De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 12 mei pagina 4

12 mei 1895 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEEDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 933 meerde, en het zy er al dadelijk bygevoegd de duffe atmosfeer onzer al te lang en te angst vallig gesloten en ingeduffelde school verzuiverde en verruimde. Hoe het nu komt, dat van al die namen, welke onafscheidelijk aan deze, in haar geheel beschouwd, heerlijke beweging gehecht zyn, en daaronder blinken uit die van Leo Frédéric, Fernand Khnopff, Willem Vogels, Joris Minne; Henry da Groux, Van Rysselberghe, juist die van Ensor niet alleen het meest uit komt, het meest en het engst verbonden is met de geschiedenis der XX, het meest synoniem is van «zoeken naar nieuwheid"; ik kan het niet anders uitleggen dan door het feit, dat juist hij zich door zekere eigenaardigheden in zijn artis tieke optreden, het meest en het brutaalst van allen heeft blootgegeven aan die kwajongensachtige spotzucht, welke zich, vooral in ty'den van gisting en hervorming, van een groot d<el van het publiek pleegt meester te maken. Op den keper beschouwd was Ensor noch min noch meer revolutionair dan al de hooger ge noemden; in ieder opzicht minder verfijnd en ge wild dan Khnopff, minder geniaal in vinden en scheppen dan Frédéric, was hij zelfs, lang niet zoo nieuw in zyn teeken- en schilderkunst als deze beiden en vooral als die borstelaar vin de vluchtigste indrukken, die schilder a Vemporte pièce, W. Vogels, en deze andere, die met alle mogelijke traditie zoolang overhoop lag, de tragische de Groux. Om de waarheid te zeg gen : Ensor was van heel deze groep de eenige, die, althans in zeker opzicht, maar dan ook op vallend, vasthield aan de oude traditie onzer Vlamingen en Hollanders. Bewust of onbewust dit laat ik in 't midden heeft hy zich van eerst af voorgedaan als een schilder van echt Nederlandsch temperament, als een schilder van het oog in de allereerste plaats, als een kolorist van de breede, ongegeneerde school van Hals, in vele opzichten zijn meester, evenals zijn luidbeleden afgod. Dat men het, toen, in de eerste jaren van den strijd, niet zien kón, wil ik niet gelooven. Men zag het echter niet, omdat men alleen oogen had voor de aarde- en hemeltergende, niets en niemand ontziende pochades van alle grootte, waarin de artiest zich verlustigde: DU «ens teekeningen, nauwelijks een paar handpal men groot, en toch bedekt met een wriemelende krioelende menigte van lilliputtische personages in de allerzonderlingste houdingen; dan weer schilderyen, tamelijk groot, de meest excentrieke gestalten en gezichten vertoonende. Vóór deze pochades verdrongen zich allen, de kritici en de kinderen van Droogstoppel, de vy'anden en ook de vrienden van den artist; ja, ook de vrienden, iiiiiiHiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHtiimiiiiiiiiiiiiii "'" '" IIIIMIIIIIIU'LIIIIIIIIIIIIIIIIUII Illllllllllllllllll AÜGÜSTffl BOBESPIEREE. Eene novelle uit het tijdvak-der Terreur DOOK Dr. JAN TEN BRINK. III. TEN MAALTIJD BIJ DE DUPLAYS. Des nadenmiddags te vier uur van den volgenden dag, Donderdag 27 Juli 17Ü3, stond een jong meisje van even twintigjaar bij de hooge porte-cochcre van een huis in de rue Saint-Ilonoré, nummer 3GG '). Een groot uithangbord vertoonde zich boven de poort, en leerde den voorbijganger, dat hier gevestigd was: Maurice Duplay, mr. menuisier. Aan de linkerzijde der koetspoort bevond zich een restaurant, toebehoorende aan den citoyen Fabre, ter rechterzijde had de citoijcn Rouilly zijn goud en juweelen uitgestald. Maurice Duplay en de zijnen woonden in een ander deel van het gebouw en in de beide bovenverdiepingen. Het huis was zeer uitgestrekt en ruim. Het behoorde vroeger aan de zusters de la Conception, wier kloostertuin aan het huis der Duplay's paalde. Dezen had den sedert 1787 hunne woning van de non nen gehuurd voor 1800 livres per jaar, en een deel der benedenverdieping afgestaan aan de citoyens Fabre en Rouilly. Het huis van Maurice Duplay stond