De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 21 april pagina 8

21 april 1895 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

H'. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 930 TeBtoottstellini van Hotel- ea Mm HISTORISCHE AANTEEKENINGEN, door F. VAN DER GOES. IV. Drie zeventiende eeuwsche Engdanders in Holland In den Spectator van 30 Maart neemt iemand die de voorzichtigheid heeft van zich niet te noe men, den schrijver van deze artikelen tamelijk barsch a faire. Maar het ergste is, dat hij, een algemeene klacht wegens oppervlakkigheid en betroetering in de pers willende rechtvaardigen, ten mijnen aanzien zeer onzacht omspringt met de waarheid. Ten eerste heeft ZEd. een uitroepïngsteeken achter het woord Historisch in den titel geplaatst, en verzuimd mee te deelen dat door mij zelf de opmerking gemaakt is, dat deze bijdragen historische bouwstoffen maar geen histosche opstellen zouden zjjn. Vervolgens omschrijft hjj het onderwerp: Herbergen en Logementen, en doet alsof hy niet gezien heeft dat allerlei punten uit het sociaal verleden van het land te pas zullen worden gebracht. Eindelijk laat hij mij zeggen, dat ik om de medewerking van lezers verzoek, aangezien ik er zelf nog weinig van weet Ik heb, de uitgebreidheid van mijne kennis aan de beleefde appreciatie van den lezer overlatend e > op z\jn welwillendheid een tweede beroep ge daan, dat reeds een vriendelijk gehoor heeft ge vonden. Maar in geen geval mag er immers iemand een grief van worden gemaakt, dat hij juist om oppervlakkigheid te voorkomen en zich tegen betweterij in acht nemende eens aan klopt bij anderen ? Is het nu zoo pleizierig om scherp te zijn, dat den lezers van den Spectator schromelijk moest worden voorgejokt ? Eene bibliografie van reisbeschrijvingen in Ne derland bestaat er niet. Bij Frederik Muller heeft Godel Nijenhuis een lijst van boeken over het onderwerp uitgegeven die van veel nut is, maar niet op volledigheid aanspraak maakt. De ge roemde bibliografie van Wouter Mjhoff bevat enkel stedebeschrijvingen. Die van prof. Tiele laat de werken van toeristen meestal weg. De firma Nijhoff is juist bezig aan nieuwe magazijncatalogi over Geschiedenis en Aardrijkskunde, ingedeeld naar de landen, die ongetwijfeld zeer veel belangrijks bevatten. Ongerekend de catalogi van openbare bibliotheken. Maar een compleete en wetenschappelijke bibliografie is niet aanwezig. Eene leemte trouwens die, nu men naar de beteekenis van de geschiedenis »als sociale weten schap" (Prof. Blok) althans gaat gissen, wel spoedig zal worden aangevuld. De lijsten van Godel Nijenhuis, daar zou men ze zoeken, bevatten niet de drie Engelsche reizi gers waarmede ik ditmaal op de proppen kom. Ik reken alle drie tot de vrij schaarsche 17de eeuwsche auteurs, schoon om de waarheid te zeggen, de brieven van een hunner Augustus 1700 gedateerd zijn. Alle drie zijn verder in hunne soort mannen van beteekenis geweest, een zelfs behoort tot de beste blijspeldichters van zijn land. De oudste is John Evelyn, wiens Dagboek, bijgehouden van 1641 tot 1700, in 1818 voor het eerst en sedert ontelbare keeren is uit gegeven. Dan volgt sir JobnEeresby : Herinne ringen en Reizen, van 1654 tot 1689, gedrukt in 1813. Eindelijk G. Farguhar, de dramaticus: Gedichttn en Brieven, verschenen 1702. (1) Reresby was een koningsgezind jongeling toen hij zijn groote Europeesche reis deed, en bracht zijn leven in staatsdienst door. Evelyn was niet minder een royalist, en later evenzeer een ambtenaar van de herstelde Stuarts en van Willem III. Evelyn stak den 21 Juli van het jaar 1641 te Chatham in een Hollandsch fregat van wal. Hij had toon zijn 21ste jaar nog niet voltooid. De verliezen van zijn richting en onaangename poli tieke troebelen deden hem besluiten op reis te gaan. * my resolution to absent myself' from this ill face of things at home.:' Den volgenden dag tegen 12 uur landde hij te Vlissingen. Aangezien wij begeerig waren liet beleg van Gennep (aan de Waal, door de Hollanders en Franschen) bij te wonen, en de zomer te ver heen was, gingen wij nog 's avonds door naar Middel burg en Derveer (2). Van Derveer gingen wij langs vele huizen en overblijfselen van vernielde voorsteden, die vroeger door de zee verzwolgen zijn geworden, toen niet minder dan <S van deze eilanden verloren zijn gegaan. Den volgenden dag kwamen wij te Dort (?'