Historisch Archief 1877-1940
We. 930
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
een wezenloos dronken vrouw middenin, is dat
ook wel prikkelend vati verrassing, en een dronken
vrouw heeft zooveel komieks. H. t liedje zelf raadt
immers de gamins en de oweri-.is aan, om te
bedenken, dat misschien iets niet komieks de
reden is van deze dronkenschap!
Zoo is het met al wat komiek is, by het lichaam
en bjj de ziel: een gebrek, soms geweten, en dan
een lyden, soms niet geweten, en dan een vaag
gevoel van gemis, is wat voor de omstanders den
mensch komiek maakt. Wat is een bochel niet
komiek, en een onnoozele! Wat zijn ten slotte
de lachers by Yvette niet komiek.'
Dat zy van de personen in haar liederen niet
alleen den naar buiten gekeerden kant, de daad
zonder de verklaring, maar ook de gemoedsge
steldheid doet zien, daarin ligt het bewijs van
Yvette Guilbert's artisticiteit opgesloten. Haar
. knapheid is een merkwaardig groote. Stem en
gebaar werken alt\jd s^amen. Meteen licht schou
derophalen en een nonchalant ha-ha geeft zy een
geheelen toestand van onbenulligheid aan. Tel
kens maar met een klein giluiJ, met een luchtig
klein gebaar wekt zy een stemming in levende
volheid. Breed doet zy alleen in Lu Soulorde
waarvan de Ijjnen slingeren in forsche zwaaien,
als van het spoor der dionken vrouw zelf Maar
meestal is het een gemakkelijk-luchtige toon en
beweging, juist, ooi ieder misverstand onmogelijk
te maken 'en daarom zoo enorm knap. Het Is
enorm, in een paar coupletjes los uit te zeggen,
heel het schutterig, wysneus, mager en onvol
dragen leven van Les demoisetles a wirier, de
koud-leeg-lichtzinnige vleeschherinneringen van
de grootmoeder van Béranger, het kuchend en
bygend begeeren en het tobberig viesdoen der
Vieux Meisieurf, het zuchtend »in Godsnaam"
van den P'tit Cochon, en nog zooveel meer, en
het is alleen aan een kunstenares van eigen schep
pingsvermogen gegeven, dat alles te doen zier,
van binnen zoowel als van buiten. Anderen
zulJen dezelfde geluiden en gebaren maken er
zal iets grappigs in zijn, en veel knaps misschien,
maar het leven, zooald dit vast en zonder tegen
spraak ligt in Yvette's werk, zal in het hunne
gemist worden.
Zij heeft een geheel aparte manier om met het
lied om te springen, Yvette. »L'troisiöm faisait
des dettes, L quatrièm faisait rien" uit de
Quat'z' tudiantf, daarvan duwt zij de dddetttes
sterk naar voren, om het »faisait rien" leeg,
bijna immaterieel te zegge». Zeggen, want dit
is het nu en dan meer dan zingen. Toch blijft
in haar mond het chanson zijn eigen karakter
behouden; al vat zij het leven in zijn geheel, al
geeft zy schuim en droesem, zij stelt zich niet
aan als preekte zij van uit kansel of katheder.
Haar kunst is die van den viveur. Zij is het
beste genot van den scepticus die wel weet dat
alles eigenlijk ellende is, die te eerlijk is om
zichzelf wys te maken, dat hij door zijn oogen
te sluiten een blyder leven zal voeren, die wijs
genoeg tracht te zijn, om zich zooveel mogelijk
voor smart en komieken schijn te vrijwaren.
Haar kunst doet u de gemeenheid en het leed
der menschheid voor de voeten zien, zoo duidelijk
dat het hart u toeknijpt, en tegelijk neuriet zij u
leeg, hoog in het hoofd, luchtig en prikkelend:
»ha-ha, ha-ha, ca fait toujours plaisir."
" Z. Z. Z.
MlllltllllllllllllllMIIIIIllllllllllMlllllllliiiiMillltlllIltilllIIIIIMMII
in de Hoofdstad,
Het is wel wat laat om nu overal liet, Mi
serere door een Iloianna in Excelsis is vervangen
nog op eene uitvoering die in de lijdensweek plaats
Jiad, terug te komen docli in eeu
weekblad-causerie kan men nu eenmaal niet Haantje de
voorste" zijn, welke theorie tegenwoordig op
zoo loffelijke wijze bij de elkander coiicurreerende
dagbladen wordt in praktijk gebracht, waardoor de
lezers reeds aan het ontbijt vernemen, wat er een
vorigen avond heeft plaats gehad.
Doch dat is ook het doel niet van deze rubriek,
zooals onze lezers reeds lang weteu. Een over
zicht t» het algemeen te geven van het leven en
streven van onze muzikale wereld dat is alles
waarop deze afdeeliug in alle bescheidenheid aan
spraak maakt.
De Leidsche Zangvereeniging heeft onlangs in
liaar woonplaats Eiit Deuiches "Requiem van Bralims
ten pehoore gebracht, en de goede indruk aldaar
met dit werk teweeggebracht, gevoegd bij de gele
genheid die zich als vanzelf aanbood, heeft den
leider Dan. de Lange er voorzeker toe gebracht deze
uitvoering op doeden Viijdagin de Romlf Luthersche
Kerk alhier te herhalen, hetgeen goed gezien bleek,
want de opkomst was zeer talrijk.
De Ronde Luthersche Kerk 13 ik wees er
reeds vroeger op eeu ideale kerk voor muziek
uitvoeringen. Alles klinkt er zoo heerlijk, eu voor
a cappella-koren is er niets schooners denkbaar.
Ik was daarom zeer benieuwd hoe bij eene groo
tere uitvociiug met koor en orkest de
klankontwikkeliug en verhouding zouden zijn.
Voor ik dit uadi r bespreek, wil ik echter eerst
verklaren dat het koor zich m;t groote toewijding
van zijn taak kweet en dat- ik van sommige
deeleiio.a. No. II, IV, V eu Vil een grooten indruk ver
kreeg. Op zeer artistieke wijze was het geheel door
den Heer de Lange geleid en voorbereid.
Wat de klankontwikkeling en klank-verhouding
betreft, merkte ik op dat die voor eeiie uitvoering
met orehest niet zoo gunstig zijn als voor kleine
a cappella-koreu. Waar Brahms de trompetten en
bazuinen in het vuur brengt werd het, koor vaak
overstemd. Ook acht ik de betrekkelijk kleine be
zetting van strijkinstrumenten (zoo klonk het mij
all hans, doch ik kon de uitvoerende schare niet
overzien) tegenover den vaak te sterken klank van
blaasinstrumenten niet in het voordeel van het
ensemble.
Het klonk mij dan soms, alsof het koor achter
het orkest stond en alsof de stemmen soms ter
nauwemood door liet gordijn van de orkesttonen
konden dringen.
Doch bij de gedeelten waar het orkest het
hoogste woord heeft of waar liet koor niet belem
merd werd door de orkestrale klankmassa, kon
men ten volle de muzikale en zeer intelligente wijze
van uitvoering waaideeren. De zeer goede eigen
schappen van het Leidsche Koor heb ik trouwens
vroeger reeds in het licht gesteld.
Een bijzondere glans heeft mevr.
NoordewierReddingius door hare vertolking van de sopraan
solo aan deze uitvoering gegeven.
Er klonk eeue hoogere bezieling uit, haren zang.
Deze zangeres met hare sehoone, edele stem.
van wie ik het vroeger alleen betreurde dat zij
niet altijd vermocht te uiten de groote gevoelens
van vreugde en smart; die althans vaak den
indruk maakte, haar innerlijk leven een gesloten
boek te doen zijn voor anderen, heeft ons thans
haar talent getoond in volle rijpheid. Ile*, was
nu niet alleen de zangen s met, sehoone stem en
goeJc school, het, was nu ook de zangeres die de
gave eu de kracht van het icoord bezit.
Wie dat verkregen heeft is ook de meesteres
van de uitdrukking en van den indruk op hare
hoorders.
De stem moet middtl, het woord moet, doel. zijn.
Wie dat niet inziet, zal nooit een sterkeu ii,dr'uk
teweeg brengen, al bezit men ook de schoonste
stem ter wereld.
Kortom, ik heb van Mevr. Noordewier's zang
zeer genoten.
Het bleek vaak dat, de omgeving zeer mede
werkte tot deri indruk; o. a. bij de orkest
inleiding van het eerste deel, bij het tweede deel
met. den schoonen zang en uistruuientaleu
treurinarsch enz.
Daardoor werd eene stemming verkregen.
* *
Wie op'ra's bezoekt, (en veel opera's bezoekt)
denkt onwillekeurig terug aaii den tijd dat, hij voor
het eerst opera's hoorde opvoeren en dat, die
opvoeringen al de bekoring vaa het nieuwe voor
hem hadden.
Zoo kau ik niet nalaten vaak in gedachten terug
te denkeu aan de jaren toen ik, jongeling zijnde,
met, verrukking getrouw de voorstellingen van de
toen zeer bloeiende?duitsche opera te Rotterdam
bezocht.
? Hoe genoot ik van: Fidclin, Don Jua», Fir/aro,
Freixchtttz, Kuryarttlte, Rie>t:i, Tann/idimer, Loken ij fin,
Alcente, Orpheus mtU KuryJire enz. enz.
_ Voorzeker zou, wat liet gehalte van de opvoe
ringen betreft veel ons nu in een ander licht ver
schijnen, doch de indruk toen verkregen is mij
steeds bijgebleven.
De duitsche opera is later steeds verminderden
werd nog eeuigen tijd met, kunstmiddelen in stand
gehouden o. a. door beroemde gasten te laten op
treden ; doch dit verhaastte den val, want, daarna
wilde men van het gewone nog spoediger niets
meer weten.
Toen waren de Fransche opera van 's
Gravenhage en de Ned. opera die meet t altijd Fransche
opera's gaf het terrein voor onze dramatische
genietingen.
De tweede Ned. opera ontstond en begon met
Ricnzi, doch vau het beloofde Duitsche repertoire
kwam verder niet, veel.
Toen de beide Ned. Opera's nog bestonden, ware
niets rationeelec geweest dan dat he-t nieuwe ge
zelschap zich in hoofdzaak van vertaalde opera's
tot het Du.tsche en Slavische repertoire bepaalde.
Nu toch concurreerden de drie gezelschappen ei
kander dezen winter meestal met dezelfde opera's,
waaronder vele die tamelijk afgekeken beginnen te
worden, inplaats van ons de werken weer te geven
die wij sedert, jaren niet meer hoorden.
Aan dit bezwaar is nu te gemoet gekomen
aan het einde van het seizoen, eu krijgen wij
/Vdidio en Lolien/jrin afwisselend te hooren met
Messchaert als gast.
De koortsachtige jacht om het publiek met pre
mières te overstelpen is volstrekt niet vau zoo
grooten invloed op den toeloop geweest.
Hedenavond woonde ik de voorstelling van
F/Mio bij.
De vertolkers hoorende, trokken de verschillende
vroeger gehoorde zangers en zangeressen aan mijn
geest, voorbij. Dalle-Astc, Fischer en liehrens
als Horen, Grirnminger, Ellinger, L eden: r, Grüning
als Florestti», Carl Schneider als Jttquitio,
Josephine Weiringer als Marcellinc en Theresa ilichlke
als Lconore eu nog een andere voortreffelijke zan
geres in die rol, die echter sterk lispelde waardoor
dezi; partij een groot, struikelblok voor haar werd
vooral bij de gedeelten: Alm'heulicher wo eil.it du
/////, wiix luist du cor ! of trie kult ixt ex i,i ///>,<?/?/;/
uiiti'ririi'ixeli'-,/ Gfwölhe en het, aandoenlijk; .\~irhlx
A tr/tt.i ? aii'i/i riurcxtti/i. Zie, dit alles kwam mij
weer in <te gedachte.
Kn nu een woord over de opvoering:
De gast: Mcsschaert bewoog zie!', op het tooneel
alsof bij nooit anders gedaan had; met hoeveel
smaak wist, hij alle details van zijne partij en spel
en zang te releveeren. Vooral de gemoedelijke
zijde van Rocco's persoonlijkheid stelde hij
allcrnatuurlijkst in het, licht. Daarbij zijn adel in
zang en karakteristieke rhytliiniek een schoon eu
/eer noodig voorbeeld voor vele andereu.
-Mej. Kempees heeft mij nog nooit zoo voldaan
als thans. Vooral in de eerste acte was zij soms
//superieure" met, name iu de groote aria. In de
tweede acte schieten hare middelen nog wel eens
te kort, doch na dit zoo zware proefstuk is het
niet twijfelachtig meer of Mej. Kempees heeft eene
toekomst als operazangeres.
Dt' heer Orclio heeft als l-'i;nrrii weer getoond
hoc hij zich in een zestal jaren heeft ontwikkeld.
Wie hem toen en nu hoorde zal verrast zijn
ge>i erst over het groote verschil. Vooral de eer>te
aria, die in verband met, de orkestratie zulke hooge
eischeii, bcheersehtc hij met glans.
De heer Urlus toonde dat hij later wellicht een
zeer goede 1'lni-nxtnt/ kan w.ordeu en wanneer ik
hier nog bijvoeg dat mevr. Tlujssen-Bremerkamp
eene Idll'ilrjke, docli iets te zwaie, te larmuyantt:
MfiiTi'lliin' w a*, dan heb ik het beste opgenoemd.
Want helaas! Koor en orkest waren vaak meer
dan slecht. Het koor gaf geen enkel goed
oogenblik en het orkest vergreep zich met vaak ruwe
haud aan deze heerlijke partitie.
Is er dan geen eerbied meer voor voor
Beethoven's eenig heerlijk werk :? En hoe is het mo
gelijk de rol van Juqulno aan een komiek op te
dragen, die nooit hetft leeren zingen. Wat bleef
er van het mooie eerste duet over?
Helaas! helaas! Waarlijk van zulk een werk
mag toch alles wel met de beste krachten bezet
worden.
Doch laten wij met geen dissonant eindigen en
ons verheugen dat de vertaling ditmaal ook den
dichter Mr. J. N. van Hall was opgedragen. Bravo !
VAK MILLIGEN.
Een schouwburg op de Parjjsche We
reldtentoonstelling van 1900?
Deze vraag is ter beoorde ling voorgelegd aan
een afzonderlijke commissie, waarin o. a. de heeren
Sardou, Dumas eu Claretie hebben plaats genomen.
In afwachting van de beslissing het ft Ui/urn
vast eenige autoriteiten om hun meening gevraagd.
Deze nu zijn zeer uiteenloopend. Sardou is er
sterk tegen. Het publiek zou er toch niet komen,
zegt hij, en men most er maar buitenlandsche
stukken spelen, welzeker ! Sirdou is volstrekt
niet bang voor Maeterlinck e:i Ibsen, integen
deel, hoe meer zij worden gespeeld, hoe meer
de schrijver van Saru-Gêne en Gismondn zijn roem
grooter zal zien worden. Een groot internatio
naal ballet dat zou eerst een zaak zijn ! Halévy
meent ook, dat een internationale schouwburg,
waar buitenlandsche troepen spelen, niet is aan
te bevelen, daar d ? vreemdelingen naar Parijs
komen orn Fransche kunstenaars en Franscli3
kunst te zien Maar Valabrègue is juist van het
tegenovergestelde gevoe'en. De tentoonstelling is
internationaal, dus moet de kunst er ook inter
nationaal zijn, en Ibsen, Hauptmann, Sudermann
en Maeterlinck zijn waardig! vertegenwoordigers
der nieuwere richtingen in het buitenland. Daudet
vindt een schouwburg op de tentoonstelling wat
gek, maar de »Comédio fraricaise'1 moest naar
'zijn meoning goede werken van Ibsen en lijörnson
bijvoorbeeld, in haar repertoire opnemen en het
»(iymnase" weer verschillende van ziju goede
stukken uit de jaren van "M tot "(>0 ten tooneele
brengen. Vreemde troepen zou Daudet te Parijs'
gaarne zien.
Artiste, koningin en koning.
In het Brusselsche blad t'Avrntail:
Een voorval tusschen de coulissen, eenige dagen
geleden in het Park : Mme Duse speelde Cnr.alle.ria
en Ln Lricindieru. ' Xsi afloop van C!nriiHerifi
verzocht de koningin, die de voorstelling bij
woonde, en de uitnemend* italiaansche kunste
nares warm had geapplaudisseerd, haar in haar
loge, om haar een cornplime: t te maken. Duse,
die even afkeerig is van eerbewijs ais van inter
view, en die, somber en grillig, zich soms opsluit
met het verbod om wien ook tot haar toe te laten,
verzocht den directeur, haar te verontschuldigen.
Hij zat deerlijk in de verlegenheid, meneer Alhaiza,
en bedacht, de koningin te zeggen, dat Duse be
zwaar maakte, i.i kostuum door de zaal te gaan. Er
was werkelijk geen andere communicatie tusschen
de koning^loge en het tooneel.
De koningin, een wijze vrouw, vond het jammer,
dat de schouwburg deze inrichting had, en ver
zocht de heer Alhaiza, aan de artiste haar com
pliment over te brengen. Te Stuttgart liep bet
anders af'. De koning van Wurttemberg liet
Duse ook roepen, en op haar besliste weigering
ontzegde bij haar het grondgebied van zijn
koninkrijk.
Op den ;!en Mai a s. zal door de
Amsterdamsche Studenten Tooneelvereeniging een zeer be
langrijke voorstelling worden gegeven, waarvan
de baten der Maatschappij »Appollo" ten goede
zullen komen. Ook vooral bet stuk dat ten tooneele
opgevoerd zal wordon, verzekert den wakkeren
jongelui oen groot succos. Opgevoerd wordt nl.
een der beste oud-IIollandsche blijspelen, »Krelis
Louwen" van Langimdijk. Als »levor de rideau"
zal daaraan voorafgaan >.Uegen en Zonneschijn'1
een bewerking van Smit Kleine, van Leon
(lozlau's La l'luie et Ie beau Temps.''Als regisseur
verleent de heer 0. Pb. I. Clous zijne te waar
deeren diensten, terwijl een Comitéuit den raad
van bijstand van Apollo der Studentenvereeniging
in haar verdienstelijk pogen ter zijde staat.
iiiniiiiimniiiiiiiiiniiiiiitmiiiiiiiiHuiiiiiiiiiiiiitHmiiiiuiiiHiimniiiiiiiiiii
De MiiiirscMlderiiipii van M, de Umi in
liet Stadünis te Brussel,
Ik wil een woord zeggen van de reeks
geschiedkundige en allegorische schilderijen,
waarmede de kunstschilder-beeldhouwer, (iraaf de
Lalaing, op last van den burgemeester, den heer
Karel Huls, de eerctrap van het lirus-elsch
Stadhuis, nu zoowat een goed jaar geleden,
versierd heeft.
In de allereerste plaats moet ik het betreuren,
dat de kunstenaar zijn onderwerpen niet al fresco
on (7»s op de plaats zelf heeft uitgevoerd. Ik
boud het voor volkomen onlogisch, in het
konventioneele licht van een eigen werkplaats op
doek en met de gewone middelen taf'ereelen uit
te voeren, welke later in het bijzonder licht van
een of ander bepaald gebouw, zullen worden
opgehangen. ,
De dekoratieschildering, in den eenen, waren
zin opgevat, is onderworpen aan geheel eigen
wetten, door al wie gezond denkt heel ge
makkelijk van haar doel en byzonder wezen af
te leiden. Een muur, ofschoon versierd, is toch
steeds een muur; en niet alleen zal men op zulk
een muur niet alles voorstellen, wat men wel
zou voorstellen op een paneel of doek, maar
vooral zal men, wat men eenmaal besloten is voor
te stellen, geheel anders teekenen en kleuren, dan
het onderwerp van een voor een afzonderlijke
omlijsting bestemd tafereel.
Myn eenige voorname grief tegen den heer
de Lalaing is de boven aangehaalde. Omdat bij,
zij 't ook na ernstige, nauwgezette voorstudies,
zijn schilde, ijen heeft voltooid op zijn atelier,
voldoet hun kleur, hier in de eeretrap, lang
niet zoo goed als de kleur van zijn beste, op
allerlei tentoonstellingen geziene schilderijen.
De portretten, die hij hier aanbracht. die
van Frederik van Marselaar, van Jan van
Loqjenghien, en van Everaard 't Serclaes, zien
er uit als portretten, opzettelijk weggenomen
uit hun oorspronkelijke lijst, om hier te worden
opgehangen.
Ook van de eigtnlijke voorstellingen uit en de
allegorif-n over Bruss Is geschiedenis, maken de
meeste den indruk van atelierstukken. Zeer zeker:
niet de eerste de beste voltooit zulke
kompozities ; men bewondert, zoowel in de savante
teekening als in de levendige groepeering, het
machtige talent van den schepper van
Eenvuorludorisch Jager en van De Lim-iirs; doch de
kwaliteiten, welke men hier te waardeeren krijgt,
zijn al te zeer die van gewone muzeumtafereelen,
niet genoeg die, hoegenaamd niet die van ware
versierschildering.
Veruit het best geslaagd is, zonder eenigen
twijtel, de versiering van de koepel.
Een reusachtig belfroot, in Romaanschen stijl,
lo t zich af op een grauwkleurigen hemel, waarop
als onweerzwangere wolken, allerlei fantastische
wezens aandraven. Deze monsters, de geesten
van oorlog, pe>t en hongersnood, fladderen, met
dreigende gebaren, rond den toren, zinnebeeld
der gemeente, doch worden door den Aartsengel
Michaël en zijne gezellen bevochten en tegen
houden. Poorters en poorteressen, in
middeleeuwsche kleederdracht, verschuilen zich, huiverend van
angst, achter de bouten en kanteelen van het
btlfroot.
Zooals men ziet een zeer gelukkige
allegorizeering van de aloude bede, prijkend, tot vóór
luttel jaren, onder het O. L. Vr. beeld op het
oude Broodhuis : A pede, fame tt bello, l bira
MO.S. Maria pacis.
De teekening van dit gedeelte is in ieder opzicht
merkwaardig : sommige figuren, verkor tgezien,
zijn verrassend van leven en beweging.
Niet al te gemakkelijk valt het, ongelukkiglijk,
den toeschouwer, deze mooie kompozitie te ge
nieten. Er is haast geen plaatsje te vinden, van
waar men ze anders dan met ver achterover
liggend hoofd beschouwen kan.
De beide andere tafereelen zijn betiteld Pro ai is
tt /oei* en Pox ciritatis. Dat stelt voor oen
middeleeuwsche markt, met uitzicht op een
havenreede; dit de bloedige overwinning van gehar
naste patriciërs en ridders door met bloed
bespatte gemeentenaren.
Wat de kleur betreft, voor een schilderij uit
muntend, voor deze trapzaal te dof, te stil, te
eentonig. Zij zingen mij niet genoeg. Kortom :
zeer verdienstelijk werk, doch als muurversiering
werk van minderen rang van een artist, die ons
gewoon maakte aan het beste.
P. n. M.
Het laatste proces yan James Ie, Ml f Mstler.
"Whistler, ontegenzeglijk verreweg de grootste mo
derne Anglo-Amerikaansche schilder, de onge
meen gedistingeerde etser is geenszins een vijand
van wat publiciteit om zijn naam. Ik wil niet zeg
gen dat bij deze zoekt; maar zijn smaak, (die
altijd bijzonder goed is), strijdt dikwijls met
dien van zijne omgeving ; dan lijkt hij excentriek,
en worden zijn daden druk besproken, en niet
begrepen.
ZcJó gebeurde het, toen hij te Londen tentoon
stellingen organiseerde, waar de wanden der zaal
met stoften bespannen waren, in verhouding tot
de kleur van zijne schilderijen, en hij daar nog
bijvoegde uniformen voor de oppassers, in har
monie met zijn harmonwf, zooals hij meermalen
zijn schilderijen noemt, wanneer deze tot hoofd
onderweri een nauw luisterende symphonie van
kleur hebben. Zóó noemde hij enkele dezer
?i/h'."li-cülour and i>en"e-flrecnhat mony"\ ^nocturne
In blue and gold", enz. enz., titels die. hoe juist
gekozen ook, het niet begrijpende publiek deden
lachen, en den meester (een uroord waar te veel
misbruik van gemankt wordt) door een in ons
land tamelijk bekenden criticus «dilettant" deden
uitschelden. Ten minste uitschelden, wanneer men
't woord d /? Itn-iit in den gewonen zin van .lief
hebber1', niet-aitiest, opvat, zooals het bedoeld
werd. Anders, volgens de etymologische
beteekenis is James Whistler zeker een dilettant: hij
is een der weinige schilders die *dilcctnre': zich
vergenoegen, genieten in tecre of machtige
klourharmonieOn, die schilderijen maakte die
uitmur.