op korten afstand van de rue Royale en van de onvolbouwde Eijlise de la Madeleine. Het zag uit op de rue Saint-Florentin, en werd door twee huizen gescheiden van de rue de Luxemloury. Het jonge meisje in de porfr-coc-Jtcrr, hield hare oogen gevestigd op de rue SaintFlorenlin, als wachtte zij op iemand, die door deze straat tot haar zou komen. Daar de namiddagzonnestralen over het huis van Maurice Duplay en in de donkere opening van de koetspoort vloeiden, stond de twintig jarige daar als in een heiligenglans van goud. Ze zag er allerbekoorlijkst uit, het dichterlijk beeld van jonge frischheid en onschuld. Het schitterend blank gezichtje, ') Thans 398. want, dat enkelen dezer, te dien tijde, al te hoog ophaalden van het voor de fili»tynen lang niet duidelijk talent, van den eigenaardigen humor, aan deze gedurfd- en gewildheden eigen, is nauwehjks te loochenen. O ! die beruchte Maskerstudiën, l'Etonnement du Magque Wouse, les Masques narguant la Mort, les Masques scandalisés, echte wildzangen van kleur, het heftigste geel naast het hartstochtelijkste rood en het hardnek kigste groen, maar zoo krachtig als by de besten en nooit laf of plat of gemeen; en daarnaast spotteekeningen als Les juges intégres en La Lsfon d'Anatomie, en gekleurde epizoden van de ongebreideldste, zonderbaarste fantazie, als de Guldensporenslag, de Intocht van overwinnende sol daten in de stad Bise, Geraamten twistend om een Pekelharing, enz., teekeningen, ondanks al het opvallend dwaze soms en gebrekkige er bij, zoo vol en overvol van observatie, leven, beweging, geest, met de stoutste raccourcis hier, de meestkrasse houdingen daar, voor de meesten was dat alles niets dan het armgezwaai van een redde loozen onvermogende, die toch, kost wat kost; wilde opgemerkt worden. In werkelijkheid verdienden tal van deze zoo gezegde pochades, in olieverf of enkel met pot lood of kool, geen geringeren lof dan dien toch elk kunsthistoricus zoo kwistig verleent aan Jeroom Bosch, aan den Frank Floris van den Engelenval en den de Vos van Antonius' Temptatie. Ik zou durven zeggen: enkele van Ensor's tee keningen, als o. a. De Mystieke dood van een Godgeleerde, eigenlijk : »de opgewonden monniken eischen het ly'k op van den theoloog Sus Ovis ondanks den tegenstand van bisschop Friton", als »De Duivels Dzittes en Hihahox voeren, onder btvel van Crazon, die een dolle kat berijdt, Christus ter Helle", als ^Christus door duivelen gekweld", als »De Verzoeking van Antonius", »Z)e inneming eener zonderlinge stad", en vooral nJezus1 intocht binnen Jeruzalem", staan heel wat hooger, en groot ongelijk heeft men, de allerbeste, ik bedoel de eerste en de laatstgenoemde dezer teekeningen, niet voor een openbare verzameling aan te koopen. Ondanks het soms onsamenhangende van 't geheel, ondanks het gebrek aan juiste verhouding van grootte tusschen de onderscheiden personen, zijn deze beide zeer groote tafereelen het werk van een ongeëvenaard meester in het teekenen. Om deze zyde deze helft, ging ik zeggen van Ensor's personaliteit goed te begrijpen, moet men er aan denken dat hij van vaders kant een landge noot is van de verschrikke'ijkste karikaturisten der geheele wereld : Grillray, Cruikshank, Ilowlandson, en hoe zij ook heeten mogen. Van elk dezer vindt men iets in hem; meer nog echter van den satyrist Swift, die, evenals Ensor zelf, om de desiderata van zijn rechtvaardigheidsgevoel en zijn waar liiniiiiiiiiiMiiMiiiliiiiiiiimiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMmnummmm! trof het meest, door de zachte uitdrukking der diepblauwe oogen, en den fraaien vorm van het hoog gewelfde voorhoofd. Het prachtige donkerbruine hair was in een grooten knoop op het achterhoofd saamgebonden. Haar sierlijk figuurtje werd om kleed in een lijfje van lichtbruine zijde op een japonrok van helderblauwe stof. Het lijfje, laag uitgesneden in het vierkant, deed het helder wit mousseline uitkomen, waarmee hals en boezem omhuld waren. De mouwen van het lijfje kwamen niet ver der dan de ellebogen, waar ze met een zwart kanten plooisel eindigden. De benedenarm en een deel der handen scholen weg onder zwart zijden mitaines. Het was een lust haar daar in de ruime koetspoort te zien staan, de fijne rechterhand boven de oogen, om de verblindende zonne stralen af te weren. Haar gezichtje straalde van vreugde, en met het hoogste ongeduld scheen zij af te wachten, of er zich niet iemand harer vrienden in de rue Sainl-Fiorent in mocht vertoonen. Daar vloeide een luide, jubelende uitroep van hare lippen. Zij wipte naar de overzijde, en wuifde met de hand tot iemand, die in de rue tfaiitlFlorentin zich haastte om haar te bereiken. Zoodra ze hem had ingehaald het was een jonkman, even dertigjaar oud, zeer deftig van voorkomen legde zij haar welgevormden arm in den zijne, en riep opgetogen van blijdschap : »O, Maximilien, in on ami.' Ik benzoo gelukkig, ik heb een brief van Philippe. Hij hoopt over veertien dagen te Parijs terug te zijn!" »,¥« lonne Elisabeth !" antwoordde de deftige jonkman »je denkt meer aan je zelve, dan aan het arme vaderland ! Nu Valenciennes door den Hertog van York is genomen, en het dappere garnizoen een eervollen aftocht bedong, zal Le Bas binnen eenige weken zijn rapport moeten uitbrengen. De aanleiding tut zijn terugkomst is niet zeer troostrijk voor ons patriotten, liet vaderland gaat boven alles, wanneer het in gevaar is !'' »Maar, Maximilien ! Mijn trouwdag is al eenmaal uitgesteld .. . mag ik nu niet blij zijn, omdat hij terugkomt! Ik heb Philippe zoo innig lief! Ik denk dag en nacht aan hem !'' De jonkman, dien Elisabeth Duplay Maxi milien noemde, zag met toegevendheid naar de lieve gestalte aan zijne zijde, zij staken heidszin krachtiger uit te drukken, zijn toevlucht nam tot de ongeloofe'ijkste zotheden. Doch de andere helft dan, die, welke men van 1880 tot 1890 niet eens zien wilde, hoe eenvoudig, hoe naïef, hoe natuurlijk en hoe door en door Vlaamsch is die. Pas na het verlaten der Brusselsche Akademie, welke hy van 1887 af getrouw bezocht had, ja, waar hij zelfs een seeond prix d'aprèa la tête antigue" verdiend had, stelt hij, in 1881, inden kring Li Chrysalids een liinnenzicht ten toon, dat, nu in 1894 te Antwerpen opnieuw ingezon den, den meesten als een wonder van kleur lief werd. In 1882 stelt hij te Parijs ten toon De Lezer, in 1883 in den kring L'Essor, zijn Lampen jongen, zijn Luizige Arme bij 't Vuur en zijn Boerenappelen. In werkelijkheid een zestal schilderijen, die, ware de billijkheid van deze wereld en van ... de kunstkritiek, Ensor van dat oogenblik af hadden doen rang nemen onder de meesters van het penseel. Waar of zij toch schuilbleven, de dappere verdedigers van de nationale rich ting in de kunst en van het goede, vette, warme en diepe en bovendien rijke Vlaamsche kolonie ? Hier Wils traditie, niet een met moeite ingepompte, met veel blokken afgeleerde, maar een spontaan-gekomene, een uit de natuur zelf voortspruitende, en daarom des te kostelijker traditie. Hier w:U nu kleur, en Vlaamsche kleur bovondien, en stouter noch krachtiger noch warmer tieft gij ze bij Hals, noch Jordaens, noch onder de levenden bij Stobbaerts.... En af was dat werk zonder geliktheid, en kompleet zonder kleingeestigheid, en savant zonder schoolvosserij, alles los, breed, mannelijk en grootsch. En wat een verlichting op den koop toe! Ja, Stobbaerts' waard was de treffend juiste weergeving van dat gesloten kamerlicht in Jeune fille en détresse; Hals aristokratische zwarten gaan niet boven de symfonie van zwarte tonen in den Lampenjongen. En weet gij nu, lezer, wat Ensor in 1884 ge beurde en hoe een ofticiüele aannemingsjury in ons gezegend Belgiëzijn werk beoordeelde ? Een zinsnede uit een brief van hem geeft bru| taalweg antwoord op die vraag: Toutes mes a'uvres furent refusées au salon de Bruxelles de 1884." POL HE MOKT. De vernissage" op het Champ de Mars. Het is niet meer de geestdrift van vroeger, waarmede het publiek van den vernisdag den salon van het Marsveld opzoekt. De bezoekers zijn trouwens niet meer dezelfden, sedert ook op dezen dag, zij het ook tegen hooge entree, Jan en alleman wordt toegelaten. Maar Faure heeft er toch met den duitschen gezant arm in arm rondgeloopen, en daarmede tenminste een deftig en vreedzaam cachet aan den daggegeven. De strijdlustigen worden bovendien in een salon waar tweeduizend schilderijen hangen, om van de rue Saint Ilonoréover, en snelden door de koetspoort. »Eleonore" ??fluisterde hij »heeft mij haar heele hart gegeven... maar wij denken niet aan trouwen!" »Ja, maar dat is ook heel wat anders. Jij bent aan het hoofd der regeering, en Philippe is maar eenvoudig lid der Conventie en militair commissaris! En dan, Eléonore is zooveel ouder en verstandiger dan ik ton tounlie Elisabeth!" Al sprekende waren zij op eene ruime binnenplaats gekomen, waar twee loodsen tegenover elkander stonden, de eene werk plaats der schrijnwerkers-knechten van Maurice Duplay, de andere bergplaats van hout. Een luid gezaag en geklop klonk uit de loods der knechten. Voorbij de houtloods kwamen zij bij een aardigen tuin met een groot bloembed in het midden en kleine hees terversieringen aan alle zijden. Aan het eind van dezen tuin was het woonhuis der Duplays. Wijdgeopende glazen deuren gaven toegang tot eene eetzaal, waar men vroolijke stemmen luid hoorde spreken. Met groote sprongen kwam een grijze Deensche dog naar den defüigen jonkman, en wierp hem schier uit blijdschap omver. Elisabeth Duplay legde hare fijne witte hand op den grijzen kop van den hond, en scheen hem wat in te fluisteren van haar Philippe. Daarna ging ze met haar vriend Maximilien in de eetkamer, waar een groot gezelschap hen wachtte met den maal tijd. De heer van den huize, Maurice Duplay, een rijzig man van vijf-en-vijftig jaar, met een open gezicht, lichtblauwe oogen en lange grijzende haren, kwam hen tegemoet en vroeg: »Hoe is het je gegaan? Niet te druk gearbeid voor dezen eersten dag in hef 'w»//r'?" »Er is veel afgedaan, veel behandeld.. . Er moest. .." «Neen, Maximilien ! ik vraag niet naar di'taifn. Als je me vraagt, wat ik vandaag als jurylid in het Tribunaal gedaan heb, zou ik antwoorden: wacht op het verslag." Maximilien Robespierre drukte zwijgend de hand van zijn vaderlijken vriend, en ver volgde: »In elk geval is het niet noodig, dat ik de avondzitting te zeven uur bijwoon ik heb mij vrijgehouden, omdat het Donderdag is !" »Uitstckend!" viel eene dame van middelbaren leeftijd in, die eene hooge witte muts met de onvermijdelijke kokarde van rood-wit en-blauw droeg. »Ik hoop, dat al de vrienden zullen komen!'' de vijfhonderd beeldhouwwerken en kunstvoor werpen niet eens te spreken, weldra vermoeid, en laten hun vinnige pennen op het papier zin ken, niet in staat, die massa op n dag meester te worden. Het is dan ook evenzeer om zelf bewonderd te worden, als om te bewonderen, dat het publiek op dezen dag den salon bezocht. Vele dames uit de heele en halve wereld vinden hier gele genheid, haar voorjaarstoiletten voor het eerst te te doen zien, en een parfum van violen, kunst violen, op den hoed en aan den hals gedragen, vervulde de zalen. De kunst zelf, hier ten toon gesteld, houdt het in deze atmosfeer van ge kunsteldheid best uit: zij is een late kunst, waarin alles gezocht en gewild is, een mengelmoes van de schrilste excentriciteit en de fijnste intimiteit. De menigte verdringt zich voor de schilderijen die men moet hebben gezien, en wijst de grootheden aan uit de politieke en galante kringen die men moet kennen, om tot het tout-Paris te kunnen behooren. In een hoek, waar alleen Engelsch wordt gesproken, staat Loïe Fuller, elders de groote Sarah. Zij hangen ook aan den wand. en haar portretten behooren tot de besten die er zijn. La Gandara heeft een bescheiden en stille Giimonda geschilderd, zeker van techniek, en bijna klassiek van manier. Alexandre heeft aan de serpentinedanseres gedacht in zijn studies, Rolshrom heeft drie verschillende Loïe Fullers op n schilderij vereenigd, in halsbrekend ge barenspel, onder groen licht op een groenen grond. Van de Engelschen zijn er Burne-Jones en Walter Crane, de een met Liefde in de ruïnen, de ander met de zeven zwanen uit Andersen's sprookje. De invloed der E"gelschen, der praerafaëlieten inzonderheid, is echter overal merk baar. Van de Franschen zijn bijna alle bekenden tegenwoordig. Van Puvis de Chavannes tot Car rière zijn zij er, maar niemand heeft zichzelf overtroffen. Zelfs de eerste meesters hebben ge tracht, door pronkende werken de oogen uit te steken. Carrière's Volk-theater mist zijn bekende intimiteit. Zijn techniek, in zijn kleine schilde rijen zoo aantrekkelijk, mist in dit groote stuk alle uitwerking. Rondom vier »grandes machines" vooral verdringt zich de menigte. Een stuk van Roll: vrouwen, bloemen en muziek, een slechte Roll. Lhermitte, die nooit heel rijk van licht en kleur is geweest, heeft veel kracht en beweging in zijn Ralle,?, een ofticieele decoratie van het Parijsche stadhuis. Het stuk van Burnand, waar voor de Zwitsersche boeren hebben staan schreien, heeft niet meer dan een plaatselyke waarde. Tusschen de beide (rappen hangt de groote Puvis de Chavannes, bestemd voor de bibliotheek van Boston. Het is een goede Puvis: de muzen die het Genie huldigen, den bode van het licht. Door zijn rust, harmonie en kleur herinnert het aan het groote fresco in de Sorbonne. Een eigen aardigheid waarover de lieden zich verwonderen is, dat onder de muzen die van de schilderkunst ontbreekt. Bij den heer A. Preyer, lokaal »Pictura", Wolvenstraat 19, is geëxposeerd eene aquarel van J. S. H. Kever: «Kinderen met geitje". In de kunstzaal van Pulchri Studio te 's Ilage Illl MMIIIII II1I1IIIII1IHIIIIIIIII llllllllllllllllllll IIIIIIIIC Robespierre had zich onmiddellijk tot Elisabeth's oudste zuster Eléonore gewend. Deze, vijf-en-twintig jaren oud, overtrof hare jongste zuster in rijzigheid en statigheid,, maar niet in schoonheid. Hare trekken vertoonden groote gelijkheid met die harer moeder. Neus, monden kin waren scherp van omtrek, maar de groote, goedige, blauwe oogen van haar vader straalden onder fijn gebogen zwarte wenk brauwen. Robespierre's ernstige trekken wer den door een zachten glimlach verhelderd, toen hij haar de hand reikte. Ze spraken snel eenige woorden, die niet verstaan wer den, omdat Duplay het gezelschap aan tafel noodigde. »Kom, jongelui! Het is tijd!" riep hij opgewekt, en zette zich in den armstoel aan de zijde zijner vrouw. Elcunore koos hare plaats tusschen haar vader en Robespierre. Brount, de Deensche dog, scheen de wacht te houden achter Eléonore's stoel. Naast Robespierre zat een drukke jonge vrouw, geheel in zwarte zijde, acht-en-twintig jaren oud, onophoudelijk doorrammelende: zijne zuster Charlotte Robespierre. Charlotte's buurman was een jongmensch van zes-en-twintig jaren, Augustin Robespierre, even als zijn broer lid der Con ventie. Aan zijne zijde bevond zich Elisa beth, met gedempte stem druk sprekende tot Augustin over de aanstaande terugkomst van PhiJippe Ie Bas, evenals de beide Robespierres advokaat en lid der Conventie, nu tevens Gedeputeerde te velde bij l'armfe dn Nord, en bruidegom van Elisabeth. Er zaten nog drie personen aan tafel. Aan de zijde zijner moeder zag men een knaap van veertien jaren, jongsten zoon van Duplay, »/i<'ilrc pfli/cprilriole'\ als Robespierre hem noemde. Naast dezen vertoonde zich zijne zuster Yietoire, de derde dochter des huizes, jonger dan Eléonore, ouder dan Elisabeth. Tusschen deze laatste en Victoire eindelijk nam een stilzwijgend jongmensch plaats, moeilijk loopend met een houten been, door de kennissen gewoonlijk Duplay a la ?jitiniif dr liois genoemd. Simon Duplay was een neef van de Duplays. Zeer jong in 17!J2 dienst, genomen hebbende bij een regiment artillerie, had hij zijn linkerbeen verloren gedurende de kanonnade van Valmy, en werd hij huisgenoot bij zijn oom en tante, tevens secretaris van Robespiene. Weldra heerschtte er beleefde aandacht bij allen, daar vader Duplay met Robespierre sprak over de laatste berichten uit de Ven

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl