Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 928
La Vivandière van Benjamin Godard.
Toen het vorige jaar de uitgever Choudens
by den (sedert kort overleden) componist Godard,
kwam met een libretto van Henri Caïn, ging
Godard dien tekst met groote zorg bestudeeren
en besloot dien te componeeren.
Eerst ging het zeer vlot. De eerste acte was
zeer spoedig gereed. In de volgende actes moesten
allerlei veranderingen, wat mise en scène be
treft gemaakt worden, waartoe de librettist zich
gaarne leende. Hij werd met den componist
dikke vrienden.
Op zekeren dag kwam hij treurig van een
bezoek van by' zijne moeder die te Vernouillet
woonde. Zyne huisgenoote Mevr. X vroeg hem
wat hem deerde.
Hedenmorgen heb ik bloed opgegeven zeide hij.
De docter raadde Godard aan, niet in Parijs te
bly'ven. Het huishouden trok toen naar Cannes.
Onder het werk verkeerde hij tusschen hopen en
vreezen, want met dit werk wilde hij zijn slag
slaan en revanche nemen voor vroegere teleur
stellingen.
Na twee maanden was dit werk byna gereed.
Daar b.y alles wat gereed was dadelijk naar Parijs
zond, stelden uitgever en librettist hem
vaakwyzigingen voor. Doch hiertoe was hy' niet bereid.
Reeds zeer ziek zijnde, legde hij de laatste
hand aan zijn werk.
De lOden Januari kreeg hy een hevige hoestbui
en stierf een uur daarna.
Reeds voor jaren wees Godard's langwerpig
uitgeteerd gelaat, omlyst door de lange zwarte
lokken, op een zwakke gezondheid.
De Opera-comique heeft ondanks de teleur
stelling indertyd met zyne opera Dante opgedaan,
dit werk Maandagavond ten gehoore gebracht. Deze
opera, half komisch half ernstig, heeft een flink
succes behaald. Toen, volgens het gebruik, naafloop
de namen van Henri Caïn en Benjamin Godard
door den regisseur werden genoemd (de naam
van den schrijver staat bij een première te Pary's
nooit op het affiche al is die ook geen geheim
meer) weerklonken langdurige toejuichingen.
De mise-en-scène was by'zonder verzorgd. Er
kwam een groot, goed gedisciplineerd leger
op het tooneel. Koren en orkest waarvan byzonder
veel verlangd wordt, waren voortreffelijk.
Vooral de soldatenliederen moeten veel entrain
bezitten.
De hoofdvertolkers: mevr. Delna Vivandière
(uitstekend) de heer i'ugère Sergeant La Salafre,
de heer Clement Georges en mej. LaisnéJeanne
e. a. worden ten zeerste geroemd.
De muziek laat zich, naar gemeld wordt, zeer
aangenaam aanhooren, zonder een hooge vlucht
te nemen. Zij is echter tevens geheel zonder
aanmatiging.
Dit succes zou Godard voor veel rfours" ge
troost hebben, indien hy' deze opvoering had
mogen beleven.
Saint Saëns in Cochin-China.
Deze componist die wanneer hy een belangrijk
werk onderhanden heeft gaarne Pary's verlaat en
vooral de wintermaanden liefst exotische streken
opzoekt, werkt thans aan zijne opera Brunhilda
in Cochin-China.
Hy bewaart gaarne zy'n incognito, wat hem
voor eenige jaren uitstekend gelukt is, toen hij
naar de Canarische eilanden getogen was, doch
ditmaal is hy spoedig herkend.
In brieven aan zijn librettist Louis Gallet, dien
hy op de hoogte houdt van de vorderingen van
Brunhilda, schrijft hij hoe hij in Valencia
iederen avond de Zarzulla ging zien. Dat is de
ware, schryft hy ; het bestaat in een bedry'f en
drie tableaux en is gelukkig zonder intrigue.
Het is een stukje volksleven geïllustreerd met
seguedilles, tangos en malaguenas.
Verder schrijft hij: in een archipel bij den
ingang van den golf van Siam zal ik de laatste
hand aan Brunhilda leggen, te midden van apen
en cocosboomen, omgeven door ylang-ylanggeur,
(de echte en niet die in fiacons).
Op weg naar Saigon schrijft hij : Ik heb nog
slechts de finale te componeeren die mij echter
veel tijd zal kosten. In het water dat Sumatra
van het schiereiland van Malakka scheidt zag ik
tal van slangen zwemmen, roode, bruine, gele
en grijze.
De zeeslang is dus geen sprookje.
Saigon is een aardsch paradijs. Welker rijk
dom van mimosas, kleine en reusachtige. Het was
mijn plan over Japan naar Noord-Amerika te
gaan, doch het is in Japan nog zou koud en dan
zou ik pas in Juni terug kunnen komen, wat
mij onmogelijk is door de voorbereidingen van den
Prix de Rome.
Ik zou u wel iets in het Chineesch willen
schrijven, maar dat kan ik niet; ik volsta dus
met te vertellen dat (doch men kan zich be
driegen) de laatste acte van Brunhilda veel in
druk zal maken.
De Maupassant's «Angelus".
De Revue de Paris heeft de fragmenten gepu
bliceerd van den onvoltooid gebleven roman van
Guy de Maupassant's Angelus. De inleiding, een
tragisch tooneel uit de Duitsche invasie, is bijna
geheel af. Bij Rouen nemen de Prussiens het
kasteel in, waar mml. de Brémontal woont, wier
man, ingedeeld bij het leger van Chanzy, spoor
loos is verdwenen.
Het vervolg van het verhaal kan in zijn geheel
worden verhaald, met behulp van kladjes van
den schrijver, en wat hij aan zijn vrienden ervan
heeft verteld. Mevrouw de Brémontal wordt,
zwanger, door de Prussiens verjaagd. Met haar
vierjarig zoontje neemt zij de vlucht, zij doet
een val, en brengt een zwak kind ter wereld,
dat opgroeit tot een tegen het leven maar te
nauwernood opgewassen knaap. De moeder tus
schen die twee kinderen in, het een sterk en
mooi. het ander misdeeld dat was het onder
werp van den roman. Beiden worden ten slotte
verliefd op n meisje, dat den oudsten kiest
boven den zwakken; de moeder roept dan wraak
over het wereldbestier, op een avond dat zij by'
het bed van den ongelukkigen zit, terwy'l de
angelus klept.
Het zyn alleen brokstukken die de Revue de
Paris kan publiceeren, brokstukken die opnieuw
bewijzen, hoe de Maupassant niemand naast zich
had staan, die als hy met een zoo klare en veel
voudige subtiliteit zy'n romantische figuren kon
teekenen.
De Asiatic Quarterly Review van April be
vat een tweede artikel van den heer A. G.
C. van Duyl over de ondervinding door Hollan
ders op Atjeh opgedaan : Dutch succes in Atcheen
and it lessons. Het behandelt speciaal het land
en de bevolking.
Camille Doucet. f
De drie-en-tachtigjarige Camille Doucet was
secretaris voor het leven der Académie fran^aise.
De Académie sloopt haar menschen niet, dat is
klaar. Nu was de oude heer handig; hy wist
met de gepalmde heeren om te springen, en zy
mochten hem dus gaarne lijden. Ook hierom, wyl
hij niet duldde, dat er titte! of jota van de
waardigheid der Académie afging. Daarin had hij
dan ook gelijk: wat zou de Académie zijn zonder
waardigheid ? Hij had invloed, en bij het verkiezen
van een nieuw lid legde zijn keuze gewicht in
de schaal. Hij wist dit, en gebruikte zy'n aanbe
veling steeds om alweder de waardigheid der
Académie hoog te houden, zelfs boven zijn per
soonlijke sympathiën.
Het groote werk van dezen dignitaris was, jaar
lijks het verslag, vermeldende de door de Aca
démie uitgereikte prijzen te schrijven zoo, dat
het wat anders was dan het verslag van het vorige
jaar. Hij heeft zich van die taak tot tevreden
heid der gepalmden gekweten. Bij Doucet wer
den van de oudsten tot de jongsten, de
voornaamsten en de obscuursten onder de letterkun
digen gastvrij ontvangen. Zy'n salons waren dus
een soort cour, waar de opkomende beroemdhe
den konden kennis maken en connectie
aanknoopen met de »hommes arrivés". Waarvan natuurlijk
een gretig gebruik werd gemaakt.
iiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiH
tellii van Hotel- en Heisi&zen,
HISTORISCHE AANTEEKENINGEX,
door
F. VAN JIEH GOES.
III.
Speelhuizen te Amsterdam.
De vermaarde Fransche blijspeldichter Pieynard,
auteur van Le Joueur, geeft in zijne reisbeschrij
ving (1G81) veel lof aan Hollandsche instellingen
en nationale eigenschappen. Tot deze laatste telt
hij de ingetogenheid des levens geenszins want
zegt hij : De ongebondenheid is na Parijs ner
gens grooter dan in Amsterdam.
Van een speelhuis vond ik eene beschrijving
in een boek van eenen mr. Pratt, te Londen in
het jaar 1797 uitgegeven: Gleanings through
Wales, Holland & Westphalia. Vol. II, bl. :il)2
en verder.
Godsdienst en handel zijn overigens niet de
eenige zaken in deze groote stad, die een
grenlooze vrijheid genieten. Zij zijn verdraagzaam
jegens deugd en ondeugd beide: het getal der
gewone bordeelen, gepatenteerd door de Staten,
in bijna iedere groote stad, is geweldig, /ij zijn
bekend onder den naam van speelhuizen, waarvan
in Amsterdam niet minder dan vijf-en-twintig.
Vreemd als het u moge schijnen, zijn zij niet
minder de verblijven van zonde en schande, dan
de verzamelplaatsen van onschuld en nieuwsgie
righeid, want vele menschen van goeden naam
en van beide seksen worden er ongeveer eiken
avond aangetroffen. Het speelhuis behoort tot
de openbare plaatsen, welke door alle vreem
delingen worden bezocht, maar gij moet wel
begrijpen, dat de schouwspelen die de vreem
delingen er waarnemen, niet anders ontuchtig
mogen heeten, dan in zooverre zij gedachten
wekken door het gezicht van zoovele vrou
wen, wier openbaar beroep haar bestemt tot een
leven van onkuischheid. Het speelhuis heeft
altijd een zeer ruim vertrek waar iedereen wordt
toegelaten tegen betaling van een flesch wijn aan
den ingang. Twee banken langs de geheele ka
mer zijn er geplaatst ten gerieve van de bezoe
kers en bewoners. Zelden zijn er minder dan
twintig vrouwen in een huis. Zij komen bij elkaar
tegen elf uur des avonds, gekleed of liever ont
kleed, in al de walgelijke teekenen van haar
bedrijf. Een enorme hoepelrok om de heupen,
een vuurroode overrok, die nauwelijks over de
knie hangt, en paar groote schoengespen, die
bijna den geheelen voet bedekken, twee breede
zwarte manches zoo groot als een daalder, aan
de slapen, en laag uitgesneden lijven, liehalve
de bloote borst is dit de gewone Hollandsche
kleederdracht. Een paar jammerlijke speellieden
zitten in een hoek op hunne instrumenten te
krassen, de kamer is spaarzaam verlicht met
vetkaarsen, de meeste mannen zitten te rooken
op de banken en de vrouwen dansen in het
midden. Sommige van de dansen zijn eigenaardig
genoeg : een vooral, waarbij een man een vrouw
op hare teenen in het rond draait, verscheidene
honderd keeren na elkaar, zonder het geringste
oponthoud, met een hand om haar midden, en
de andere boven haar hoofd om haar hand vast te
houden. De ongelooflijke snelheid waarmede dit
wentelen geschiedt en de lange duur er van,
maakt den toeschouwer duizelig, maar schijnt
geen invloed te hebben op de personen die aan
den dans deelnemen. En terwy'l een paar deze
rondedans uitvoert, is het niet zeldzaam dat tien
of twaalf anderen van hunne zitplaatsen opsprin
gen, met hun pijp in de hand, de vrouwen aan
vatten en zich bij het draaien aansluiten, evenals
tollen. Maar niettegenstaande de beweeglijkheid
van hunne ledematen, ligt er op hun gelaat en
zelfs over hunne houding, een waas van
doodschheid welke het dartelste vermaak niet kan ver
drijven. Toch moet men opmerken dat de Hol
landers van dansen houden; en, ofschoon zy den
bodem eer met den voet van een reus dan eener
fee aanraken, schijnen zij in hunne zware en
somtyds onbevallige bewegingen zooveel waar ge
not te smaken, dat een menschlievende toeschouwer
zelf geluk schept wegens gedeelde vreugde wan
neer hij een Hollander ziet springen.
Men deelt ons mede dat deze inrichtingen de
wisseling van het geluk hebben gekend. Somtijds
zijn zij geheel vry' gelaten; nu en dan komen er
opzichters om zich te overtuigen dat er geen
onvoegzaamheden gebeuren. Op andere tijden,
tengevolge van groote wanordelijkheden, worden
zy gesloten en moeten als het ware eenigen ty'd
quarantaine houden, voor de overheid toelaat dat
ze weer opengaan voor het publiek. Ten aanzien
van getal, voorrechten en erge toestanden over
treffen zij zekerlijk alles van deze soort in
Romezelf. Wat de staat aanvoert om zich op dit punt
te verontschuldigen, is de oudbakken leus dat
de zonden van de personen het voordeel van den
staat zy'n. Den avond toen ik deze eigenaardige
by eenkomst bezocht, was het er vol van menschen
uit alle landen; en de grappen van het speelhuis
beschouwde men als een van de vermakelijkheden
van de kermis, het was nl. juist kermis. Onder
de stelletjes vreemdelingen die in het by zonder
mijne aandacht trokken, was een groep Friesche
boerinnen, gekleed in het schilderachtig gewaad
van die provincie; en daarbij de mooiste gezichten
die ik ooit gezien heb, welke, blozende van be
schaamdheid op het zien van zoovele jonge meisjes,
die bijna alle kleeding, van het hoofd tot de voeten,
versmaadden, nog schooner geleken, de schoonheid
van de deugd, wegens het machtige voordeel van de
directe tegenstelling met de afzichtelijkheid van de
ondeugd. In de liefelijke oogen van een harer,
ontdekte ik een traan, die de onschuld schreide over
het verderf en de rechten harer sekse hooghield.
Deze teedere druppel werd door het gezelschap niet
bespeurd. Een jonge man, mogelijk hare minnaar,
wiens arm zy hield, zag het, want ik merkte op
dat hij hare hand drukte en haar iets toefluisterde
dat haar blos deed stijgen, maar tevens den traan
op haar wang stuitte, waar hij bleef liggen, als
een dauwdrop op een roos.
Van de speelmeisjes zijn vele goed gevormd,
maar zij dragen in eiken trek de teekenen van
haar beklagenswaardig beroep, opgezette gelaats
kleur, eenigszins getint door kunstverven van de
slechtste soort, oogen die hartstocht moeten
wekken, maar die, als ze het beproeven, weiger
achtig in de holten schijnen neer te zinken; een
gedwongen vroolijkheid welke een luide en on
aangenaam klinkende lach en kinderachtige
grappen in de plaats stelt van de tonen van
echte vreugde en uitgelaten geest.
De bewoonsters van de gepatenteerde speel
huizen te Amsterdam zijn inderdaad slechter af
dan haar droevig-vroolijke zusteren te Londen.
Zij mogen nooit de deur uit waar drie of vier ruwe
kerels de wacht houden, die haar letterlijk als
hun eigendom beschouwen. De bewaarders van
die gevangenissen, want ze zijn eer slechter dan
beter, beginnen met haar eenvoudig te koopen.
De kooper zoekt haar op in de holen van de
ergste ellende, ea velen worden verleid door het
vooruitzicht van te ontkomen aan den honger,
zoodat zy overal in toestemmen. Gedurende
eenige weken worden zij voorzien, niet alleen
van de noodige levensmiddelen, maar tevens van
die waardelooze en opzichtige sieraden welke
tegelijk haar smaak en ambacht doen kennen;
en dit in grooten overvloed. Weinig vermoe
den zij dat die gulheid een strik is om haar
te vangen, dat zij alleen dient om haar reddeloos
diep in zonde en slavernij te dompelen, beant
woordende aan het dubbele doel van het offer
op te schikken en de gevangene in ketenen te
slaan, welke schoon zij van zijde schijnen
ketenen zijn van ellende en schande, van ziekte
en dood.
Xiet langer dan een maand hebben zij zich
bij de ongelukkige bewoonsters van de muziek
zalen gevoegd, als zij zich gestoken zien in on
betaalbare schulden, voor juist die goederen,
welke haar tyrannen verrijken en haar eigen
armoede en slechtheid verergeren. Zij hebben
niets anders te stellen dan een persoonlijke ze
kerheid ; en daar het weinig voorkomt dat een
aanbidder zich aanbiedt om den losprijs te be
talen, blijven zij levenslang in slavernij, onder
worpen aan hardheden welke andere slaven niet
kennen.
Xadat ik in stilte deze vrouwelyke gevangenis
had waargenomen, zag ik vele gevangenen, ver
moeid van de muziek en het dansen, de genoe
gens waarvan zij niet hadden gesmaakt, in een
diepen slaap gevallen, waaruit haar wreede
eigenaars haar wekten door vloeken en zelf
door slagen . . .
De ongenoemde acteur van een werkje: Ihe
tour of Holland, Londen 1772, zegt in kortere
woorden:
Na het souper gingen wij voor de aardigheid
naar een Musico. Gy komt een groot vertrek
binnen tegen betaling van een gulden, daarvoor
hebt gy' wyn, muziek en tabak. Daar ziet gij
meisjes van alle soort en natie, die niet in het
huis wonen. Als gij van plan zijt om met een
van de dames uittegaan, zal niemand u dat be
letten of er voor straffen. Wij vonden de vrou
wen allen even leelyk, onbeschaamd en af
stootend. Wij gingen daarom maar gauw heen,
ongedeerd door de glimlachjes van dejuff'rouwen
en de messen der matrozen, waarmee zij da
delijk klaar staan als iemand het ongeluk heeft
zijn zinnen te zetten op een meid, die de
hartedief is van een van die wildemannen.
iiiiimiiiiMiiiiiiiiiiHiiiiiiimiiimiiiiiiiiiiiimitiiMniiiiiiimiiiiiiiiiiii
vo
DAMES.
De Weener modeclub. Koningin
Victoria. Frau Otto-Peters. De
Oruyter. Aspergegroen.
Weenen heeft reeds in overoude ty'den door
het Oosten van Europa een grooten naam gehad
wegens de sierlijkheid en pracht, waarmede zijn
bewoners zich kleedden. In de achttiende en
negentiende eeuw is deze eigen reputatie natuur
lijk geweken voor een navolging van het Babel
aan de Seine; van Maria Theresia tot
Elisabeth kleedden alle keizerinnen van Oosten
rijk zich naar de Pary'sche mode. Toch heeft,
zelfs onder dezen algemeenen invloed, de Weener
richting altoos een zekere oorspronkelijkheid be
houden ; by de tentoonstellingen van modellen
in de Parijsche ateliers kozen de Weener modistes
meestal iets anders dan de anderen. In onze
dagen nu komt het streven naar zelfstandigheid
weer boven; te Weenen heeft zich eene
»Modeclub" ontwikkeld, met een paar tijdschriften tot
haren dienst, die onafhankelijk van de
EuropeeschParijsche mode, de strooming des tijds wil
aangeven.
Een weinig verontrustend voor de toekomst
dezer beweging is het wel, dat juist de couturiers
van den tweeden of derden rang haar op touw
zetten; maar uit de tentoonstelling, door dezen
georganiseerd, en waar de voorname huizen zich
buiten houden, blijkt toch, dat het den heeren
aan moed niet ontbreekt.
De tentoonstelling is half Maart geopend, in de
»Blumens;ile" aan den Parkring, en reeds door
den keizer bezocht. Het programma der stichters
is »eenvoud, smaakvolle soliditeit en goedkoopte";
over den smaak valt, in strijd met het spreek
woord, natuurlijk te twisten.
Van deze algemeenheden tot het concrete ko
mend, kan men het volgende opmerken. De zelf
standige Weener mode huldigt de aansluitende
taille en de forme princesse; de rok wordt
nauwer, bij elegante toiletten wijder; de mou
wen blijven voorloopig Parijsch model, alleen
wat matiger; het corsage idem, alleen met
bescheidener revers. Voor den zomer wil men
de blouse weer meer uitbreiden, en daarbij de
rokken meer versieren. Ook wil men de schou
dernaad langer maken. Wat de stoffen betreft
denkt men aan eenvoudige streepjes en kleine
gebrocheerde bouquetjes op zy'den grond, en voor
den zomer aan de Engelsche homespuns.
Op de beschrijving afgaande lijkt ons zulk een
Weener dame er ongeveer te zullen uitzien als
een Parijsche van voor twee of drie jaar; uit
het programma en het voorbeeld schijnt het, alsof
de ontwerpers het karakter der
modestroomingen geheel miskennen. Zij vatten het op,
alsof mode niets was dan de gril van een tee
kenaar, door de afspraak van eenige kleermakers
tot wet verheven. Mode toch is een der
uitingen van de evolutie in gedachte, smaak en
geestesrichting; uit den vorm van heden ontwik
kelt zich langzaam, door overdrijving van een
der deelen, de vorm van morgen; langzaam ook
krimpt, terwijl het eene deel zich ontwikkelt, het
andere deel in, en valt eindelyk geheel weg, in
overeenstemming met den geest der ty'den. Het
is toch geen toeval, wanneer de mode den Griek
schen vorm of het Empire-snit, of de Renais
sance-dracht kiest; dat wil niet zeggen dat de
draagsters juist aan de politiek van Perikles
denken of Napoleontisch gezind zijn, maar wel
dat het een of ander element uit dat ty'dvak
hare sympathie heeft gewekt. In een kapsel
kan men het mystieke van de Heilige
Theresia uitdrukken, in een mouw de streng
heid van het Spaansche hof; aan al deze dingen
heeft het Weener programma, met «eenvoud,
smaakvolle soliditeit en goedkoopte" niet ge
dacht. Het is de eigenaardigheid der Seine
stad, die stroomingen in haar fijnste trillingen
weten te voelen, en ze door een vorm weer te geven;
het Weener programma kan dus tengevolge
hebben, eene eenigszins gelijke »wyze van zich
te kleedon" onder de leden der modeclub en
hunne klanten; met »mode" in den eigenlijken
zin heeft dit niets te maken.
Koningin Victoria is weer in het Zuiden van
Frankrijk en haar paleis Windsor is weer voor
het publiek te bezichtigen. Het stroomt er altoos
van loyale onderdanen, maar eigenlyk is er lang
zooveel niet te zien als men zou meenen. Voor
eerst laat de koningin, als een goede huisvrouw,
vóór haar vertrek alle meubels in donkere hoessen
steken en de karpetten oprollen; lustres,
cande