De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 7 april pagina 1

7 april 1895 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 928 DE AMBTERDAMMER A°. 1895. WEEKBLAD YOOK NEDEKLANI Dit Nummer bevat een Bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel by de Vijzelstraat, 542. Zondag 7 April Abonnement per 3 maanden .... Voor Indiëpar jaar Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer Reclames per regel ?1.50, l'r. p. post/' 1.63 mail 10. . 0.12' . 0.2;l . 0.40 BERICHT. In een der eerstvolgende num mers van het Weekblad" zal het eerste stuk verschijnen van een historische novelle van Prof. dr. JAN TEN BRINK, getiteld: AU.lSïh ROBESPIERRE. Eene novelle uit het tijdperk der Terreur5*. iiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimnii IN H O T Di VAN VERRE EN VAN NABIJ: Een plattelandsclub. Na het feest. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Het werk van den heer Henri Rollet, door Pro Socio. (Slot). TOONE1.L EN MUZIEK: Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. KUNST EN LETTEBEN: Jan Veth over Indische Kunst, door J. F. Niermeyer. De Tentoonstelling van de Hollandsche Teekenmaatschappij te New-York, door Pol de Mont. Jules Chéret, door J. v. Santen Kolff. II. J.H. Rosny. NEDERLAND IN BEELD EN SCHRIFT: Ziekenverpleging, door J. H. G- Tentoonstelling van Hotel- en Reiswezen, historische aanteekeningen door F. v. d. Goes. III. FEUILLETON: Een jongmensch met protectie, naar Klaus Rittland. I. SCHAAKSPEL. VOOR DAMES, door E-e IN GEZONDEN. RECLAMES. VARIA. ALLER LEI. PEN- EN POTLOODKHASSEN. ADVER TENTIËN. iiiiiiiiiiiiiiiiii i n m iiiiiiiinii Het nieuwste aller parlementaire ver schijnselen is de plattelandsclub. Als de wonderboom is zij in n nacht tot vollen wasdom gekomen; als de wind blaast zij waar heen zij wil, niemand echter weet van waar zij komt en waar zij heen gaat; als de bliksem, gelijk Haffmans zegt, zag men haar en was zij verdwenen.... dat wonderkind! Maar dit weet Haffmans wel: zoodra er weer een spoorweg, en rechtbank, een telegraafkantoor, een rijksinstelling van welken aard ook, voor het platteland te redden of te verwerven valt, zal zij zich op nieuw vertoonen die bliksem, waarop men geen oog kan houden, maar die aan onze ouden Limburger hare geheimen heeft verteld. Het is te begrijpen, dat er neiging bestaat den draak te steken met dien dollen gast, en ook, dat onze groote-stadsburgers, hem min der dwaas nog dan gevaarlijk achtend, reeds spreken van een parlementaire kwaal; een influenza, die nog heel wat kwaad kan brouwen. Wat ons betreft, wij zijn geneigd hare ver schijning voor minder raadselachtig en ge vaarlijk te houden, dan velen voorgeven. Zij moest wel ontstaan ; alleen zou men zich er over kunnen verwonderen, dat zij nu eerst te voorschijn treedt. Even goed als de arbeiders begrepen hebben, dat zij zich be hoorden te organiseeren om hunne belangen, zoo zeer verwaarloosd, behartigd te zien, beginnen de plattelandsbewoners tot het in zicht te komen, dat door gemeenschappelijk te handelen zij hun rechtmatig deel, van hetgeen in 's Rijks schatkist wordt gestort, zullen kunnen verkrijgen. Zoowel bij de plattelandsbewoners als bij de werklieden is dit besef gerijpt onder den druk der omstandigheden. Het platteland met de groote dorpen en kleine steden bevindt zich in een toestand van achteruitgang; het wordt steeds meer verlaten door hen, die daar hun vermogen hebben verworven ; het inkomen neemt af; geen wonder dus dat er een zekere jaloerschheid tegenover de centra van bevol. king en hunne omgeving ontstaat, en men er bedacht op is kleine voordeelen te behalen, waarnaar vroeger minder werd gehaakt. Evenals de arbeiders is het platteland ontevreden geworden; uitblijven kon dit niet. De oorzaken van dien toestand liggen die per dan sommige plattelandsvertegenwoordigers schijnen te bevroeden. Zij zijn van algemeenen aard, en werken niet alleen bij ons te lande, maar schier overal elders. De trek naar de groote steden,de kwijning van den landbouw en van het klein bedrijf, met hun noodwendige gevolgen vooral voor de plattelandsdistricten, zijn wel in de allerlaatste plaats te wijten aan een onvoldoende behar tiging van de plattelandsbehoeften door hen, die over de gelden van 's Rijks schat kist te beschikken hadden. Zij zullen dan ook volstrekt niet kunnen worden weg genomen of gestuit door een mildere bedee ling van deze districten met werken en instel lingen, die men voor staatsgeld koopen kan. Doch, terwijl men dit in het oog houdt, kan men zeer wel erkennen, dat het platteland op meer zorg aanspraak mag doen gelden, dan de machthebbenden te 's-Hage het dik wijls hebben betoond, en dus ook, dat het eer een geluk dan een ramp is te achten, wanneer de vertegenwoordigers van die deelen des lands al hun krachten gaan inspannen, om voor hun dorpen en kleine steden, die zooveel missen van hetgeen de groote steden aantrekkelijk maakt, te verkrijgen, wat mogeliik is, zonder het algemeen belang Ie benadeeïen. Want een plattelandtclub behoeft niet per se een club van bekrompenheid te zijn. Ze* kan dat wezen, maar men heeft juist niet naar het platteland of zijn vertegen woordigers in het parlement te gaan, om met het grofste egoïsme bij de over weging van 's lands belangen kennis te maken. Het zou ook mogelijk wezen dat juist de »plattelandsclnb" in den breederen zin van een ijveren voor de algemeene belangen zonder de bijzondere belangen van minstens twee-derde deel der natie uit het oog te verliezen een groote verbetering bracht in het parlementaire leven; wie weet of wij niet later zullen zeggen: jammer, dat wij die parlementsclub zoo lang hebben ge mist! Wij Amsterdammers hebben vooral reden om het ontstaan van eenig tegenwicht tegen de overmacht der groote steden niet uitslui tend met wantrouwen te begroeten. Amster dam toch is sedert tal van jaren zeker on eindig meer benadeeld door een kring van machthebbenden dan het platteland. Am sterdam werd inderdaad mishandeld, zoo veel het maar kon. Eenvoudig om Utrecht en Rotterdam te believen, werd een onmogelijk oud kanaal opgeknapt, voor meer dan 20 millioen gulden, opdat de Rijnschepen den langsten weg, via Utrecht en Gorcum naar den Rijn zouden moeten blijven nemen, terwijl de kortste weg, die langs een nieuw kanaal door het hart van het land zou voe ren, door het bekrompenst erjóisrne aan de hoofdstad werd ontzegd. Zou dit wel ge schied zijn als er een plattelandsclub in den goeden zin des woords had bestaan, die op de belangen van de geheele streek welke door dien waterweg mede zou worden gebaat, had gelet ? Amsterdam, dat langs schier de geheele lengte zijner landgrens, bijna een uur gaans, meer dan twintig duizend zijner burgers zich aan zijn territoir ziet onttrekken, om van alles wat het heeft te blijven profiteeren, tobt zeker nu reeds vijftien jaar met een uitbreiding van zijn grenzen wat waarlijk zonder voorbeeld is ! terwijl Rotterdam reeds driemaal oude gemeenten, niet nieuwe nederzettingen zonder eigen historie bin nen zijn palen heeft getrokken. Amsterdam, overstroomd door de armen uit de provincie zonder dat het Rijk, noch voor het onderwijs, noch voor de armenzorg, noch voor de politie eenige bijzondere hulp verstrekt; Amsterdam dat, indien onthou ding van billijken steun, de kenmerkende klacht van het platteland is, wel de eerste der plattelandsgemeenten mag heeten, het zou al zeer kortzichtig moeten zijn, wanneer het in de geboorte eener plattelandsclub, louter onheil zag. Amsterdam weet veel te goed, hoe in een klein Rijk als het onze, daar een opper machtige coterie kan zijn, die de grootste be langen van het land eenvoudig weegt op de schaal van haar eigen en harer vrienden bekrompen egoïsme, om niet te bedenken, dat een verstandige plattelandsclub ook iets goeds zal kunnen uitwerken. Indien het platteland zich misdeeld acht, en tegenge werkt, de hoofdstad begrijpt wat dat zeggen wil. En wel verre van zich te laten ver leiden tot het vormen van een grootestedenclub tegenover de plattelandsclub, zoeke zij de zijde van die twee machtige groepen der toekomst: het »platteland'' en de arbeiders partij, om met dezen op te komen tegen de al te weelderige bedeeling van zekere cóteriebelangen, waaronder zij zelve zooveel schade lijdt en zoo lang reeds heeft geleden. De bekrompenheid en de behartiging van het alijemeen belang, »zal zeker eer vermin deren dan vermeerderen, wanneer het platte land zich iets meer laat gelden, want dat de tot dusver heerschende kringen buiten het boerenland, in onbaatzuchtigheid de be volking der landelijke districten overtroffen hebben, zal wel door niemand kunnen wor den ondersteld. Er bestaat o. i. veel minder gevaar voor, dat de plattelanders de werke lijke behoefte der groote steden zullen ge ring schatten, dan omgekeerd, dat de zelf zucht van enkele stedelijke kringen aan de hoofdstad n het platteland onthoudt wat dezen toekomt. Laten onze Amsterdarnsche afgevaardigden een open oog hebben voor hetgeen het «plat teland" van noode heeft, dan zal het plat teland op zijn beurt ook zonder tegenzin en ijverzucht zich rekenschap geven van de billijke eischen, die de hoofdstad stellen kan. Het cerlcden van Amsterdam ligt juist niet in die richting. Maar met de verandering van het getij heeft ook de hoofdstad de bakens te verzetten. Hoofdstad is zij gebleven on danks al de inspanning, die groote-stadskringen zich hebben gegeven om haar klein te maken. Nog gaat van haar in bijna Ik opzicht het leven en de beweging in het land uit. Maar zij lette op de eischen van den nieuweren rijd in haar verhouding tot het overig Nederland. En dat zal zij o. i. doen, wanneer zij zich aan het hoofd itelt mede van die beweging, waardoor de >plattelandsclub" te voorschijn is geroepen ivant ook deze beweging is in haar oorsprong niets anders dan een streven naar opheffing an OMUI.LIJKIIEID, een ontwakend bewustzijn van recht. De Billijkheid, Het Handelsblad heeft onder het opschrift De Billijkheid ons artikel van de vorige week Belasting van uiliconendcn beantwoord. Dat het een onredelijke onderstelling was, dat voor art. 245 der gemeentewet in het 31ste jaar een andere uitlegging gedoogd zou worden dan in de 30 voorafgaande jaren, geeft het de volgende woorden in de pen: »Wetsuitleggingen zijn niet onveranderlijk. Hoe vaak is het niet gebeurd dat de Hooge j Raad is afgeweken van een rechtsspraak, die : jaren lang als vaststaande had gegolden ? Waarom zou een andere uitlegging ook niet bij een artikel der Gemeentewet mogelijk zijn geworden '? Een artikel nog wel, dat het hoofdverblijf wil hebben beoordeeld, »naar de omstandigheden", die immers in 30 jaren heel wat kunr.cn zijn veranderd '" Zeker wijziging van wetsuitlegging wordt j ook door cns niet onmogelijk geacht in het algemeen. Maar van een wet die 30 jaar lang door zooveel honderd gemeenten en elf collegies van gedeputeerden steeds op de zelfde wijs is geïnterpreteerd, kan dat toch moeilijk gelden. Ook kunnen de omstandigheden in dertig jaar heel wat veranderd zijn, maar de wetsuiilegger zal toch zeker alleen rekening mogen houden met «omstandigheden" door den wet gever dertig jaar geleden bedoeld niet met omstandigheden, destijds geheel onbekend, die een nieuwe wet notd'g maken. Ten opzichte van de billijkheid schrijft het: »En wat de groote onbülijkheid van den dubbelen aanslag betreft, deze bestaat ook thans reeds Wie in een andere gemeente dan die van zijn hoofdverblijf, drie maanden of langer verblijft, moet ook daar in den hoofclelijken omslag bijdragen voor zooveel maan den als zijn verblijf er duurt. Dat wordt dan ook al jaren lang toegepast op allen die den geheelen zomer en herfst opeen buitenverblijf doorbrengen. De wetgever gaat uit van de meening, dat degenen die zich aldus ten dubbel verblijf kunnen rci-oorloven,(*) ook dubbel kun nen bijdragen. Is de toestand van vele uitwonenden die geregeld elders hun zaken uitoefe nen, niet in menig opzicht dezelfde?" Nu, tegen de billijkheid van dezen dubbelen aanslag komt niemand in verzet. Wie zich een dubbe! verblijf kan veroorlo ven, kan voor dien veiblijftijd ook dubbel bijdraeen. Maar geen tien percent van de forensen kunnen zich een dubbel verblijf, bij de wet bedoeld, veroorloven. En juist in dit opzicht, op dit cardinale punt, is de toestand van vele uitwonenden, die elders hun zaken uitoefenen" een geheel andere, dan welke noodig zou wezen om de forensenbelasting -wettig en billijk te doen zijn. Nu erkent het Handelsblad de onbillijkhüd van over een geheel jaar, ten volle in twee gemeenten te worden aangeslagen, doch een andere onbillijkheid door ons aangetoond, ziet het voorbij. Wij wezen er op, dat er twee onbillijkheden door Amsterdam zouden wor den] begaan. Immers het zou van de uitwo nenden een belasting heffen, zonder zelf aan andere gemeenten uittekeeren, waarop deze naar dit stelsel van belastingheffing, uit in komen, door Amsterdammers elders genoten, recht hadden en uithoofde dier twee on billijkheden kan er onder deze gemeente wet van een forensen belasting geen sprake zijn. Hoe dit zij: een billijke forensen-belasting wordt ook door ons voorgestaan; maar dan eene zonder wetsschennis, en eene niet alleen voor Amsterdam, maar ook voor de overige gemeenten des Rijks. (*) Wij cursiveeren. i\a ii(t fcesl. Vorst Bismarck heeft, reeds toen hij nog als graaf Bismarck den koning van Pruisen te Frankfurt aan den Main vertegenwoor digde, bekend gestaan als een diplomaat, die door zijn ongegeneerde, bijna brutale open hartigheid meer uitwerkte dan zijn collega's met de fijnst bedachte listen en lagen. Dat hij op zijn tachtigste jaar die buitengewone eigenschappen niet heeft verloren, heeft hij getoond door zijne toespraak aan de vijfdui zend studenten, die hem op Friedrichsruhe hun hulde kwamen betoonen. »Wij hebben onze nationale onaf hankelijkheid in moeielijke oorlogen moeten verove ren," zeide Bismarck. »De voorbereiding, de proloog daarvoor, was de oorlog in Holstein ; wij moesten den oorlog met Oosten rijk voeren, om met deze mogendheid in het reine te komen en als het ware een gerech telijk vonnis tot scheiding te verkrijgen. Na den strijd van Sadowa heeft, iedereen(?) voor zien, dat de oorlog met Frankrijk voor de deur stond. Het was echter niet raadzaam, dien te vroeg te voeren, voordat de vruchten der vereeniging van Noord Duitschland onder dak waren gebracht. Toen ontstond het praatje, dat de eerstvolgende oorlog over vijf jaren zou plaats hebben. Dit was inderdaad te vreezen, maar ik trachtte het te verhin deren. Wij hadden geen reden vooreen oor log; wij hadden, wat wij noodzakelijk hebben moesten. Daarna nog verder te vechten, uit veroveringszucht, scheen mij bonapartistische roekeloosheid een geen Germaansche handel wijze. Na de voltooiing van ons huis ben ik altijd een vriend van den vrede geweest, en ik heb tegen kleine offers daarvoor nooit opgezien." Wij bepalen ons tot dit ciiaat. Het werpt

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl