De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 5 mei pagina 4

5 mei 1895 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 932 zelve zoo forsch van opzet en krachtig van bouw is dat de vrouwelijke afkomst haast niet te be speuren is goed. Doch laat haar zich geen geweld aandoen en zich dringen naar een stand plaats welke de hare niet is, doch van haar eigen gezichtspunt waarnemen. Nu, by Laura Marholm is dit niet slechts theorie. Bij een helder verstand en een groote en veelzijdige kennis spreekt er tevens uit haar werk een fijn, scherp echt vrouwely k instinct, dat het tot een belangrijke bijdrage tot de psycho logische kennis van het moderne vrouwelyke genie maakt. En de fijne spot, de geestige piquanterieën, waarmee zij haar werk kruidt, men herkent ze terstond als afkomstig uit het vrouwelijke brein. »Zij zijn geen reflectie, die de man werpt in een ledigen vorm" dit in haar parallel tusschen de schrijfster van »Keynotes" en een aanzienlijke, in de Fransche taal schrijvende Oostenrijkejonge dame »niet meer Galatea, die onder Pygmalion's kussen mensch en vrouw tegelijk werd zy waren vrouw, voordat zij Pygmalion kenden, zoozeer vrouw, dat Pygmalion zeer dikwijls geen Pygmalion meer voor haar is maar een doodalledaagsche jongen. En dit is een schrikkelijke ontgoocheling! En het is deze ontgoocheling onder welke zich nu de vrouw en menige vrouw, die in den hoogsten zin vrouw is van den man verwydert en hem kritisch, met een blik van verveling opneemt. Dien ? ! Neen, dan liever geen! Maar de dag komt" De dag komt, want waar Laura Marholm telkens weer op neer komt is dat de vrouw niet waarlijk groot of gelukkig kan zijn zonder den man, dat er onder die zoo zeldzaam door natuur en fortuin bevoorrechtte vrouwen, die op eigen wieken drijven, toch nog zyn die ondergaan in den strijd. En al vinden wij hare bewering dat de werkelijke invloed der vrouw, bij al haar streven naar onaf hankelijkheid en zelfstandigheid aanmerkelijk verminderd is, wat pessimistisch over het algemeen zyn de meeningen, die zij uiteenzet, op zulk een kennis en doorzicht gegrondvest, dat wy niet twijfelen of vele harer artikelen zullen ook bij het mannelijk publiek menig belangstel lend lezer vinden. J. C. v. R. ? The woman who did." Grant Allen vertelt, bij het in de wereld zenden van dezen roman, dat het het eerste werk is, dat hij alleen tot bevrediging van zijn eigen smaak en zijn eigen geweten heeft geschreven. Velen ziji.er lezers zullen zeker onvoorwaardelijk al zijn sgewetenloozen" arbsid veroordeelen, maar dit boek is op het oogenblik het meest epoche makende van alle hedendaagsche voortbrengselen der engelsche letterkunde. Er is te Londen in den laatsten tijd heel wat te doen geweest over »the new woman," en nog meer over »the woman with a past," die door Pinero het burgerrecht op het Engelsche tooneel heeft gekregen. In zijn laatste drama, «The notorious mrs. Ebbsmith" heeft deze auteur bovendien een brjkje «vrije liefde" onder de kuische Engelsche oogen gebracht, maar slechts schoorvoetend, en niet consequent hef ft hij de voordeelen van zulk een verhouding durven verdedigen. Grant Allen heeft in zijn nieu wen- roman die taak op zich genomen. Ook voor hem is het onderwerp meermalen behandeld, »the new Antigone", »The Regeueration of tvvo" en »I forbid the Banns" zijn levende getuigen ervan; maar bij de meeste van deze en soortgelijke werken is van de nood een deugd gemaakt, ter wijl in »The woman who did" de heldin alleen uit overtuiging, uit beginsel de vrije liefde heeft omhelsd, meenende een goed voorbeeld te geven, dat haar zusteren zou bevrijden van een smadelijk juk, een juk, te zwaarder, omdat het in zooveel gevallen volstrekt niet uit lief Ie op de schouders wordt genomen. Waar de liefde is, meent Ilerminia Barton, is geen uiterlijke liand noodig, en iet met feestelijke openbaarheid vastknoopen van dezen band moet het meisje dat nog maar eenig schaamtegevoel sterk tegen de borst stuiten. Waar echter de liefde is verdwenen, eischen recht en plicht, dezen band te breken. Hoe men ook over dit onderwerp denke, Grant Allen stelt ons in Herminia Barton een rein karakter voor oogen, waarvoor wij eerbied hebben, hoe zonderling ook een verhouding moge zijn als deze, waarin een jongeman op de gewone wijze Herminia een huwelijksaanzoek doet, en zij dat op neemt alsof haar de meest eerlooze voorstellen werden gedaan. De gelukkige jongeling heeft »aar zijn liefde bekend, en vraagt nu, vol vuur: hEn wanneer zullen wij trouwen ? ' Het ant woord met toelichting luidt : Bij deze onver wachte woorden, van deze lippen, kleurde een blos van schaamte en schrik Herminia's wangen. »Nooit" riep zij vastbesloten ; terwijl zij zich van hem terugtrok. »0 Alan, wat bedoel je daar mede ! Zeg niet dat ik, na alles wat ik getracht heb je te doen gevoelen en begrijpen, nog ja zou kunnen zeggen". Alan houdt nog een tijdlang aan, maar ten slotte krijgt Herminia haar zin Zij onderwerpen zich noch aan het acremonie van een openbaar, noch aan dat van een in het geheim gesloten huwelijk. De liefde alleen zal hen aan elkander binden. Maar als het gezin staat vermeerderd te worden, komen de moeilijkheden. Herminia, van meening dat het meisje ook in zoover onaf hankelijk moet zijn, dat zij haar eigen brood moet verdienen, en dus een betrekking als leerares aan een meisjesschool vervult, heeft haar ver houding met Allan niet onder stoelen en banken gestoken. Zij laat zich echter door Alan over halen, nu naar Italiëte gaan, waar, voor nog het kind is geboren, de vader plotseling sterft. Herminia is wanhopig. Alleen haar kind. het eerste werkelijk vrij geboren menschelijk wezen" heeft haar liefde, en wordt door haar bestemd, om de wereld te hervormen. Maar de moeder vindt liet verkeerd, van der jeugd af aan haar dochter in heur eigen theoriën groot te brengen. Zij groeit op als andere meisjes, zonder ook maar door eenige uitlating van oorspronkelijke denkbeelden blijk te geven. Maar als zij zeventien jaar is, en, er zich een partij voor haar opdoet, die naar de gangbare begrippen een zeer goede mag worden genoemd, deelt haar moeder haar de omstandig heden harer geboorte mede. Het meisje is woedend op haar moeder, en gaat haar beschouwen als een van de vele deerns der straat. Dat is Harminia te zwaar. Zy vergiftigt zich, en valt als slacht offer voor de idee, die in de toekomst misschien verwezenlijking kan vinden, maar waarvoor het heden zeker nog niet ry'p is. Daudet naar Londen. Roem is aangenaam, en wierook prikkelt. De Franschen zijn nu eenmaal op beiden by zonder gesteld. Zola zelfs heeft zich door de Londensche moraliteitspredikers la'en verheerlijken, waarom zou Daudet niet ook eens een kijkje gaan nemen in het bewonderende Albion ? Daudet zou dus het kanaal oversteken; maanden lang is daarover reeds gesproken. Als gold het een ontdekkings reis, heeft Daudet zich laten interviewen, zoodat reeds bekend is, welke grootheden hem te Londen op sleeptouw zullen nemen, hoe hij er zal worden ontvangen en al wat hij nog meer noodig achtte, om den volke te doen weten. Aan reclame heeft het dus niet ontbrok e i. Maar thans komt Daudet verzekeren, dat het allerminst zijn bedoeling is geweest, zich te laten onthalen en vieren: hij wil rust en vrede vinden in Engeland's hoof.lstad, en op zijn ge mak, zoo kalm mogelijk, haar wonderen in oogenschouw nemen. Jammer genoeg, dat hij zelf daartoe de mogelijkheid heeft afgesneden, door zooveel lawaai te maken van te voren. Hij zal nu, gelijk Zola vóór hem, zich moeten voegen in het onvermijdelijke, en zich laten stempelen tot een der lions van den season, een rol, die naar op het oogenblik te bezien staat, slechts den emir van Afghanistan met hem zal ten deel vallen. Arische levensi jjsheid uit het onde Me, (Slot). De heer Van der Waals heeft getracht de metrische gedeelten van het boek ook metrisch weer te geven, en hij is daarin dikwijls zeer ge lukkig geslaagd. Men veroorlove mij enkele aan halingen : Geen wijs man geeft het groote Om 't kleine te sparen; Maar wijsheid is: het groote Door 't kleine bewaren. (blz. 8.) Of wanneer Manu spreekt: Uit gelaat, gebaar en praten, Uit den gang, het doen en laten, 't Trekken van het oog, den mond, Blijkt wat zich in 't hart bevond, (blz. 15.) Als een leekedichtje klinkt: Ieder paar, door zes ooren gehoord, Wordt verstoord; Niet door vier; zijt gij wijs, vlied dus maar 't Derde paar. (blz. '24.) Zeer goed in klassieke elegische versmaat (of distichon) vertaald is het volgende: Wijze, vertrouw niet den vijand, ofschoon uw ver stand nog zoo groot zij ! Diti (1) heeft Indra vertrouwd : Indra verscheurde haar vrucht. (blz. 2fi.) Treffend van waarheid, het volgende: Die naar 's vorsten voordeel streeft, 't Volk zal dezen haten, Hem die 't volk ten nutte leeft, Zal de vorst verlaten; Wijl er dus aan eiken kant Felle strijd zal wezen, Is, wie koning dient en land, Moeilijk uit te lezen! (blz. 34.) Vgl. blz. 72 en 73. Een der liefelijkste, dit vers: Valt op gloeiend ijzer 't Waterdrupje neer, Zoo bemerkt men daarvan Zelfs geen sporen meer. Als het komt te rusten Op de lotusblaan, Neemt het glans en vormen Van een parel aan. Is het doorgedrongen Onder SwAtischijn, Tot in oesterschelpen, Parel zal het zijn. Meestal maakt de omgeving Dat we in waarde zijn Nu eens middelmatig, Dan weer groot of klein (2). Dat leeftijd bij leeftijd, en gelijke bij gelijke past, is nooit door Grieksche, Latijnsche of andere dichters beter gezegd dan door den Indischen: liet zijn. gazellen. waar gazellen mee verkecren, Met koeien gaat de k oe.m et paarden gaat het paard, Een vijze zal een wijse, een domme iets dorns begeeren, Tot omgang. Vriendschap bloeit, waar zich met zelfden aard Een zelfde neiging paart. (blz. O). Met twee aanhalingen zij het mij vergund te besluiten, er is hier: embarras de choix. Welk een schat van wijsheid bevatten deze vier regels: ' Wie op een anders vrouw,als op zijn moederstaart, En op een anders goud, als op een kluitjen aard', Op alle wezens slechts, als op een ander ik, Die heeft den waren blik. (blz. 134). Als een staaltje van gelukkig binnenrijm sta hier nog het volgende : Verlegen vrouw is zonder trouw, Is water zout, dan is het koud, Een huichelaar neemt alles waar, Bedrieglijk doet, wie spreekt te zoet. (blz. 143). Het bovenstaande, slechts enkele grepen uit den rijken schat, moge voldoende zijn om ieder aan te sporen met dit werk van onzen landge noot kennis te maken. De school van Sanskritisten ten onzent, aan het hoofd waarvan prof. Kern staat, mag zich gelukkig rekenen met deze aanwinst, en de Nederland-che letterkunde is hier verrykt met een werk vol wijsheid, geest, satire en humor, dat niet genoeg naar waarde geschat kan worden. Wij wenschen den vertaler de opgewektheid toe om bet geheel te voltooien, en zoo een Benfey naar de kroon te steken, die zeer zeker een van Duitschland's beste Oriën talisten is geweest. (3) En met dezen wensch ga een andere wensch gepaard, vooral naar aanleiding van Benfey's hoogstbelangrijke inleiding: dat aan de vergelij kende studie der letterkunde nog meer dan tot dusver geschied is aan onze universiteiten de plaats moge worden ingeruimd, die haar in ieder opzicht toekomt! Amsterdam, Dr. H. C. MULLER. April 1895. Pïiviatdocenïa/d Universiteit. (3) De aanteekeningen geven m. i. soms of te veel of te weinig, zoo b.v. de noot omtrent Brahma, omtrent Agni, omtrent dürwa (tarwe), enz. Overigens zijn zij ongetwijfeld hoogst noodig en nuttig te noemen. Mogen zij de voorlooper zijn van een werkje over vergelijkende mytho logie, waaraan m. i. groote behoefte bestaat Bijna geen vak dat zich beter tot vergelijking leent, dan mythologie. Gustav Freytag. t Een figuur van zeldzame populariteit, ver buiten Duitschland's grenzen, is Gustav Freytag geweest. Van den beginne af aan wijdde hij zich aan de letteren van zijn vaderland: te Breslau en te Berlijn studeerde hij philologie. Maar de weten schappelijke studie der taal liet bij weldra liggen, om zich alleen met de belletrie bezig te houden. In '45, dus toen hij i!!> jaar oud was, gaf hij een bundeltje gedichten uit, getiteld: l,i Breslau, de raeesten van episch karakter. Zijn eerste blijspel die Brautf.ihrt, oder Kunz von der Rosen, dat later te Berlijn werd bekroond, dateert reeds van '41, een klein treurspel, Der Gelthrte, zag in '44 het licht. In de volgende jaren kwamen zijn grootere drama tische werken uit: die Vulrntme en G ra f Wtildemar, terwijl hij van de jaren '48 tot '7i> in den Giemboten, dien hij met Julian Schmidt redi geerde, een serie kultuurhistorische opstellen publiceerde over Duitschland's verleden. Froytag woonde toen te Leipzig, en in die jaren zijn zijn bijzonder populaire werken ontstaan: het al gemeen bekende blijspel die Jt>urnalistm, de niet minder gezochte roman Soll und llabe», en een reeks andere boeken van romantischen, historischen en kritischen aard. Van 18C>7 tot 1870 vertegenwoordigde Freytag Erfurt in den noordduitschen Rijksdag ; gedurende den oorlog was hij de metgezel van kroonprins Friedrich Wilhelm, wiens dagboek getuigt van de vriendschap die bestond tusschen den dich ter en den aanstaanden wijzen keizer". Bij den dood van Friedrich Wilhelm schreef Freytag een brochure : Der Kronprinzunddie deuttcheJfaiserkrone. Na '70 den cyclus flie Ahnen. Sedert '79 woonde de dichter te Wiesbaden. Toen hij in '<% zijn zeventigsten geboortedag vierde, vaardigde de keizer een decreet uit, waarbij aan Stauffer-Bern werd opgedragen, op staatskosten zijn portret te schilderen met be stemming voor het Berlijnsche nationaal museum. De laatste maal trad Freytag in het openbaar op, om te protesteeren tegen de Umsturzvorlage. IIIIIIIIIIIIIIIIIUIllllllllllll (1) Diti was de vrouw van K'asyapa. bare kinderen, de daitya's vormden een soort van wezens, die den goden vijandig waren. In bet Russisch is ditya nog =z: kind. Vgl. Boltz, Vorschule des Sanskrit (?<J) Blz. 80 en 81. Swati, misschien een ster uit de Noorderkroon. Indische Brieven. Op ^ en '.) Februari jl. word in heel Indic het Tja p Ciumeh-feest gevierd, het volksfeest bij uit nemendheid van onze gcstaarte broeders, van tabak's, d. i. de iu Imljëgeboren Chiiirrzen als van Smgké's, de vcrsch aaugcvoerdcn. Dit feest, werd hier te Soerabaja en naar ik meen ook overal elders met, vrij wat, meer animo en luis ter gevierd dau het saaie Chincesche nieuwjaar van den Sisten Januari 1.1., waarop het verboden was om voetzoekers in de straten al' te steken. En wanneer men nu weet dat, een feest zonder voetzoeker voor den Chinees even ougeurig is als voor den Hollander een feest zonder jenever dau kan men zich cenigszius voorstellen, hoe saai het dien dag wel geweest is, Nu was het wel is waar op het. Tjap Gomeh-feest óók verboden marljons etc. te doen knallen in de lucht of ouder de sarougs van {rillende Javaansehe schoouen, maar het, was avond en de politie look wijselijk de oogen. Eu de avoiidoptocht slaagde volkomen: en hoeveel reusachtige kronkelslaiiir.cn van vloei-papier, hoeveel vurige draken, vrecselijke scorpioeuen en kleurige lampions zweefden niet, in ecu zee van licht, boven de, hoofden der d;chtc menigte, die al voortgaande l door de straten seroctocs rookte en aan de talrijke \varongs sno p t e en luisterde naar de stichtelijke j Ciiincctclie muziek, die zoo ongeveer klinkt, als l het, stemmen der muziek-instrumenten van Kes' j orkest in een der bovenzalen van het rkestge- | houw. Aan zakkenrollers en verder gespuis was er dien avond geen gebrek, terwijl op sommige plaat sen, waar de optocht voorbijging de anti-Chmeezen-haat van sommige sinjo's en dronken korporaals wat luidruchtig of handtastclijE werd geuit, maar overigens is het feest uitmuntend gereusseerd Het Tjap Gomeh-feest geeft aanleiding het een en ander mede te deelen over de Chineezen iu den Indischen Archipel, die met den dag meer de belangstelling de Regeering schijnen op te wekken. Het is een eigenaardig volk, dat in zijn door het Gouvernement voorgeschreven uiet Clüneesche kleeding, in ziju levenswijze en gewoonten een aparte plaats inneemt in het mengelmoes van ras sen en natiën alhier. Hoewel naar men beweert reeds van de 8ste eeuw hunne emigratie schijnt te dateeren en zeker 90 " n der Chineezen op Java peranakan's, d. i. uil Javaansehe vrouwen geboren Chiueezen ziju, hebben zij zich toch niet zoodanig vermengd met de inlandselie bevolking, dat zij uiet ten allen tijde van haar zijn te onderscheiden. En s eeds duurt die emigratie voort. Van uit Emoy en Swat.ou de twee concentratie-punten van inscheping komen zij en zwermen over den Archipel heen, de Emoy-Chineezen over de Iliouw Liugga-Archipel en Java, de Swatou-Chineezen overal elders, vooral op West-Borneo, waar zij op sommige plaatsen als iuheemsch ziju geworden. Deze emigratie, die ten tijde der Compagnie nu eens aangewakkerd dan weer tegengewerkt werd, tengevolge van welke wisselende politiek de be kende Chineczen-opstand en belegering van Batavia in het midden der 18de eeuw plaats greep, wordt thans door de Regeering niet eeiiigen niet te mis kennen angst waargenomen. Zij heeft dan ook hare voorzorgen genomen om de vestiging va" hen niet al te gemakkelijk te doen zijn. Sinds 1S72 mogen zij zij zich slechts vestigen op plaatsen waar afzon derlijke wijken voor hunne natie zijn geopend en slechts in die wijken. Buit n die wijkeu kunnen zij zich slechts vestigen na vergunning van het plaatselijk bestuur. Wil een Chiueesch zich echter vestigen op plaatsen waar geen wijken geopend zijn, dan moet, hij daartoe vergunning vragen aau het hoofd van 't gewestelijk bestuur, dat hem slechts vergunning verleent in het belang van landbouw en nijverheid of van 's lauds pachters in openbare werken, maar nooit in het belang van den handel, zoodal, men hieruit duidelijk de vrees der Regee ring ziet doorschemeren voor al te grooten toe vloed dier vreemde oosterlingen. Toch is met de vrees de belangstelling vermeer derd. Zoowel de R"geeriug als de ambtenaren, die meer speeiaal met Chineezen in aanraking komen, beginnen meer op hunne gewoonten te letten en de tijd is niet ver, dat de Indische Chineezen even ijverig zullen worden bestudeerd als de eigenlijke inlaudsclie bevolking. Zoo is om een voorbeeld te noemen thans bezig zich baan te breken een verandering in de wijze waarop Chineezen ter terechtzittingen van de Landradeu als getuigen worden beëedigd. leder moet?zooals men weet, om te getuigen zweren op de wijze zijner gods dienstige gezindheid. Daar nu de heeren rechters vroeger zelfs niet, bij vermoeden op de hoogte waren van de godsdienstige gezindheid dier getui gen, nam men zijn toevlucht, tot symbolische han delingen, als het kop-afhakkeu van een kip. Wie slechts eenige maanden iu de binnenlanden heeft gewoond en daar 'sochtends een Landraadsgebouw voorbij liep, zal menigmaal vergast zijn geweest op het belachelijk-treurige schouwspel van een Chinees, die gehurkt op het voorplein met een mes in zijn rechter- en een schreeuwende kip in ziju linkerhand onhandig van afschuw die kip den kop tracht af te slaan met afgewend gezicht, om haar halfdood en spartelende weg te smijten en de zit tingzaal weer binnen te ijlen. Afschuw wekt die handeling zeker bij den getuige, maar zij noodzaakt hem daarom nog niet de waarheid te spreken, want vrees voor straf van hoogere machten bij eventueel liegen gevoelt hij door die handeling allerminst. Men heeft dit wel ingezien en toen gemeend dat wellicht enkele Chineesche woorden of formulieren het geweuschte effect konden teweegbrengen. Men zocht zelfs in oude Chineesche liefderomans naar een formulier van eed, maar vergeefs. Thans echter wordt in sommige Landraden iu WcstBorueo reeds sinds vele jaren zoo uiet altijd dau toch vaak een wijze van eedsaflegging toegepa^t, die prachlig werkt op de godsdienstige ge voelens vau den Chinees. Men laat hem ui. in de open lucht, dus ten aanschouwe van den l lemelgod, met een paar wierookstokjes in zijn hand zweren dat hij de waarheid zal spreken. En geloof mij dat hij het, dan wel doen zal. Want het ontzag van den Chinees voor den Hemclgod geidentili.ieerd met den eersten keizer van China zit hem iu msrg en been. Toch is hier wel een be zwaar: de Landraad kan moeilijk contioleeren of die Chineesche getuige den naam vau dien Ilcmelgod niet een weinig vervalscht en zoo de kracht van den eed breekt en een Chinecschen bijzitter van den Landraad heeft men niet. Van den kaut der Regeering is in 1S92 een zwakke poging gewaagd om ten behoeve der C'liineczen een codificatie vau het, personen- en erfrecht te maken, die echter in "J3 als onbruikbaar is ingetrokken. En geen wonder. Die codificatie bleek zoo strijdig met C liueeschc rechtsbegrippen te zijn, dat men zich verwonderd afvraagt tot welke autoriteiten de Regeering zich toch ge wend moet hebben om zulk een wangedrocht van rechtscodiiieatie te kunnen creëeren. Zoo werd voor liet huwelijk de vrije toestemming geeischt van man en vrouw en monogamie voorgeschreven, twee beginselen in lijnrechten strijd met de Cuiiieesche adat, die niet alleen in China maar ook ten onzent steeds wordt iu acht genomen. Immers het, groote beginsel dat het Chineesche leven beheerscht is de volkomen onderwerping van een kind aau ziju vader, vau een vrouw aan haar man. De onderwerping, hao genoemd, is de groote sociale plicht, liet kind is dezelfde mate van hao verschuldigd aau den vader als aan de moeder, al moet de vrouw ook aan den man dezelfde hao toouen als het kind aan den vader. Eu die vader is weer hao verschuldigd aan zijn vader en moeder, zoodat de eenige macht hebber in de familie eigenlijk is de patriarch-man of vrouw. Bij zulk een instelling is het duidelijk dat, alleen de patriarch het recht, heeft ecu huwe lijk vau ziju kinderen en kleinkinderen te regelen, zoodat een zelfstandige toestemming van man en v:ouw iu Chineesche ooren al heel vreemd moet klinken. Ook polygamie is bij do Chineezen in zwang, omdat zij als de meeste patriarchale volken de zucht koesteren veel zoons te krijgen. De voor

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl