De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 21 april pagina 3

21 april 1895 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

We. 930 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. een wezenloos dronken vrouw middenin, is dat ook wel prikkelend vati verrassing, en een dronken vrouw heeft zooveel komieks. H. t liedje zelf raadt immers de gamins en de oweri-.is aan, om te bedenken, dat misschien iets niet komieks de reden is van deze dronkenschap! Zoo is het met al wat komiek is, by het lichaam en bjj de ziel: een gebrek, soms geweten, en dan een lyden, soms niet geweten, en dan een vaag gevoel van gemis, is wat voor de omstanders den mensch komiek maakt. Wat is een bochel niet komiek, en een onnoozele! Wat zijn ten slotte de lachers by Yvette niet komiek.' Dat zy van de personen in haar liederen niet alleen den naar buiten gekeerden kant, de daad zonder de verklaring, maar ook de gemoedsge steldheid doet zien, daarin ligt het bewijs van Yvette Guilbert's artisticiteit opgesloten. Haar . knapheid is een merkwaardig groote. Stem en gebaar werken alt\jd s^amen. Meteen licht schou derophalen en een nonchalant ha-ha geeft zy een geheelen toestand van onbenulligheid aan. Tel kens maar met een klein giluiJ, met een luchtig klein gebaar wekt zy een stemming in levende volheid. Breed doet zy alleen in Lu Soulorde waarvan de Ijjnen slingeren in forsche zwaaien, als van het spoor der dionken vrouw zelf Maar meestal is het een gemakkelijk-luchtige toon en beweging, juist, ooi ieder misverstand onmogelijk te maken 'en daarom zoo enorm knap. Het Is enorm, in een paar coupletjes los uit te zeggen, heel het schutterig, wysneus, mager en onvol dragen leven van Les demoisetles a wirier, de koud-leeg-lichtzinnige vleeschherinneringen van de grootmoeder van Béranger, het kuchend en bygend begeeren en het tobberig viesdoen der Vieux Meisieurf, het zuchtend »in Godsnaam" van den P'tit Cochon, en nog zooveel meer, en het is alleen aan een kunstenares van eigen schep pingsvermogen gegeven, dat alles te doen zier, van binnen zoowel als van buiten. Anderen zulJen dezelfde geluiden en gebaren maken er zal iets grappigs in zijn, en veel knaps misschien, maar het leven, zooald dit vast en zonder tegen spraak ligt in Yvette's werk, zal in het hunne gemist worden. Zij heeft een geheel aparte manier om met het lied om te springen, Yvette. »L'troisiöm faisait des dettes, L quatrièm faisait rien" uit de Quat'z' tudiantf, daarvan duwt zij de dddetttes sterk naar voren, om het »faisait rien" leeg, bijna immaterieel te zegge». Zeggen, want dit is het nu en dan meer dan zingen. Toch blijft in haar mond het chanson zijn eigen karakter behouden; al vat zij het leven in zijn geheel, al geeft zy schuim en droesem, zij stelt zich niet aan als preekte zij van uit kansel of katheder. Haar kunst is die van den viveur. Zij is het beste genot van den scepticus die wel weet dat alles eigenlijk ellende is, die te eerlijk is om zichzelf wys te maken, dat hij door zijn oogen te sluiten een blyder leven zal voeren, die wijs genoeg tracht te zijn, om zich zooveel mogelijk voor smart en komieken schijn te vrijwaren. Haar kunst doet u de gemeenheid en het leed der menschheid voor de voeten zien, zoo duidelijk dat het hart u toeknijpt, en tegelijk neuriet zij u leeg, hoog in het hoofd, luchtig en prikkelend: »ha-ha, ha-ha, ca fait toujours plaisir." " Z. Z. Z. MlllltllllllllllllllMIIIIIllllllllllMlllllllliiiiMillltlllIltilllIIIIIMMII in de Hoofdstad, Het is wel wat laat om nu overal liet, Mi serere door een Iloianna in Excelsis is vervangen nog op eene uitvoering die in de lijdensweek plaats Jiad, terug te komen docli in eeu weekblad-causerie kan men nu eenmaal niet Haantje de voorste" zijn, welke theorie tegenwoordig op zoo loffelijke wijze bij de elkander coiicurreerende dagbladen wordt in praktijk gebracht, waardoor de lezers reeds aan het ontbijt vernemen, wat er een vorigen avond heeft plaats gehad. Doch dat is ook het doel niet van deze rubriek, zooals onze lezers reeds lang weteu. Een over zicht t» het algemeen te geven van het leven en streven van onze muzikale wereld dat is alles waarop deze afdeeliug in alle bescheidenheid aan spraak maakt. De Leidsche Zangvereeniging heeft onlangs in liaar woonplaats Eiit Deuiches "Requiem van Bralims ten pehoore gebracht, en de goede indruk aldaar met dit werk teweeggebracht, gevoegd bij de gele genheid die zich als vanzelf aanbood, heeft den leider Dan. de Lange er voorzeker toe gebracht deze uitvoering op doeden Viijdagin de Romlf Luthersche Kerk alhier te herhalen, hetgeen goed gezien bleek, want de opkomst was zeer talrijk. De Ronde Luthersche Kerk 13 ik wees er reeds vroeger op eeu ideale kerk voor muziek uitvoeringen. Alles klinkt er zoo heerlijk, eu voor a cappella-koren is er niets schooners denkbaar. Ik was daarom zeer benieuwd hoe bij eene groo tere uitvociiug met koor en orkest de klankontwikkeliug en verhouding zouden zijn. Voor ik dit uadi r bespreek, wil ik echter eerst verklaren dat het koor zich m;t groote toewijding van zijn taak kweet en dat- ik van sommige deeleiio.a. No. II, IV, V eu Vil een grooten indruk ver kreeg. Op zeer artistieke wijze was het geheel door den Heer de Lange geleid en voorbereid. Wat de klankontwikkeling en klank-verhouding betreft, merkte ik op dat die voor eeiie uitvoering met orehest niet zoo gunstig zijn als voor kleine a cappella-koreu. Waar Brahms de trompetten en bazuinen in het vuur brengt werd het, koor vaak overstemd. Ook acht ik de betrekkelijk kleine be zetting van strijkinstrumenten (zoo klonk het mij all hans, doch ik kon de uitvoerende schare niet overzien) tegenover den vaak te sterken klank van blaasinstrumenten niet in het voordeel van het ensemble. Het klonk mij dan soms, alsof het koor achter het orkest stond en alsof de stemmen soms ter nauwemood door liet gordijn van de orkesttonen konden dringen. Doch bij de gedeelten waar het orkest het hoogste woord heeft of waar liet koor niet belem merd werd door de orkestrale klankmassa, kon men ten volle de muzikale en zeer intelligente wijze van uitvoering waaideeren. De zeer goede eigen schappen van het Leidsche Koor heb ik trouwens vroeger reeds in het licht gesteld. Een bijzondere glans heeft mevr. NoordewierReddingius door hare vertolking van de sopraan solo aan deze uitvoering gegeven. Er klonk eeue hoogere bezieling uit, haren zang. Deze zangeres met hare sehoone, edele stem. van wie ik het vroeger alleen betreurde dat zij niet altijd vermocht te uiten de groote gevoelens van vreugde en smart; die althans vaak den indruk maakte, haar innerlijk leven een gesloten boek te doen zijn voor anderen, heeft ons thans haar talent getoond in volle rijpheid. Ile*, was nu niet alleen de zangen s met, sehoone stem en goeJc school, het, was nu ook de zangeres die de gave eu de kracht van het icoord bezit. Wie dat verkregen heeft is ook de meesteres van de uitdrukking en van den indruk op hare hoorders. De stem moet middtl, het woord moet, doel. zijn. Wie dat niet inziet, zal nooit een sterkeu ii,dr'uk teweeg brengen, al bezit men ook de schoonste stem ter wereld. Kortom, ik heb van Mevr. Noordewier's zang zeer genoten. Het bleek vaak dat, de omgeving zeer mede werkte tot deri indruk; o. a. bij de orkest inleiding van het eerste deel, bij het tweede deel met. den schoonen zang en uistruuientaleu treurinarsch enz. Daardoor werd eene stemming verkregen. * * Wie op'ra's bezoekt, (en veel opera's bezoekt) denkt onwillekeurig terug aaii den tijd dat, hij voor het eerst opera's hoorde opvoeren en dat, die opvoeringen al de bekoring vaa het nieuwe voor hem hadden. Zoo kau ik niet nalaten vaak in gedachten terug te denkeu aan de jaren toen ik, jongeling zijnde, met, verrukking getrouw de voorstellingen van de toen zeer bloeiende?duitsche opera te Rotterdam bezocht. ? Hoe genoot ik van: Fidclin, Don Jua», Fir/aro, Freixchtttz, Kuryarttlte, Rie>t:i, Tann/idimer, Loken ij fin, Alcente, Orpheus mtU KuryJire enz. enz. _ Voorzeker zou, wat liet gehalte van de opvoe ringen betreft veel ons nu in een ander licht ver schijnen, doch de indruk toen verkregen is mij steeds bijgebleven. De duitsche opera is later steeds verminderden werd nog eeuigen tijd met, kunstmiddelen in stand gehouden o. a. door beroemde gasten te laten op treden ; doch dit verhaastte den val, want, daarna wilde men van het gewone nog spoediger niets meer weten. Toen waren de Fransche opera van 's Gravenhage en de Ned. opera die meet t altijd Fransche opera's gaf het terrein voor onze dramatische genietingen. De tweede Ned. opera ontstond en begon met Ricnzi, doch vau het beloofde Duitsche repertoire kwam verder niet, veel. Toen de beide Ned. Opera's nog bestonden, ware niets rationeelec geweest dan dat he-t nieuwe ge zelschap zich in hoofdzaak van vertaalde opera's tot het Du.tsche en Slavische repertoire bepaalde. Nu toch concurreerden de drie gezelschappen ei kander dezen winter meestal met dezelfde opera's, waaronder vele die tamelijk afgekeken beginnen te worden, inplaats van ons de werken weer te geven die wij sedert, jaren niet meer hoorden. Aan dit bezwaar is nu te gemoet gekomen aan het einde van het seizoen, eu krijgen wij /Vdidio en Lolien/jrin afwisselend te hooren met Messchaert als gast. De koortsachtige jacht om het publiek met pre mières te overstelpen is volstrekt niet vau zoo grooten invloed op den toeloop geweest. Hedenavond woonde ik de voorstelling van F/Mio bij. De vertolkers hoorende, trokken de verschillende vroeger gehoorde zangers en zangeressen aan mijn geest, voorbij. Dalle-Astc, Fischer en liehrens als Horen, Grirnminger, Ellinger, L eden: r, Grüning als Florestti», Carl Schneider als Jttquitio, Josephine Weiringer als Marcellinc en Theresa ilichlke als Lconore eu nog een andere voortreffelijke zan geres in die rol, die echter sterk lispelde waardoor dezi; partij een groot, struikelblok voor haar werd vooral bij de gedeelten: Alm'heulicher wo eil.it du /////, wiix luist du cor ! of trie kult ixt ex i,i ///>,<?/?/;/ uiiti'ririi'ixeli'-,/ Gfwölhe en het, aandoenlijk; .\~irhlx A tr/tt.i ? aii'i/i riurcxtti/i. Zie, dit alles kwam mij weer in <te gedachte. Kn nu een woord over de opvoering: De gast: Mcsschaert bewoog zie!', op het tooneel alsof bij nooit anders gedaan had; met hoeveel smaak wist, hij alle details van zijne partij en spel en zang te releveeren. Vooral de gemoedelijke zijde van Rocco's persoonlijkheid stelde hij allcrnatuurlijkst in het, licht. Daarbij zijn adel in zang en karakteristieke rhytliiniek een schoon eu /eer noodig voorbeeld voor vele andereu. -Mej. Kempees heeft mij nog nooit zoo voldaan als thans. Vooral in de eerste acte was zij soms //superieure" met, name iu de groote aria. In de tweede acte schieten hare middelen nog wel eens te kort, doch na dit zoo zware proefstuk is het niet twijfelachtig meer of Mej. Kempees heeft eene toekomst als operazangeres. Dt' heer Orclio heeft als l-'i;nrrii weer getoond hoc hij zich in een zestal jaren heeft ontwikkeld. Wie hem toen en nu hoorde zal verrast zijn ge>i erst over het groote verschil. Vooral de eer>te aria, die in verband met, de orkestratie zulke hooge eischeii, bcheersehtc hij met glans. De heer Urlus toonde dat hij later wellicht een zeer goede 1'lni-nxtnt/ kan w.ordeu en wanneer ik hier nog bijvoeg dat mevr. Tlujssen-Bremerkamp eene Idll'ilrjke, docli iets te zwaie, te larmuyantt: MfiiTi'lliin' w a*, dan heb ik het beste opgenoemd. Want helaas! Koor en orkest waren vaak meer dan slecht. Het koor gaf geen enkel goed oogenblik en het orkest vergreep zich met vaak ruwe haud aan deze heerlijke partitie. Is er dan geen eerbied meer voor voor Beethoven's eenig heerlijk werk :? En hoe is het mo gelijk de rol van Juqulno aan een komiek op te dragen, die nooit hetft leeren zingen. Wat bleef er van het mooie eerste duet over? Helaas! helaas! Waarlijk van zulk een werk mag toch alles wel met de beste krachten bezet worden. Doch laten wij met geen dissonant eindigen en ons verheugen dat de vertaling ditmaal ook den dichter Mr. J. N. van Hall was opgedragen. Bravo ! VAK MILLIGEN. Een schouwburg op de Parjjsche We reldtentoonstelling van 1900? Deze vraag is ter beoorde ling voorgelegd aan een afzonderlijke commissie, waarin o. a. de heeren Sardou, Dumas eu Claretie hebben plaats genomen. In afwachting van de beslissing het ft Ui/urn vast eenige autoriteiten om hun meening gevraagd. Deze nu zijn zeer uiteenloopend. Sardou is er sterk tegen. Het publiek zou er toch niet komen, zegt hij, en men most er maar buitenlandsche stukken spelen, welzeker ! Sirdou is volstrekt niet bang voor Maeterlinck e:i Ibsen, integen deel, hoe meer zij worden gespeeld, hoe meer de schrijver van Saru-Gêne en Gismondn zijn roem grooter zal zien worden. Een groot internatio naal ballet dat zou eerst een zaak zijn ! Halévy meent ook, dat een internationale schouwburg, waar buitenlandsche troepen spelen, niet is aan te bevelen, daar d ? vreemdelingen naar Parijs komen orn Fransche kunstenaars en Franscli3 kunst te zien Maar Valabrègue is juist van het tegenovergestelde gevoe'en. De tentoonstelling is internationaal, dus moet de kunst er ook inter nationaal zijn, en Ibsen, Hauptmann, Sudermann en Maeterlinck zijn waardig! vertegenwoordigers der nieuwere richtingen in het buitenland. Daudet vindt een schouwburg op de tentoonstelling wat gek, maar de »Comédio fraricaise'1 moest naar 'zijn meoning goede werken van Ibsen en lijörnson bijvoorbeeld, in haar repertoire opnemen en het »(iymnase" weer verschillende van ziju goede stukken uit de jaren van "M tot "(>0 ten tooneele brengen. Vreemde troepen zou Daudet te Parijs' gaarne zien. Artiste, koningin en koning. In het Brusselsche blad t'Avrntail: Een voorval tusschen de coulissen, eenige dagen geleden in het Park : Mme Duse speelde Cnr.alle.ria en Ln Lricindieru. ' Xsi afloop van C!nriiHerifi verzocht de koningin, die de voorstelling bij woonde, en de uitnemend* italiaansche kunste nares warm had geapplaudisseerd, haar in haar loge, om haar een cornplime: t te maken. Duse, die even afkeerig is van eerbewijs ais van inter view, en die, somber en grillig, zich soms opsluit met het verbod om wien ook tot haar toe te laten, verzocht den directeur, haar te verontschuldigen. Hij zat deerlijk in de verlegenheid, meneer Alhaiza, en bedacht, de koningin te zeggen, dat Duse be zwaar maakte, i.i kostuum door de zaal te gaan. Er was werkelijk geen andere communicatie tusschen de koning^loge en het tooneel. De koningin, een wijze vrouw, vond het jammer, dat de schouwburg deze inrichting had, en ver zocht de heer Alhaiza, aan de artiste haar com pliment over te brengen. Te Stuttgart liep bet anders af'. De koning van Wurttemberg liet Duse ook roepen, en op haar besliste weigering ontzegde bij haar het grondgebied van zijn koninkrijk. Op den ;!en Mai a s. zal door de Amsterdamsche Studenten Tooneelvereeniging een zeer be langrijke voorstelling worden gegeven, waarvan de baten der Maatschappij »Appollo" ten goede zullen komen. Ook vooral bet stuk dat ten tooneele opgevoerd zal wordon, verzekert den wakkeren jongelui oen groot succos. Opgevoerd wordt nl. een der beste oud-IIollandsche blijspelen, »Krelis Louwen" van Langimdijk. Als »levor de rideau" zal daaraan voorafgaan >.Uegen en Zonneschijn'1 een bewerking van Smit Kleine, van Leon (lozlau's La l'luie et Ie beau Temps.''Als regisseur verleent de heer 0. Pb. I. Clous zijne te waar deeren diensten, terwijl een Comitéuit den raad van bijstand van Apollo der Studentenvereeniging in haar verdienstelijk pogen ter zijde staat. iiiniiiiimniiiiiiiiiniiiiiitmiiiiiiiiHuiiiiiiiiiiiiitHmiiiiuiiiHiimniiiiiiiiiii De MiiiirscMlderiiipii van M, de Umi in liet Stadünis te Brussel, Ik wil een woord zeggen van de reeks geschiedkundige en allegorische schilderijen, waarmede de kunstschilder-beeldhouwer, (iraaf de Lalaing, op last van den burgemeester, den heer Karel Huls, de eerctrap van het lirus-elsch Stadhuis, nu zoowat een goed jaar geleden, versierd heeft. In de allereerste plaats moet ik het betreuren, dat de kunstenaar zijn onderwerpen niet al fresco on (7»s op de plaats zelf heeft uitgevoerd. Ik boud het voor volkomen onlogisch, in het konventioneele licht van een eigen werkplaats op doek en met de gewone middelen taf'ereelen uit te voeren, welke later in het bijzonder licht van een of ander bepaald gebouw, zullen worden opgehangen. , De dekoratieschildering, in den eenen, waren zin opgevat, is onderworpen aan geheel eigen wetten, door al wie gezond denkt heel ge makkelijk van haar doel en byzonder wezen af te leiden. Een muur, ofschoon versierd, is toch steeds een muur; en niet alleen zal men op zulk een muur niet alles voorstellen, wat men wel zou voorstellen op een paneel of doek, maar vooral zal men, wat men eenmaal besloten is voor te stellen, geheel anders teekenen en kleuren, dan het onderwerp van een voor een afzonderlijke omlijsting bestemd tafereel. Myn eenige voorname grief tegen den heer de Lalaing is de boven aangehaalde. Omdat bij, zij 't ook na ernstige, nauwgezette voorstudies, zijn schilde, ijen heeft voltooid op zijn atelier, voldoet hun kleur, hier in de eeretrap, lang niet zoo goed als de kleur van zijn beste, op allerlei tentoonstellingen geziene schilderijen. De portretten, die hij hier aanbracht. die van Frederik van Marselaar, van Jan van Loqjenghien, en van Everaard 't Serclaes, zien er uit als portretten, opzettelijk weggenomen uit hun oorspronkelijke lijst, om hier te worden opgehangen. Ook van de eigtnlijke voorstellingen uit en de allegorif-n over Bruss Is geschiedenis, maken de meeste den indruk van atelierstukken. Zeer zeker: niet de eerste de beste voltooit zulke kompozities ; men bewondert, zoowel in de savante teekening als in de levendige groepeering, het machtige talent van den schepper van Eenvuorludorisch Jager en van De Lim-iirs; doch de kwaliteiten, welke men hier te waardeeren krijgt, zijn al te zeer die van gewone muzeumtafereelen, niet genoeg die, hoegenaamd niet die van ware versierschildering. Veruit het best geslaagd is, zonder eenigen twijtel, de versiering van de koepel. Een reusachtig belfroot, in Romaanschen stijl, lo t zich af op een grauwkleurigen hemel, waarop als onweerzwangere wolken, allerlei fantastische wezens aandraven. Deze monsters, de geesten van oorlog, pe>t en hongersnood, fladderen, met dreigende gebaren, rond den toren, zinnebeeld der gemeente, doch worden door den Aartsengel Michaël en zijne gezellen bevochten en tegen houden. Poorters en poorteressen, in middeleeuwsche kleederdracht, verschuilen zich, huiverend van angst, achter de bouten en kanteelen van het btlfroot. Zooals men ziet een zeer gelukkige allegorizeering van de aloude bede, prijkend, tot vóór luttel jaren, onder het O. L. Vr. beeld op het oude Broodhuis : A pede, fame tt bello, l bira MO.S. Maria pacis. De teekening van dit gedeelte is in ieder opzicht merkwaardig : sommige figuren, verkor tgezien, zijn verrassend van leven en beweging. Niet al te gemakkelijk valt het, ongelukkiglijk, den toeschouwer, deze mooie kompozitie te ge nieten. Er is haast geen plaatsje te vinden, van waar men ze anders dan met ver achterover liggend hoofd beschouwen kan. De beide andere tafereelen zijn betiteld Pro ai is tt /oei* en Pox ciritatis. Dat stelt voor oen middeleeuwsche markt, met uitzicht op een havenreede; dit de bloedige overwinning van gehar naste patriciërs en ridders door met bloed bespatte gemeentenaren. Wat de kleur betreft, voor een schilderij uit muntend, voor deze trapzaal te dof, te stil, te eentonig. Zij zingen mij niet genoeg. Kortom : zeer verdienstelijk werk, doch als muurversiering werk van minderen rang van een artist, die ons gewoon maakte aan het beste. P. n. M. Het laatste proces yan James Ie, Ml f Mstler. "Whistler, ontegenzeglijk verreweg de grootste mo derne Anglo-Amerikaansche schilder, de onge meen gedistingeerde etser is geenszins een vijand van wat publiciteit om zijn naam. Ik wil niet zeg gen dat bij deze zoekt; maar zijn smaak, (die altijd bijzonder goed is), strijdt dikwijls met dien van zijne omgeving ; dan lijkt hij excentriek, en worden zijn daden druk besproken, en niet begrepen. ZcJó gebeurde het, toen hij te Londen tentoon stellingen organiseerde, waar de wanden der zaal met stoften bespannen waren, in verhouding tot de kleur van zijne schilderijen, en hij daar nog bijvoegde uniformen voor de oppassers, in har monie met zijn harmonwf, zooals hij meermalen zijn schilderijen noemt, wanneer deze tot hoofd onderweri een nauw luisterende symphonie van kleur hebben. Zóó noemde hij enkele dezer ?i/h'."li-cülour and i>en"e-flrecnhat mony"\ ^nocturne In blue and gold", enz. enz., titels die. hoe juist gekozen ook, het niet begrijpende publiek deden lachen, en den meester (een uroord waar te veel misbruik van gemankt wordt) door een in ons land tamelijk bekenden criticus «dilettant" deden uitschelden. Ten minste uitschelden, wanneer men 't woord d /? Itn-iit in den gewonen zin van .lief hebber1', niet-aitiest, opvat, zooals het bedoeld werd. Anders, volgens de etymologische beteekenis is James Whistler zeker een dilettant: hij is een der weinige schilders die *dilcctnre': zich vergenoegen, genieten in tecre of machtige klourharmonieOn, die schilderijen maakte die uitmur.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl