De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 24 maart pagina 5

24 maart 1895 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 926 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. eindelyk, altijd in die precieuse woordenkeus, die hem kenschetst, noteert luj den doodstrijd: »toute la nuit ce bruit déchirant d'une respiration qui ressemble au bruit d'une scie dansduboismouillé, et que scandent a tout moment des plaintes douleureuses et des »han" plaintifs. Toute la nuit cette poitrine qui bat et soulève un drap...." En iets verder: »Le petit jour glisse sur sa figure qui a pris un jaune briquéet terreux de la mort. Des yeux larmoyants, profonds, ténébreux. Dans ses yeux une expression de souffrance et de misère indicible," Een paar uren later: »Il meurt, ilvient de mourir. Dieu soit loué! il est mort, après les deux ou trois doux soupirs de la respiration d'un petit enfant qui s'endort.... Ses yeux se sont rouverts avec Ie regard de souffrance des derniers jours de sa vie " Bij de begrafenis gaat hij door met waar te nemen en niets ontgaat hem, noch de bloemen in en op de lijkkist, waarlangs een zonnestraal speelt, noch de koetsier, een oud familiestuk, dien hy niet herkent, zelfs niet afgeknotte boomen, die zij in een hunner boeken beschreven. Het is zeker niet te verwonderen, dat de uiterst gevoelige artiest, die in staat is deze aanteekeningen, die meer gevoeld dan beschreven zijn, zóó te maken bij het sterven van een broeder, die hem het liefste is op aarde, ongewoon hevig ge schokt moet geweest zyn door dergelyke emoties, die hem dan ook niet alleen moreel, maar ook tydelyk physiesch aangrepen, zóó, dat hij jaren lang niet meer in staat was zich met lust aan een volgehouden arbeid te zetten. Na den dood van Jules kwam de oorlog en de Commune, van welke troebele tijden hy een onver gelijkelijk visioen geeft in zijn dagboek, en lang zaam, eerst na jaren komt weer de behoefte op by den schrijver, iets te doen, iets te produceeren, zich aan 't schrijven te zetten. Want niet alleen de dood van Jules had hem geschokt, Op de gebeurtenissen van '70 en '71, den brand van Fary's, de bommen die om zyn huis te Auteuil vielen, en zyne nige verzamelingen bedreig den, die verzameling o. a. van Japansche kunst voorwerpen, waarvan een grondig kenner mij zeide dat, zoo deze niet de kostbaarste in Frankrijk is van dien aard, zij in elk geval de mooiste is, met den meesten smaak bijeengebracht; op die ge beurtenissen volgde de dood van een oude nicht, waar hij veel van hield en die van Victor Hugo, een zyner vrienden; zoo schrijft hij dan ook in December '71: »décidément, je n'ai plus d'intérêt a créer un livre." Eerst in November '74 begint hy documenten en aanteekeningen te verzamelen voor La Fitte Elisa, het eerste boek dat hij alleen zou schryven, dat in de lente van '77 verscheen. Dit boek werd violent aangevallen en gekritiseerd met de animositeit waarmede zij beiden hun geheele leven te kampen hadden, maar was ondanks alle kwaad willige aanvallen een succes. Iets later verscheen Les Z'rêres Zemganno, de geschiedenis van twee clowns, artiesten van na ture, die voor een groot gedeelte het leven van Edmond en Jules de Goncourt leven, van twee broedars, die me s'aimaient pas seulement; lis se tenaient fun a l'autre par des Hens mystérieux, des attaehes psychiques", evenals de schryver in tiem psychiesch verbonden was geweest aan zijn broeder. MIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII in het bericht van den dood van mijn jongen af. Het zal gauw genoeg komen." Want als de meeste menschen, die veel droomen en. talmen liet sir Geoffrey zich niet licht van een gedachte afbrengen. En het vermoeden dat Cecil met opzet uitgegle den kon zijn won veld in zijn binnenste. Toen de jonge officier aan Minnie Dalton gezegd had dat de vader hem de achteloos daarheen geworpen scherts nimmer had kun nen vergeven, had hij waarheid gesproken. «Moordenaar !" had hij in tegenwoordigheid van al zijn gasten uitgeroepen. Kalm her haalde hij nu dit woord bij zichzelven, in de stilte van den nacht onder den met sterren bezaaiden hemel. En hij zelf was nu op het punt het ver langen dat deze moordenaar, deze dronkaard, deze speler in zijn slechtheid koesterde, te bevredigen. »Geen idiotisme," mompelde hij met inge houden adem. »Geen idiotisme. O God, help mij mijn liefde voor het kind te toonen." Meer en meer besefte hij de ellende, die het onvermijdelijke einde zou zijn. »Dan maar dadelijk," zeide hij luid. En hij keerde zich om en richtte zijne schreden naar de kamer van den jongen. Hoe overweldigd ook door zijn wanhopig besluit, herinnerde hij zich zelfs op dat oogenblik Cato van Utica en de lange reeks van edele Romeinen, die een vrijwilligen afstand van het leven verheerlijkt hebben. Velen hunner hadden slechts een lichaam dat hun tot overlast was afgeschud. Hij was op het punt zijn eigen geluk te vernietigen door het kind dat hij liefhad te redden. Want met iedere minuut werd het hem duidelijker dat hij alles wat hij bezat zou willen geven om het kind bij zich te houden, al ware het slechts om hem te kunnen zien en aan raken, zij het dan ook in nog zulk een ver vallen staat. Hij trad de voorkamer binnen en bleef In '81 verscheen La Faustin, een studie van de comedienne van de actrice, waarin, meer nog misschien dan in de andere romans van Edmond, ongemeen gevoelige beschrijvingen en subjectieve ontledingen van ondervonden indrukken voorko men, zoo fijn en delicaat van behandeling, dat de nuances er van aan het groote publiek ont gaan, maar daarentegen door artiesten als Bourget, Daudet, Maupassant, Barby d'Aurevilly, Zola bizonder hoog gewaardeerd werden, toen bet boek uitkwam, Daarna komt Chéri, het laatste verbeeldingswerk van den schryver, welks inhoud ik reeds vermeldde. Binnen n maand werden achtdui zend exemplaren er van verkocht. Edmond de Goncourt heeft in al deze romans een levendig en doordringend begrip van het leven gelegd, altijd gepaard aan een bijzonder fijnen smaak vooral wat mooi is. Hy' heeft den aangeboren smaak voor wat van nature bekoort, voor de poëzie van het dagelijksche leven, voor wat eenvoudig, helder, vroolijk is. Hij waardeert natuurlijke gratie, goedheid, idyllische kinderlijke visioenen, als Chérie, waarin, evenals in La Fau stin deze gedistingeerde, aristokratische smaak voor het mooie, lieve aanvallige, het geheele deel doorstraalt. En juist deze voorliefde voor het mooie en cierlyke heeft Edmond gemaakt tot den verza melaar die hij is, van elegante teekeningen van achttiende-eeuwsche Fransche meesters, van on vergelijkelijke Japansche borduur-, lak-, bronsen prentwerken, van voorwerpen die uitmunten door verfijnde cierlijkheid en têere kleurharmonieën. De helderheid in de kleur, die zy bewonder den in Watteau en Chardin, deed hen sympathiseeren met de uiterst gedistingeerde vlakte en heldere kleuren der Japansche meesters, vóórdat deze door anderen gewaardeerd werden, en die voorliefde voor helderheid in kunstwerken deed hen het streven der »impressionnisten'' belangrijk vinden. Voor ons Nederlanders is het eigenaardig te vernemen dat, terwijl onze groote landgenoot Jongkind hier nagenoeg onbekend was en te Parijs niet naar verdienste geschat werd, de Goncourts de eersten en de eenigen waren die zijn,, thans erkend, machtig talent begrepen en hardop proclameerden. Het laatste en meest besproken werk van Edmond is zijn Journal. Dit dagboek, waarvan thans zes deelen verschenen, zal ontegenzeglijk een der belangrijkste, zoo niet het belangrijkste werk zijn over bekende Parijzenaars van de tweede helft van deze eeuw. Terwijl het in 1851 aan vangt, vindt men er bijna alle merkwaardige personen die met hen in aanraking komen in gekarakteriseerd, naast vele uitsluitend persoonly'ke, altijd heerlyk beschreven indrukken, ware juweelen van observatie en zuiver schrift. Dat het velen dezer personen onaangenaam geweest is zich in te ware trekken herkend te hebben is begrijpelijk. Dat dit Edmond de Goncourt een groote dosis haat en nijd op den hals heeft gehaald is natuurlijk. Niettemin, wanneer de persoonlyke veten vergeten zullen zijn, en het gedeelte dat eerst veel later zal verschijnen het overige zal completeeren, dan zal het »Journal" ontelbare bladzijden blijken te een oogenblik stilstaan. Het kwam hem voor dat er iemand aan de deur moest zijn geweest, die de twee vertrekken verbond, want zij was bijna dicht. Wie had het gewaagd, tegen zijn bevelen te handelen? Hij aarzelde eene onderdrukte stem drong in afgebroken klanken tot hem door, terwijl hij daar als vastgenageld bleef staan. Hij herkende de stem terstond. Het was Cecil biddende. »O, mijn God, ontferm U over mij armen zondaar. Ontferm U over mij als het nog niet te laat is. Red het kind. Red het kind en straf mij. Laat toe dat ik U mijn zwak heid belijd. Help mij door Uwe kracht de belofte te houden van nimmer meer iets te gebruiken dat de zinnen benevelt. Stel mij door Christus' liefde in staat mijn zondig leven vaarwel te zeggen. En barmhartige God, die zelfs het gebed van een zondaar hoort, spaar Gij dit kind en laat het her stellen Gij die weet wat vadersmart is, heb medelijden met dezen diep beklagenswaardigen vader! O God, laat mij sterven, maar spaar Guy." 8ir Geoffrey stond te luisteren, niet wetende wat te doen. Hoe lang hij daar stond wist hij zelf niet. De stem zijns broeders ging voort op smeekenden, wanhopigen toon. Sir Geoffrey stond te luisteren. Eindelijk stootte hij de deur zacht open en ging de kamer in. En het menschelijke leed en de menschelijke zwakheid trokken hun sluier weg en blikten in zijn hart. Zwij gend knielde hij naast den losbol neer en hield diens hand in de zijne geklemd. Zwijgend zaten zij daar met de oogen op het kind gevestigd. De klok sloeg zacht het halve toen het volle uur; zij hoorden het niet. »Papa," zeide Giddie, de groote oogen openende met schranderen, verwonderden blik: »Oom Ceck mijn hoofd doet pijn Heb ik mij gestooten ?" bevatten, onschatbaar voor de kennis van onzen tyd in Frankrijk, speciaal op artistiek en letter kundig gebied. Zeker komen er minder belangry'ke zinnen in voor, maar het belangrijke is zóó overweldigend dat die er onmerkbaar in schuilen, en slechts »par force" kwaadwilligen die kleinig heden voor den schrijver vooral van waarde kunnen opmerken. Ten laatste moet ik nog eens de Académie des Goncourt bespreken. Door een indiscretie werd in '82 bekend dat Edmond in overleg met zijn broeder per testament eene littéraire ?Académie" stichtte. Deze zou bestaan uit 10 schrijvers die een jaarlijksch pensioen van zes duizend francs zouden genieten. Het hiervoor benoodigde kapitaal zou gevonden worden uit de opbrengst hunner verzamelingen gevoegd bij hun persoonlijk vermogen, veertien jaren lang gekapitaliseerd. Wat precies hiervan waar is weet niemand. Tot de eersten die aangewezen waren om er lid van te zijn behoorden Th. Gauüer, Paul de Saint-Victor, Barbey, de Banville, die reeds allen dood zijn, en die zeker niet als vrienden van de zoogenaamde realistische richting beschouwd kunnen worden. Een feit is dat deze bepaling in het testament van den grooten schrijver vele jalousieën en ontevredenen baarde, en verklaard werd absoluut vijandig te zijn gericht tegen de Academie francaise. Of dit waar is valt te betwijfelen, daar verscheidene leden dier Academie aan zijn »banquet" aanzaten. In elk geval is het idee edel, en aller lofwaar digst, omdat de uitverkorenen gedurende hun leven in staat gesteld zullen worden, onafhan kelijk van levensomstandigheden teJsunnen werken. Edmond de Goncourt, nu 73 jaren oud, is een krachtige man, met zilverwitte haren. Zijn deftig, gedistingeerd uiterlijk, zijn vlakke, donkere oogen, waaruit een latente energie spreekt, maken hem tot een zeer bizondere figuur. Veel produceert hy niet meer. Slechts kleine, altijd van inhoud en vorm exquise deeltjes ver schenen in de laatste jaren, en enkele herdrukken. Het geruchtmakende »bamiuet" was schitterend. Een 25(1 vereerders en vrienden namen er aan deel. Tallooze telegrammen kwam den held van den dag gelukwenschen uit alle oorden, /eer gevoelig is hij geweest voor de dubbele hulde uit Nederland, die hem door den dichter Rodenbach werd overhandigd onder levendige acclamatie. PJI. Z. llUllIIMlIllllllfttlllllllttUllllllllflltllMllllllllllllllllllllllllllllMllllllllUIlllllll Temooflstellii m Hotel- en Reisira. HISTORISCHE AANTEEKENINGEN, door F. VAN IlKII GoKS. Hollandsche Logementen en Herbergen, Hierover zijn de oude reizigers het eens, dat men in Holland zijn hand op zijn zak moet houden. Maar als men goed ziet, ligt de reden van die noodzakelijkheid niet ver. Dit land werd over stroomd met vreemdelingen. Hun overvloedig bezoek had het ontstaan van een eigen industrie tengevolge gehad. In de vorige eeuwen, sedert Holland vermaard was geworden, gebeurde bij ons hetzelfde walmen in de onze elders ziet. Het vreemdelingenverkeer wordt voor een groote klasse van de ingezetenen een bron van bestaan. Holland was twee honderd jaar lang wat Parijs, de Rijn, Zwitserland, Itali tegenwoordig is. Evenals ieder ander, moest het bedrijf, dat de inwoners met de reizigers in aan raking bracht, zoo winstgevend zijn als mogelijk was. De klachten over de dure hotels, de gidsen, de koetsiers; en de honderd kleine en groote afzetterijen waaraan de vreemdelingen bloot staan die onze mondaine uitspanningsoorden bezoeken, zijn in de reislitteratuur over Holland stuk voor stuk terug te vinden. ledere reiziger, toen niet minder dan nu, was een prooi, met geweld of list aan de roofzucht van onze voorouders overgeleverd. De kunst was, evenals het thans de kunst is in Parijs, aan den Rijn, etc., te zien wat men wilde zien, en uit de handen van de georganiseerde roovers te blijven. De in het vorige stuk geciteerde schrijver waarschuwt tegen hen in zijn voorrede. De auteur wiens mededeelingen hier volgen (1), is niet minder woedend. Hij geeft eenige voor beelden van wat hem overkomen is, die wij tot later bewaren. Wat aan de beurt is, zijn zijne ervaringen van de herbergen en logementen; meegedeeld als een les in bovengemelde kunst. * * * De herbergiers in de kleine steden zijn de grootste afzetters van de vreemdelingen. Behalve Pruisen en Saksen geloof ik niet dat er een land ter wereld is, waar een reiziger slechter af is wat het eten aan gaat, dan in herbergen van Holland, behalve de groote logementen te Amster dam, Rotterdam, Den Haag, Middelburg, Haarlem en Utrecht. In de andere groote plaatsen, zelfs in Leiden waar een universiteit is, en de voor naamste stad na Amsterdam, loopt men gevaar om van honger te sterven als men in een herberg komt, hetzij voor, hetzij na het uur van het eten, ten minste als ge geen genoegen neemt met ettelijke boterhammen en een paar beenen van gezouten vleesch, maar haast zonder vleesch er aan : ? en dat kost u meer dan een uitstekende maaltijd in een Parijsch hotel. Dit is de manier waarop gij gewoonlijk in de kleinere herbergen ontvangen wordt. Gij vindt er gedurende het grootste gedeelte van het jaar het heele huishouden gezeten om den haard waar | gekookt wordt, de mannen rockende en de vrouwen met een handwerk, waarvan de oudste eenkom foor naast zich heeft waar zij het theewater op laat koken, en alles zonder dat iemand een woord spreekt. Uw komst brengt geen stoornis te weeg, men groet u even, gy krijgt een stoel en er wordt plaats voor u gemaakt bij het vuur. Vervolgens staat het aan U om te vragen; want de herbergier zal niets zeggen dan: slecht weer, mijnheer, slechte wegen. In dat land is er zelden sprake van goed weer en nog minder van goede wegen. Gij vraagt dus om te eten. Dan staat de vrouw des huizes langzaam van haar stoel op, neemt boter en kaas, snijdt eenige sneden brood, erg dun, doet er wat boter op met een stufje kaas er bij, en reikt u dat alles over en laat u de keus tusschen wijn, thee of koffie. Nu gij weer Madame, hebt u duiven, hebt u visch, hebt u een kuiken, hebt u kalfsvleesch, hebt u lamscotelette, hebt u misschien een patrijs 'i De ander lacht eens flauwtjes, en geeft geen antwoord. Dikwijls is er in het gezelschap een of andere wakkere zeeman, die de wereld heeft gezien, die medelij den met u krijgt, en die u zegt: Mynheer, als u iets anders wilt eten, moet u wachten tot het etensuur, dan zal er wat voor u klaargemaakt worden. Gij wilt het diner liever dadelijk hebben: Dan komt er leven in het huishouden; de een gaat kool halen, de ander grauwe erwten, men neemt een overgeschoten lamsbout, waarvan de familie verscheidene dagen gegeten heeft en maakt er een ragout van. In de steden doen ze er ge zouten vleesch bij en in het zeisoen een paar haringen, en dat is uw middagmaal, waarvoor gij minstens drie gulden betaalt. Dat maakt de vreem delingen, die de kunst niet verstaan om in Hol land te reizen, natuurlijk razend, en m\j ook den eersten keer, toen ik er was. Maar tegenwoor dig neem ik voorzorgsmaatregelen en ik eet als een vorst. Ten eerste houd ik zoo weinig moge lijk stil in kleine plaatsen, en als ik het doe, heb ik altijd mijn voorraad bij mij, en bovendien omdat ik veel menschen ken, sluit ik mij aan bij dezen of genen Hollander, die zoo vriendelijk is om op te passen dat ik niet bestolen word. Als ik afstap in een groot logement in een stad waar veel vreemden komen, ga ik aan de tabled'hóte, waar men een gulden betaalt voor het eten en ongeveer even veel voor een halve flesch drinkbaren wijn. De tafel is altijd vrij goed, som tijds heerlijk; geen thee, geen koffie, geen souper in het logement, dat loopt alles schrikkelijk op. De kamer kost gewoonlijk een gulden (2). Het is waar dat overal elders, en zelfs in Londen, als men maar weet waar men wezen moet, het minder duur is, maar men heeft waar voor zijn geld en het is een vaste prijs en dus geen reden om te klagen. Te meer omdat in de logementen van deze soort, de menschen zich meer moeite voor u geven, en gy kunt, als gij volstrekt wilt, er eten op elk uur van den dag, met vrijheid aan den waard om u daarvoor geweldig te plukken. De schrijver dateerde zijn derden brief uit Gouda, S Juni 1778: - Het heeft mij veel gekost dat ik de nieuws gierigheid had van de gekleurde glazen te willen zien. Ik heb plaats genomen in den wagen die van Rotterdam vertrekt, en die wagen is even slecht als alle andere wagens in de zeven provin ciën, het heeft myn beenderen verbrijzeld en myn ooren doof gemaakt. De koetsier heeft my' gebracht, volgens de gewoonte van het land, by den com missaris, die een kleine pot met kool op het vuur had staan en mij vroeg of ik wilde eten. Ik schrok een beetje van het potje en ik was zoo voorzichtig om te vragen welke schotels hij my zou kunnen geven. Hy wees mij een geheel afge sneden hammebeen en de kool die hij kookte; behalve dat zei hy kry'gt gy boter en kaas, groene, en my dunkt dat dat wel schik ken kan. "Wijl dit onthaal niet in mijn smaak viel, heb ik een ander logement opgezocht, waar ik kreeg, riviervisch, zoutevleesch, groenten, en het afschuwelijkste wijntje dat ik ooit geproefd heb. Dat kostte mij drie gulden, terwijl men in de steden waar table d'hóte gehouden wordt, voor een gulden een uitstekenden maaltyd heeft, zonder den wijn die betaald wordt volgens de kwaliteit. Jiïj den commissaris [van de diligence] heb ik ook een uitgave gehad die u verbazen zal. Ik heb eenige stuivers moeten geven voor het neerleggen van mijn overjas op een bank gedurende den tijd dat ik een andere herberg zocht. De vrouw wilde absoluut iets hebben voor het bewaren van dien jas. Ik zeg het u omdat het goed is bekend te zijn met al die praktijken, als gij plan hebt een reis te maken in dit land. Terwijl mijn treurig diner klaargemaakt werd, ging ik in een koffiehuis, waar de burgers 's mor gens en 's avonds komen om een pijp te rooken en de couranten te lezen, ze nemen daarby een glas likeur met water of een kop thee. De meeste gaan er heen in een kamerjapon en met groote pruiken. Dit is niet alleen in Gouda de gewoonte, men ziet het in bijna alle steden van de zeven provinciën, zelfs in de grootste stad Amsterdam, komt men overal een menigte burgers tegen die wandelen en hunne kennissen bezoeken, aldus uitgemonsterd. Daarom bezitten ze ook ver scheidene kamerjaponnen, om thuis te dragen, om in het publiek te verschijnen, voor weekdagen en voor Zondags. Omdat het regenachtig was, ging ik in het caffézitten, en uit vrees dat de thee hier nog afschuwelijker zou zijn dan in de koffiehuizen van andere plaatsen, en weer naar visch zou smaken, zooals in de meeste huizen in deze streek, bestelde ik ook maar likeur. Nadat de knecht my bediend had, roerde bij in liet glas met een pijpesteel. Dit is een beleefdheid die zij aan vreemdelingen bewijzen, denkende dat zij er geen weg op zouden weten. De inwoners doen het zelf, ieder met zijn eigen pijp. Overigens heb ik dit alleen kunnen waarnemen in kleinere steden, en ik zou niet kunnen zeggen of dat ook gebeurde in de groote, want daar heb ik enkel de Franscbe koffiehuizen bezocht, waar het niet voorkwam. (1) Lettres sur ia Hollande, uitgegeven 1780 in Den Haag. (2) Vergelyk de mededeelingen van den Engelschen reiziger, No. l van deze Aanteekeningen, In veertig jaar was de algemeene hotelprijs niet verhoogd. Alleen de wijn was duurder geworden. Overigens lette men by deze cijfers op het ver schil van de geldswaarde, toen en thans.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl