De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 5 mei pagina 13

5 mei 1895 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 932 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 13 Gewogen en te licht bevonden. (Gioi.iiTi en CBISPI.) ITALIA : Zou ik het met een premier, die er zoo slecht afkomt, nog verder durven wagen ?" ittttttmiitimümiiiuiiiiiinmiiiimiiiimmiiinmiitimiiuniiiiiimiiiiumiiiimiuimiiiii iiimiiiiiiimliiiiiumuiimii zien op iemand, die door eigen krachtinspan ning zijn zaak tot een hoogte heeft gebracht, waaraan jullie een punt kunnen zuigen. Je behoeft niet te denken, dat ik niet begrijp wat je bedoeling is, om mij niet met n, maar met twee oorlogsschepen overdeNiordzee te willen sturen. Je weet bl goed, dat de nabijheid van een marinevaartuig het oversteken niet tot een dubbel gevaar, maar tot een gevaar in het kwadraat maakt. Of heb jij er clan wel eens van ge hoord, dat twee Nederlandsche oorlogs schepen niet tegen mekaar gebonsd hebben, als zij maar even in elkaars bereik konden komen, terwijl n Nederlandsch oorlogsschip er zich in den regel toe bepaalt zijn huid ergens tegen aan te schuren, waarschijnlijk omdat die van 't lange stilliggen meestal wat jeuk heeft. De Atjeh zal je vergezellen! God beware 1102! Wat een gemeene ironie! Al wat Atjeh heet kan voor mijn part ge stolen worden en jij er bij .... Je moest je schamen, een schuit te noemen, die nu twintig jaar herinnert aan twintig jaren van ongeluk en zoo'n ongeluk zelf zou je nu willen meegeven om veilig te wezen. Ja, kereltje, je loopt al te zeer in den kijkert. Als jij een oude rat meent te zijn, ik ben het ook, en daarom zou ik je willen verzoe ken, wanneer je mij toch naar de haaien wenscht, iets wat ik je desnoods als concurrent nog kan vergeven, dit in wat fatsoenlijker termen te doen. De Atjeh zal je vergezellen. Wees zoo beleefd van te zeggen: de satan moge je halen! Dan ben je duidelijk en dat klinkt ten minste nog onschuldig daarbij ! Hartsen trok verlegen zijn schouders op; natuurlijk, hij begreep dat ik hem doorzien had maar met zijn praatjes om mij over te halen met de Valk naar Engeland te reizen, was het uit. Gijs, die juist in stad was en bij mij koffie dronk, gevoelde wel iets voor mijn bezwaar, maar meende dat te kunnen ondervangen, door mij voor te stellen dan niet met de Valk, maar met de Vlissingsche mail boot te gaan; dat had professor Kramer ook gedaan. Ik mag Gijs wel lijdenden daarom repliceerde ik hem op meer gemoedelijken toon, ofschoon zijn voorslag mijn koopmanshart eigenlijk min of meer kwetste. Je bent zeker van de week hier gekomen, zei ik tegen hem, omdat je in den eersten tijd liefst op eenigen afstand wilt blijven, want, naar Meinesz mij verteld heefr, stelt de Ilaad eerstdaags je Lmwar'KS-blunder weer aan de orde. De drie en een halve ton, waarvan die oude aandeelhouders mooi weer gespeeld hebben, zitten den lui nog dwars in den maag, en al nemen zij nog steeds toe in dankbaarheid voor hetgeen jij voor ie onvergeeflijk Amsterdam hebt ver richt, dat zaakje schijnen ze je nieste kunnen vergeven. Maar dat je juist nu vóór de storm opnieuw opsteekt, je hier vertoont, bewijst al weer hoe je voor alles den juisiMi tijd en de gelegenheid weet te kiezen. Toch de rc/ngelegenheid, die je mij aanraadt, kan ik niet accepteeren. Als ik naar Londen ga, om den handel te lepresenteeren in het omuiddelijk gevolg van de koningin, vaar ik niet per poslboot. Dan is mijn plaats op de VaU;, boven op de brug, of naast de koningin. De Hollandsehe handel, zoo vertoon ik het dun in mijn persoon, streeft altijd recht door zee. Dan 'sta ik daar fior en t'orsch als Mercurius, omgolfd door de Nederlandsche vlag, waar onder wij de zeeën hebben schoon gebezemd en waaronder wij nog onze rijke ladin gen en onze beschaving naar Gust en \\ est, sturen. Dan ben ik de hoogste adel waarop Nederland wijzen kan, in die' qunlitcit, dat gevoel je, reis ik niet langs zij- of omwegen, maar langs den koninklijken weg zoodat de Engelschen bij onze aankomst elkander vragen: wie is dat? Zijn gedistingeerd uiter lijk heeft niets van dat van een hoveling, en tocli schijnt hij de eerste te zijn ; tot von Goldstein of een ander hun toefluistert: dat is nu Brommeijer! En nu weet ik wel, dat die professor, zooals je zegt, per mailboot is gegaan, maar neem me niet kwalijk. al ben je zelf professor geweest, ik en die mijnheer zijn geen grootheden, die je kunt vergelijken. Zoo'n wetenschappelijk man en dat nu de wetenschap bankroet is..... Gijs lachte eens en gaf mij zwijgend gelijk. Maar, om kort te gaan, dit is de reden waarom ik aan de reis van de koninginnen niet die commercieele wijding heb kunnen geven, welke zoo wenschelijk zou zijn geweest. Toch geloof' ik reeds het mijne te hebben gedaan,_ om _ in de opvoedkundige richting van het Hof eenige wijziging te brengen. Laatst Loen H. M hier was, heb ik met de lïanitz er over gesproken, of het geen aanbeveling verdiende de kleine Koningin iels meer van nabij kennis te doen maken met die inrichtingen, welke de ziel van ons nationaal b;staan zijn. de bronnen van onzen rijkdom. Jk zeg, welk systeem wordt er gevolgd bij het, opwekken der be langstelling van Wiliielmina voor vaderlandsehe instellingen ? In hoofdzaak vinden wij ons Majesteitje in hospitalen, in weeshuizen, in stichtingen van iilantropischen aard. Maar wilt leert zij daar nu uit? Van al de wees kindeven is er maar n, die zijn naam on sterfelijk heeft gemaakt, en dat nogal op de minst navolgen-swaardige manier, doornl. in de lucht te vliegen; en moet zij niet lang zamerhand gaan (leuken bij het zien van al die armen en al die zieken, dat juist dit deel der natie ons vaderland ziju reputatie heeft gegeven? Maar wat zou je dan willen? vroeg de Ra nk/,. Wat ik willen zou? Dat zij juist in haar leertijd hier eens kwam kijken naar die dingen, waar wij ons geld mee verdienen. i Zie1.) yau stapel ioopen van een schip merkte de U'iniiz op, dat geeft al een kijkje op de zeevaar; ; 'net leggen van een ecrston steen brengt haar in aanraking met de bouw vakken hel bijwonen van de wedrennen leidt i'>! kennis* van de paardenrasson . . .. Ik klopie lu-m een-; op zijn schouder en zei : ? loiiuvn. jongen, wat een Hagenaar (och een mau van zaken is! I lij voelde, dat hij een gek Jijlui' maakte, en daar hij begon te blozen uit vrees iets heel doms gezegd te hebben, hielp ik hem maar dadelijk op wt-ir. Ik bedoel zei ik. (lat men H. M. eens moest brengen naar al die inrichtingen, waai1 zij de wording van onze fortuinen kan zien. want wat anders dan fortuinen zijn de grondslag van het volksgeluk ? Waarom inlroduceeren jt'lui haar niet eens in het En trepot, laat, haar het lilauwhoedenveem zien, de Brakke Grond, oen hypotheekbank, een eilectenkaiitoor. de Beurs, als hij aan is, dal zou even indrukwekkend als leerzaam zijn, haast een al te grootsch schouwspel, en dan het Grootboek of' ja die had ik wel het eerst mogen noemen, de Nederlandsche Bank..,. Zoo peil je pas de bronnen van onze welvaart. Het scheen mij toe, dat de lïanitz een licht opging. >het (i root boek" herhaalde hij bij [ zich/elf... het Grootboek... t, was duidelijk, j dat hij van alles wat ik genoemd had, daar van de helderste vooivtelling zich vormde; l hij haalde zijn notitieboekje uit zijn zak en zette daarin een woord, dat met een kapitale G begon. En wat lees ik nu? Dat juist die merkwaardigheid, waarheen ik ons koninginnetje almèe het eerst zou hebben ge bracht, werkelijk reeds door haar bezocht is. Zij ging van de Westminster naar de Bank. j Dat bewijst, hoe ze aan het Hof mijn wenk be grepen hebben. En, dat is bijzonder aardig, in een opeen volging, waaraan ik in mijn gesprek met de Uanitz nog niet gedacht had. Ue Westminster met zijn ouden koningsstoel en kerkelijke heiligheden, en de. Bank daarna, op n dag, als in c''én bedrijf'met drie fooncclen: troon, i'lt'nn' en !tï<utfll:'«xl. Geheel iu mijn geest, zooals ik ze ook altoos in onafscheidelijk ver band, ik zou haiist zeggen, als een drieëenheid, waardeer; de drie zinnebeelden der vcreering van elk net mensch, hetzij man of vrouw. Als dat nu die professor heeft uitgevonden, is hij nog zcio min niet. Dan neem ik mijn hoed voor hem af. Op deze manier kan die geschiedkundige reis niet zonder vrucht blijven. Nu, dal zal ze ook wel niet. Maar ik zal blij /ijii, als ik in du krant lees, dat zij weer goed en wel te Ylissingen is gearriveerd. Ons koninklijk kleinood op zee. op een schuit die al '?'>- .Jaar in liet water gelogen heeft en dan een Ni-derlandsch oorlogsschip in haar nabij heid ik iraeteer op champagne als zij aan wal is gestapt ! En dan moeten wo dadelijk beginnen met een inschrijving vooreen nieuwe l"'////. Wij hebben nog wel Oranje-centen, zei ik tegen mijn vrouw en Thérèse kijk er je spaarpot maar eens op na! Nu, 't ding houdt de haren liever. Zo is zuinig en dat bevalt me. Maar mijn vrouw heeft in haar hart al go.teoke.nd voor een tientje en ik leg er een lapje van '2'ó voor uit. Bij zoo'n gelegenheid wil ik niet op een daalder zien! t

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl