De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 28 april pagina 3

28 april 1895 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

931 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. overigens, mij is 't goed, enz. Niet waar, hier heeft de inspiratie geheel en al ontbroken ; er is maar een en ander neergeschreven, onnatuurlïjke correctheid en overge'evtrde familiariteit. En deze volstrekte afwezigheid van de eigen schappen die tezamen het artistieke uitmaken, zoodat het geschrevene niet slechts geen kunst is, maar nauwlijks leesbaar wordt, vinden w ij in geheele tooneelen van dit werk. Deze gedeelten zijn onbeschrijfelijk flauw, droog, vaal; een dialoog zoo zeurig, tam en plat als ooit in de Hollandsche dramatiek geschreven is. Een van de aangehaalde critici moet gezegd hebben : »ik houd liever een praatje met mijn hond," en ik kan hem geen ongelijk geven. Al de tooneelen van gewone conversatie, die ons inlichten omtrent het verle den der hoofdpersonen en den toestand duideiijk maken, waaruit zich het drama zal ontwikkelen. zijn zonder eenige litterarische waarde. Een schrijver van lagertn rang zou ongetwijfeld, be halve onbeduidend, aanstootelijk zijn geweest door in 't oog vallende smakeloosheden en bana liteiten. Het_ behoeft bijna niet gezegd te wor den, dat de heer Emants zich van dergelijke uitersten vrij houdt maar niet altijd. Leelijke, stijve ,en uit het gangbare tooneeljargon overge plaatste wendingen zijn : Hoe rijk ook ingericht ik zou dat ding voor geen geld willen bewonen (bl. 2). Z,t u hier op een droogjt ? Dina, laat de Port eens aanrukktn. Onze reiz gers zullen ook wel een haitsterkmg lusten (bl. 22). Ik ben nooit een htüige geweest en voor een Tdein gerucht je nog altijd niet vervaard (bl. 17.) Wat een dwaasheid ! Kom, laten wi/j lievtr eens uMvjkin of htt jorge paar al m hetg-zuht is. (bl. 30). Dit zijn citaten uit de bovenbedoelde, als in leiding te beschouwen tafereelen. Het vijfde van het eerste bedrijf vertoont ons de hoofdpersonen: den schilder Gérard en zijn jonge vrouw, Elizabeth. Gérard is zenuwachtig,»variabel".prikkelbaar, anders dan andere menschen, het type van den mo dernen artist zooals het leeft in de verbeelding van het groote publiek. De schrijver begint direkt aan de karakterteekening. »Ik zou 't onmogelijk kunnen uithouden onder menschen, die me allen onverschillig zijn. Langzamerhand ga je ze als je persoonlijke vijanden beschouwen." Dit is het eerste wat de artist zegt. Even later : »rustig samen eten zonder het rumoer van zoo'n table d'hötes en het toezicht van een leger gerokte knechts! O, die kerels exaspereeren me!" »En dan die groote hotels, die ongezellige kazernen, waarin je een nummer krijgt en je naam zoo goed als onbekend is." »0p reis word je dor, ongemanierd en brutaal." »Wat een eigenaar dige bekoring ligt er toch in, weer uit alle monden je eigen taal te hooren ! In zoo'n vreemde taal, hoe mooi ze ook mag wezen, voel je je altijd als in een maskeradepak. Je bent je zelf niet en dit wordt op den duur onuitstaanbaar!" enz. enz. .. . Men zegt wel dat op het tooneel met sterke trekken moet worden geschilderd, omdat anders de indruk te zwak is op het publiek. Hier echter is van dit voorschrift misbruik gemaakt. De karakterschets wordt u zoo vierkant tegen het lijf gegooid dat alle bekoring verloren gaat. Deze artist is niet maar buitengewoon, hij is, komende van zijn huwelijksreis, onuitstaanbaar pedant en onwellevend. Niet waar, het is de heer Emants die in een oogenblik van depressie in welke zijn stijl boven de praat aan de tafels van openbare logementen niet uitmunt, de kleinere en grootere onaangenaamheden van het mondaine reizen misdeelt. * * * De artist waarnaar het stuk is getiteld, heeft, voor zijn trouwen, een liaison gehad, die, zoo wordt ons te verstaan gegeven, van andere liaisons hierin verschilde dat er niet van gezegd kon worden, zij leven samen (bl. 26). De reden is, dat Gérard eerst weten wil of zij van hem houdt, dan wel, of het haar alleen te doen is om zijn geld. Waarom, wordt in het midden gelaten, maar «Marie heeft dat bewijs niet willen of niet kunnen geven." (bl. 2G) Nu bemerkt hij, dat Marie wel degelijk van hem hield, en, nauwelijks van zijn reis terug, brengt hem die ontdekking zoo van streek, dat hij zich laat overhalen den eerstee oi tweeden nacht van zijn tehuiskomst bij haar te blyven. Elisabeth begrijpt de wenschen van zijn ongetrouwheid, en geeft het voorbeeld dat onder fatsoenlijke menschen een groote waarde heeft, van niet naar de daad, maar naar de mo tieven te oordeelen. Het is zoo moeilijk in dezen tijd, het huwelijk, een vereeniging van twee men schen, niet te verwarren met het huwelijk, een arrangement van twee beurzen, dat de plotselinge indruk van toch met een vrouw te doen te hebben die hem liefheeft en het niet wilde zeggen toen zij hem krijgen kon, overweldigend was. Zie hier een gegeven dat van platheid vrij is en een aangename afleiding van den onbeduidender! in houd der elkaar opvolgende tooneelen. Men moet de bladzijden waarin het beschreven is, niet al te nauwkeurig aanzien, want menigmaal behelpt Emants zich met een stijl die aan de hoogte van het onderwerp niet gemeten is. Maar het voor Emants zeer slechte werk waaruit het geheel van Artiest bestaat, wordt door een of twee vonden in dit laatste gedeelte wel een weinig opgebeurd. 'S H. F. VAX DEK GOES. Muziek in de Hoofdstad. i i Voor het laatst in dit seizoen kwamen de ge- i trouwe bezoekers \an de Kamermuziek-soirées van Toonkunst in het Concertgebouw bijeen, waar de zevende soiree plaats had. Met bijzondere belangstelling werd dit concert gevolgd en voorzeker zal het eerste nummer aan allen een weemoedigen indruk gegeven hebben. Er werd toch uitgevoerd een Kwartet in E kl. t. voor piano, viool, alt en violoncel, door Amanda Röntgen betrekkelijk kort voor haar dood ge componeerd. Het zoo treurig afsterven van deze jonge en hoogst sympathieke kunstenares ligt ieder nog zeer in het geheugen en voorzeker heeft men zich op dien avond nog levendiger de begaafde vrouw in het geheugen teruggeroepen, nu haar werk als eene stem van over het graf tot ons kwam. Die stem sprak zoo aantrekkelijk; zij sprak van levenslust, van geluk en zonneschijn, ; doch zij sprak ook van groote begaafdheid. | De vertolkers: do heeren Köntgen, Cramer, j Hofmeester en Bosrnans droegen dit werk van haar, ; die altijd zoo met hart en ziel medeleefde met j deze uitvoeringen, op voortreffelijke wijze en met groote piëteit voor. Het moet voor den heer Röntgen een avond ge weest zijn. waarop tal van gedachten hem bi'stormd hebben, doch als een waar kunstenaar wist hij, terwijl hij dit werk van wijlen zijne gade ver tolkte, zich er geheel mede te vereenzelvigen, zoodat hij met zijne partners den hoorders de volle sympathie voor deze compositie wist in te boezemen. Ik zeide dat het kw trtet een zonnig werk is, en dat is het ook in de hoogste mate. Het eerste deel met de kernachtige inleiding, gevolgd door het zangerige thema, bereidt u voor op een zeer levendig Allegro waarmede het vol gende Andnnte een zeer harmonisch pendant vormt. De hoofdgedachte van dit andante is een inte ressant motief in den volkstoon. Dat woord is op het geheele werk toe te passen, want vaak, en vooral in het laatste deel, voert de componiste ons naar het door haar zoo geliefd Noorden. In dat deel volgt na de inleiding statig en expressief', die vooral door de harmonisatie een zeer Noorsche kleur verkrijgt een bont ge kleurd tafereel dat u aan een Noorsche bruiloft doet denken. Doch interessant vond ik vooral ook het derde deel Prento con /uuco, dat met groote verve is ge componeerd en ook werd uitgevoerd. Na de pauze droegen de heeren Cramer en Röntgen de viool-sonate van César Franck voor. Het was niet de c erste maal dat dit werk door hen werd uitgevoerd,doch ditmaal sprak uit de vertolki>-g bijzondere glans. De loonontwikkeling van den heer Cramer was bijzonder schoon en tevens was de voordracht van beide heeren zeer stijlvol. Wellicht zou hier en daar wat meer lichtheid wenschelijk zijn geweest, doch dit was volstrekt niet van invloed op den indruk van het geheel. Het aanhooren van dit werk was een groot genot. Veel genot verschalte ook de heer M- sschaert aan zijne hoorders met de vertolking van Schumann's Liederkreis. De voor hem onge wone taak, n.l. de medewerking in verschillende opera voorstellingen, bleek niet van invloed te zijn geweest op zijne middelen en krachten. Hij zong met den Ausdauer en met de medesleepende voo! dracht die wij zoo goed kennen. Met dit concert sloot de serie soirees in dit seizoen. Het voegt dus thans een afscheid en een tot wederziens aan de medewerkenden toe te roepen. Het is een heuchelijk feit, dat men dezen winter een beslisten vooruitgang in het gehalte van de uitvoeringen heeft kunnen waarnemen, Daaruit blijkt dat de uitvoerenden steeds naar iets beters en hoogers streven en zich niet vergeroegen met het schoone standpunt dat hunne uitvoeringen in de muzikale wereld reeds innamen. Zoo moet het ook zijn ! Stilstand is reeds het begin van achteruitgang on daarom zij met dank baarheid de kunstenaars herdacht, die ons dezen winter zooveel kunstgenot hebben bereid. Kunnen wij op dramatisch gebied de toekomst met eenigen hoop tegemoet zien of zal het eene lijdensgeschiedenis zijn en blijven 'i Die vraag drong zich aanhoudend bij mij op, toen ik de derde opvoering van Loliengrin (de beide eerste was ik verhinderd bij te wonen) hoorde. Voor ik echter die vraag bespreek, wil ik verklaren, dat wat de hoofdpartijen betreft, eene vertolking was verkregen, die in vele op zichten te prijzen was en dat na de slechte be richten, die van koor en o.'kest tot mij kwa men, het mij bleek, dat er nog eens duchtig gestudeerd moest zijn, want zoo slecht als men mij verhaald had, was het ditmaal niet. Pauwels toonde als Lohenqnn zeer veel voor uitgang bij vroeger, doch in den grooten twee zang in de derde acte zou ik altijd nog hier en daar een anderen stijl wenschen, want hier speelt het traditioneele hem nu en dan parten. Doch als geheel vond ik veel goeds in zijne ver tolking. Mevr. Engelen-Sewing heeft mij zeer voldaan in de tweede acte, doch schiet m. i. in de derde acte tekort, ook vooral in spel. Het is of zij daar den toestand niet goed gevoelt. Mej. Kempees heeft als Ortntd den goeden in druk een vorig ma,l gegeven bevestigd. Wel beheerscht zij ook deze partij nog niet geheel, met name de laatste scène, doch daartegenover staat zooveel belofte voor deze rol dat ik met over tuiging mijne vorige verklaring bevestig. De heer Orelio hoeft als Telrumund eveneens getoond zeer vooruit te zijn gegaan. Zijne dui delijke en zekere wijze van zingen kwamen in deze partij zeer uit. In spel zou ik gaarne nog iets meer de wilde, ruwe, eerlijke kracht van dezen krijgsheld getypeerd willen zien, dan zou het nog meer uitkomen dat hij alleen door de list van de slangachtige verleidster rtrud zoo diep kon zinken. Doch vooral in de tweede acte vond ik den grootsten vooruitgarg bij vroeger. De heer Messchaert heeft als Koning een grooten indruk gegeven. Vooral in de tweede acte waar, door het spel, de Koning meest altijd in een onjuist licht verschijnt n.l. als het vijfde rad aan den wagen, wist Messchaert den Koning in zijn volle waarde te geven. Als zanger gaf hij vooral aan het kwintet in de eerste acte een bijzonder relief. Deze voorstelling, wat de solisten betreft in veel opzichten te prijzen, liet al was er naar verbeterii g gestreefd toch nog heel wat te wenschen over, het koor bleef leelijk van klank en in het orkest kwamen soms vergissingen voor die alleen aan volkomen achteloosheid zijn toe te schrijven. Hoe het anders te verklaren dat in het motief in tis in het voorspel van de tweede acte. voor engelsch hoorn en basclarinet geschre ven, tui ttoeeiit'iut toe door een der partijen g in plaats van /yi's blies. Ieder zal zich voor kunnen stellen hoe dat klonk ! En dan de tempi ! Ook aan de mise-en-scène doch daarover straks. Ik geloof dat wanneer men op een toekomst wil hopen, men hut zwaartepunt dient te verplaatsen in dien zin dat l;oor in orkest den goeden bax-is van een operagcselmhap moeten te zijn en nitt de solisten. Deugt die basis niet, dan kunnen de beroemd ste solisten eene voorstelling niet tot oene dra matische kunstuiting maken, daarom zij deze jonge vereeniging in het waarachtig belang van haar toekomst nog eens op het hart gedrukt: verbeter uw orkest en arbeid er onvermoeid aan, treedt met kracht op tegen het gebrek aan dis cipline, dat dit jaar zoo ongunstig gewerkt heeft op hetgeen het orkest presteerde; tracht het koor begrip te doen krijgen van den inhoud van een werk opdat het er in kan mede leven. Het troepje automaten dat men te zien kreeg, getuigde dat er in dit opzicht niets was gedaan. Dit gaf tot vele belachelijkheden aanleiding o a. dat het koor voortdurend een anderen kant uitkeek als de handeling voorschreef. Doch in de mise en scène was alles nagenoeg vermeden wat ditmaal het tekstboekje zoo nauwkeurig aangaf hetgeen ik (even als het feit dat de vertaling van f f en tlugo Nolihenius heel wat beter was dan een vroegere) zeer toejuich, doch dat nu even goed had kunnen wegblijven. De regie scheen mrer op te hebben met de parodie die mr. Viotta in den Gids van vele Lohengrin-opvoeringen vroeger eens gaf. Wat de traditie al niet doet ! En toch was er alle gelegenheid geweest, na hetgeen men nu van de eischen weet, met veel te breken dat zonder geldelijke opofferingen verbeterd had kunnen worden. Uit alles bleek mij dat. de vertaling met bijzonderen zorg is bewerkt. De bewerkers van eene vertaling staan voor tal van bezwaren. Wat men in muzikaal opzicht van eene vertaling mag eischen is dunkt mij hier betracht. Met inge nomenheid ontwaarde ik dat ook zooveel mogelijk er naar gestreefd was, de vocalen te behou.len. Dat toch is het gevaarlijke punt. Het brengt vaak het karakter van de muzikale declamatie geheel in gevaar, wanneer gesloten vocalen den plaats van open vocalen komen innemen, of om gekeerd. Dat is natuurlijk nooit geheel te ver mijden en maakt dat iedere vertaling van een libretto min of meer uit den booze is. Doch zooals ik zeide: Ieder heeft nu kunnen ontwaren, hoe weldadig het is een tekst te hooren, waarbij de muzikale eischen zijn in het oog gehouden en die ons behoorlijke taal te hooren geeft. Ook maak ik met ingenomenheid melding dat de tekst van de traditioneel geworden cou pures mede is opgenomen Daardoor is voor den lezer het verband niet verbroken. Ik mag de kwestie niet meer onvermeld laten (die trouwens reeds is gereleveerd), dat het de aandacht trok, dat de heer Orelio alleen naarde vroegere vertaling zong. Daar ik begreep dat dit niet uit ingenomenheid met de terecht afgedankte vertaling voort kon komen, heb ik informatiën ingewonnen en vernam ik, dat de heer Orelio bezwaar had gemaakt de V/r<'»um</-partij op zich te nemen volgens de nieuwe vertaling, om dat de tijd voor voorbereiding hem geheel ont broken had. Daarom had de directie er in toe gestemd, dat bij naar de oude vertaling zong om de opvoering mogelijk te maken. liet is dus gelukkig geen maatregel die blijvend zal zijn. Het zal een volgend jaar moeten blijken of wij de hoop mogen koesteren dat onze opera een toekomst heeft. Ik hoop dat de opgedave erva ringen ook keringen zijn geweest en ik wensen der directie moed en kracht toe, om de schoone taak die haar is opgedragen met ernst en succes te volbrengen. Zij geve ons voortaan niet te veel doch met zuig voorbereide noviteiten. VAN MILLIUKX. De souffleur bezongen. In den schouwburg, zoo schrijft Camillo Walzel, is de soullleur van al het onontbeerlijke het onontheerlijkste. Op zijn teeken wachten de on- j zichtbare machten achter de coulissen ; hij weet i precies, wanneer het tijd wordt, dat de geschie denis een anderen draai krijgt. Op zijn bevel verandert het paradijs tot woestijn, de kerk tot speelhol, het voorhuis in een achterhuis. De souffleur is de ziel, de geest uit de diepte, de reddende engel bij ieder tooneel; hij is de pro feet, want hij zegt alles vooruit; hij fluistert in ! de ooren, en is toch geen intrigant; hij zegt tal van onwaarheden, en is geen leugenaar. Hij weet, nog voor zij binnenkomen, wat de lieden zullen zeggen, hij kent de vaste uitdrukkingen van professionals in de liefde en weet wat geslepen salondames daarop zullen antwoorden. Hij fluis tert tot kuische jonkvrouwen gewaagde woorden, die zij niet over haar kant mogen laten gaan, zeer achtbare vrouwen mag hij gemeenheden zeggen, zonder dat zij erover blozen. Hij heeft, wanneer hij zijn beurijt' goed verstaat, den meesten toeloop, en toch is er niemand in de schouw burgwereld, die hem niet iets na te roepen heeft. Zijn beroep dwingt hem, steeds voorbarig, en toch bescheiden te zijn. Hij is de voorspraak ] van alle tooneelspelers; allen moeten naar hem j luisteren; wie hem niet volgt, is verloren, wie j zich op hem verlaat, kan zich er op verlaten, j niet verlaten te zijn. Hij moedigt helden aan, steunt de rijkste vaders, weet moeders op de been te helpen, behoedt de naïeven voor een zekeren val, en vindt voor minnaars het rechte woord op de rechte plaats. Zijn meening over de menschheid is geen goede, want hij verkeert bijna alleen met lieden die veel geleerd en veel ver geten hebben. Maar van het publiek verlangt hij niet ar der s en dat heeft hij met mooie vrou wen gemeen, dan dat men zegt: »De beste souf fleur is dien men het minst hoort." Het tconeel te Berlijn. Ver. chilloi'ilötoon"el_>Pzelsrh.'pp-'n te lierlijn onttrekken zich aan de censuur, door zich als vereeniging te constitueeren en bij hun voor stellingen alleen leden en introducé" s toe te laten. Do comm'ssaris van politie te Herlijn heeft met dit »societeitswezen" kort recht gemaakt, en aan de directeuren medegedeeld, dat, op grond van de opgedane ervaring, hun schouwburgen niet anders dan publieke plaatsen ?zijn, wat dan ook inderdaad het geval i<, en de door hen ten tooneeio gebrachte stukken, als alle andere, aan de oeriMiur zijn onderworpen. Den 18den April werd deze kennisgeving uitgevaardigd, en tege lijkertijd werden de tegen den "Jlsten dezer aangekondigde voorstellingen verboden. Al is de > Uiusturzvorlage'' dan ook nog niet van kracht en ai zal zij het in haar tegenwoordigen vorm wel niet worden ook tegen den Uinsturz wordt druk gearbeid ! Sans-Gëne" te Berlijn. Heusch, het is twee honderdmaal te Berlijn. opgevoerd, Snns-Gène. Het mag d%n ook voor sommige Duitschers een genoegen zijn, Frankrijks grootste figuur te zien verhaspelen door een Franschman. Een geestig Duitscher echter, de Duitschers noemen zich wel met recht het volk der denkers en dichters ; heeft bij de tweehon derdste voorstelling deze poëzie gemaakt: So oft schon konnte man Die Wiischerin erspiih'n ? Hangt ihr den Titel an : Madame deux cents- Gêne. Het uiteinde van een tooncelspeler. Een tooneelspeler, die eenmaal recht heeft gegeven op de beste verwachtingen, is te Weenen overleden. Hij heette Karl Bassen, en was een man van buitengewoon schitterenden aanleg. Maar de bohème in hem was zóó sterk, dat hij geen ernst heeft gemaakt met zijn kunst. Zijn dwaze streken, de dolle manier waarop hij enga gementen sloot en de nog dollere waarop hij ze brak, vullen een deel van de kor'fiehuisgesprekken. In den beginne speelde hij in het Burgtheater, later in mindere, later in nog mindere, eindelijk werd bij portier. Na een ellendig 'ijden heeft hij een einde aan zijn leven gemaakt. Kunstenaar-vagabond. ook dat wordt een »M;irchen aus alttn Zeiten" ! IIIII1HIIIIII1I1IIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIMIIMIIIIII en kunstkritiek, Den hecre Jan Veth. Wat mag toch wel de reden zijn, mijn waarde heer ! dat mij steeds bevangt een dolle lust om u in het vaarwater te zitten en een beetje te plagen, telkens wanneer ik maar hot puntje van uwen neus om den hoek van eene straat zie komen; . die neus, die toch zoo onbeschrijfelijk veel goediger is, dan de lezers van Amsterdam mer en Kroniek wel kunnen vermoeden. Ik geloof eigenlijk, dat het uw eigene schuld is, omdat er in u steekt zulk een overmaat van jeugdige bal dadigheid, dat gij de atmosfeer om u heen daar mede besmet. Hoe het zij, nu ik u daar zoo bijzonder uitdagend op de bres zie staan tegenover dien ongelukkigen heer Niermeijer, wordt het mij te machtig. Ik heb er eene geheele week lang tegen gestreden, want ik weet eigenlijk niet, of u wel heel goed tegen plagen kunt ; ja ik vrees zelfs, dat u het een beetje ongepast zult vinden, dat men u, Ie bouillant Achille van de Nederlandsche kunst, zoo maar ongegeneerd en familiaar een beetje komt kriebelen. Maar heusch, c'est plus fort que moi: u hebt het ditmaal al te bont gemaakt en het geval is mij te verleidelijk ! Niet, dat ik nu zoo heel veel gevoel voor den heer Niermeyer ; ik vind niet, dat <>de groeizame voorjaarsregen, waarmede u hem mildelijk zegendet", bij hem bijzonder smakelijke vruchten heeft doen ontkiemen. Zijn het dan de belangen der door u gehoonde wetenschap, die mij ten strijde roepen 'i Och kom, wel neen ! Wel zijn wij hier te Utrecht natuurlijk allerijsselijkst bang geworden, toen wij uw artikel gelezen hadden. De ethnographie scheen het te zullen besterven en de professoren keken elkaar met benauwde gezichten aan, alsof ze zeggen wilden : Wie van ons zal nu aan de beurt komen ? Maar wij zijn nu al wat bekomen van den eersten schrik ; wij hebben dadelijk een aparten privaat-docent in de ethnographie ontboden, die de volgende week al zijne intrede zal doen en die de allerspeciaalste opdracht heeft, om goed op u letten en de be dreigde veste tegen uwe aanvallen te verdedigen. Nu zal het wel weder een poosje gaan met onze wetenschap, hopen wij, en wij heradem en dus. Maar toch vind ik in uwe artikels nog altijd

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl