De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 7 april pagina 8

7 april 1895 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 928 La Vivandière van Benjamin Godard. Toen het vorige jaar de uitgever Choudens by den (sedert kort overleden) componist Godard, kwam met een libretto van Henri Caïn, ging Godard dien tekst met groote zorg bestudeeren en besloot dien te componeeren. Eerst ging het zeer vlot. De eerste acte was zeer spoedig gereed. In de volgende actes moesten allerlei veranderingen, wat mise en scène be treft gemaakt worden, waartoe de librettist zich gaarne leende. Hij werd met den componist dikke vrienden. Op zekeren dag kwam hij treurig van een bezoek van by' zijne moeder die te Vernouillet woonde. Zyne huisgenoote Mevr. X vroeg hem wat hem deerde. Hedenmorgen heb ik bloed opgegeven zeide hij. De docter raadde Godard aan, niet in Parijs te bly'ven. Het huishouden trok toen naar Cannes. Onder het werk verkeerde hij tusschen hopen en vreezen, want met dit werk wilde hij zijn slag slaan en revanche nemen voor vroegere teleur stellingen. Na twee maanden was dit werk byna gereed. Daar b.y alles wat gereed was dadelijk naar Parijs zond, stelden uitgever en librettist hem vaakwyzigingen voor. Doch hiertoe was hy' niet bereid. Reeds zeer ziek zijnde, legde hij de laatste hand aan zijn werk. De lOden Januari kreeg hy een hevige hoestbui en stierf een uur daarna. Reeds voor jaren wees Godard's langwerpig uitgeteerd gelaat, omlyst door de lange zwarte lokken, op een zwakke gezondheid. De Opera-comique heeft ondanks de teleur stelling indertyd met zyne opera Dante opgedaan, dit werk Maandagavond ten gehoore gebracht. Deze opera, half komisch half ernstig, heeft een flink succes behaald. Toen, volgens het gebruik, naafloop de namen van Henri Caïn en Benjamin Godard door den regisseur werden genoemd (de naam van den schrijver staat bij een première te Pary's nooit op het affiche al is die ook geen geheim meer) weerklonken langdurige toejuichingen. De mise-en-scène was by'zonder verzorgd. Er kwam een groot, goed gedisciplineerd leger op het tooneel. Koren en orkest waarvan byzonder veel verlangd wordt, waren voortreffelijk. Vooral de soldatenliederen moeten veel entrain bezitten. De hoofdvertolkers: mevr. Delna Vivandière (uitstekend) de heer i'ugère Sergeant La Salafre, de heer Clement Georges en mej. LaisnéJeanne e. a. worden ten zeerste geroemd. De muziek laat zich, naar gemeld wordt, zeer aangenaam aanhooren, zonder een hooge vlucht te nemen. Zij is echter tevens geheel zonder aanmatiging. Dit succes zou Godard voor veel rfours" ge troost hebben, indien hy' deze opvoering had mogen beleven. Saint Saëns in Cochin-China. Deze componist die wanneer hy een belangrijk werk onderhanden heeft gaarne Pary's verlaat en vooral de wintermaanden liefst exotische streken opzoekt, werkt thans aan zijne opera Brunhilda in Cochin-China. Hy bewaart gaarne zy'n incognito, wat hem voor eenige jaren uitstekend gelukt is, toen hij naar de Canarische eilanden getogen was, doch ditmaal is hy spoedig herkend. In brieven aan zijn librettist Louis Gallet, dien hy op de hoogte houdt van de vorderingen van Brunhilda, schrijft hij hoe hij in Valencia iederen avond de Zarzulla ging zien. Dat is de ware, schryft hy ; het bestaat in een bedry'f en drie tableaux en is gelukkig zonder intrigue. Het is een stukje volksleven geïllustreerd met seguedilles, tangos en malaguenas. Verder schrijft hij: in een archipel bij den ingang van den golf van Siam zal ik de laatste hand aan Brunhilda leggen, te midden van apen en cocosboomen, omgeven door ylang-ylanggeur, (de echte en niet die in fiacons). Op weg naar Saigon schrijft hij : Ik heb nog slechts de finale te componeeren die mij echter veel tijd zal kosten. In het water dat Sumatra van het schiereiland van Malakka scheidt zag ik tal van slangen zwemmen, roode, bruine, gele en grijze. De zeeslang is dus geen sprookje. Saigon is een aardsch paradijs. Welker rijk dom van mimosas, kleine en reusachtige. Het was mijn plan over Japan naar Noord-Amerika te gaan, doch het is in Japan nog zou koud en dan zou ik pas in Juni terug kunnen komen, wat mij onmogelijk is door de voorbereidingen van den Prix de Rome. Ik zou u wel iets in het Chineesch willen schrijven, maar dat kan ik niet; ik volsta dus met te vertellen dat (doch men kan zich be driegen) de laatste acte van Brunhilda veel in druk zal maken. De Maupassant's «Angelus". De Revue de Paris heeft de fragmenten gepu bliceerd van den onvoltooid gebleven roman van Guy de Maupassant's Angelus. De inleiding, een tragisch tooneel uit de Duitsche invasie, is bijna geheel af. Bij Rouen nemen de Prussiens het kasteel in, waar mml. de Brémontal woont, wier man, ingedeeld bij het leger van Chanzy, spoor loos is verdwenen. Het vervolg van het verhaal kan in zijn geheel worden verhaald, met behulp van kladjes van den schrijver, en wat hij aan zijn vrienden ervan heeft verteld. Mevrouw de Brémontal wordt, zwanger, door de Prussiens verjaagd. Met haar vierjarig zoontje neemt zij de vlucht, zij doet een val, en brengt een zwak kind ter wereld, dat opgroeit tot een tegen het leven maar te nauwernood opgewassen knaap. De moeder tus schen die twee kinderen in, het een sterk en mooi. het ander misdeeld dat was het onder werp van den roman. Beiden worden ten slotte verliefd op n meisje, dat den oudsten kiest boven den zwakken; de moeder roept dan wraak over het wereldbestier, op een avond dat zij by' het bed van den ongelukkigen zit, terwy'l de angelus klept. Het zyn alleen brokstukken die de Revue de Paris kan publiceeren, brokstukken die opnieuw bewijzen, hoe de Maupassant niemand naast zich had staan, die als hy met een zoo klare en veel voudige subtiliteit zy'n romantische figuren kon teekenen. De Asiatic Quarterly Review van April be vat een tweede artikel van den heer A. G. C. van Duyl over de ondervinding door Hollan ders op Atjeh opgedaan : Dutch succes in Atcheen and it lessons. Het behandelt speciaal het land en de bevolking. Camille Doucet. f De drie-en-tachtigjarige Camille Doucet was secretaris voor het leven der Académie fran^aise. De Académie sloopt haar menschen niet, dat is klaar. Nu was de oude heer handig; hy wist met de gepalmde heeren om te springen, en zy mochten hem dus gaarne lijden. Ook hierom, wyl hij niet duldde, dat er titte! of jota van de waardigheid der Académie afging. Daarin had hij dan ook gelijk: wat zou de Académie zijn zonder waardigheid ? Hij had invloed, en bij het verkiezen van een nieuw lid legde zijn keuze gewicht in de schaal. Hij wist dit, en gebruikte zy'n aanbe veling steeds om alweder de waardigheid der Académie hoog te houden, zelfs boven zijn per soonlijke sympathiën. Het groote werk van dezen dignitaris was, jaar lijks het verslag, vermeldende de door de Aca démie uitgereikte prijzen te schrijven zoo, dat het wat anders was dan het verslag van het vorige jaar. Hij heeft zich van die taak tot tevreden heid der gepalmden gekweten. Bij Doucet wer den van de oudsten tot de jongsten, de voornaamsten en de obscuursten onder de letterkun digen gastvrij ontvangen. Zy'n salons waren dus een soort cour, waar de opkomende beroemdhe den konden kennis maken en connectie aanknoopen met de »hommes arrivés". Waarvan natuurlijk een gretig gebruik werd gemaakt. iiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiH tellii van Hotel- en Heisi&zen, HISTORISCHE AANTEEKENINGEX, door F. VAN JIEH GOES. III. Speelhuizen te Amsterdam. De vermaarde Fransche blijspeldichter Pieynard, auteur van Le Joueur, geeft in zijne reisbeschrij ving (1G81) veel lof aan Hollandsche instellingen en nationale eigenschappen. Tot deze laatste telt hij de ingetogenheid des levens geenszins want zegt hij : De ongebondenheid is na Parijs ner gens grooter dan in Amsterdam. Van een speelhuis vond ik eene beschrijving in een boek van eenen mr. Pratt, te Londen in het jaar 1797 uitgegeven: Gleanings through Wales, Holland & Westphalia. Vol. II, bl. :il)2 en verder. Godsdienst en handel zijn overigens niet de eenige zaken in deze groote stad, die een grenlooze vrijheid genieten. Zij zijn verdraagzaam jegens deugd en ondeugd beide: het getal der gewone bordeelen, gepatenteerd door de Staten, in bijna iedere groote stad, is geweldig, /ij zijn bekend onder den naam van speelhuizen, waarvan in Amsterdam niet minder dan vijf-en-twintig. Vreemd als het u moge schijnen, zijn zij niet minder de verblijven van zonde en schande, dan de verzamelplaatsen van onschuld en nieuwsgie righeid, want vele menschen van goeden naam en van beide seksen worden er ongeveer eiken avond aangetroffen. Het speelhuis behoort tot de openbare plaatsen, welke door alle vreem delingen worden bezocht, maar gij moet wel begrijpen, dat de schouwspelen die de vreem delingen er waarnemen, niet anders ontuchtig mogen heeten, dan in zooverre zij gedachten wekken door het gezicht van zoovele vrou wen, wier openbaar beroep haar bestemt tot een leven van onkuischheid. Het speelhuis heeft altijd een zeer ruim vertrek waar iedereen wordt toegelaten tegen betaling van een flesch wijn aan den ingang. Twee banken langs de geheele ka mer zijn er geplaatst ten gerieve van de bezoe kers en bewoners. Zelden zijn er minder dan twintig vrouwen in een huis. Zij komen bij elkaar tegen elf uur des avonds, gekleed of liever ont kleed, in al de walgelijke teekenen van haar bedrijf. Een enorme hoepelrok om de heupen, een vuurroode overrok, die nauwelijks over de knie hangt, en paar groote schoengespen, die bijna den geheelen voet bedekken, twee breede zwarte manches zoo groot als een daalder, aan de slapen, en laag uitgesneden lijven, liehalve de bloote borst is dit de gewone Hollandsche kleederdracht. Een paar jammerlijke speellieden zitten in een hoek op hunne instrumenten te krassen, de kamer is spaarzaam verlicht met vetkaarsen, de meeste mannen zitten te rooken op de banken en de vrouwen dansen in het midden. Sommige van de dansen zijn eigenaardig genoeg : een vooral, waarbij een man een vrouw op hare teenen in het rond draait, verscheidene honderd keeren na elkaar, zonder het geringste oponthoud, met een hand om haar midden, en de andere boven haar hoofd om haar hand vast te houden. De ongelooflijke snelheid waarmede dit wentelen geschiedt en de lange duur er van, maakt den toeschouwer duizelig, maar schijnt geen invloed te hebben op de personen die aan den dans deelnemen. En terwy'l een paar deze rondedans uitvoert, is het niet zeldzaam dat tien of twaalf anderen van hunne zitplaatsen opsprin gen, met hun pijp in de hand, de vrouwen aan vatten en zich bij het draaien aansluiten, evenals tollen. Maar niettegenstaande de beweeglijkheid van hunne ledematen, ligt er op hun gelaat en zelfs over hunne houding, een waas van doodschheid welke het dartelste vermaak niet kan ver drijven. Toch moet men opmerken dat de Hol landers van dansen houden; en, ofschoon zy den bodem eer met den voet van een reus dan eener fee aanraken, schijnen zij in hunne zware en somtyds onbevallige bewegingen zooveel waar ge not te smaken, dat een menschlievende toeschouwer zelf geluk schept wegens gedeelde vreugde wan neer hij een Hollander ziet springen. Men deelt ons mede dat deze inrichtingen de wisseling van het geluk hebben gekend. Somtijds zijn zij geheel vry' gelaten; nu en dan komen er opzichters om zich te overtuigen dat er geen onvoegzaamheden gebeuren. Op andere tijden, tengevolge van groote wanordelijkheden, worden zy gesloten en moeten als het ware eenigen ty'd quarantaine houden, voor de overheid toelaat dat ze weer opengaan voor het publiek. Ten aanzien van getal, voorrechten en erge toestanden over treffen zij zekerlijk alles van deze soort in Romezelf. Wat de staat aanvoert om zich op dit punt te verontschuldigen, is de oudbakken leus dat de zonden van de personen het voordeel van den staat zy'n. Den avond toen ik deze eigenaardige by eenkomst bezocht, was het er vol van menschen uit alle landen; en de grappen van het speelhuis beschouwde men als een van de vermakelijkheden van de kermis, het was nl. juist kermis. Onder de stelletjes vreemdelingen die in het by zonder mijne aandacht trokken, was een groep Friesche boerinnen, gekleed in het schilderachtig gewaad van die provincie; en daarbij de mooiste gezichten die ik ooit gezien heb, welke, blozende van be schaamdheid op het zien van zoovele jonge meisjes, die bijna alle kleeding, van het hoofd tot de voeten, versmaadden, nog schooner geleken, de schoonheid van de deugd, wegens het machtige voordeel van de directe tegenstelling met de afzichtelijkheid van de ondeugd. In de liefelijke oogen van een harer, ontdekte ik een traan, die de onschuld schreide over het verderf en de rechten harer sekse hooghield. Deze teedere druppel werd door het gezelschap niet bespeurd. Een jonge man, mogelijk hare minnaar, wiens arm zy hield, zag het, want ik merkte op dat hij hare hand drukte en haar iets toefluisterde dat haar blos deed stijgen, maar tevens den traan op haar wang stuitte, waar hij bleef liggen, als een dauwdrop op een roos. Van de speelmeisjes zijn vele goed gevormd, maar zij dragen in eiken trek de teekenen van haar beklagenswaardig beroep, opgezette gelaats kleur, eenigszins getint door kunstverven van de slechtste soort, oogen die hartstocht moeten wekken, maar die, als ze het beproeven, weiger achtig in de holten schijnen neer te zinken; een gedwongen vroolijkheid welke een luide en on aangenaam klinkende lach en kinderachtige grappen in de plaats stelt van de tonen van echte vreugde en uitgelaten geest. De bewoonsters van de gepatenteerde speel huizen te Amsterdam zijn inderdaad slechter af dan haar droevig-vroolijke zusteren te Londen. Zij mogen nooit de deur uit waar drie of vier ruwe kerels de wacht houden, die haar letterlijk als hun eigendom beschouwen. De bewaarders van die gevangenissen, want ze zijn eer slechter dan beter, beginnen met haar eenvoudig te koopen. De kooper zoekt haar op in de holen van de ergste ellende, ea velen worden verleid door het vooruitzicht van te ontkomen aan den honger, zoodat zy overal in toestemmen. Gedurende eenige weken worden zij voorzien, niet alleen van de noodige levensmiddelen, maar tevens van die waardelooze en opzichtige sieraden welke tegelijk haar smaak en ambacht doen kennen; en dit in grooten overvloed. Weinig vermoe den zij dat die gulheid een strik is om haar te vangen, dat zij alleen dient om haar reddeloos diep in zonde en slavernij te dompelen, beant woordende aan het dubbele doel van het offer op te schikken en de gevangene in ketenen te slaan, welke schoon zij van zijde schijnen ketenen zijn van ellende en schande, van ziekte en dood. Xiet langer dan een maand hebben zij zich bij de ongelukkige bewoonsters van de muziek zalen gevoegd, als zij zich gestoken zien in on betaalbare schulden, voor juist die goederen, welke haar tyrannen verrijken en haar eigen armoede en slechtheid verergeren. Zij hebben niets anders te stellen dan een persoonlijke ze kerheid ; en daar het weinig voorkomt dat een aanbidder zich aanbiedt om den losprijs te be talen, blijven zij levenslang in slavernij, onder worpen aan hardheden welke andere slaven niet kennen. Xadat ik in stilte deze vrouwelyke gevangenis had waargenomen, zag ik vele gevangenen, ver moeid van de muziek en het dansen, de genoe gens waarvan zij niet hadden gesmaakt, in een diepen slaap gevallen, waaruit haar wreede eigenaars haar wekten door vloeken en zelf door slagen . . . De ongenoemde acteur van een werkje: Ihe tour of Holland, Londen 1772, zegt in kortere woorden: Na het souper gingen wij voor de aardigheid naar een Musico. Gy komt een groot vertrek binnen tegen betaling van een gulden, daarvoor hebt gy' wyn, muziek en tabak. Daar ziet gij meisjes van alle soort en natie, die niet in het huis wonen. Als gij van plan zijt om met een van de dames uittegaan, zal niemand u dat be letten of er voor straffen. Wij vonden de vrou wen allen even leelyk, onbeschaamd en af stootend. Wij gingen daarom maar gauw heen, ongedeerd door de glimlachjes van dejuff'rouwen en de messen der matrozen, waarmee zij da delijk klaar staan als iemand het ongeluk heeft zijn zinnen te zetten op een meid, die de hartedief is van een van die wildemannen. iiiiimiiiiMiiiiiiiiiiHiiiiiiimiiimiiiiiiiiiiiimitiiMniiiiiiimiiiiiiiiiiii vo DAMES. De Weener modeclub. Koningin Victoria. Frau Otto-Peters. De Oruyter. Aspergegroen. Weenen heeft reeds in overoude ty'den door het Oosten van Europa een grooten naam gehad wegens de sierlijkheid en pracht, waarmede zijn bewoners zich kleedden. In de achttiende en negentiende eeuw is deze eigen reputatie natuur lijk geweken voor een navolging van het Babel aan de Seine; van Maria Theresia tot Elisabeth kleedden alle keizerinnen van Oosten rijk zich naar de Pary'sche mode. Toch heeft, zelfs onder dezen algemeenen invloed, de Weener richting altoos een zekere oorspronkelijkheid be houden ; by de tentoonstellingen van modellen in de Parijsche ateliers kozen de Weener modistes meestal iets anders dan de anderen. In onze dagen nu komt het streven naar zelfstandigheid weer boven; te Weenen heeft zich eene »Modeclub" ontwikkeld, met een paar tijdschriften tot haren dienst, die onafhankelijk van de EuropeeschParijsche mode, de strooming des tijds wil aangeven. Een weinig verontrustend voor de toekomst dezer beweging is het wel, dat juist de couturiers van den tweeden of derden rang haar op touw zetten; maar uit de tentoonstelling, door dezen georganiseerd, en waar de voorname huizen zich buiten houden, blijkt toch, dat het den heeren aan moed niet ontbreekt. De tentoonstelling is half Maart geopend, in de »Blumens;ile" aan den Parkring, en reeds door den keizer bezocht. Het programma der stichters is »eenvoud, smaakvolle soliditeit en goedkoopte"; over den smaak valt, in strijd met het spreek woord, natuurlijk te twisten. Van deze algemeenheden tot het concrete ko mend, kan men het volgende opmerken. De zelf standige Weener mode huldigt de aansluitende taille en de forme princesse; de rok wordt nauwer, bij elegante toiletten wijder; de mou wen blijven voorloopig Parijsch model, alleen wat matiger; het corsage idem, alleen met bescheidener revers. Voor den zomer wil men de blouse weer meer uitbreiden, en daarbij de rokken meer versieren. Ook wil men de schou dernaad langer maken. Wat de stoffen betreft denkt men aan eenvoudige streepjes en kleine gebrocheerde bouquetjes op zy'den grond, en voor den zomer aan de Engelsche homespuns. Op de beschrijving afgaande lijkt ons zulk een Weener dame er ongeveer te zullen uitzien als een Parijsche van voor twee of drie jaar; uit het programma en het voorbeeld schijnt het, alsof de ontwerpers het karakter der modestroomingen geheel miskennen. Zij vatten het op, alsof mode niets was dan de gril van een tee kenaar, door de afspraak van eenige kleermakers tot wet verheven. Mode toch is een der uitingen van de evolutie in gedachte, smaak en geestesrichting; uit den vorm van heden ontwik kelt zich langzaam, door overdrijving van een der deelen, de vorm van morgen; langzaam ook krimpt, terwijl het eene deel zich ontwikkelt, het andere deel in, en valt eindelyk geheel weg, in overeenstemming met den geest der ty'den. Het is toch geen toeval, wanneer de mode den Griek schen vorm of het Empire-snit, of de Renais sance-dracht kiest; dat wil niet zeggen dat de draagsters juist aan de politiek van Perikles denken of Napoleontisch gezind zijn, maar wel dat het een of ander element uit dat ty'dvak hare sympathie heeft gewekt. In een kapsel kan men het mystieke van de Heilige Theresia uitdrukken, in een mouw de streng heid van het Spaansche hof; aan al deze dingen heeft het Weener programma, met «eenvoud, smaakvolle soliditeit en goedkoopte" niet ge dacht. Het is de eigenaardigheid der Seine stad, die stroomingen in haar fijnste trillingen weten te voelen, en ze door een vorm weer te geven; het Weener programma kan dus tengevolge hebben, eene eenigszins gelijke »wyze van zich te kleedon" onder de leden der modeclub en hunne klanten; met »mode" in den eigenlijken zin heeft dit niets te maken. Koningin Victoria is weer in het Zuiden van Frankrijk en haar paleis Windsor is weer voor het publiek te bezichtigen. Het stroomt er altoos van loyale onderdanen, maar eigenlyk is er lang zooveel niet te zien als men zou meenen. Voor eerst laat de koningin, als een goede huisvrouw, vóór haar vertrek alle meubels in donkere hoessen steken en de karpetten oprollen; lustres, cande

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl