes nuits de larmis", die tusschen de tranen door het doordringende observatievermogen laten zien; dag bij dag, soms in twee of drie regels wordt het afnemen van de intelligentie van Jules beschreven en van diens levenskracht, en iiuillllllmmiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii IIIIIIIMIIIIIIIII De Theorie faalt. Geen woorden kunnen weergeven wat deze eenige zoon was voor een vader, voor wien alle andere aardsche genoegens erger dan dood zijn. De herinnering aan zijn vroe ger geluk bleef als een schrijnende wond voortleven in sir Geoffrey's hart. En dit kind was het eenige dat hem restte. Bij den dood van het kind zou Cecil erf genaam worden der bezitting. Want sir Geoffrey zou, zelfs al moest hij door den dood zijner vrouw weer vrij worden, nimmer hertrouwen. In het oog van zijn ouderen broeder was Cecil een dronkaard en een speler; iemand met den aard van den ba ronet kon niet begrijpen hoe een ander »een beetje kon hollen." Hij hield er een on schendbaar wetboek van eer en moraliteit op na. Hij was een dier gelukkige sterve lingen die door zichzelf en door ieder ander met eerbied behandeld worden. Als hij de ethische waarde van de smart niet kon begrijpen, de paedagogische beteekenis van de menschelijke zwakheid door grondde hij evenmin: Hij was rechtvaardig. Hij vond zichzelf rechtvaardig. En Cecil was slecht. Doch hoezeer sir Geoffrey in dit opzicht ook overdreef, reden om zijn broeder te be rispen had hij. Cecil Travessant was dikwijls half buiten zichzelf van opgewondenheid, voordat hij een glas wijn had aangeraakt. Toch was de blaam daar. De menschen bebegonnen het reeds op te merken en wat veel erger was elkander met veelbeteekenende blikken aan te zien. »IIij was van avond dronken," zei de baroi.et toornig. ;>Hij was dronken toen hij uitgleed met het kind. Zijn dronkenschap is de oorzaak van Giddie's dood. En hij mag blij zijn hij heeft er zichzelf-een grooten dienst mee gedaan. De eerste baronet die niet deugt. Daarop heeft hij gehoopt en gewacht. Hij kan er met de geldschieters een handel over beginnen en hun zeggen hoeveel ouder ik ben dan hij. Zeker wacht hij nu kalm

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl