De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 31 maart pagina 4

31 maart 1895 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 927 Het eenvoudige verhaal is onherkenbaar geworden. Een koning der ratten en een koning der katten zijn de handelende personen, die de eenvoudige menschenfiguren naar den achtergrond hebben ver drongen; Dick heeft een liefdeshistorie met de dochter van den kruidenier, Fitz-Warren; en nog veel meer nieuws is er bijgekomen. Het best geven wij een indruk van de pantomime, door de be schrijving van de generale repetitie, niet een als in de Fransche schouwburgen, die langzamerhand de première is geworden voor een keuzepubliek, maar een echte repetitie, waar de zaal in het duister is gehouden, en het tooneel een onbeschrijfelijke verwarring te zien geeft. Alleen de vrienden van het huis worden toegelaten, en enkele teekenaars van geïllustreerde dagbladen; maar de critici vinden een Cerberus voor de deur. Het orkest repeteert de ouverture; op het tooneel loopen alle natiën door elkander. Het argot van Parijs, Weenen en Rome klinkt door de Danfs van den zenuwachtigen machinist door; op den achtergrond staan een pa w honderd kinderen van tien a twaalf jaar ia het gelid, het roode vest, den kilt met groen en j blauwe ruiten, de kousen met roode en blauwe dito's der Schotsche gardes, de handen en voeten in witte kattepooten, en om het hoofd een witten kattenkop, bedekt met een geweldige muts. ,Schouder, geweer! Presenteert, geweer! Geeft, acht!" De regisseur en zijn helpers zijn bezig, voor de figuratie te zorgen. De timmerlieden hameren en kloppen op de coulissen; de Fransehe costumier Alias commandeert een schare van naaistertjes, en levert een voor een heele bijenkorf jonge meis-jes af, lang en slank, de onberispelijke beenen gestoken in tricots van alle kleuren; zij houden samenscholingen achter de schermen, de zijde van haar costumes ritselt, en de meta len loovers rinkelen. Er wordt druk gebabbeld. Naast een wandelenden slaapbol, die uiteencluhje korenbloemen, lelies en hyacinthen te voorschijn komt, staat een chineesche pagode. Zij draagt op den rug alle verdiepingen, minutieus nauw keurig uitgewerkt, in de kleur van oud delftsch; keert zij zich om, dan ziet gij haar ovaal ge laat, fijne trekken, heldere, diepe oogen. goudrood haar: hit type van een Eiigelsche schoonheid. Zij klaagt, dat zij is aangenomen o.m voor drie \ pond per week gurante te zijn, in niet anders ! dan vrouweukleeding, eu in de mooiste costumes ? i nauwelijks is zij aangeland in den schouwburg, of i zij wordt in deze doos gestopt; voor drie uur langj en met geen penny extra vergoeding. //Is hetgeen schandaal, Lizzie?" Lizzie vindt van wel, en de pagode klaagt, met de hand tegen haar omhulsel slaande, dat zij niet kan gaan zitten. // Wees dank baar," zegt een lelie, niemand zal je in de armen knijpen!" En glimlachend gaat de slaapbol henen. Het zijn kindermeisjes die met ruzie zijn weggeloopen, naaisters zonder werk, wiukeljuffrouwen enzoovoorts, die op deze wijze figureerend eenige sliillings daags verdienen. De onbedui dende rollen hebben drie pond, de balletmeisjes 6 a 9 pond, de beauties, wanneer zij van den eersten rang zijn, klimmen tot 25 pond per week. Heel wat meer verdienen de acteurs. Dan Leno en Herbert Campbell, glorie-figuren uit de wereld der café's concerts, brengen het tot 80 pond; bovendien kost hun costuum dikwijls enorme som men. Een pak van 40 pond is geen zeldzaamheid, en sommige figuranten dragen er drie zoo op n avond. Alias, de costumier, heeft voor de ruim vijf honderd personen van het stuk een lijst van costumes gemaakt, waarvan de rekening zeker niet iimiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin IIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIII EDNA LYALL. Onder de romanschrijfsters die in den tegenwoordigen tijd wat men noemt furore maken, behoort wel Edna Lyall, wier eigenlijke naam is Ada Ellen Bayly. Haar vader was advo caat. Na den dood harer ouders is zij gaan inwonen bij haar eenigen broeder, predikant te Eastbourne, in een allerliefste villa, geheel met klimop en wilden wingerd begroeid. Zij is klein en tenger van gestalte, heeft vrien delijke, denkende oogen, een hoog voorhoofd en weelderig bruin haar. Tegenover vreemden is zij stil en teruggetrokken, maar wie het voorrecht heeft haar van nabij te kennen en tot haar gaat in tijden van zorgen en verdriet, voor hen is zij de hartelijkheid en hulpvaardigheid zelf, steeds bereid met goe den raad bij te staan en te doen wat zij kan om het leed te verzachten. Miss Ellen Velvin vertelt van een onder houd dat zij met de schrijfster had en hoe zij, verrukt over den goeden smaak en de zelligheid dier werkkamer in de villa te istbourne, vroeg : »Hier zijn zeker al uwe werken geschreven ?'' »Niet alle," was het antwoord. »»Door liefde gewonnen", mijn eerste boek, »Donovan" en »Wij Beiden" zijn alle drie in Lin coln geschreven, de andere, althans gedeel telijk, hier. Ook op reis schreef ik veel: »Een stoere Noorman" na eene reis in Noorwegen ; »Donovan" en »Wij Beiden" na een lang durig verblijf in Italiëaan de Riviera." »U is dadelijk beroemd geworden, niet beneden de 20.000 guineas blijft. Dat alleen voor de personen. De mise-en-scène heeft aan sir Augustus Harris zeker 30.000 pond gekost. Hoe hij dat alles terugkrijgt? Hij heeft er geen vrees voor. Deze politicus-schouwburgondernemer, sir Augustus Druriolanus, gelijk Punch hem pleegt te noemen, heeft achtereenvolgens Drury Lane met spektakelstukken en Covent Garden met de Italiaaiische opera tot een middel punt der uitspanningzoekenden gemaakt, en heeft thans nog een derden schouwburg,Princess-tlieatre in exploitatie. En al die inrichtingen werpen hem winsten af. De zaal van Drury Lane kan 700 pond per voorstelling opbrengen, dat is 1400 pond per dag. In zes weken wordt er niet anders gespeeld dan Dick Whittington, en is het stuk goed, dan houdt het 't nog een maaud langer uit. Sir Harris, met zijn zware schouders, is intusschen overal. Hem maakt het niet ongerust, dat nog niets in orde is. De decors zijn nog niet gereed; de helft der costumes ontbreekt nog; de acteurs kennen te nauwernood hun rollen. Nog maar acht dagen wordt aan het stuk gewerkt, maar hij is overtuigd, dat overmorgenavond niets zal haperen. Het licht zal zoo magiscli zijn als maar ooit het geval was, de figuratie in stijl zoo volmaakt als iemand zag; het decor fonkelen van nieuwheid. Hij regeert in den chaos die aan de schepping voorafgaat met vaste hand. Morgen is het Kerstmis ; de timmerlieden, de machinisten zullen weigeren terug te komen ; hij biedt hun het zesvoud van het gewone loon. Er zal gerepeteerd worden van elf uur 's morgens tot vijf uur des avonds, en de //Kosmos" zal draaien en zich ontwikkelen zonder fout, van de eerste tot de honderdste voorstelling. Hij is overal tegelijk, en regeert zoowel de volle scène, wanneer op trap pen en terrassen heel de bevolking van vijfhonderd figuranten verschijnt, iu tal van groepen gesplitst goden en demonen, vorsten en vorstinnen, krijgs volk, griffioenen en monsters; de hellebaarden der soldaten, de zijden rokken der bayadorep, de waaiers der kokette danseressen, de boombladen en bloemenguirlanden uitstralend een veelkleurig, zacht eleotrisch licht als het dronkenmanstooneel waar Dick met zijn schoonvader itzwarren naar huis gaan, slingerend en struikelend, hikkend, over elkander heenrolleud, opstaande en weder vallend, totdat de huizen zich in dronkenschap ontwrich ten ; de verdiepingen op elkander staaa te wag gelen, de vensters en luiken openvallen en vlam men naar buiten slaan, die als groote tongen zijn, uit dronken monden gestoken, en als oogen, starend en bol van jeueverwaanzin. iimiiiuiiniiiiiiiiiiiiiimii IIIIIIIIIIIIIIIimimillllllllMMIMMMIIIHillllllllll luziel in de Hoofdstad, Men zegt wel eens dat de zoo hoog geroemde collegialiteit onder kunstenaars te wenschen over laat, doch wie dit beweert zal een beteren indruk verkregen hebben bij het gadeslaan van de voor bereiding en de uitvoering van het concert ter nagedachtenis van onzen vriend en kunstbroeder Henri Tibbe. Daar was een geest van samenwerking en eens gezindheid die weldadig aandeed en die bewees dat men met zulke oordeelvellingen voorzichtig moet zijn, want de voornaamste kunstenaars en velen die als muziekvereerders aan het hoofd van de bewegingen staan of bekeni zijn als uit stekende dilettanten, hadden zich tot eene com missie gevormd om deze uitvoering geheel te doen slagen. De organisatie liet dan ook niets te wenschen over. Een niet al te groot program, waarbij zooveel mogelijk voor afwisseling was gezorgd, werd op waar ?" vroeg ik; dit kon niet anders, meende ik. Tot mijn verbazing kreeg ik ten antwoord : »Neen, alles behalve! Die dat denkt, vergist zich zeer ! »Door Liefde Gewonnen'', een ver haal voor jonge meisjes, maakte in het eerst in het geheel geen opgang. Toen verscheen (in 1882) »Donovan". Ook deze roman, hoe wel door de pers gunstig beoordeeld, werd niet verkocht. In den loop van 1883 is het manuscript van »Wij Beiden" door een zestal uitgevers geweigerd ; ik herinner mij nog hoe wanhopend ik was en mijzelve afvroeg of het niet beter wezen zou den strijd op te geven. Ik liep door de St. Paul's kerk, mijn oog viel op de graftombe van een gesneuveld generaal en ik dacht: »Gij zijt al vechtende gestorven -?ik wil het ook." En ik be sloot niets onbeproefd te laten en al de uit gevers van England af te loopen." »En toen?" »Ja, dat was een nare tijd, maar in het voorjaar van '84 is eindelijk »Wij Beiden" in druk verschenen en het maakte op gang. Ik was toen met een jacht op de Middellandsche Zee en kreeg een tijd lang geen brieven of couranten in handen. Te Gibraltar werd mij een groot pak van de post bezorgd en wist ik dat ik eindelijk lezers had gevonden." »Hebt gij bijzondere voorliefde voor een of ander tijdperk in de geschiedenis ?" »Zeker, ik gevoel mij het meest aange trokken tot de 17de eeuw. Ik studeer er altijd in. Voor ik »In de Gulden Dagen" schreef, bracht ik uren achtereen door in het Britsch Museum en verdiepte mij in allerhande werken die betrekking hebben op de 17de eeuw. Ik vind men weet zoo weinig van wie mijns inziens tot de prachtigste figuren in onze geschiedenis behooren zeer schoone wijze ten gehoore gebracht, zoodat de bezoekers niet alleen de satisfactie konden hebben, een bewys van hulde aan de nage dachtenis van den zoo jong gestorven kunstenaar te hebben gebracht, doch ook van harte konden verklaren: ik heb veel muzikaal genot gesmaakt. De uitvoering was aldus geregeld: Eerst diri geerde de heer Viotta den Tannhauser-Marsch voor koor en orkest, toen speelde de haerTimmner de F. dur Romance van Beethoven daarna dirigeerde de heer Rüntgen zijne Noorsche Bal lade voor orkest en toen bracht de heer Kes de Leonore-Ouve ture van Beethoven ten gehoore. Na de pauze droeg het klein Koor a cappella onder leiding van den heer Averkamp een Psalm van Sweelinck en Motelten van Orlando Lasso en Palestrina voor, toen dirigeerde de heer Kes het Scherzo (Droom van de Fee, Mub) uit Romeo et Ju'i tte van Berlioz en eindelijk leidde de heer Viotta het Prei-ilied uit: die Melittersiviger voor tenorsolo, koor en orkest, waarbij de heer Stachelhausen de tenorsolo overnam, bij ontstentenis van den heer Rogmans. Niet vaak zal men op een avond zooveel dirigenten aan het werk zien. en wanneer de verslaggever de verschillende nummers gedetailleerd wilde bespreken zou hij allicht den indruk geven alsof hij een paralel wilde trekken tusschen de verschillende dirigenten wat thans niet in mijne bedoeling ligt, en wat ook niet juist zou zijn omdat ieder op zijn terrein iets zeer goeds gat' en het karakter van de verschillende voordrachten zoozeer uiteenliep, dat vergelijking, zelfs al wilde men dit beproeven eenvoudig belachelijk zou zijn voor den vergelijker. Doch zonder voorbehoud mag verklaard wor den dat het een zeer schoon concert was, en daar al de gehouden nummers in de verschil lende vereenigingen reeds een- of meermalen waren ten gehoore gebracht en vroeger besproken zijn, is eene algemeene vermelding volkomen voldoende. Voor het publiek dat niet zooals de critici in de gelegenheid is al de verschillende mu zikale kunstuitingen geregeld te volgen, gaf deze avond een vrij uitgebreiden blik op het muzi kale streven en leven te Amsterdam en voorzeker zal het menigeen, die tot nu toe slechts gele heid had eene corporatie te leeren kennen opgewekt hebben, ook de kunstuitingen van an dere lichamen wat getrouwer te volgen. Wanneer dit er door bereikt werd; zoude de commissie nog grooter reden hebben zich geluk te wenschen, dan thans reeds het geval is. met dit zoo schitterend geslaagd concert. Ik dacht op dien avond: Hoe heerlijk zou het voor Tibbe geweest zijn wanneor hij getuige had kunnen >ijn van die diep gevoelde enmetgroote liefde gebrachte hulde. De kunstenaar die meer opvoedend dan reproduceerend werkt heeft niet altijd gelegenheid op te merken hoe hoog men hem stelt en toch moest hij steeds ten zeerste gewaardeerd worden, want hij heeft voor een deel de toekomst in handen. Het behoeft trouwens niet verklaard te worden dat de ond'r*ijzer, de opvoeder de heilzaamste kracht uitoefent; dat de verto ker u oogenblikken van groot genot kan verschaften, welke indruk u kort, of lang kan bijblijven; doch dat de arbeid van den onderwijzer b ij'-end is. Ik heb getracht Tibbe's waarde als onderwijzer (in een vroeger artikel) in het licht te stellen; het deed mij dien avond weldadig aar,, te bespeuren, dat de zevenjarige arbeid van Tibbe in onze stad, die zoo rijke vruchten heeft gedragen, zoo alge meen is gewaardeerd. Men blijve hem in gez gend aandenken houden. Eene vereeniging die reeds tal van jaren tot heil van den kunstenaar en zijn gezin werkt, is de Maatschappij Caecilia waarover ik in mijn vorig artikel reeds schreef'. Ik sprak toen de hoop uit, dat de uitvoering een groot succes mocht zijn. Dit is zij in muzi kaal opzicht wel, doch helaas in stoffelijk opzicht niet geweest, want het bezoek was niet zeer talrijk. Voorzeker hebben allerlei oorzaken (en niet MIIIIIIIIMIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIMIMIIIIIIIIIIII1IIIII Algernon Sidnoy en John Hampden. Ik geloof dat ik er hierdoor toe gekomen ben een studie van hen te maken in mijne ro mans »In de Gulden Dagen'' en »Het Onrecht Gewroken". Het moeielijkst te tee kenen was Hampden, men vindt zoo weinig van hem opgeteekend en zelfs dat wei nige is nog zeer onvolledig....1' »Hoe heet uw laatste boek?'' vroeg ik, nieuwsgierig welke titel er nu zou komen te staan in mijne verzameling van Edna Lyall's werken. »Dorine. Een verhaal van een lersch meisje en van den druk en de moeilijk heden waaronder het lersche volk gebukt gaat. Het komt uit in November." »Dus u laat nu vooreerst de pen rusten?" hernam ik, denkend dat zij haar hoofd wel eens rust gunnen mocht. O neen!" lachte zij. Ik ben reeds weer aan een nieuwen roman bezig! Daarin be handel ik den nieuweren tijd, in verband met het tooneel; maar het komt nog lang niet uit. Ik werk zeer langzaam; ik moet de intrigue goed in mijn hoofd en voor mijzelf uitgewerkt hebben eer ik aan het schrijven ga." »Hoe lang werkt gij ongeveer aan een boek?" »Dat is zeer verschillend. Ik gebruik een schrijfmachine een Remington , maar ik haast mij nooit, ook niet ter wille van mijn uitgever." »Hoe zal de titel luiden van uw eerstvolgende werk ?" »Dit wordt eerst op het laatste oogenblik beslist. Ge woonlijk geef ik mijn uitgever een zestal titels om uit te kiezen welke hem het ge schiktst voorkomt.'1 «Heeft u ook korte verhalen geschreven ?" «Slechts enkele. Ik begin gewoonlijk zoo veel van mijn personen te houden dat ik er het minst ons aller vijand: de influenza) daartoe mede gemerkt, doch dat de afwezigen ongelyk hadden bewees deze uitvoering alweer, en deze maatschappij werkt zoo zegenryk voor den ia den dienst der kunst vergrysden of afgetobden toonkunstenaar en zijn gezin ; en het publiek heeft zooveel oogénblikken van waar kunstgenot aan die uitgebreide schaar van mannen te danken die men zoo maar kortweg: het orkest noemt, (zonder bij dat woord te denken hoe ieder zelfs de meest bescheiden bespeler vaneen ondergeschikt instru ment zijn deel tot dat groote kunstgenot bij brengt, en hoe zonder ieders bijzondere toewijding en bekwaamheid, de kunstuiting in gevaar kan worden gebracht) dat het mij niet meer dan plicht toeschijnt de belangen van deze maatschappij krachtig te steunen; wat waarlijk niet al te moeielijk is, omdat men tal van schoone uitvoe ringen aan Caecilin te danken heeft en de be zetting van het strijkkwintet, door de buitenge wone verhoudingen iets geheel bijzonders aan die uitvoeringen geef . Met mr. Viotta aar. het hoofd is men boven dien verzekerd van een artistiek geheel. In de derde plaats zij eene opvoering in de Xed. opera; van der Linden vermeld van W Mem Teil. Deze opvoering gaf mij weer aanleiding op te merken over hoeveel uitstekende krachten dit gezels hap beschikt. Het was weer eens een ouderwetsche avond met Orelio en Pauwels in de hoofdrollen, die zich weer op brillante wijze van hun taak kweten. Ik wensen echter slechts kort stil te staan bij wat men het verslag pleegt te noemen, en daarom zij nog vermeld dat Mevr. Engelen-Sewing als Mathilde eveneens in veel opzichten gelukkig was, dat de heer de Nobel als Walther Filrst gelukkiger was dan in eenige vroegere rollen, (hij wenne zich echter het vibrato af,) dat Mevr. Orelio-van Zandt als Gemmi bleek goed bij stem te zijn, veel beter dan bij vorige gelegenheden, dat Mej. Kempees de kleinere rol van Tell's gade zeer verdienstelijk zong, dat de heer Alexanders (Leuthold) bij zijn haastig opkomen van al de trappen rolde, doch zich gelukkig niet bezeerde en dadelijk H nk doorzong, alsof er niets gebeurd was, dat de heer Engelen zwaar verkouden en dus niet in staat was Gesier in al zijn wreedheid en hard vochtigheid wat zang betreft weer te ge ven, waar.loor die persoonlijkheid gelukkig iets zachtmoedigers verkreeg, dat de heer Urlus de solo van den visscher zeer bevredigend zong, dat het koor gelukkige momenten had doch ook zeer ongelukkige en dat de heer de la Fuente met veel bekwaamheid deze opvoering leidde. Aan hem is bet dan ook te danken dat alles betrekkelijk goed liep, want de sporen van te haastige instudeering waren vaak op te merken (vooral bij de koren in de tweede acte) en het niet al te nauwkeurig samengaan in sommige ensembles. Er zat echter gang in de opvoering en dus was bet succes dank zij ook vooral de hoofd vertolkers zeer groot. Orelio en Pauwels spanden natuurlijk de kroon. Het deed mij ge noegen te bespeuren, dat de bestuurder van het licht ook door de directie blijkbaar op zijne tekortkomingen is gewezen, want er was nu veel meer zorg te bespeuren, die de hoop deed voeden, dat ook dit gewichtige deel tot den indruk meer dan vroeger kunne medewerken. De regen was zoo natuurlijk, dat men mede lijden met Gemmi, Gertrud, Mathilde en bet dameskoor kreeg, dat zij zonder parapluie zoo lang in de regen moesten staan. (Ik vind het hardvochtig van Rossini, dat hij ze in zulk slecht weer, en dan nog wel geknield, een'ang ensemble op straat laat zingen. Men zou hem haast ver denken dat de geest van Gesier over hem geva ren was. Zelfs in de Ned. Opera zegt men Geslèr). Doch wat behoef ik medelijden te hebben, want de traditie schreef nu eenmaal al die on mogelijkheden voor. Het is al wel dat men Tel!, alvorens bij Liuthold in veiligheid brengt voor iMilliiliiiilillliimiilliliiMimiuimiiiiiiilliilituiiiiimiiiMliiiiliiiiimiiiiiiiil niet toe komen kan er dadelijk weer afscheid van te nemen. Uit »Derrick Vaughan" kan men zien dat het leven van een schrijver alles behalve gemakkelijk is !" Edna Lyall acht het geven van stemrecht aan de vrouwen billijk en rechtvaardig, en al denkt zij niet dat het vooreerst gebeuren zal zij kan niet gelooven dat eene vrouw er onverschillig voor wezen kan die belang stelt in haar vaderland. »Wat de vraag betreft of het onvrouwelijk is," sprak zij lachend, sik voor mij kan het onvrouwelijke niet inzien van het uitbrengen van stemmen, wel het iren'en van stemmen, dat is een andere zaak! Maar och! ook zonder stemrecht heeft de vrouw gelegenheid te over haren invloed uit te oefenen, zij het slechts in haar kleinen huiselijken kring, in de vorming van het karakter harer kinderen." »Mag ik vragen : zijt ge ingenomen met hetgeen in den laatsten tijd door vrouwen over de vrouwen-quaestie geschreven wordt?" »Pardon, daarop geef ik liever geen ant woord ! Ik spreek geen oordeel uit over het geen mijn collega's doen!'' sMaar vindt u niet dat, in den regel, de vrouw hare eigene sekse tamelijk hard valt ?" »Neen, zeker niet!" antwoordde zij beslist, ontkennend het hoofd schuddend, »ik vind eer dat dit tot het verledene behoort en dat de vrouwen van tegenwoordig juist de man nen lastig vallen. Men zou waarlijk denken, als men sommige vrouwen hoort, dat de meeste mannen monsters zijn!" Een oogenblik later kreeg ik op een vraag ten antwoord: »Hoe ik schrijf? Ja, dat is moeilijk te zeggen. Ik ben het volkomen eens met wat ik Rudyard Kipling eenigen tijd geleden hoorde zeggen dat »de kleinig heden, waardoor een boek in trek komt, ons van buiten worden aangebracht. Dat men,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl