De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 14 april pagina 2

14 april 1895 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEEDAMMEE, WEEKBLAD VOOE NEDEELAND. No. 929 gabraefat. Welnu, laat ons dan ten mintte weten, op welke van die streken uwe aan spraken betrekking hebben; zeg ons, hoever zich die spheer van invloed uitstrekt, die volgens u aan den linkeroe vet van den Nijl begint, en zich, de hemel weet hoever naar het ncorden uitstrekt. In n woord, gij komt voor den dag met een vage, onzekere aanspraak, geformuleerd in termen, die voor verschillende uitleggingen vatbaar zijn; gij vereenigt in n enkele phrase den spheer van invloed van Engeland en dien van Egypte. Zeg ons dan, waar Egypte ophoudt en waar de spheer begint op welke gij recht meent te hebben. Gjj wilt, dat wij de toekomst van deze streken regelen hetgeen volgens mijne overtuiging ontijdig zou zijn. Gij vraagt onze adhaesie, maar gij zegt ons niet waarvoor. Onder die omstandigheden behoeft gij u niet te verwonderen als wij onze toestemming wei geren en ons onze vrijheid voorbehouden." Tot zoover de heer Hanotaux. Men heeft in Frankrijk gemeend, dat hij niet boud ge noeg gesproken had, en dat hij in plaats van vréelle susprise' een veel scherper uit drukking had moeten gebruiken. Die ge matigdheid was, naar het ons voorkomt, niet misplaatst; vooreerst omdat in Engeland Eelt de onaangename woorden van Sir Edward Grey4 waren afgekeurd, althans wat den vorm betreft; in de tweede plaats, omdat het blaffen niet baat als men niet bijten wil, en het gelukkig hoogst onwaarschijnlijk is, dat Engeland en Frankrijk om deze questie een oorlog zullen beginnen; in de derde plaats, omdat de heer Hanotaux in gebreke is gebleven iets te zeggen omtrent de plan nen en bewegingen van Frankrijk, op welke de Engelsche staatsman doelde. Voor dit stilzwijgen zal hij wel zijn goede reden heb ben gehad. Zijn grootste verdienste is, dat hij de geheele Engelsche politiek in Afrika in verband brengt met de Egyptische quaestie, en dat hij elke vraag van Engelsche zijde beantwoordt met de vraag: »En wat denkt gy met Egypte te doen ?" Hierdoor bereidt hij de Engelsche regeering meer moeilijkheden dan met een lange reeks van klinkende, be dreigende phrasen. Of thans nog onderhandelingen tusschen Engeland en Frankrijk over de Egyptische quaestie tot eenig resultaat zouden leiden, is zeer te betwijfelen. »Er is geen Egyptische quaestie meer" zeide dezer dagen een der meest invloedrijke Egyptische staatslieden, de minister-presiden t Nubar-Pacha, tot een mede werker van het Fransche blad Le Journal »er is nog slechts eene Europeeache quaestie. De oorspronkelijke oorzaak van dezen toe stand was de Europeesche controle over de Egyptische financiën; Egypte zou destijds veel beter hebben gedaan, wanneer het. even als Portugal, Griekenland en Turkije, een accoord met zijn schuldeischers had gesloten: maar nu is het te laat. De Engelschen zijn in het land heer en meester en Frankrijk heeft zich laten verdri gen. Alles is in de handen der Engelschen: het leger, de admi nistratie en de politie; de departementen van finauciën en van justitie hebben nog een schijn van onafhankelijkheid, maar die schijn is slechts werkelijkheid, wanneer het vraag stukken geldt, die reeds door internationale traktaten geregeld zijn. Den Egyptenaren blijft niet anders over, dan den Engelschen goeden raad te geven, hun bij de administratie van j het land behulpzaam te zijn, en te verhin- j deren dat zij fouten begaan. De Engelsche j ambtenaren onderscheiden zich niet door bijzondere intelligentie of bijzonder talent, maar wel door die verwonderlijke bestendig heid, die den Oosterlingen ontbreekt. De Khedive is een zeer verstandig man; als patriot zucht hij onder de Engelsche heer schappij, maar ongelukkig kan hij nitts daar tegen doen. Men heeft hem tot verzet ge prikkeld, maar wat heeft hij daarmede ge wonnen ? De Engelschen hebben gedreigd, dat zij nog 10.000 man meer naar Egypte zouden zenden, en nadat Abbas Pacha had gehandeld op last van den Franschen zaak gelastigde De Reverseaux, werd dezen laatsten door zijne regeering voorgeschreven, zich van verdere bemoeiingen te onthouden, daar Frankrijk in deze zaak niets kon doen. Deze onverschilligheid der directeuren van buitenlandsche zaken aan den Quai d'Orsay is een gevolg van Waddington's invloed, die zich daar jaren lang had doen gelden. De jonge Khedive heeft ingezien, dat hij zich slechts op zijn eigen krachten kan verlaten, en bemoeit zich alleen nog maar met zijn gezin en met de binnenlandsche aangelegen heden. De Egyptenaars zijn volkomen te vreden onder r*e Britsche heerschappij." ^?Indien in Egypte" zoo eindigde Nubarpacha zijn mededeelingen »nog iemand te vinden is, die aanneemt dat de Engelsehen niet heer en meester in Etrypte zijn, dan moet dat een idioot wezen. En daarvoor zult ge mij, hoop ik, niet houden." Als de Senator de Lamarzelle, na de lezing van Nubar-Pacha's advies, zijn hart nog eens uitstorten wil, moet hij zich niet wenden tot den zeer onschuldigen minister Hanotaux, maar tot den oud-minister de Freycinet, door wiens toedoen Frankrijk in 1883 zijn invloed in Egypte heeft prijs gegeven. Sociak IMIIIIIIIHHItltltilltlHItMIlHHIMIIIIIIIimMHIIIMIIMIIIIIIIHItlHIIHWIlillllUII Nog eens ile Kolonisatie 01 M. In twee der laatste NOS. van dit Weekblad kwamen artikelen voor over de Vrijlandexpeditie van dr. Hertzka: haar ontstaan, verloop en mislukking. Het kan sommigen eenig belang inboezemen te weten, dat ook hier te lande het denkbeeld tot eene dergelijke onderneming werd opgevat, en eene poging gedaan die eene poging ge bleven is. Toch was dit plan iets minder avontuurlijk dan dat van dr. Hertzka, nu het een zaak betrof' met een uitsluitend vaderlandsch karakter, met Java instedevan Afrika tot operatie veld en welke daar reeds vroeger gedeeltelijk tot werkelijkheid was geworden. Wanneer ik hier op dit streven terugkom, dan is dat niet zoozeer om op een verloren zaak na te pleiten, als wel om openbaarheid te geven aan iets wat tot de res publica be hoort: de zienswijze der Indische regeering ten aanzien van kolonisatie in de tropen. Tevens om anderen te doen afhouden, die wellicht mede onze Koloniën een débouch hadden geacht voor Nederlandsche emigranten; kolonisatie op Java een remedie, althans een palliatief voor een zoo groot en zoo geregeld terugkeerend maatschappelijk euvel als de werkeloosheid, en die in de gistende Mohamedaansche samenleving in Indiëeene ver sterking van het Earopeesche element alles zins wenschelijk geloofden. Ongeveer een jaar geleden schreef ik in de Java Bode: Iets over Indische, Boeren, en deed dat artikel mede in brochure-vorm verschij nen (*). Daarin behandelde ik kortelijk de geschiedenis der kolonisatie op Java, herin nerde hoe reeds Heeren Zeventienen op vermeerdering van het Europeesche element in Indiëbedacht waren; hoe de zaak onder den landvoogd Koen tot een begin van uit voering kwam, en sedert door den landvoogd Maetsuycker werd voorgestaan; hoe onder v. Imhoff de eerste Hollandsche boeren op Java kwamen en er een e kolonie vormden die, pas in hare opkomst, door destroopende Bantammers te vuur en te zwaard verwoest werd; en hoe het programma van den Preanger landheer A. de Wilde (dat mede kolonisatie van Europeanen omvatte) door diens uitdrij ving van zijn land te niet ging. Voorts werd er in die brochure gewag van ge maakt dat ook een indoloog als dr. P. P. Roorda v. Eysinga, in zijne voorlezingen in »Felix Meritis", het denkbeeld had voorgestaan ; dat eindelijk in 1857 een formeel Adres aan den Koning werd ingediend tot kolonisatie der buitenbezittingen door F. H. v. Vlissingen c. s., voorts onder welke povere gegevens in onze dagen de landbouwkolonie te Poespo (Pasoeroean) was tot stand gebracht, en ten slotte het betoog : dat er op Java nog plaatsen waren aan te wijzen, o. a. het Kawi- en Dienggebergte, die zich voor eene proefneming aanbevolen en het geloof aan de uitvoer baarheid van zulke ondernemingen, mits voldoende voorbereid, nog niet onvoorwaardelijk behoefde opgegeven te worden. Die brochure, waaraan alleen de rede van prof. Stokvis (»De mensch in de tropen in verband met kolonisatie'') was voorafgegaan, bracht eenige pennen in beweging-. Dr. C. L. v. d. Burgh besprak het onderwerp in de Indische Mnrcuur. De heer II. A. v. Sandick, in de Vragen des Tijds, kwam tot de slotsom : »Ware een tropische Noord-Europeesche landbouw-koloiiie mogelijk, dan zou ze waar schijnlijk al lang bestaan, hetzij in Azië, hetzij in Amerika." En J- H. K., in het Tijdsehr. KOOT JY/)'f. en Landb. in Ned. Indië: Hoogstens als ballingsoord voor anarchis ten, als middel om dat volkje niet zijn eigen wapens te bestrijden, zouden die sombere plekken van dienst kunnen zijn." Er waren er echter ook, dia de zaak niet door den bril der pessimisten beschouwden. Aldus de lieer Reinier D. Verbeek in zijne brochure Kolonisatie, in de Tropen, die de kwestie uit een mijnbouwkundig oogpunt behandelde, en den heer v. Sandick weder! egde. Meer steun nog ontving het denkbeeld van een artikel in de Soerabaja Courant van l") Juni 18'J-l, vooral belangrijk omdat het uitging van eeti Europeesch pionier, Wassmer ge naamd, die reeds gedurende achttien jaren op het eiland (Jeram harden arbeid, vooral veldarbeid had verricht. Inmiddels had ik al deze pros and cons niet van noode gehad om zelf vorm aan mijne denkbeelden te geven, en op 3 Mei 180 1, met mijne brochure als bijlage, liet volgende adres ingediend : (*) ?'Hollandsche Boeren op Java". Uitgave J. II. de Bussy. Aan Zijne Excellentie den Minister van Koloniën, 's- Gravenhage. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Samuel KaJff, particulier, laatstelijk hoofd redacteur van het Soerabajaasch Handelsblad, thans domicilie houdende te Haarlem. Dat hij, voor het geval dat het denkheeld van kolonisatie door Nederlandsche land bouwers op Java nog niet onvoorwaardelijk door de regeering is prijsgegeven, de volgende punten aan Uwe Excellentie in overweging wenecht te geven. Dat als een der meest zaakrijke en belang rijke rapporten, ooit over deze zaak uitge bracht, mag beschouwd worden het «Verslag aan den Koning," gepubliceerd in 1858 door de Staatscommissie, welke benoemd werd ingevolge het adres van F. H. v. Vlissingen c.s., strekkende tot het bekomen van regeeringshulp voor het vestigen van Nederlandsche landbouwkoloniën in de buitenbezittingen. Dal het advies dier Commissie, waarbij den koning het verleenen van zoodanige hulp werd ontraden, en het onhoudbare van het plan werd aangetoond, in hoofdzaak steunde op de ontstentenis van deze drie voorwaarden : 1. Voldoende dagloonen, of in het algemeen voldoende vruchten van den arbeid. 2. Gunstige politieke gesteldheid. 3. Geschikt klimaat. maar voornamelijk van de laatstgenoemde. Dat evenwel in hetzelfde Verslag dit voor behoud is gemaakt: »Mogt dus eenige bergvlakte, van genoeg zame uitgestrektheid en altijd op vrij aan merkelijke hoogte gelegen, kunnen worden aangewezen, tegen welker bestemming voor eene Europeesche kolonisatie geene overwe gende bezwaren van anderen aard bestaan, dan zou de Staats-Commissie van oordeel wezen, dat geene genoegzaam bepaalde gron den voor de onmogelijkheid van het in meerdere of mindere mate welslagen eener Europeesche kolonisatie kunnen worden bijgebragt, om elke proeve daartoe onvoorwaar delijk te weigeren." Dat ook het geschiedkundig overzicht der vroeger in Ned. Indiëgenomen proeven, be werkt door den rijksarchivaris J. K. J. de Jonge, en als bijlage (lit. F.) aan het Verslag toegevoegd, geen voldoende leiddraad voor het tegenwoordige aan de hand doet, gelijk door dien bewerker aan het slot van zijn overzicht zelf erkend wordt Dat rekwestrant vermeent dat op Java enkele plaatsen zijn aan te wijzen, gelijk het Dieng-plateau en de hoogvlakte (Oro Oro) op den top van het Kawi Gebergte, wier gesteldheid en temperatuur al zeer nabij komen aan de eischen, door de Staats-Commissie gesteld. Dat hij inzonderheid de Oro Oro vlakte, hem uit herhaalde bezoeken bekend, dienstig acht voor eene kolonisatie van Hollandsche landbouwers, wegens eene hoogte van circa 8000 voet, met eene gemiddelde temperatuur van 18 gr. C.; den overvloed van water en hout, de ontstentenis van eene inlandsche bevolking wier belangen in strijd zouden kunnen komen met die der kolonisten; de nabijheid van goede binnenwegen, verband houdende met den grooten weg van Malang naar Ngantang; de nabijheid van de aanzien lijke markten van Batoe en Malang en een vruchtbaar, onbedekt, betrekkelijk weinig geaccidenteerd terrein, met geringe moeite in wei- en bouwland te herscheppen. Dat door wijlen den directeur der Gouverneinents kina-aanplantingen Fr. Jutighuhn deze vlakte met nadruk werd aanbevolen voor een sanatorium voor zieken en herstel lenden. Dat rekwestrant vermeent dat eene proef neming met Europeesche landbouwers, gelijk reeds in de dagen van de gouverneurs-generaal Koen en v. Imhoff plaats had, daar onge twijfeld beter zal slagen dan de thans aan hangige kolonisatie-proef te Poespo in het Tenger Gebergte, genomen op eene zoo onvol] doende hoogte (1800 voet) en meerendeels met j de gehavende gestellen van gewezen Indische j militairen, in den landbouw onbedreven. [ Dat het voor rekwestrant, die gedurende ruim j twintig jaren in Indiëvertoefde in verschil lende betrekkingen, o. a. bij de koffiecultuur, hoewei Staatshulp gaarne zoo min mogelijk ; willende inroepen, evenwel geheel nutteloos zou zijn om de medewerking aan te houden van kapitalisten en belangstellenden voor de 1 oprichting eener kolonisatie-maatschappij en het overbrengen van een beperkt aantal land( bouwersgezinnen, indien hij daarbij niet kon j aantoonen, dat de regeering de onderneming : eenigermate behulpzaam wil zijn, voor't minst door beschikking te geven over den grond. Dat, zelfs al waren de kansen op het slagen dezer onderneming minder gunstig dan re kwestrant vermeent, het van eenig belang mag worden geacht dat, eens en voor altijd worde uitgemaakt de mogelijkheid of onmoi gelijkheid van kolonisatie van Nederlanders j op Java, wanneer die onder de beste op het eiland te bekomen voorwaarden geschiedt; mmers wanneer zoodanige proefneming met slechts geringe medewerking van, en kosten voor den Staat kan genomen worden. Dat voor eenige bijzonderheden nopens de ;aak rekwestrant verwijst naar de brochuro, welke dit rekwest begeleidt, (bestemd om eeilang in den handel te worden gebracht). Dat ook de Staatscommissie omtrent het voorstel F. H. v. Vlissingen de regeering adviseerde, onder voorbehoud, (o. a. dat het Gouvernement niet rechtstreeks aan de zaak sou deelnemen) om toch tot eene proef neming n het klein mede te werken, Hen einde evenmin de verantwoordelijkheid voor het volstrekt weigeren eener nadere proeve, als voor de aanname of aanmoediging van de voorstellen der adressanten op zich te laden." Weshalve rekwestrant zich tot Uwe Excelentie wendt met het verzoek dat de regeering, onder voorbehoud van de adviezen der auto riteiten op Java, en den invloed welke deze op de zaak zouden kunnen hebben, hare Bereidwilligheid verklare: 1. Om tot gezegd doel eene uitgestrektheid gronds op de Oro Oro-vlakte, juiste ligging :n grootte nader te bepalen, beschikbaar te stellen. 2. Om voor dat doel dezelfde faciliteiten te verleenen als toegestaan voor de landbouw kolonie te Poespo. 3. Om rekwestrant in staat te stellen den toestand nauwkeurig op te nemen en de voor bereidende maatregelen in loco te treffen, opdat bij van de noodige gegevens voorzien zij de onderneming in Nederland nader toe te lichten. Daarop ontving ik, den 2G Mei d.a.v., bericht uit 's Gravenhage dat de Minister Heeft goedgevonden: Aan requestrant, in voorloopige beschikking op zijn aangehaald request, bij uittreksel dezer mede te deelen, dat op het daarbij gedaan verzoek het advies der Indische Regeering wordt ingewonnen.'' Eerst dezer dagen kwam het finale bescheid, luidende dat bij die Indische regeering -«ern stige bezwaren waren gerezen tegen mijn ver zoek, weshalve het niet voor inwilliging vat baar was." Met spartaansche bondigheid is alzoo deze kwestie afgedaan, gedeponeerd in den grooten Indischen doofpot. Met omschrijving dier «ernstige bezwaren" laat de regeering zich niet in (men mocht ze eens weerleggen, of trachten daaraan te geinoet te komen!) In dat in Indiëberuchte: niet voor inwilliging vatbaar" ligt bij haar alplia en omega; wat behoeft adressant er eigenlijk ook meer van te weten? De redenen zelve laten zich thans enkel gissen. Gissen b.v., dat de schrale resultaten van de (zoo slecht voorbereide) landbouwproef te Poeepo van verdere procedures in deze richting hebben afgeschrikt. Dat de beslom meringen der Lombok-affaire, op zooveel tak ken van bestuur terugwerkend, verhinderd hebben aan de zaak zooveel aandacht te schenken, als b.v. het geval zou zijn geweest, ware het adres (mutatis mutandis) tot het bestuur eener Australische kroon-kolonie ge richt geworden. Maar ook: dat de lauwheid voor nieuwe ondernemingen, aan de Indische regeering zoo vaak eigen, de ontstentenis van public spirit op het Groote Huis, de af keerigheid van de Bataviasche kommiezerij van soesah en van al wat nieuwe bemoeienis met zich zou kunnen brengen, het hunne tot de afwijzing hebben bijgedragen. Inzonderheid voor de werving in Ned. Indi en dit punt had ik in mijn verzoekschrift verzuimd aan te roeren had de zaak ver strekkende gevolgen kunnen hebben, nl. in verband met liet vormen van militaire koloniën. Reeds Roorda v. Eysinga kwam met de verklaring: De Java-oorlog zou nooit zulk een grooten omvang bekomen hebben, ware van het begin af een voldoende Europeesche krijgsmacht (gerekruteerd ten deele uit stabiele Europee sche nederzettingen) in het land aanwezig geweest." En de heer Verbeek schreef, in zijne recente brochure: Wanneer het Gouvernement de bepaling maakte dat ieder vrijwilliger, die zich voor den dienst in Indiöaanmeldt, na het einde van een zesjarig verband, gedurende hetwelk hij getoond heeft daartoe de noodige geschikt heid te bezitten, zich op die wijze (nl. door ontginning van een als apanage lic/n toege wezen terrein) voor de toekomst een verzekerd bestaan kan verschati'en, dan h( ud ik mij overtuigd dat daardoor de werving niet alleen vergemakkelijkt zou worden, maar dat men ook zoodoende het gehalte van het leger aanzienlijk zou verbeteren." Voor mij, die eenmaal zelf' tot dat leger behoorde en eene Indische expeditie mee maakte, is het niet moeilijk die overtuiging te deelen. Met de bestaande lokmiddelen valt het thans zoo licht niet om steeds met geschikte elementen liet Indisch leger te ver sterken; en. wat de lust tot re-engageeren.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl