Historisch Archief 1877-1940
No.930
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Haar verhouding tot Dekker: »sa préaence me
fait vivre; il est si bon et noble."
*Si Dekker est content, j'ai du courage pour
tout, mais quand lui il est triste et irritable,
il me faut Ie doublé..."
»Lui avec tous ses carts, il m'aime comme
peu de femmes sont aimées. Je crois qui c'est
que j'aie l'avantage de Ie comprendre; non pas
que mon esprit est si levé, mais je crois que
je Ie comprends par l'intelligence du coeur, et
encore, je me reproche si souvent que je ne suis
pas assez grande, que je ne sais pas assez m'élever
a sa grandeur d'ame, qu'il me manque tant pour
tre la digne femme d'un poète, d'un génie.
Car ce n'est pas toujours chose facile, surtout
pour moi. Je suis d'un caractère trop doux,
j'aime trop Ie calme, ce qui est en moi souvent
une faute."
»I1 y a longtemps que je n'ai pas visite ton
père, mais je ne suis pas libre quand mon mari
est a la maison. Il aime que je suis auprès de
lui, surtout Ie soir, et je dois Ie] ménager. Il a
tant de soucis et de contrariétés, que moi j e dois
tout faire pour ne pas 1'irriter."
Het is Januari '64; Dekker is veel op reis
het gezin heeft in voortdurende onzekerheid ge
leefd, maar de ergste zorgen zijn nog niet aan
gebroken. Maar reeds schrijft Tine :
»Dekker compte sur moi. Je ne serais pas
digne d'ètre sa femme, si je manqüe a mes
devoirs. Autrefois, quand Dekker fut toujours au
près de moi, c'était beaucoup plus facile. J'ai
menéune vie exceptionelle et tres excentrique ;
j'étais animée par lui. Aujourd'hui je ?suis
seule, je dois agir moi-même. Car si Dekker
est préoccupé, je dois Ie ménager en tout; il
est tres irritable; pourquoi je ne lui dis plus
toutes mes pensees . . . Oh, comme j'aimerais
de passer les bois de Java remplis de tigres, moi
seule, si cela tait Ie chemin de pouvoir venir
auprès de toi !"
En daarna komen klachten als: »C'est, je me
sens si fatiguée de tout. Ich bin sehr müde" ;
een uiting van blijheid, dat de jonge Eduard
geen genie is : »je ne les crois pas heureux ni
pour soi-même ni pour les autres."
In Augustus: »J'envie les morts. Quel doux
repos ! . . . . Dekker zal wel eens slagen, maar
wanneer ? En in dien tijd moeten wij toch leven.
.... Zijn liefde voor mij en de kinderen is
touchant; en wreed is 't van de wereld dat te
ontkennen .... Gij, mijn lieve engel, gij zijt
er toch van overtuigd, nietwaar? dat Dekker ons
recht lief heeft, ja, mijn kind ? Ik zoude zoo
gaarne wenschen, dat gij ons intime leven kendet,
en dan zoudt ge zelve geindigneerd zijn, hoe
men de waarheid te kort doet."
En dan weder: »La mort peut nous surprendre;
j'y pense si souvent." Juni '65 : »Mon coeur est
malade". October : »Vois-tu, ma chère enfant, si
je veux t'écrire toute la vérité, ce ne serait qu'un
long cri de douleur."
November: »J'avais trop a te dire, mais je
l'aurais du dire tout pres de toi a vive
voixAprès ton départ j'ai trop souffert."
Zij heeft naar Indiëwillen gaan met Nonnie.
»Mais mon mari m'a priéde ne pas Ie faire; il
ne voulait pas se séparer de moi. Il me disait
qu'il serait brisépour toujours." De armoede
neemt hand over hand toe, en de schuldeischers
vallen haar voortdurend meer lastig. Zij onder
vindt ondankbaarheid op den koop toe. »J'aimerais
I1HIIIIIIIIIIIIIIIII
iiiiiMiiimtiiimiMiiiiiimiim
hij leefde, was mij een raadsel. Mijn be
langstelling in hem nam echter ook meer en
meer af.
Op zekeren dag 't was in Augustus
en gloeiend heet moest ik hem iets
meedeelen en ging hem in zijn woning opzoe
ken. Hij woonde nu in een zeer klein, vuil,
vervallen huis in de Mehernet-Alistraat, ver
van het voorname gedeelte der stad.
Ik klopte tevergeefs. Eene Griekin, die
op dezelfde verdieping woonde, kwam naar
buiten en beduidde mij door teekens, daar
ik haar Nieuw-Grieksch niet verstond, dat
mijnheer de Testra de binnenplaats over
en naar het achterhuis gegaan was. Daar
woonde, zooals ik wist, een oude
Hongaarsche schoenlapper met zijn talrijk gezin.
Ik ging het binnenplein over, trad het
armoedige gebouw binnen en klopte aan
een deur.
»Entrez," hoorde ik Testra's stem.
Ik trad binnen maar deinsde een
oogenblik terug voor de ontzettend walgelijke lucht,
die mij tegemoet kwam.
Op zijn vuile legerstede lag de oude Hon
gaar met angstig, smartelijk vertrokken gelaat,
de handen krampachtig gebald, kermend
van pijn.
Testra stond voor zijn bed, juist van plan
hem een warmen doek op het lijf te
leggen. Toen hij mij herkende, wenkte hij mij
terug te keeren.
Kom niet dichter bij, riep hij bezorgd
ik geloof dat de man cholera heeft.
Eerst schrikte ik. Maar toen naderde ik
het bed. Volgens alles wat ik over die
vreeselijke ziekte gehoord had, scheen Testra's
vermoeden mij juist toe.
Hij vertelde mij: -- hoe 's morgens
vroeg, toen hij in het achterhuis gekomen
was, om den ouden Fervényi een paar schoe
nen te brengen om te lappen (deze
bekentetant de jouir encore un peu, car il y a tant de
choses qui font du bien an coeur. Mais moi je
ne vis plus; j'ai toujours des agitations cruelles.
Je souffre trop. L'idée me vient assez souvent
d'en finir avec la vie, mais mon coeur saigne de
quitter les enfants, et Ie courage me manqüe."
Ten einde raad, vlucht zij naar Amsterdam
(April '66), en dan is het dadelijk: »J'ai un
capital en moi qui porte un intérêt, lent
quelquefois, mais toujours sur: Ie courage!" Doch
de dagen komen, dat voor Dekker in weken zelfs
geen warm eten is, vrouw en kinderen krijgen
het op krediet, »chaque fois que je me mets a
table, les larmes me sutfoquent." Maar: »Ne pense
pas queje perds Ie courage. Non, je veux triompher,
je veux faire tout mon possible de sortir de cette
misère, et de ne pas trop aigrir mon coeur; car
si je perds les doux sentiments, alors je dois
mourir."
Mevrouw Omboni weet haar in Italiëeenige
lessen te bezorgen en vol moed trekt zij met
haar kinderen er henen. Met Dekker is zij in
levendige briefwisseling. De hoop op een
zorgeloozen tijd is nog niet opgegeven: hij spiegelt
haar voor, welk een liefde hij haar dan zal toe
dragen, over haar komt een weinig zielerust.
»La vie que je mène est tout tranquille. Grande
economie, mais sans soucis. De temps en temps
je ris, même sans toi." Maar Multatuli roept zijn
vrouw naar den Haag, om met hem en Mimi
samen te wonen. Zij gaat. Dat is een nood
lottige vergissing. »Ce qui est sur, c'est que je
me suis trop pressée de partir. Les soucis ne
sont pas encore finis".
Een passage als deze: JEcoute, ma toute chère,
je ne sais pas quand et comment, mais que Ie
temps viendra de nous revoir est sur et certain.
Je Ie sens et mon pressentiment ne fait jamais
défaut. En attendant que je t' cris j'ai Ie
coeur gros; comme j'aimerais d'ètre dans ta
chambre a coucher oüon tait si bien! Comme
je te voir a, ta table d'ouvrage, et Ie balcon avec
les fieurs, Loutje, Loutjou chère, comme tu m'as
consolée bien souvent" schijnt reeds te wijzen
op het zieleleed, dat met dit Haagsche samen
wonen over Tine is gekomen. Doch in' denzelf
den brief nog prijst zij Mimi, en zegt: »Si
l'argent ne manquerait pas, tout sera parfaitement
en ordre." Maar het wordt anders. In October
roemt zij in het bezit van haar kinderen, als
wil zij met die gedachte het gemis van een verlies
verdrijven. Zie hoe zij zich groot houdt. »J'ai
la ferme conviction que j'ai bien fait; ma tache
n'est pas facile, je te prie de Ie croire, mais je
me maïtrise, et en même temps j'exige Ie res
pect sans dire une parole Quelquefois je
suis tres mélancolique, mais avec un peu d'eifort
cela passé." Is het niet alsof hier een vrouw
spreekt, die het gevoel heeft van te staan boven
haar omgeving'?
Maar dit is het laatste oogenblik van moed.
Haar leed wordt zoo groot, dat zij het niet meer
onder de oogen durft zien. »Je n'écris plus a
personne. Dés que je serai plus a mon aise. je
t'écrirai plus amplement. Il me serait impossible
de te faire comprendre notre position. Elle est
des plus ernbrouillées, et cela serait encore a
supporter, mais intérieurement je ne suis pas :
mon aise. Je suis triste, je m'enuuie." Hoe smar
telijk is de vergelijking met haar huwelijk: »Vous,
tous les deux, vous comprenez la route qu'i! faut
marcher. Vous savez Ie but de votre existence.''
Illllllllimillllllllll' """l lllilllilllllliillllllmiiiHllliiiiiiiml
nis viel den voormaligen dandy blijkbaar
niet zeer gemakkelijk) hij de geheele familie
-- een ruwe troep die den goedigen ouden
man altijd mishandelde in vreeselijke op
winding had gevonden, daar zich bij groot
vader kenteekenen van cholera hadden
voorgedaan. De menschen waren door zulk
een panischen schrik aangegrepen, dat zij
zoo spoedig mogelijk hun allernoodigste
bezittingen bijeengepakt en het huis ver
laten hadden hoewel Testra hun ont
steld gesmeekt had: dat zij toch den
ongelukkigen zieke niet als een stervenden
hond, zonder alle hulp in het huis zouden
In ten liggen.?Grootvader maakt het toch
niet lang meer! hadden zij geantwoord en
waren gevlucht om zich zelf te vrijwaren.
Nu en zoo bleef ik alleen met hem, zoo be
sloot hij zijn verhaal.
Zijt gij dan niet bang? vroeg ik.
Ja, een held ben ik niet bepaald, wat
ziekten aangaat, bekende hij lachend.?weet
ge, alles slaat mij zoo licht tegen. Maar
het helpt toch niets. Ik ben in de eerste
j plaats naar een in de buurt wonenden Griek
schen arts geloopen, die mij bevestigd heeft,
dat, volgens zijn opinie, hier een geval
van cholera asiatica was
De zieke begon weer luider te jammeren.
Testra gaf hem een lepel medicijn, die
kalmeerend werkte.
Mijnheer de baron is zoo goed, zoo goed,
stamelde de oude man, de hand van zijn
verpleger aan de verdroogde lippen brengend.
Het was in de kamer bijna niet uit te
houden. De gloeiend heete Egyptische
zomerlucht daarbij de, wegens den aard der
ziekte natuurlijk onverdragelijke stank. Het
was bijkans niet te dragen.
Ik zal dr. Friesberg verzoeken hier te
j komen misschien weet die raad, stelde
: ik Testra voor, toen ik heen ging. Hij wilde
En hoe mat en frasenachtig later nog een zin
als: »le pauvre Dekker a tant de contrariétés.
Je puis Ie soulager et je ne Ie ferais pas ?"
Geheel openhartig is zij weder hier:
»Ne me crois pas ingrate ni froide de coeur.
Je pense a toi aussi affectueusement que possible,
mais crire n'est plus mon fort. Je me sens trop
abattue. Mon coeur saigne. Je souffre trop
cruellement et je n'ai plus d'illusions, hélas! Voila
pourquoi que je suis comme morte. Le passéme
torture et l'avenir me fait peur."
Zij is nu weder terug in Italië, gebroken. Me
vrouw Omboni verhaalt hoe arm zij het had. Een
versleten japon en doorgeloopen schoenen. Maar
zij bleef in haar manieren »de parfaite dignitéet
de parfaite distinction." Zij gaf lessen, en al haar
oude leerlingen spreken nog van haar met ver
eering. Toch is zij gebroken: »Si tu me trouves
pluis froide, c'est, ma chère enfant, que moi je ne
suis plus la même personne d'autrefois. Le mal
heur a fait ses ravages."
Wannér gij haa.1 zoo aanschouwt, ziek, arm,
op, gaan de schitterende woorden van de opdracht
van den Havelaar op klatergoud gelijken, waar
mede het genie zijn slachtoffer tooit in onbe
wust sarcasme. Er komt opstand in u tegen het
lot, dat aan de grootheid van den man heeft ge
koppeld het ondergaan van de vrouw; de vraag
rijst, of onharmonische naturen als die van Mul
tatuli, en zoo teeder-impressionabele karakters
als Tine niet verschijningen zijn, uit een on
harmonische maatschappij gesproken, en de eenige
bevrediging bij het lezen van deze brieven ligt
in de hoop, dat er een tijd zal aanbreken waarin
de kracht van den man door zijn waardigheid
zal worden geëvenaard, en de teederheid in de
vrouwenziel zal wonen naast tierheid en trots op
eigen waarde, waarin de nobele figuren naast
elkander zullen gaan in blijde gemeenschap.
Z. Z. Z.
Weyl en Weilen.
De heer Jósef Weyl te Weenen is overleden.
in den ouderdom van 75 jaar. Weyl en Weilen
waren twee dichters, die in den beginne vaak
met elkander verward werden, omdat Weilen
eigenlijk ook Weyl heette. Maar spoedig wist
ieder het onderscheid. Weyl was de lieveling van
een vast kringetje, dat er op gesteld was, door
een ferme klucht de lever te laten schudden.
Weilen zocht het hoogerop, maakte ieder jaar
een tragedie, of een historisch blijspel, dat gere
geld in het Burgtheater werd opgevoerd, soms
bijval vond, soms werd uitgerloten, het nimmer
lang heeft uitgehouden, want nu is geen enkel
j van zijn stukken meer op het répertoire.
| Beider ambtenaarsloopbaan was evenzeer
verI schillend. Zij begonnen heel ondergeschikt, en
Weyl is op zijn oud plaatsje blijven zitten, terwijl
\ AVeilen Ilegierungsrath is geworden, en ridder von
Weilen. Weyl werkte in de administratie der
! politie. Weilen werd custos in de hof bibliotheek.
Hij gaf den kroonprins Iludolf onderwijs in
litteratuurgeschiedenis en den aartshertog Johann
Orth gewone geschiedenis erbij. Van den kroon
prins wordt verteld, dat hij, toen in
tegenwoor| digheid van verschillende heeren en zijn leer
meester de vraag : Shtikespere of Bacon werd
be! sproken, gezegd heeft: »wie van beiden de drama's
1 geschreven heeft, weet ik niet, maar zeker is het,
dat Weilen ze niet heeft gemaakt." Intusschen
was de prir.s op Weilen gesteld, want hij maakte
hem redacteur van het onder zijn patronaat
uitmet mij meegaan tot aan het binnenplein,
maar vol angst riep de bevende stern van den
oude hem na:
Niet heen gaan, mijnheer de baron, mij
niet alleen laten sterven ! Gehoorzaam keerde
de jonge man om. Dr. Friesberg was helaas
de stad uitgereden naar de Abadyc (landgoed)
van een zieken Pacha, en kon eerst den
volgenden morgen den Hongaar bezoeken;
hij vond hem toen reeds in doodstrijd.
De heer de Testra had gedurende den
ganschen, bangen doodsnacht, zijn post aan
het sterfbed niet verlaten.
Jammer, jammer! zei ik weer tot rnijzelven.
Alles heeft de natuur dit menschenkind
geschonken, de heerlijkste gaven van lichaam,
geest en gemoed, schoonheid,beminnelijkheid,
geest, aantrekkelijkheid en goedheid des
harI ten; waarom ontzegde zij hem de eenegroote
j deugd, die eerst den man vormt, de band
j die dezen overvloed van goede eigenschappen
l tot een zegenrijk geheel verbindt, het cement
[ dat deze welgevormde steenen tot een
hecht gebouw had kunnen samenvoegen
het ne noodigste: de energie?"
| Slechts eenmaal heb ik hem later nog ge
sproken. Ik hoorde dat hij ziek lag in het
Diaeonessenhuis. Zijn woest leven, het, in
1 een heet klimaat, dubbel gevaarlijke, alcohol
gebruik, hadden hem een ernstige leverkwaal
berokkend. Men vreesde dat zich een
abces had gevormd. Ik voelde een
innerlijken aandrang om naar hem toe te gaan.
Hij lag in een zaal, met vele andere zieken
samen derde klasse.
Een vroolijke lach verspreidde zich over
zijn uitgeteerde gelaatstrekken, toen hij mij
zag. Helder schitterden zijn blauwe oogeu;
zij hadden de glanzige, glazige uitdrukking
i die het symptoom van een leverabces is.
i Morgen word ik geopereerd, waarde
con»ekomen werk: »Oesterreich-Ungarn in Wort
und Bild." Weilen had de gunst der grooten
lief, Weil heeft er zich nimmer om bekommerd.
Hij leefde bescheiden, dichtte stilletjes voort, en
redigeerde in zijn vrije uren den Polizei-Anzeiger.
Maar wanneer ergens een feest was, zat Weyl
gaarne onder de deelnemers. Hy was een slag
vaardig improvisator en een nimmer falend
gelegenheidsdichter. Als het kleine, nijdige, magere
mannetje opstond, lachten de menschen al, maar
met zyn tooneelwerk is het toch niet beter
afgeloopen dan met Weilen's op kothurnen gaande
poëzie.
Alleen n van zijn gedichten is bewaard ge
bleven, want Strauss heeft het gecomponeerd:
het is »An der schonen blauen Donau", dat op
een karnevalsavond werd gezongen door de
Weener mannenzangvereeniging. - Een van zijn
grafredenaars noemt Weyl: «Belustiger der
Hauptstadt im rolizeigebiiude".
Goethe als politicus.
Goethe was, het is algemeen bekend, tegelijk
dichter en staatsman; te Weimar maakte hij deel
uit van het ministerie, en was hij geheimraad,
en de groothertog luisterde gaarne naar zijne
adviezen. Het was totnogtoe onbekend, onbe
wezen althans, welke politieke richting hij was
toegedaan; alleen de jongeren namen aan, dat
hij ook hier wel een onbarmhartig aristo- en
autocraat zou zijn geweest, gelijk overal elders.
Om de strijdvraag uit de wereld te helpen, heeft
in '89 de tegenwoordige groothertog aan de
Götheforscher inzage gegeven in de officieele be
scheiden van Göthe's tijd, en twee van de meest
beroemden onder hen, Bernhard Suphan en Ottokar
Lorenz doen thans hun best, op grond daarvan te
bewijzen, dat Göthe liberaal is geweest. Feitelijk
echter gelukt het hun alleen, vast te stellen dat
de dichter in 1780 voorstander is geweest van de
openbare strafoefeningen door de kerk. Wanneer
men daarbij bedenkt, dat Göthe nimmer zijn anti
pathie heeft trachten te verbergen tegen de con
stitutie, door den groothertog aan de Saksers ge
schonken, dat hij een onoverwinlijken afkeer had
van de vrijheid van drukpers, en het
parlementarisme zoo laag vond, dat hij zelf weigerde aaa
den Landdag verantwoording te doen, blijft er
van zijn liberalisme niet veel over. Hij was en
blijft aristocraat.
Een honderdjarige.
De duitsche vertaalster van S 'ribe's
D.imenkrirf/ (Bataille des JJames), Frau Mühling, vierde
den Joden April haar honderdsten verjaardag. Zij
heeft onder den pseudoniem Olfen tal van
fransche werken naar de duitsche schouwburgen
overgebracht: Der Kinderarzt, Knie Geldfrage,
en andere reeds lang vergeten drama's. Maar
nu is het werk van Scribe weder voor den dag
gehaald en te harer eer in het Schiller-theater
gegeven. Zes en dertig van haar zeventig na
komelingen waren daarbij tegenwoordig. Frau
Mühling was van 1S22 tot 1840 zelf actrice.
Onder haar protectie ging Meyerbeer's Huge
noten het eerst in Duitschland, en maakte
Malibran en Henriette Sontag haar opwachting voor
de duitschers.
De verjaardag der oude dame, van wie een der
zoons de eigenaar is van het bekende hotel de
Rome, Unter den Linden, en een der kleinzoons
buitenlandsch correspondent der Frankf. Ztng.,
werd door de familie niet alleen, maar door de
gansche wereld van kunst en letteren gevierd.
Frau Mühling geniet nog een uitstekende gezond
heid, al blijft zij treuren over het verlies van
haar echtgenoot, met wien zij 59 jaar gehuwd is
geweest.
sul, riep hij mij t-e en dan kan alles nog
weer goed worden ?
Maar dan ge zult eens zien dan
begin ik een nieuw leven. Uit eigen kracht
zal ik er mij weer boven op werken!....
Mijn beste consul, verzocht hij mij toen
echter trots al zijn plannen om zich zelf
te helpen, toen ik na een kort bezoek
heen ging, nietwaar, misschien zoudt gij wel
de groote goedheid willen hebben eens te
schrijven aan den Hofmaarschalk in....
(hij noemde de residentie van den regeerenden
vorst, zijn bloedverwant) hoe ziek ik ben.
Misschien helpt men er mij nog eenmaal
weer boven op.
Twee dagen later, toen ik nog eens naar
hem kwam zien, was alles voorbij.
Het kwam zoo snel, van morgen vroeg
vertelde mij de directrice: Wij hadden om
den geestelijke gezonden, maar die kwam al
te laat. Nu is de dood hem zoo onvoorbereid
overvallen. Wilt gij hem nog eens zien ?
Dit verzocht ik haar.
Daar lag hij op zijn laatste leger, stijf en
koud; met een wit laken bedekt. Ik lichtte
het op en schouwde ontroerd op het stille
gelaat, waaraan de dood de vroegere schoon
heid had teruggegeven. Nu was hij overge
gaan in een land, waar geen protectie
meer helpt.
De Heer zij zijn ziel genadig, zei de
liefdezuster.
Amen! Hij was een zwak en zondig
mensen mijn arme Arno de Testra....
Maar wie weet, misschien doet de oude
Fervényi, die hem is voorgegaan, daarboven
een goed woord voor hem.