Historisch Archief 1877-1940
7
S'. 932
DE AMSTEEDAMMEK
A°. 1895.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit Nummer bevat een Bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Zondag 5 Mei
Abonnement per 3 maanden /'1.50, ir. p. post/" 1.65
Voor Indiëpsr jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . .125
Advertentiën van 1?5 regels /'l.10, elke regel meer . . . O.ï>()
Reclames per regel . 0.40
I UT H O C Di
VAN VERRE EN VAN NABIJ : Een nederlaag voor
Orispi. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Mei
feesten, door Pro Socio. Utrechtsche brieven, door
Jan van 't Sticht. TOONEEL EN MUZIEK: Kro
niek, door v. d. G. Muziek in de hoofdstad, door
Van Milligen. KUNST EN LETTEREN: Laura
Marholm's Buch der Frauen", door J. C. v. B.
WETENSCHAP: Arische levenswijsheid uit het oude
ludië, door Dr. H. C. Muller. (/Slot.) Indische
brieven, door Kromo Widjojo. Boekaaukondiging,
door J. H. Gunning Wz. INGEZONDEN. NEDER
LAND IN BEELD EN SCHRIFT: Het Caf
-Restaurant, door J. H. G. SCHETSJES: Straffen uit de
middeleeuwen, door T. Pluim. FEUILLETON:
Angustin Robespierre, door Dr. Jan ten Brink. II.
SCHAAKSPEL. VOOR DAMES, door E-e.
BECLAMES. VARIA. ALLERLEI. PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
niiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
IIIIIIIIIIIIMIIIII1IIIIIIIIIIIII1I
Een nederlaag voor Crispi.
Het Romeinsche Hof van cassatie heeft
in het rechtsgeding tusschen den
Italiaanschen premier Crispi en den ex premier
Giolitti uitspraak gedaan. De beslissing
der hoogste rechterlijke autoriteit in Itali
heeft, onder de tegenwoordige omstandigheden,
eene niet te miskennen politieke beteekenis.
Men zal zich herinneren, dat in Decem
ber van het vorige jaar door den heer Gio
litti aan het bureau der Kamer eene enve
loppe (plico) werd terhand gesteld, welke
documenten bevatte, die op de beruchte
quaestie der Romeinsche Bank betrekking
hadden en die den heer Crispi en eenige
van diens familieleden in een alles behalve
gunstig daglicht stelden. Zeer tegen den zin
van den premier besloot de Kamer, van den
inhoud der enveloppe kennis te nemen.
Crispi, die tot eiken pri s een openbaar de
bat over deze pijnlijke aangelegenheid scheen
te willen beletten, verkreeg een paar dagen
later (15 December/ van den koning de
machtiging om de zittingen der Kamer te
schorsen, en sedert dien tijd staat het par
lementaire leven in Italiëgeheel stil. Daar
enboven diende Crispi tegen Giolitti tweeërlei
aanklacht in: vooreerst wegens het onttrekken
van documenten aan het dossier der Banca
Romana zaak, in de tweede plaats wegens
het openbaar maken dier stukken. De eerste
aanklacht gold dus den minister, de tweede
den afgevaardigde Giolitti.
Twee maanden later werd Giolitti gedaagd
voor den rechter van instructie te Rome,
om zich op deze dubbele beschuldiging te
verantwoorden. Giolitti verscheen, maar
beweerde dat de gewone rechtbanken onbe
voegd waren om van deze zaak kennis te
nemen, daar zij niet een particulier persoon,
maar een minister en een afgevaardigde
gold. Als oud-minister kon Giolitti name
lijk voor zijn regeeiïngsdaden slechts ter
verantwoording worden geroepen met inacht
neming van de bepalingen der Grondwet,
d. i. door een votum der Kamer, welke dan
bij den Senaat, als Hooggerechtshof, als aan
klager optreedt. En als Kamerlid kon Gio
litti niet worden vervolgd, tenzij door een
speciaal votum der Kamer voor hem de
parlementaire immuniteit werd opgeheven.
Zijn bijzonder geval bracht er hem dus toe,
optetreden als verdediger van de parlemen
taire privilegiën en immuniteiten, welke door
de uitvoerende macht werden bedreigd.
Nadat de rechter van instructie de door
den heer Giolitti opgeworpen exceptie van
onbevoegdheid had verworpen, kwam de be
schuldigde in hooger beroep bij het Hof van
Appel te Rome; dit verklaarde echter even
eens de gewone rechtbank bevoegd om van
elk der ingebrachte beschuldigingen kennis
te nemen. Opnieuw kwam Giolitti in beroep,
thans bij de hoogste autoriteit, het Hof van
Cassatie. Giolitti's verdedigers beriepen zich
op art. 45 der Grondwet, dat de parlemen
taire immuniteit van den afgevaardigde
waarborgt, niet slechts zoolang de Kamer
zittingen duren, maar voor den geheelen
duur van zijn mandaat; voorts op artikel 54,
volgens hetwelk de afgevaardigden niet mo
gen worden vervolgd voor hunne woorden
of'handelingen in het Parlement; zij toonden
aan, dat volgens de standvastige interpre
tatie dezer artikelen et n afgevaardigde door
de justitie alleen met uitdrukkelijke toestem
ming der Kamer mag worden vervolgd;
eindelijk wezen zij op art. 47, dat aan de
Kamer alleen het recht toekent om de
ministers der Kroon in staat van beschul
diging te stellen en hen voor den Senaat
als Hooggerechtshof te doen verschijnen.
Deze argumenten waren zoo duidelijk en
zoo overtuigend, dat men zich slechts kan
verbazen over de uitspraken in vroegere
instantiën. De uitspraak was dan ook eene
cassazione senxa rinvio, d. i. de zaak is door
het Hof van Cassatie niet weder naar het
Hof van Appel gezonden, maar in hoogste
en laatste instantie definitief uitgemaakt.
De overwinning van den heer Giolitti, en
dus tevens van het parlementair régime en
van het beginsel der vertegenwoordiging, is
volledig. De vijanden van het kabinet jui
chen; er zijn nog rechters te Rome, zeggen
zij, en het vonnis van het Hof van Cassatie
is het einde van Crispi's dictatuur. De offi
cieuse bladen zijn niet weinig verlegen: Zij
durven tegen de uitspraak der hoogste rech
terlijke autoriteit niet opkomen, maar zjj
hebben nu plotseling ontdekt, dat de zaak
eigenlijk van geheel persoonlijken aard is,
en dat zij gerust in de doofpot kan worden
gedaan. Want, zoo redeneeren zij, het zou
zeer te betreuren zijn, wanneer een conflict,
dat aan eene zoo treurige periode uit onze
laatste geschiedenis zijn ontstaan dankt,
eenigen invloed moest hebben op de verkie
zingen.
Wij kunnen dien vromen wensch en die
teedere bezorgheid best begrijpen, maar wij
gelooven niet, dat de zaak zoo spoedig en
zoo gemakkelijk in den doofpot gestopt zal
kunnen worden. Houdt Crispi de aanklacht
tegen Giolitti vol, dan moet zij of bij de
tegenwoordige Kamer worden ingediend (die
echter zeer spoedig zal worden ontbonden),
of bij de nieuwe Kamer, en in beide geval
len krijgt men slechts eene verscherping
van het conflict. Wordt de beschuldiging
ingetrokken of niet wederom ingediend, dan
is dit eene nieuwe nederlaag voor Crispi en
een nieuw wapen voor de oppositie.
Het eenige doel van Crispi in deze zaak
is geweest, zijn tegenstander Giolitti vóór
de nieuwe verkiezingen te doen veroordeelen,
om daardoor zich zelf vrij te wasschen van
de zeer ernstige tegen hem ingebrachte be
schuldigingen. Dit doel is niet meer te be
reiken.
Ongetwijfeld zullen bij de aanstaande
algemeene verkiezingen alle middelen en
middelijes worden beproefd om weder eene
regeeringsmeerderheid te verkrijgen. Maar het
vertrouwen in den heer Crispi is door de
uitspraak van het Hof van Cassatie ernstig
geschokt en de mogelijkheid, dat hij weder
gedurende een viertal maanden eene feitelijke
dictatuur zal kunnen uitoefenen, is bijzonder
klein geworden.
Zeker, Crispi zal moeilijk te vervangen
zijn. Zijn roemrijk verleden als Italiaansch
patriot, zijne groote persoonlijke begaafdheid
en zijne ontembare energie hebben hem
aanspraak gegeven op bewondering en waar
deering. Maar in de laatste jaren, in de
laaiste maanden vooral, is hij meer en meer
de man geworden van willekeur en van
aanmatiging, die niet aarzelt de vrijheden
en de rechten aan te randen, voor welke
hij zelf eertijds geleden en gestreden heeft.
Gold voor hem vroeger de vriendelijke leer:
»Wie veel lief gehad heeft, dien zal veel
vergeven worden," die vergevensgezindheid
wordt moeielijk toe te passen, nu hij zelf
opstaat tegen het vroegere voorwerp van
zijne liefde. En zoo kon de uitspraak van
het Romeinsche Hof van Cassatie wel eens
de voorbode worden van Crispi's staatkun
digen dood.
nu iiiiiiiiriiimiiimiiiimiii n UMI
SooiaU
«il "H iiiiiiiiiiiiiiiiiiniii umi minimi
Meifeesten.
Het jonge loof is uit de knoppen gebroken,
de milde lentewarmte ligt over de aarde,
waar de winter den grond had gemaakt tot
graniet, de wateren tot ijsvlakten. De ouderen
onder de menschen voelen van zich wijken
de beklemming die de koude maanden om
hen honen sloegen: vensters en deuren kunnen
weder worden opengezet, het leven kan zich
weder ontplooien in zijn vollen rijkdom. De
arbeid, gedwongen gestaakt, kan worden her
vat, het brood wordt overvloediger in de
huizen der armen; de buitenwereld geniet in
den nieuwen bloei der natuur, en in de steden
loopt de bloemenkoopman met zijn volgeladen
kar, en brengt zijn primula's en violen tot
in de meest bescheidene woning.
Wel niemand, hij hebbe in en door den
winter geleden of niet, die niet bij de eerste
lentezonnestralen in blijde dankbaarheid juicht
als ware een groote weldaad hem bewezen ;
die niet met kinderlijke nederigheid de
teederheid aanschouwt van een lentemorgen; die
niet bewondering gevoelt voor de fragiele
atmosfeer die het eerste bliksemen aankondigt,
als het weder, gelijk het volk zegt, zich legt
te luisteren. Maar deze aandoeningen, ook
al laten zij sporen na, worden verdrongen
door die van iederen dag: het leven gaat
voort, en voor velen weldra in den ouden
sleur van jaren en jaren her. De geleerde in
zijn studeervertrek laat het gordijn neder voor
de lastige zon, die speelt op zijn boeken; de
werkman aan het weefgetouw heeft naar zijn
draden te kijken, opdat de inslag te juister
tijd in de schering komt, en bij de aflevering
hem geen boete van zijn loon wordt af gehouden ;
de bankiersklerk heeft cijfers op te tellen; de
rechter snuffelt in zijn wetboeken, en veroor
deeld den overtreder der maatschappelijke
instellingen wegens artikel zoo- en zooveel.
Economen bereiden zich voor om op het aan
staande zomercongres een schitterend figuur
te slaan ; politici overwegen onder welke leus
zij hun tegenstanders het best in het nauw
kunnen brengen. Rijken gaan voort zich te
verrijken, ellendigen sterven als weleer in hun
krotten, het leven gaat zijn gang, het rijke
leven, het harde leven, dat zijn gunstelingen
kiest bij tientallen, zijn slachtoffers bij dui
zenden.
De oude maatschappij sukkelt voort, als
een oude reiswagen zonder veeren. Hij hotst
en piept, en schokt en knarst, en de lieden,
daarbinnen opeengepakt, bonzen wel onbarm
hartig tegen elkander aan. Maar het eigen
belang en de geldzucht, die op den bok zitten,
verheugen zich in de f'rissche buitenlucht, en
slaan de zweep over de knollen : het vrachtje
daarbinnen zal het wel halen ; wie ontevre
den is, heeft volle vrijheid, uit te stappen en
den hongerdood te sterven.
En er is ontevredenheid daarbinnen ; god
dank, dat er ontevredenheid is. Zij die het
ergst in den hoek zijn gedrongen, de eerste
slachtoffers onzer maatschappelijke ontwik
keling, gaan werkelijk gelooven, dat het niet
noodig is dat zij hun leven lang verkeeren
in kommer en nooddruft, terwijl weelde niet
weet wat baloorigs te doen om haar geld te
verspillen. Het gevoel van menschenwaarde
ontwaakt, en de lotgenooten reiken elkander
de hand, en steunen elkander, zij doen de
eerste poging om een nieuwe, gelukkiger be
schikking te krijgen voor geheel het
menschdom. Van uit de arbeiderskringen klinkt
een geroep om medelijden en recht, om recht
vooral. En het is op den eersten Mei dat
zij zijn overeengekomen hun kreet te doen
hooren over geheel de aarde, aan al wat
vasthoudt aan de oude lotsbedeeling, uit
blindheid deels, uit vrees voor hebben en
houden maar al te dikwijls. Het Meifeest is
het feest van het ontwaakte proletariaat, van
de erkende menschenwaarde, van het streven
naar beter in den mensch.
Dus behoorden, wel verre van met angst
de bijeenkomsten der arbeiders op den eersten
Mei aan te zien als samenscholingen van
hongerige horden, tuk op roof, gelijk de over
heden nog maar al te veel doen, zij de Mei
feesten te beschouwen als de uiting van een
nieuw geloof', dat hierom zoo weinig gevaar
oplevert voor uitspattingen, wijl het praktisch
is in de eerste plaats. Zij behoorden te over
wegen, dat geen sabelstok van eenigen poli
tieagent in staat is, het wassend zelfgevoel
der arbeiders neder te ranselen, en dat het
aandoen aan de het Meifeest vierenden van
kleine kwellingen, als het verbod van optocht
houden, slechts uitlokt tot overtreding der
wet, door de grooten der aarde gemaakt voor
de grooten der aarde. Hoe weinig zulk een ver
bod uitwerkt, hoe belachelijk het is, blijkt eert t
wanneer gij de »wandel aars" een optocht ziet
houden in optima forma, maar een optocht,
die geen optocht is, omdat de banieren in
den stok gerold blijven. De scherpzinnigste
taaigeleerde zal vragend het orakel aan
schouwen dat op deze wijze woorden verklaart,
en het eenvoudige kind der lagere school dat
reeds vroeg den griffel voor hamer en beitel
en allerhande gereedschap heeft verruild, zal
op de vraag, waarom hij zijn banier niet
mocht ontrollen, in het gunstigste geval ten
antwoord weten te geven, dat de heeren van
het stadhuis alevel wat raars hebben, en het
maar geraden is, over hun opvatting van
rechten en vrijheden niet te diep doer te
denken, noch zich al te veel eraan te erge
ren. Mettertijd zal dat wel anders worden ;
er is al veel veranderd. Inderdaad is er
vooruitgang te bespeuren- Er is ditmaal niet
ingehakt op de «wandelaars", toen zij, rustig
voorttrekkende, het achturenlied aanhieven.
Dat, geeft hoop, dat eenmaal zal worden be
grepen, dat het niet de taak der ordebewaar
ders is, een zelfbewuste volksmassa in haar
kalme bewegingen te hinderen, en zoo klonk
langs Amsterdam's straten het »Achtuur" als
de voorbode der overwinning van een betere
verstandhouding tusschen overheid en arbei
dersbevolking op het vooroordeel der in hoog
heid gezetenen.
Doch het is niet alleen hij hoofden van
politie en andere magistraten, dat het denk
beeld der mogelijkheid van ordelijk betoogen
door arbeiders nog te nauwernood zich kan
staande houden. Een zeker blad, dat een
beslist radicaal verleden heeft, roemt de orde
te Enschedé, en dankt die aan de aanwezigheid
van den bekenden burgemeester van der Zee met
gansch zijn politiemacht en het geheele corps
marechaussee van den omtrek. Zoolang door
de pers zulke opvattingen worden verkondigd,
is het aan het deel der burgerij, dat het liefst
veilig achter de ruiten blijft zitten en van
daar uit zijn oordeel over de wereld vormt,
niet euvel te duiden, dat het blijde is, indien
de Meibeweging maar weer goed en wel achter
den rug is, en weinig te beteekenen heeft
gehad, terwijl toch een volk dankbaar moet
zijn, indien het allerwege en met algemeene
deelneming dit feest heeft gevierd. Want dan
kan het zich verheugen een zelfbewust volk
te zijn, waarvan de verschillende deelen op
verschillende wijzen meenen het geluk van
het geheel te kunnen verwezenlijken, maar
dat n is op dit punt: de welvaart en de
ontwikking te willen van den individu, ten
bate der gemeenschap.
PEO Socio.
Vrouwenarbeid in Italië.
Van de 11,21)2,000 Italiaansche vrouwen ouder
dan 9 jaar, worden er '2 millioen in de nijver
heid en 5 millioen voor den veldarbeid gebruikt.
In de zijdefabrieken werken 117,000 vrouwen,
tegen 17.700 mannen; in dezelfde industrie wor
den 40,000 kinderen gebruikt, waaronder slechts
2000 jongens. In de verschillende fabrieken zijn
47,500 meisjes, tegen 22,700 jongens.
Regeeringstusschenkomst bij werk
stakingen.
Het klinkt wel als een fabeltje, maar toch is
het gebeurd: te Weenen is de regeering in de
werkstaking der steenbakkers tusschenbeide ge
komen ten behoeve der werklieden. Maar de
uitbuiterij der arme drommels, meest Czechen,
door de groote ondernemingen was hier dan ook
zoo onmenschelijk consequent toegepast, dat hij
het vernemen van den toestand dezer ellendigen
de Weener burgerij eenstemmig voor hen partij
trok. Een volledig beeld van de werkstaking
te geven, is hier niet noodig; genoeg zij het, te
wijzen op de omstandigheid, dat op den groot
sten steenoven, die de helft van de geheele pro
ductie dezer industrie levert, ongeveer 12
millioen stuks per week, 2.^07 menschen waren
ondergebracht in lage schuren, tegen vocht noch
koude voldoende beschut. Zij wonen bij vier
gezinnen tegelijk in n vertrek, dat behoorlijk
afgedeeld, twee kleine families tenauwernood zou
kunnen bevatten. En de armen klaagden nog
niet eens over hun onderdak; als zij maar wat
meer verdienden ; van 's morgens twee tot 's avonds