Historisch Archief 1877-1940
No. 926
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
eindelyk, altijd in die precieuse woordenkeus, die
hem kenschetst, noteert luj den doodstrijd: »toute
la nuit ce bruit déchirant d'une respiration qui
ressemble au bruit d'une scie dansduboismouillé,
et que scandent a tout moment des plaintes
douleureuses et des »han" plaintifs. Toute la nuit
cette poitrine qui bat et soulève un drap...." En
iets verder: »Le petit jour glisse sur sa figure
qui a pris un jaune briquéet terreux de la mort.
Des yeux larmoyants, profonds, ténébreux. Dans
ses yeux une expression de souffrance et de misère
indicible," Een paar uren later: »Il meurt, ilvient
de mourir. Dieu soit loué! il est mort, après les
deux ou trois doux soupirs de la respiration d'un
petit enfant qui s'endort.... Ses yeux se sont
rouverts avec Ie regard de souffrance des derniers
jours de sa vie " Bij de begrafenis gaat hij
door met waar te nemen en niets ontgaat hem,
noch de bloemen in en op de lijkkist, waarlangs
een zonnestraal speelt, noch de koetsier, een oud
familiestuk, dien hy niet herkent, zelfs niet
afgeknotte boomen, die zij in een hunner boeken
beschreven.
Het is zeker niet te verwonderen, dat de uiterst
gevoelige artiest, die in staat is deze
aanteekeningen, die meer gevoeld dan beschreven zijn, zóó
te maken bij het sterven van een broeder, die
hem het liefste is op aarde, ongewoon hevig ge
schokt moet geweest zyn door dergelyke emoties,
die hem dan ook niet alleen moreel, maar ook
tydelyk physiesch aangrepen, zóó, dat hij jaren
lang niet meer in staat was zich met lust aan
een volgehouden arbeid te zetten.
Na den dood van Jules kwam de oorlog en de
Commune, van welke troebele tijden hy een onver
gelijkelijk visioen geeft in zijn dagboek, en lang
zaam, eerst na jaren komt weer de behoefte op
by den schrijver, iets te doen, iets te
produceeren, zich aan 't schrijven te zetten. Want niet
alleen de dood van Jules had hem geschokt, Op
de gebeurtenissen van '70 en '71, den brand van
Fary's, de bommen die om zyn huis te Auteuil
vielen, en zyne nige verzamelingen bedreig
den, die verzameling o. a. van Japansche kunst
voorwerpen, waarvan een grondig kenner mij zeide
dat, zoo deze niet de kostbaarste in Frankrijk is
van dien aard, zij in elk geval de mooiste is, met
den meesten smaak bijeengebracht; op die ge
beurtenissen volgde de dood van een oude nicht,
waar hij veel van hield en die van Victor Hugo,
een zyner vrienden; zoo schrijft hij dan ook in
December '71: »décidément, je n'ai plus d'intérêt
a créer un livre."
Eerst in November '74 begint hy documenten
en aanteekeningen te verzamelen voor La Fitte
Elisa, het eerste boek dat hij alleen zou
schryven, dat in de lente van '77 verscheen. Dit boek
werd violent aangevallen en gekritiseerd met de
animositeit waarmede zij beiden hun geheele leven
te kampen hadden, maar was ondanks alle kwaad
willige aanvallen een succes.
Iets later verscheen Les Z'rêres Zemganno, de
geschiedenis van twee clowns, artiesten van na
ture, die voor een groot gedeelte het leven van
Edmond en Jules de Goncourt leven, van twee
broedars, die me s'aimaient pas seulement; lis
se tenaient fun a l'autre par des Hens mystérieux,
des attaehes psychiques", evenals de schryver in
tiem psychiesch verbonden was geweest aan zijn
broeder.
MIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII in
het bericht van den dood van mijn jongen
af. Het zal gauw genoeg komen."
Want als de meeste menschen, die veel
droomen en. talmen liet sir Geoffrey zich
niet licht van een gedachte afbrengen. En
het vermoeden dat Cecil met opzet uitgegle
den kon zijn won veld in zijn binnenste.
Toen de jonge officier aan Minnie Dalton
gezegd had dat de vader hem de achteloos
daarheen geworpen scherts nimmer had kun
nen vergeven, had hij waarheid gesproken.
«Moordenaar !" had hij in tegenwoordigheid
van al zijn gasten uitgeroepen. Kalm her
haalde hij nu dit woord bij zichzelven, in
de stilte van den nacht onder den met sterren
bezaaiden hemel.
En hij zelf was nu op het punt het ver
langen dat deze moordenaar, deze dronkaard,
deze speler in zijn slechtheid koesterde, te
bevredigen.
»Geen idiotisme," mompelde hij met inge
houden adem. »Geen idiotisme. O God, help
mij mijn liefde voor het kind te toonen."
Meer en meer besefte hij de ellende, die
het onvermijdelijke einde zou zijn.
»Dan maar dadelijk," zeide hij luid. En
hij keerde zich om en richtte zijne schreden
naar de kamer van den jongen.
Hoe overweldigd ook door zijn wanhopig
besluit, herinnerde hij zich zelfs op dat
oogenblik Cato van Utica en de lange reeks van
edele Romeinen, die een vrijwilligen afstand
van het leven verheerlijkt hebben. Velen
hunner hadden slechts een lichaam dat hun
tot overlast was afgeschud. Hij was op het
punt zijn eigen geluk te vernietigen door
het kind dat hij liefhad te redden. Want
met iedere minuut werd het hem duidelijker
dat hij alles wat hij bezat zou willen geven
om het kind bij zich te houden, al ware het
slechts om hem te kunnen zien en aan
raken, zij het dan ook in nog zulk een ver
vallen staat.
Hij trad de voorkamer binnen en bleef
In '81 verscheen La Faustin, een studie van
de comedienne van de actrice, waarin, meer nog
misschien dan in de andere romans van Edmond,
ongemeen gevoelige beschrijvingen en subjectieve
ontledingen van ondervonden indrukken voorko
men, zoo fijn en delicaat van behandeling, dat
de nuances er van aan het groote publiek ont
gaan, maar daarentegen door artiesten als Bourget,
Daudet, Maupassant, Barby d'Aurevilly, Zola
bizonder hoog gewaardeerd werden, toen bet boek
uitkwam,
Daarna komt Chéri, het laatste
verbeeldingswerk van den schryver, welks inhoud ik reeds
vermeldde. Binnen n maand werden achtdui
zend exemplaren er van verkocht.
Edmond de Goncourt heeft in al deze romans
een levendig en doordringend begrip van het
leven gelegd, altijd gepaard aan een bijzonder
fijnen smaak vooral wat mooi is. Hy' heeft den
aangeboren smaak voor wat van nature bekoort,
voor de poëzie van het dagelijksche leven, voor
wat eenvoudig, helder, vroolijk is. Hij waardeert
natuurlijke gratie, goedheid, idyllische kinderlijke
visioenen, als Chérie, waarin, evenals in La Fau
stin deze gedistingeerde, aristokratische smaak
voor het mooie, lieve aanvallige, het geheele
deel doorstraalt.
En juist deze voorliefde voor het mooie en
cierlyke heeft Edmond gemaakt tot den verza
melaar die hij is, van elegante teekeningen van
achttiende-eeuwsche Fransche meesters, van on
vergelijkelijke Japansche borduur-, lak-,
bronsen prentwerken, van voorwerpen die uitmunten
door verfijnde cierlijkheid en têere
kleurharmonieën.
De helderheid in de kleur, die zy bewonder
den in Watteau en Chardin, deed hen
sympathiseeren met de uiterst gedistingeerde vlakte en
heldere kleuren der Japansche meesters, vóórdat
deze door anderen gewaardeerd werden, en die
voorliefde voor helderheid in kunstwerken deed
hen het streven der »impressionnisten'' belangrijk
vinden.
Voor ons Nederlanders is het eigenaardig te
vernemen dat, terwijl onze groote landgenoot
Jongkind hier nagenoeg onbekend was en te
Parijs niet naar verdienste geschat werd, de
Goncourts de eersten en de eenigen waren die zijn,,
thans erkend, machtig talent begrepen en hardop
proclameerden.
Het laatste en meest besproken werk van
Edmond is zijn Journal. Dit dagboek, waarvan
thans zes deelen verschenen, zal ontegenzeglijk
een der belangrijkste, zoo niet het belangrijkste
werk zijn over bekende Parijzenaars van de tweede
helft van deze eeuw. Terwijl het in 1851 aan
vangt, vindt men er bijna alle merkwaardige
personen die met hen in aanraking komen in
gekarakteriseerd, naast vele uitsluitend
persoonly'ke, altijd heerlyk beschreven indrukken, ware
juweelen van observatie en zuiver schrift.
Dat het velen dezer personen onaangenaam
geweest is zich in te ware trekken herkend te
hebben is begrijpelijk. Dat dit Edmond de
Goncourt een groote dosis haat en nijd op den
hals heeft gehaald is natuurlijk. Niettemin,
wanneer de persoonlyke veten vergeten zullen
zijn, en het gedeelte dat eerst veel later zal
verschijnen het overige zal completeeren, dan
zal het »Journal" ontelbare bladzijden blijken te
een oogenblik stilstaan. Het kwam hem
voor dat er iemand aan de deur moest zijn
geweest, die de twee vertrekken verbond,
want zij was bijna dicht. Wie had het gewaagd,
tegen zijn bevelen te handelen?
Hij aarzelde eene onderdrukte stem
drong in afgebroken klanken tot hem door,
terwijl hij daar als vastgenageld bleef staan.
Hij herkende de stem terstond. Het was
Cecil biddende.
»O, mijn God, ontferm U over mij armen
zondaar. Ontferm U over mij als het nog
niet te laat is. Red het kind. Red het kind
en straf mij. Laat toe dat ik U mijn zwak
heid belijd. Help mij door Uwe kracht de
belofte te houden van nimmer meer iets te
gebruiken dat de zinnen benevelt. Stel mij
door Christus' liefde in staat mijn zondig
leven vaarwel te zeggen. En barmhartige
God, die zelfs het gebed van een zondaar
hoort, spaar Gij dit kind en laat het her
stellen Gij die weet wat vadersmart is,
heb medelijden met dezen diep
beklagenswaardigen vader! O God, laat mij sterven,
maar spaar Guy."
8ir Geoffrey stond te luisteren, niet wetende
wat te doen. Hoe lang hij daar stond wist
hij zelf niet. De stem zijns broeders ging
voort op smeekenden, wanhopigen toon. Sir
Geoffrey stond te luisteren.
Eindelijk stootte hij de deur zacht open
en ging de kamer in. En het menschelijke
leed en de menschelijke zwakheid trokken
hun sluier weg en blikten in zijn hart. Zwij
gend knielde hij naast den losbol neer en
hield diens hand in de zijne geklemd. Zwijgend
zaten zij daar met de oogen op het kind
gevestigd. De klok sloeg zacht het halve
toen het volle uur; zij hoorden het niet.
»Papa," zeide Giddie, de groote oogen
openende met schranderen, verwonderden
blik: »Oom Ceck mijn hoofd doet pijn
Heb ik mij gestooten ?"
bevatten, onschatbaar voor de kennis van onzen
tyd in Frankrijk, speciaal op artistiek en letter
kundig gebied. Zeker komen er minder
belangry'ke zinnen in voor, maar het belangrijke is zóó
overweldigend dat die er onmerkbaar in schuilen,
en slechts »par force" kwaadwilligen die kleinig
heden voor den schrijver vooral van waarde
kunnen opmerken.
Ten laatste moet ik nog eens de Académie
des Goncourt bespreken. Door een indiscretie
werd in '82 bekend dat Edmond in overleg met
zijn broeder per testament eene littéraire
?Académie" stichtte. Deze zou bestaan uit 10
schrijvers die een jaarlijksch pensioen van zes
duizend francs zouden genieten. Het hiervoor
benoodigde kapitaal zou gevonden worden uit
de opbrengst hunner verzamelingen gevoegd bij
hun persoonlijk vermogen, veertien jaren lang
gekapitaliseerd.
Wat precies hiervan waar is weet niemand.
Tot de eersten die aangewezen waren om er
lid van te zijn behoorden Th. Gauüer, Paul de
Saint-Victor, Barbey, de Banville, die reeds allen
dood zijn, en die zeker niet als vrienden van de
zoogenaamde realistische richting beschouwd
kunnen worden.
Een feit is dat deze bepaling in het testament
van den grooten schrijver vele jalousieën en
ontevredenen baarde, en verklaard werd absoluut
vijandig te zijn gericht tegen de Academie
francaise. Of dit waar is valt te betwijfelen, daar
verscheidene leden dier Academie aan zijn
»banquet" aanzaten.
In elk geval is het idee edel, en aller lofwaar
digst, omdat de uitverkorenen gedurende hun
leven in staat gesteld zullen worden, onafhan
kelijk van levensomstandigheden teJsunnen werken.
Edmond de Goncourt, nu 73 jaren oud, is een
krachtige man, met zilverwitte haren. Zijn deftig,
gedistingeerd uiterlijk, zijn vlakke, donkere oogen,
waaruit een latente energie spreekt, maken hem
tot een zeer bizondere figuur.
Veel produceert hy niet meer. Slechts kleine,
altijd van inhoud en vorm exquise deeltjes ver
schenen in de laatste jaren, en enkele herdrukken.
Het geruchtmakende »bamiuet" was schitterend.
Een 25(1 vereerders en vrienden namen er aan
deel. Tallooze telegrammen kwam den held van
den dag gelukwenschen uit alle oorden, /eer
gevoelig is hij geweest voor de dubbele hulde uit
Nederland, die hem door den dichter Rodenbach
werd overhandigd onder levendige acclamatie.
PJI. Z.
llUllIIMlIllllllfttlllllllttUllllllllflltllMllllllllllllllllllllllllllllMllllllllUIlllllll
Temooflstellii m Hotel- en Reisira.
HISTORISCHE AANTEEKENINGEN,
door
F. VAN IlKII GoKS.
Hollandsche Logementen en Herbergen,
Hierover zijn de oude reizigers het eens, dat
men in Holland zijn hand op zijn zak moet houden.
Maar als men goed ziet, ligt de reden van die
noodzakelijkheid niet ver. Dit land werd over
stroomd met vreemdelingen. Hun overvloedig
bezoek had het ontstaan van een eigen industrie
tengevolge gehad.
In de vorige eeuwen, sedert Holland vermaard
was geworden, gebeurde bij ons hetzelfde walmen
in de onze elders ziet. Het vreemdelingenverkeer
wordt voor een groote klasse van de ingezetenen
een bron van bestaan. Holland was twee honderd
jaar lang wat Parijs, de Rijn, Zwitserland, Itali
tegenwoordig is. Evenals ieder ander, moest het
bedrijf, dat de inwoners met de reizigers in aan
raking bracht, zoo winstgevend zijn als mogelijk
was. De klachten over de dure hotels, de gidsen,
de koetsiers; en de honderd kleine en groote
afzetterijen waaraan de vreemdelingen bloot staan die onze
mondaine uitspanningsoorden bezoeken, zijn in de
reislitteratuur over Holland stuk voor stuk terug
te vinden. ledere reiziger, toen niet minder dan
nu, was een prooi, met geweld of list aan de
roofzucht van onze voorouders overgeleverd. De
kunst was, evenals het thans de kunst is in Parijs,
aan den Rijn, etc., te zien wat men wilde zien,
en uit de handen van de georganiseerde roovers
te blijven. De in het vorige stuk geciteerde
schrijver waarschuwt tegen hen in zijn voorrede.
De auteur wiens mededeelingen hier volgen (1),
is niet minder woedend. Hij geeft eenige voor
beelden van wat hem overkomen is, die wij tot
later bewaren. Wat aan de beurt is, zijn zijne
ervaringen van de herbergen en logementen;
meegedeeld als een les in bovengemelde kunst.
* *
*
De herbergiers in de kleine steden zijn de
grootste afzetters van de vreemdelingen. Behalve
Pruisen en Saksen geloof ik niet dat er een land
ter wereld is, waar een reiziger slechter af is
wat het eten aan gaat, dan in herbergen van
Holland, behalve de groote logementen te Amster
dam, Rotterdam, Den Haag, Middelburg, Haarlem
en Utrecht. In de andere groote plaatsen, zelfs
in Leiden waar een universiteit is, en de voor
naamste stad na Amsterdam, loopt men gevaar
om van honger te sterven als men in een herberg
komt, hetzij voor, hetzij na het uur van het eten,
ten minste als ge geen genoegen neemt met
ettelijke boterhammen en een paar beenen van
gezouten vleesch, maar haast zonder vleesch er
aan : ? en dat kost u meer dan een uitstekende
maaltijd in een Parijsch hotel.
Dit is de manier waarop gij gewoonlijk in de
kleinere herbergen ontvangen wordt. Gij vindt
er gedurende het grootste gedeelte van het jaar
het heele huishouden gezeten om den haard waar
| gekookt wordt, de mannen rockende en de vrouwen
met een handwerk, waarvan de oudste eenkom
foor naast zich heeft waar zij het theewater op
laat koken, en alles zonder dat iemand een woord
spreekt. Uw komst brengt geen stoornis te weeg,
men groet u even, gy krijgt een stoel en er wordt
plaats voor u gemaakt bij het vuur. Vervolgens
staat het aan U om te vragen; want de herbergier
zal niets zeggen dan: slecht weer, mijnheer,
slechte wegen. In dat land is er zelden sprake
van goed weer en nog minder van goede wegen.
Gij vraagt dus om te eten. Dan staat de vrouw
des huizes langzaam van haar stoel op, neemt
boter en kaas, snijdt eenige sneden brood, erg
dun, doet er wat boter op met een stufje kaas
er bij, en reikt u dat alles over en laat u de keus
tusschen wijn, thee of koffie. Nu gij weer
Madame, hebt u duiven, hebt u visch, hebt u een
kuiken, hebt u kalfsvleesch, hebt u lamscotelette,
hebt u misschien een patrijs 'i De ander lacht
eens flauwtjes, en geeft geen antwoord. Dikwijls
is er in het gezelschap een of andere wakkere
zeeman, die de wereld heeft gezien, die medelij
den met u krijgt, en die u zegt: Mynheer, als
u iets anders wilt eten, moet u wachten tot het
etensuur, dan zal er wat voor u klaargemaakt
worden. Gij wilt het diner liever dadelijk hebben:
Dan komt er leven in het huishouden; de een
gaat kool halen, de ander grauwe erwten, men
neemt een overgeschoten lamsbout, waarvan de
familie verscheidene dagen gegeten heeft en maakt
er een ragout van. In de steden doen ze er ge
zouten vleesch bij en in het zeisoen een paar
haringen, en dat is uw middagmaal, waarvoor gij
minstens drie gulden betaalt. Dat maakt de vreem
delingen, die de kunst niet verstaan om in Hol
land te reizen, natuurlijk razend, en m\j ook
den eersten keer, toen ik er was. Maar tegenwoor
dig neem ik voorzorgsmaatregelen en ik eet als
een vorst. Ten eerste houd ik zoo weinig moge
lijk stil in kleine plaatsen, en als ik het doe,
heb ik altijd mijn voorraad bij mij, en bovendien
omdat ik veel menschen ken, sluit ik mij aan bij
dezen of genen Hollander, die zoo vriendelijk
is om op te passen dat ik niet bestolen word.
Als ik afstap in een groot logement in een stad
waar veel vreemden komen, ga ik aan de
tabled'hóte, waar men een gulden betaalt voor het
eten en ongeveer even veel voor een halve flesch
drinkbaren wijn. De tafel is altijd vrij goed, som
tijds heerlijk; geen thee, geen koffie, geen souper
in het logement, dat loopt alles schrikkelijk op.
De kamer kost gewoonlijk een gulden (2). Het is
waar dat overal elders, en zelfs in Londen, als
men maar weet waar men wezen moet, het minder
duur is, maar men heeft waar voor zijn geld en
het is een vaste prijs en dus geen reden om te
klagen. Te meer omdat in de logementen van
deze soort, de menschen zich meer moeite voor
u geven, en gy kunt, als gij volstrekt wilt, er
eten op elk uur van den dag, met vrijheid aan
den waard om u daarvoor geweldig te plukken.
De schrijver dateerde zijn derden brief uit
Gouda, S Juni 1778:
- Het heeft mij veel gekost dat ik de nieuws
gierigheid had van de gekleurde glazen te willen
zien. Ik heb plaats genomen in den wagen die
van Rotterdam vertrekt, en die wagen is even
slecht als alle andere wagens in de zeven provin
ciën, het heeft myn beenderen verbrijzeld en myn
ooren doof gemaakt. De koetsier heeft my' gebracht,
volgens de gewoonte van het land, by den com
missaris, die een kleine pot met kool op het vuur
had staan en mij vroeg of ik wilde eten. Ik
schrok een beetje van het potje en ik was zoo
voorzichtig om te vragen welke schotels hij my
zou kunnen geven. Hy wees mij een geheel afge
sneden hammebeen en de kool die hij kookte;
behalve dat zei hy kry'gt gy boter en
kaas, groene, en my dunkt dat dat wel schik
ken kan. "Wijl dit onthaal niet in mijn smaak
viel, heb ik een ander logement opgezocht,
waar ik kreeg, riviervisch, zoutevleesch, groenten,
en het afschuwelijkste wijntje dat ik ooit geproefd
heb. Dat kostte mij drie gulden, terwijl men in
de steden waar table d'hóte gehouden wordt,
voor een gulden een uitstekenden maaltyd heeft,
zonder den wijn die betaald wordt volgens de
kwaliteit. Jiïj den commissaris [van de diligence]
heb ik ook een uitgave gehad die u verbazen
zal. Ik heb eenige stuivers moeten geven voor
het neerleggen van mijn overjas op een bank
gedurende den tijd dat ik een andere herberg
zocht. De vrouw wilde absoluut iets hebben voor
het bewaren van dien jas. Ik zeg het u omdat
het goed is bekend te zijn met al die praktijken,
als gij plan hebt een reis te maken in dit land.
Terwijl mijn treurig diner klaargemaakt werd,
ging ik in een koffiehuis, waar de burgers 's mor
gens en 's avonds komen om een pijp te rooken
en de couranten te lezen, ze nemen daarby een
glas likeur met water of een kop thee. De meeste
gaan er heen in een kamerjapon en met groote
pruiken. Dit is niet alleen in Gouda de gewoonte,
men ziet het in bijna alle steden van de zeven
provinciën, zelfs in de grootste stad Amsterdam,
komt men overal een menigte burgers tegen die
wandelen en hunne kennissen bezoeken, aldus
uitgemonsterd. Daarom bezitten ze ook ver
scheidene kamerjaponnen, om thuis te dragen,
om in het publiek te verschijnen, voor weekdagen
en voor Zondags.
Omdat het regenachtig was, ging ik in het
caffézitten, en uit vrees dat de thee hier nog
afschuwelijker zou zijn dan in de koffiehuizen
van andere plaatsen, en weer naar visch zou
smaken, zooals in de meeste huizen in deze
streek, bestelde ik ook maar likeur. Nadat de
knecht my bediend had, roerde bij in liet glas
met een pijpesteel. Dit is een beleefdheid die
zij aan vreemdelingen bewijzen, denkende dat zij
er geen weg op zouden weten. De inwoners doen
het zelf, ieder met zijn eigen pijp. Overigens
heb ik dit alleen kunnen waarnemen in kleinere
steden, en ik zou niet kunnen zeggen of dat ook
gebeurde in de groote, want daar heb ik enkel
de Franscbe koffiehuizen bezocht, waar het niet
voorkwam.
(1) Lettres sur ia Hollande, uitgegeven 1780
in Den Haag.
(2) Vergelyk de mededeelingen van den
Engelschen reiziger, No. l van deze Aanteekeningen,
In veertig jaar was de algemeene hotelprijs niet
verhoogd. Alleen de wijn was duurder geworden.
Overigens lette men by deze cijfers op het ver
schil van de geldswaarde, toen en thans.