!) (1) De titels zijn: The Ditiry o f Jolin .Ere.ltjn, Esq. F. R. S. from 1641 tot' 1705-6. With Memoir. Edited by William Bray, Esq. etc. Londen Fred. Warme & Co., Chandos Classics. The Memoirs cnid Tr«l'>:h of sic John llere*liij, Bart., etc. London, printed for Edw. Jeft'ery S. J. Rodwell, 181!?. A New Collection of l'oems and Lettert, etc., all Written by Mr. Geo. Farguhar, author of the Trip to the Jubi'ec. London, printed for llev. Lintott, Fleetstreet, 1702. (2) Voor Ter Veer, Veere; evenals vroeger Ter Gou voor (louda. Al te erg verknoeide plaatsnamen worden hersteld. (3) Kaar aneienneteit nam Dordrecht de eerste plaats in ter Statenvergadering. Dordrecht was de stapelplaats van do bovengenoemde Duitsche handelsartikelen. aan, de eerste stad van Holland, voorzien van alle Duitsche goederen,' en voornamelijk Rynsche wijnen en timmerhout. Byna aan het eind van de stad staat een zeer ruime en eerwaardige kerk; een statig Raadhuis, waarin gehouden werd die beroemde synode tegen de Arminianen in 1618, en in die zaal hangt een schilderij van de Passie, een bijzonder zeldzaam en schoon stuk. Van Dort, verlangende om bij het leger te komen, nam ik een wagen naar Rotterdam, waar heen wij snelden in minder dan een uur, ofschoon het 10 nüjlen ver is, zoo geweldig hard rijden die voerlieden daar. Ik zag het openbare stand beeld van den geleerden Erasmus, van brons. Z\j wezen ons z\jn huis, of liever het krot waar hij geboren was, dat een Latijnsch opschrift droeg in kapitale letters. Den 26en ging ik van Delft naar den Haag; op welke reis ik verscheidene arme leprozen zag die in eenzame hutten aan den rand van het water woonden en verlof hebben aalmoezen te vragen van de voorbijgangers welke hun in drij vende balken worden toegebracht die zij uitzetten. Eindelijk, den 2en Augustus, kwam Evelyn voor Gennep aan. Maar de vesting was eenige dagen te voren gevallen, zoodat hij zich moest tevreden stellen, met het ordelievende militaire schouwspel van een Zondag half in de kerk aan dankgebeden, half in het kamp aan feestvieren gewijd. Overeenkomstig het gebruik werd ik aange steld als vrijwilliger in de compagnie van kapi tein Apsley, van wiens plaatsvervanger, luitenant Honywood (Apsley was afwezig), ik vele beleefdheden genoot. Den 3 Aug., 's avonds, reden wij om de belegeringswerken, de generaal was er bij. Den volgenden dag kreeg ik een ruime en gemakkelijke tent om in te wonen, daar ik te voren een hut had gehad, wat wegens de groote hitte wel zoo aangenaam was, want overdag scheen de zon door het linnen van de tent, zoodat het er ondragelijk was en 's nachts was zij niet zelden doortrokken van mist en dampen, die uit de rivier opstegen. Toen de beurt aan mij kwam betrok ik de wacht op een rondeel dicht bij ons logies, den volgenden morgen werd ik afgelost door een Fransche compagnie. Dit was voortdurend onze dienst totdat het kasteel weer opgebouwd was. Den 7den ging ik een Franciskaner klooster zien, niet ver van onze tenten, de kapel en de eetzaal waren vol goederen van arme menschen die bij het naderen van het Hollandsche leger daarheen waren gevlucht om veilig te zijn. Daarop bezocht ik al de loopgraven, approches en mijnen, enz. van de belegeraars, en vooral de brug op rollen, een werktuig door Zijne Excellentie over de gracht geworpen toen het kasteel bestormd werd. De muren en aarden wallen, door een mijn verbrokkeld en gescheurd, waren verwonderlijk dik. 8 Augustus dineerde ik in het kwartier van de Kavallerie met Sir Rob. Stone en zijn vrouw, Sir William Stradling en verscheidene officieren, waar een uitmuntende tafel was, maar tamelijk zwaar werk voor iemand die zoo weinig aan drinken gewoon was als ik. En nu [vermoe delijk erg katterig] had ik het mijne van den rommel van legers en beleger ingen als die van de Vereenigde provinciën zoo genoemd mo gen worden, waar de kwartieren en kampen be wonderenswaardig ordelijk zijn en bevelen zoo stipt worden nagekomen dat weinig steden beter zijn ingericht nam ik oorlof van het leger en mijne kameraden. 12 Aug. Ik ging scheep op de Waal in ge zelschap van drie deftige theologen, die ons een groot gedeelte van den tocht onderhielden met een lang debat over de gepermitteerdheid van bedemuziek. Wij hielden stil voor Rommel, dat een Engelsen garnizoen had. Loevenstein gin gen wij voorbij, beroemd wegens de ontvluch ting van den geleerden Grotius, wiens echtgenoot hem wegvoerde in een koffer met boeken. Wij lagen stil te Gorkum. K> Aug. Wij kwamen laat te Rotterdam aan, waar de jaarmarkt of' kermis gehouden werd, zoo overvloedig voorzien van schilderijen (voor namelijk landschappen en grappig,; voorstellin gen) dat ik er verbaasd van was. Ik kocht er oo'.iige en zond zo naar Engeland. De reden van dezen voorraad schilderijen en hunne goedkoopte is het gebrek aan land om hun geld in te be leggen, zoodat het een bekende zaak is een gewonen boer voor 2000 ot' :!000 pond van dit artikel te zien aanschaffen. Hunne huizen zijn er vol van er, zij verkoopcn ze op de kermissen met groote winst. Hier zag ik voor het eerst een olifant. Ik ging langs Delft en bezocht de kerk, waar een monument was voor prins Willem van \assau en zijn zoon en opvolger, graaf Maurits. Het stadhuis heeft een statige voorhal, gesteund door prachtige pilaren van zwart marmer, als ik mij goed herinner, uit een enkelen steen. Binnen hangt een zwiiar vat, niet ongelijk een boterkarn, waar de ondernemende vrouw, die twee mannen tegelijk heeft, eon tijdlang mee moet loopen in de stad, met haar hoofd door het gat en ile rest op haar schouders, als een boete voor haar on gedurigheid. Rijswijk is een statig buitenverblijf van den l'rins van Oranje, alleen merkwaardig wegens de heerlijke lanen met lindeboomen en de moderne schilderyen van binnen. John Evelyn vertelt vervolgens van den Haag en Amsterdam. miniiii IIIIIIIIIHI IIIH iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiuïii HE1TSJES Bwen uit Me. 15 Januari 1893. Wat had men mij in Holland niet vaak en veel de schoonheid geroemd vau Insulinde, dat zich sinds de dagen van Multatuli ? slingert om den Evenaar als een gordel van smaragd ! Douwes Dek ker had dit land wM mooi geprezen en de Indische menschen, die ik in het moederland sprak be schouwden het een plicht om eenstemmig mee te juichen in het koor van enkel lof, want de natuur was er zoo grootse!), de plantengroei weelderig en de boomen altijd groen, de bergen zijn er zoo blauw en de wouden ondoordringbaar alle banaal-prijzende adjectiven, waarmee een aliedaagsch salonpubliek zijn bewondering pleegt te luchten, werden ons goedgeloovigen Hollanders kwistig om de ooreu gewaaid, zoodat men al heel vast in eigen oordeel en spraak moest staan om zich dit land niet reeds bij eersten aanblik schoon te suggereereu. En toch wat is de natuur mij hier tegen gevallen, maar tevens hoe begrijpelijk is het, dat hot groote publiek haar schoon moet roemen. Want zoo ergens, dau vertegenwoordigt Indiëwel het schoon, dat de Hollandsche burgerman bewon dert, wanneer hij 's Zondags zijn winkel heeft ge sloten en in hoogen hoed en pandjas niet vrouw en snoepende kinderen oen wandeling maakt door stad en land en bij voorkeur zijn vrouw aanstoot of zijne kinderen //hè, wat mooi" laat roepen, niet voor het werkelijke mooi van oude huizen en strakke weilanden, maar voor liet steillooze van nieuwerwetsche villa's en lommerrijke lanen. Inderdaad, nu ik Java in zijn lengte heb doorgereisd, nu is het mij een raadsel hoe jaren lang zoo schromelijke dwaliiiïonverbeterlijk kon blijven, dat Indië, wat schoonheid vau natuur betreft, ons moederland zou overtreffen. Niets is minder waar en het wordt tijd dit eens openlijk te zeggen. In de natuur om u heen is hier niets dat de impressie van geuotvolmooi kan geven. Het altijd-groen der boomen is van een vervelend droog-hard-groeu zonder eenige klcursehakeering, laat staan nuaiiceering van tint, de kleuren staan zoo vijandelijk naast elkaar gezet, liardgroeu tegen staalblauw, krijtwit tegen bloed rood enz., dat zij de oogen van wie gewend zijn aan de zachte kleuren en teedere tinten van Hol landsche groene grasvlakten en hooge luchten, piju doen, terwijl de lijnen in difc damp- en uevel-loos land te trotseh, te scherp, te absoluut zijn getrok ken om te kuuucn streelen! En dan de Indische zon, die wouden en vlakten, wegen en huizen met hare stralen moest verheerlijken en vermooieii, die schcl-witte, blakerende, stovende, st kende Indische zou maakt een landschap, zooals in Holland, nooit mooi van gloedvolle kleuren en wisseling van tinten, maar kleurt het alles dor en droog en hard, zóó dat ge haar verwenscht vau den eersten dag dat, ge hier voet aan wal hebt gezet tot hef. laatste uur waarin ge weer den koers richt naar het moederland. De Indische natuur impressioiieert niet genotvol, maar pijulijk. En zoo komt het, dat wie eens het sciiiidcrmooi van ons praclitvol Holland heeft genoten, ecri enkele weilandof duiiienrij verkiest boven al de zoogeuoemde pit toreske plaatsen van Java te zaïncn. Het is dan ook zeer begrijpelijk, dat de Europeanen Siier vol komen onverschillig ziju voor de natuur om heu heen en dat h uu vermogen van het schoonc te genieten, bij gemis aan voedsel, met de jaren moet verminderen en eindelijk verdwijnen. Kunst wordt nergens aaugetroii'eu. Wel begint men aan de kuus te doen dilettanten bij de vleet. In atavia vooral moet elk meisje van educatie kunnen schil deren. Vroeger moest ze kunnen zingen of piano spelen maar dit raakt uit, de mode. De schilder lessen worden hier /eer duur betaald en ik kan dan ook een schilder, die in het moederland moei zaam zijn bete broods verdient en toch zoo gaarne de kunst wil cxploiteercu als een melkgevcnd koeitjc, gerustelijk aanbevelen naar Batavia over te steken cu een tecken-scliilder-academie op te riditen. ik geef hem de verzekering, dat- hij bin nen ."i jaren schatrijk kan reputri;;cren, o|i voorWt'i.arde echter dat hij reeds in Holland :ii<:t rxorbitaut was, in den smaak van iiet wii; kei publiek viel en door David van der Keilen a!s veelbe lovend werd geprezen. In dn biunnnlarideu heeft de Europeaan nog eon volslagen materieel bestaan, verstoken van alle geestelijk genot. Of noemt- ge soms den leestrommel niet zijn inhoud van grooiendeels prullaria geestelijk voedsel? Het, centrum vau alle vermaken iu de binnenlanden is de .soci teit, een soort, peudopo met een paar biljarten. Daar wordt, geregeld 's ochtend:"; cu Js avonds gegebitterd, veel;;! et:>. dambordje gelegd en twee, driemaal in hel, jaar komen de dames van de plaais in de kroeg om een concert a.'.n te hooren vau eeue of andere verdwaalde l taliaanschc demiinondaine-üoupieti.cn-y.augeres die wel eens 2 maal in de week concerten van inlaadsche Blaasbuben, welke concerten gij na tien jarig verblijf in de tropen mooi begint te vinden. Van die blaas-buben gesproken, ik heb toevallig pas een uitvoering van deze muziekanten gehoord bij gelegenheid van de interessante nieuwjaars receptie van den assistentent-resident. Zooals men weet, plegen de regenten bij het vieren van het zoogenaamd inlandsen nieuwjaar dat dit jaar valt in de maand Maart eeu luis terrijke receptie te houden van de inlandsche hoofden hunner regentschap, op welke receptie de assistent-residenten vau ambtswege verplicht zijn te verschijnen. Om nu den regenten de gelegen heid te geven deze beleefdheid te reciproceeren, houden verscheidene assistent-residenten op ons nieuwjaar ook eeu receptie. En zoo ook hier. Den 3deu Januari 's ochtends om 10 uur zou de regent met de inlandsche hoofden het hoofd van het plaatselijk bestuur komen complimenteeren. Reeds dageu van te voren waren de toebereidseleu tot deze plechtigheid gemaakt. In een der hoekeu van de aloon-aloon een uitgestrekte grasv!akte vóór liet assisteut-resideiitie-huis daar waar de regent zou voorbijgaan, wanneer hij met ziju hoofden kwam van de woning van den l'atih zijn rijksbestuurder zich naar den ass. resident te begeven was een soort prieeltje van groen klimop met atapen dak gemaakt, waaronder de gamelan de ooren van den inlander zou streelen. En midden op die grasvlakte, die zoo groot is als het Sarphatipark te Amsterdam was een reusachtige tent opgeslagen, waarbinnen den ganschen vorigcn nacht een wajang-vertooning voor den inlander werd gegeven afgewisseld door het dansen en gillen van dausmeideu. Toen ik mij des morgens van den J-idcn Januari naarde receptie begaf, speelde de gamelan onophoudelijk door. Vóór het erf van de assistent-residentiewoning, die als alle Indische huizen lag tusschen het lommer van hooge boomeu was een eereboog van groen en Hollansche vlaggen opgericht, waaronder straks de regent met zijn stoet van hoofden zou passeeren. In de lange en smalle voorgalerij stond aan den ceiieu smullen kant eeu roude tafel met spiegelend-wit marmerblad, waarom in eeu halven cirkel groote gecireerde wipstoelen. Aan den anderen smallen kant was de vloer be dekt met, fijne matten, waarop straks de iiilandsche hoofden naar volksgebruik met de beenen onder het, zitvlak gekruist en de handen iu smeckeude houding vóór zich duim tegen duim en vingers tegen vingers zouden plaats nemen. Langs de beide lange zijden der voorgalerij stonden vaste stoelen met stijve rugleuningen ten gebruike voor Europeesche gasten. In een der wipstoelen ach ter de ronde tafel zat de assistent-resident het was slechts eeu receptie voor heeren gekleed in ziju anibtskostuum, een jas in rokvonn met, opstaanden kraag en brcedeu met zilveren palmtak ken versierden zoom, een wit cashmir vest en broek erg ondoelmatig voor de warmte en een degen met goud gevest, en ivoren schede. Er waren reeds vele Europeanen aanwezig, de con troleurs der afdeeliiig, de rechterlijke ambtenaren. administrateurs der suikerondernemingen [natuurlijk met bedrukt gezicht in druk gesprek over de crisisj klerken van het residcntiekantoor enz., allen gekleed in tientallen verschillende modes, met name ieder in de mode die heerschte toeu hij uitkwam want een zwart pak gebruikt men iu de binnenlanden een iïtweemaal in het jaar, zoodat de meeste dier pakken een eerbiedwaardigen leeftijd bereiken. Plotseling klonk de gamelan luider en voller dan gewoonlijk, met sneller rylitmeiislag ? in de verte Europeescim kopermuziek en over de groote groene grasvlakte, tusschen de vredig grazende paarden, koeien eu geiten door, kwa n ecu optociit, langzaam naderen, een massa gouden pajongs naast en achter elkaar, blinkende en flikkerende in de zon. Eu toen de hoofden voor het assistent-resideutie-huis stonden werden de pajongs door de dragers dicht gedaan, klom de regent de treden der tra]) op en ging vóór de ronde tafel staan, terwijl de hoofden in eerbiedig bukkende houding zich naar hunne matten begaven. De regent was zeldzaam rijk gekleed in goud en zijde. Op zijn hoofd droeg hij een licht-blauwen hoed als een afgeknotten kegel, met gouden stre pen over de lengte en op het bovenvlak een stra lende brilknt. Hij had een rok aan van b)au\vzwart laken met, gouden palmtakken versierd, om ziju middel een breedc lichtblauw zijden ceintuur, waarin eeu gouden met edelgesti-enten bezette kris schuins over deu rng stak, eeu soort slaapbroek van roodgebloemde zijde, en aan ziju bloote voe ten een paar verlakte sloffen. Ook de hoofden waren op het fraaist, getooid en zaten naar deu rang naast eu achter elkaar, eerst de pat.ili, achter hem de drie wedono's met, links den hoofddjaksa en rechts van hen de ondercolleeteur, daarachter de adsistent-wedono's enz. iu eeu zestal rijen. Op oeu teckeu van den assistent-resident hield de rcgfdt een toespraak iu liet Alalcisch, waarop de assistent-resident antwoordde. Er werd vervol gens champagne gepresenteerd, de bl&asmuziekanteu speelden volgens sommigen liet Wilhelmus volgens anderen het, Wieu Neerlaudsch Bloed, (in elk geval was hut hartverscheurend valsch), de regent en de Europeanen gingen zitten en de plech tigheid kreeg het, aanzien van een deftig bezoek. Na eenigen tijd stond de regent op, nam afscheid eu ging iu dcn/.elfjen optocht van de hoofden over de grasvliikte heen. Ouk ik verwijderde mij naar i

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl