Historisch Archief 1877-1940
No. 933
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
wordt einde dezer maand eene tentoonstelling
geopend van een der fraaiste verzamelingen
moderne schilderyen en aquarellen van
Hollandsche en Fransche meesters.
De Hollandsche school zal door de schoonste
werken van Israels en Mauve gesteund, een der
best gekozen verzameling blyken onzer
hedendaagsche meesters, terwyl van de Barbizon school
belangrjike werken zullen te zien zyn van J. F.
Millet, Corot, Dupré, Troyon, Daubigny, Rousseau.
De tentoonstelling zal worden gehouden door
den heer A. Preyer, terwjjl de juiste datum der
opening nader zal worden aangekondigd.
Van af Zaterdag 11 Mei zal in het kunst
kabinet van de heeren Vos & Zn., Kruisweg 45,
Haarlem, eene expositie gehouden worden, hoof
dzakelyk bestaande uit schilderyen van Vincent
v. Gogh, mej. H. Lindo en mej. C. A. v. d.
Willigen.. De entreeprijs bedraagt / 0.25 en zal
strekken ten bate van de Maatschappy Welda
digheid Daar Vermogen.
niiiinniiiiiminin
GnstaY Freytag, t
Kenmerkend voor het karakter van
Duitschland's populairen romanschrijver is een schrijven,
dat de Frankfwter Ztg.. ontvangt van een poëet,
die zg'n naam verzwijgt. Hy had voor eenige
lyrische producten een uitgever gevonden; de
kritiek gaf aan het bundeltje een welwillende
ontvangst, en de jeugdige poëet vatte dadelyk
het voornemen op, kort en goed zyn beroep aan
kant te zetten, en met de lier door de wereld
te trekken. Hy ging naar Wiesbaden, de stad
der dichters en badgasten. Daar moest het ry men,
meende hy, om met Goeverneur te spreken
»afgedrieduivekaters-snel" gaan. Hy' wydde een
bekend schrijver in het nog geheim gehouden
plan, maar deze heer schudde het hoofd, vroeg
het bundeltje van den jongen dichter ter
inzage, en beloofde hem binnen eenige dagen
bericht en raad, zoo niet van hemzelf, dan
van een competent vriend. Na een paar dagen
kwam hy den muzenzoon weder tegen, en zei
hem: »Ik heb uw gedichten aan Gustav Freytag
gegeven; bij verwacht u morgen by zich." Den
volgenden dag kwam het hoopvolle jonge mensch
in Freytag's studeerkamer, waar de oude heer
hem ontving veerkrachtig van gang, kaarsrecht
en met een frissche blos op het gelaat. Er
lag een stapel brieven voor hem gereed, en
de jonge dichter vroeg hem, zich niet te storen
aan zy'n tegenwoordigheid, maar eerst zijn lectuur
door te maken. »Myn uitgebreide briefwisseling",
zeide Freytag, «houdt my frisch. Ik leef evenzeer
in het verleden als in het heden. Het gaat niet,
om zich van een rijk verleden los te maken ;
maar ook 'zonder met het heden mede te leven
is geen vrede denkbaar." Hy had de gedichten
gelezen: »Gy vereert de lyrische muze ?
HMIIIUIIIIIIIIIIIIIIII
dée, uit België, uit Lyon en Marseille. Voor
dat tiental, jong of oud, was het hoogste
belang des harten het vaderland, zoo
zwaar beproefd in de laatste maanden. Wat
daar gesproken werd, scheen voor allen hoogst
belangrijk, omdat Eobespierre kalm en be
daard zijn oordeel te kennen gaf, somtijds
bijgestaan door een paar levendige woorden
van zijn broeder Augustin.
De vriendschap tusschen de Duplays en
de Bobespierres dagteekende van den 17 Juli
1791, van den beruchten Zondagavond na
de slachting in het Champ de Mars. Dien
dag werd aldaar onder leiding van Danton
en Camille Desmoulins op het zoogenaamde
altaar des vaderlands eene petitie geteekend
door duizenden Parijzen aren eene petitie
aan de nationale vergadering, betoogende,
dat Louis XVI na zijne aanhouding te Va
rennes niet meer waardig was de kroon te
dragen. Lafayette, chef der Parijsche natio
nale garde en Bailly, maire van Parijs, ver
schenen met troepen op het Champ de Mars
eene botsing volgde, weldra werden vijftig
mannen, vrouwen en kinderen door een salvo
neergelegd Danton, Camille Desmoulins
en Legendre vluchtten uit Parijs. Robes
pierre, die tegen de petitie had gesproken,
verscheen onbekommerd in de vergadering
der Jakobijnen.
Aan het slot der vergadering kwam een
lid, Maurice Duplay, entrepeneur en
menuiserie, een zeer gezeten burger, die eigenaar
was van verschillende huizen te Parijs,
zoodat hij aan huur een inkomen had van
15000 livres, Robespierre een veilig ver
blijf in zijn huis, rue Saint-Honorê, 366,
aanbieden. Duplay, vurig bewonderaar van
Robespierre, vooral om hetgeen door deze in
de club der Jakobijnen werd gesproken,
vreesde voor hem na de gebeurtenissen op
het Champ de Mars. Sedert de nationale
vergadering van Versailles naar Parijs werd
verplaatst in October 1789, had Robespierre
in de hoofdstad gewoond,) rue de Saintonge,
au Marais, nummer 8 '), bij zekeren citoyen
Humbert. Hij bleef er tot dien Zondagavond
van 1791, toen hij het gulle aanbod van den
bezorgden Duplay aannam. Madame Duplay
was even goed Jakobijnsch als haar man,
en deelde in zijne bewondering voor Robes
pierre. Hare kinderen toonden hem de hoogste
achting. Toen hij den volgenden dag naar
zijne kamer in de rue Saintonge wilde
terug') Nu nummer 64.
Welnu, aan een jongen kunstenaar valt van
de lyriek alleen dit te zeggen : zy' is grillig,
en heeft een honderdjarige geschiedenis : het
gaat lastig, er nog wat nieuws van te zeggen.
Wat gy nu maakt, is voor het grootste deel door
anderen reeds gezongen, de weerklank van vroeger
gelezen verzen. Wanneer gij eenige jaren in dit
vak hebt rondgezworven en geen vast beroep hebt
gevonden, zult gy ontevreden worden. Eerst het
beroep dat u met de menschen en het leven in
aanraking brengt kan u zelfvertrouwen en kalmte
geven. Uit het leven moet gy uw persoon nemen ;
uit den kring rondom u, waarmede gy ver
trouwd zy't. Goethe was jurist, en hoe weinig
hy om zy'n rechtskennis gaf, zy hielp hem
toch aan de bekwaamheid om het ministersambt
naar behooren waar te 'nemen. Schiller's pro
fessoraat leerde hem den weldadigen invloed
van geregelden arbeid. Dat hy het nederlegde
was alleen een gevolg van zy'n onvoldoende
voorbereiding voor het docentenvak. Neem Walter
Scott, die met zeldzaam gemak produceerde. Hij
was antiquaar, en zy'n stof vond hij in zy'n beroep.
Hy schreef alsof het vloeibaar goud was. Denk
aan Byron, die door zy'u onstuimige lyrische
emoties ongestadig heen en weder werd geslingerd.
Gy zult moeten erkennen, dat het zy'n figuren
ontbreekt aan karakter, aan het stevig stempel,
zonder hetwelk een volmaakt kunstwerk
onmogelyk is. Ik zelf was dertig jaar oud, en was
privaat-docent geweest, toen ik begon te
schryven. Ik had een intiemen vriend, die koop
man was, en by hem leerde ik handel en
woeker kennen. Daarop hield ik my met land
bouw bezig en toen schreef ik «Soll und Haben."
Het verloren handschrift is een onmiddellijk ge
volg van my'n verblyf te Höfen. De universiteit
kende ik. Alles was doorleefd, en daarna ver
werkt. De stof en de voorstudie van my'n »Ahnen"
hebben my jarenlang bezig gehouden. Toen ik
de «Journalisten" schreef, had ik mijn volle j aren
bereikt. Ik herhaal : het is geheel onverschillig,
of gy koopman of landbouwer of ambtenaar zy't,
maar gij moet een beroep hebben. Het talent
wordt gestaald door de aanraking met het nuchtere
leven. En wanneer gy eenmaal meent, iets
by'zonders te kunnen, dringen de omstandigheden
u van zelf, dat te toonen."
De jeugdige dichter, wel een weinig
ternedergeslagen, boegseerde het gesprek naar een an
deren kant. Hy begon over den stroom van
boeken, die tegenwoordig de markt overstroomt.
»Een goede moderne of historische roman", zeide
Freytag, »zal alty'd worden gelezen. Overigens
is het precies hetzelfde, wat de dichter behandelt;
het komt er maar op aan, hoe hij het doet. De
dramatische vorm is de moeilijkste, want daarbij
wordt de nauwkeurigste kennis van menschen en
dingen verlangd. Den jongen dichter zijn
rykehulpkeeren, drongen madame Duplay, Elêonore,
Victoire en Elisabeth er op aan, dat hij zou
blijven het huis was groot genoeg. Zij
hadden eene kamer voor hem, waar hij op
zijn gemak zou kunnen arbeiden. Zij zouden
voor hem zorgen als moeder en zusters. Hij
kon het niet beter treffen, want hij was nu
vlak bij het gebouw der nationale vergade
ring (Manege), vlak bij de vergaderzaal der
Jakobijnen (rue Saint-Honoré), waar hij da
gelijks verscheen.
Dit alles kwam hem uitstekend voor, maar
hij maakte de voorwaarde, dat hij pension
zou mogen betalen.
Maximiliaan Robespierre werd geboren te
Atrecht in het departement Pas de Galais
(6 Mei 1758). Hij was de oudste zoon van
een advokaat au conseil d'Artois, Maximilien
Barthêlemy Fra^ois de Robespierre, die
stierf in 1765, nadat kort te voren de moeder
van het gezin was overleden. Maximilien
telde toen zeven jaren, en bleef over met eene
zuster, Charlotte, van vijf jaren, en een broer,
Augustin, twee jaren oud. De kinderen werden
door bloedverwanten opgevoed, Maximilien
studeerde e.rst in een college te Atrecht, en
kreeg door tusschenkomst van den Bisschop
dier stad, monseigneur de Conzié, eene beurs,
waardoor hij te Parijs in het College Louis
Ie Grand acht jaar kon studeeren. Onder
zijne schoolmakkers bevonden zich Fréron
en Camille Desmoulins, met wie hij zeer
vroegtijdig vriendschap sloot. Van alle zijden
blijkt het, dat hij voortreffelijk heeft gestu
deerd, dat hij alle examens met glans aflegde,
en dat de Bisschop van Atrecht als een blijk
zijner tevredenheid aan Augustin Robespierre
de beurs verleende, die door Maximilien's
vertrek naar Vecole de droüvrij kwam. De
laatste, drie-en-twintig jaar oud, keerde in
1781 te Atrecht terug als advokaat au Par
lement de Paris.
Van 1781 tot 1789 maakte Maximilien
zich te Atrecht bekend als een schrander en
welsprekend advokaat. Zijn broeder
AugustinBon-Joseph studeerde intusschen evenals hij
in het College Louis Ie Grand te Parijs, en
verwierf als hij den rang van advokaat. In
April 1789 koos men Maximiliaan met groote
nuerderheid van stemmen te Atrecht tot lid
van den Tiers-Etat in de Assemblee des Etats
généraux. Hij woonde tot October 1789 te
Versailles, betrok toen zijne kamer in de
rue de Saintonge te Parijs bij den citoyen
Humbert, en leefde sedert 14 Juli 1791 als
pensionnaire bij de familie Duplay. Zijne
rebronnen van stoffelyken aard vaak een hindernis bij
zy'n productie: zij verslappen hem, en er ligt
eenige waarheid in het spreekwoord, dat de
nooddruft de moeder der daad noemt."
Een ander Freytag- document is de brief dien
hy' schreef aan Hauptmann, toen deze hem het
adres tegen het Umsturz-ontwerp ter teekening
aanbood. Aan den man die by de debatten over
het ongelukkig ontwerp, dank zy zy'n »Wevers"
als een der gevaarlijkste revolutiemannen van
den goeden duitschen geest werd voorgesteld,
schreef hij, dat de bezorgdheid en de onwil over het
ontwerp te Wiesbaden zoo algemeen waren, dat de
bedaarde taal van het adres daarvan nauwlyks een
denkbeeld gaf. Maar voorzichtigheid keurde hy
goed, om de onderteekening van zoo velen
mogely'k te verkrygen. Aan Hauptmann schreef hy, dat
diens arbeid hem warme sympathie inboezemde.
Karl Vogt. f
Met Karl Vogt is een van de oude voorvechters
voor vryheid op politiek en wetenschappely'k ge
bied gestorven, aan wie het tegenwoordig geslacht
het te danken heeft, dat het in kalme rust tot den
kern der zaken kan doordringen op zijn eigen ma
nier, zonder zich aan dogmatische bedenkingen en
schoolsche methoden te behoeven te storen. Hy
was een geleerd natuuronderzof ker en een bekwaam
schryver, hy schilderde, maar alleen voor zijn
eigen genoegen, en bad bovendien als politicus een
groote beteekenis in de revolutiejaren van '48.
Geboren den oden Mei 1817 te Gieszen, waar
zijn vader hoogleeraar in de medicijnen was,
volgde hij dezen in '35 naar Bern, ging vandaar
in '44 naar Parijs, in '46 naar Italië, en vestigde
zich, over Rome en Nizza terugkeerend, in '49
als privaat-docent in zy'n vaderstad. Maar weldra
was Vogt bevelhebber van de stedelyke burger
weer, en werd hij door zy'n stadgenooten als
afgevaardigde naar het Frankfurter
vóórparlement, later naar de nationale vergadering ge
zonden. Hy' was daar de vanzelf aangewezen
leider der uiterste linkerzijde; de levendigheid
van zyn optreden, zijn gemak van spreken en
strydvaardigheid in het debat, zy'n bytende scherp
heid en zijn prachtige humor deden hem boven
al zijn medeleden uitblinken. De Maartbeweging
had den vorsten en reactionnairen alom het hart
in de schoenen doen zinken; de uiterste linker
zijde stelde voor, dat het vóórparlement zich zou
beschouwen als de constitueerende macht van
het vereenigd Duitschland en onmiddellijk de
organisatie van het centraal gezag zou ter hand
nemen. Het voorstel werd verworpen; de reactie
zegevierde. Een van de vijf rijksregenten,
ging hy mede naar Stuttgart, toen de
schoone democratische eenheidsdroom in het ijle
vervloog, tot het »Rumpfparlement" door wapen
geweld uiteen werd gedreven. Hij vluchtte naar
Italië, en werd het volgend jaar, in '52, te Bern
tot professor in de natuurlijke historie benoemd,
wat hij tot zyn dood toe bleef. Hoewel niet meer
actief aan de politiek deelnemende, schreef en
sprak hij nog meermalen over politieke zaken, dik
wijls met meer verstand dan de politici van beroep.
liiiiimiiiiiiiiiitiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiii
devoeringen in de Assemblee des Etats gén
raux, weldra Assemblee Constituante, maar
vooral zijne onvermoeide werkzaamheid in de
club der Jakobijnen hadden hem tot een
beroemd man gemaakt. Zijn portret werd door
vele boek- en plaathandelaars voor het publiek
ten toon gesteld. Toen op 30 September 1791
de Assemblee Constituante werd gesloten, nadat
Koning Louis XVI den 14 September den
eed op de door haar voltooide constitutie
had afgelegd, bracht eene ontelbare volks
menigte hulde aan hare leden, die hunne taak
zoo luisterrijk hadden volbracht. Toen Robes
pierre met Péthion verscheen, wachtte hem
eene buitengewone ovatie. Onder de kreten:
»Vive la liberté.' Vive la Nation f' werden
hun eikenkransen aangeboden. Eene vrouw
uit het volk legde haar kind in de armen van
Robespierre, en riep zijn zegen in voor den
jongen wereldburger. Terwijl de beide vrien
den zich poogden te onttrekken aan deze
geheele kunstelooze verheerlijking, en in een
huurrijtuig plaats namen, ontspande het volk
de paarden, om hen in triumf voort te trek
ken. Maar zij weigerden deze eer, en keerden
te voet naar huis terug, terwijl de ontelbare
menigte voortdurend juichte: -»Voild les v
ritables amis du peuple, les législateurs
incorruptibles!"
Robespierre was geen lid der Assemblee
lêgislative (September 1791?September 1792),
daar hij zelf had voorgesteld, dat niemand
der leden van de Constituante in de Lêgislative
zitting zou nemen. Toen na den val van
Louis XVI de nationale Conventie werd bij
eengeroepen, koos Parijs Robespierre tot zijn
eersten vertegenwoordiger(5 September 1792),
en eenige dagen later zijn broeder Augustin
(17 September 1792).
Deze laatste was tot op dien dag advokaat
te Atrecht, waar hij als voorzitter der
Sociétédes amis de la Constitution d'Arras ?
zoo noemde men aanvankelijk in heel Frank
rijk de club der Jakobijnen geheel
dezelfde beginselen als zijn broeder te Parijs
beleed. Augustin was tevens tot lid van den
administratieven raad in het departement
du Pas de Calais gekozen, toen hij zich
door de Parijsche kiezers een zetel in de
Conventie zag aangeboden. Hij verscheen in
het laatst van September bij de Duplays,
vergezeld van zijne zuster Charlotte. Beiden
werden met de grootste hartelijkheid verwel
komd. Zij werden in het gezin opgenomen,
en woonden op de tweede verdieping in
kamers, die op de rue Saint-Honoréuitzagen.
Tolstoïtoen hu nog geen asceet was.
Niet alty'd is Tolstoïde kluizenaar geweest
van thans. De eenvoud en de onthouding zy'n
hem pas dierbaar geworden nadat hy van het
leven ook de weelde en de uitspattingen had
leeren kennen. Een van zy'n oude vrienden, vorst
Obolenski, publiceert thans in een Moscou'sch
ty'dschrift, het Russisch Archief, merkwaardige
herinneringen, op den grooten romancier betrek
king hebbende, en die terugvoeren naar een
Tolstoïgely'k wij hem ons bijna niet kunnen
voorstellen. »Ik herinner mij den ty'd, zoo schryft
de vorst, dat de schryver van Heer en Knecht
een man van de wereld was, en dol op dansen."
»Kijk," zeide hij op een avond, my in een
mondainen salon een jong meisje aanwijzend:
»wat een poëzie is er toch in het baltoilet van
een vrouw, wat een bevalligheid, wat een mooie
gedachte, wat een bekoring alleen in de bloemen
op haar japon gehecht."
Een lange weg is tusschen toen en nu afge
legd door den bijbelschen asceet; voor den
toekomstigen biograaf is het een opgave van betee
kenis, om dien te reconstrueeren. Een van de
ijverigste Tolstoï-vertalers, Halpérine-Kaminsky,
is naar men zegt ermede bezig, en heeft reeds
tal van onuitgegeven documenten verzameld over
het wisselend zieleleven van den grooten schry
ver. Om den arbeid naar behooren ten uitvoer
te brengen, zal de heer Halpérine moeten be
schikken over heel wat subtiele intuïtie en sterke
verbeeldingskracht; slaagt hy', dan heeft hy een
zeer modern boek geschreven !
Het April-nummer van Eigen Haard bevat:
Elize, door A. T. Costa; In het Veen, by de
plaat naar de schilderij van P. J. C. Gabriël, in
het gemeentemuseum te 's Gravenhage; Een
weezenvriend, met afbeeldingen en portret van
F. Beudeker ; Het onderwy's in het orgelspel aan
blinden, en de daarbij gebruikte hulpmiddelen,
door C. F. Hendriks (met afbeeldingen); de
Ramp te Lobith, 20 Maart 1895 (met afbeel
dingen); Max' verjaardag, door Mathilde
Engelbregt; mr Willern Karel baron van Dedem (met
portret); Uit onze temporaire versterkingen
(bentings) op Lombok, door R. A. van Sandick
(met twee platen); Hoe men met een speldeprik
fotografeert, door dr J. E. Rombouts; Het zwem
men der Cavalleriepaarden in Nederland, door
luitenant-kolonel J. A. Ort, illustratiën van
kapitein Wm. Staring; De degen van Hendrik III;
Idealen (bij de plaat); Het levenslicht genieten,
door Geertruida Carelsen; Jan van Ede, door
E. W. Moes (met portret); Een zilveren feest
(25-jarig bestaan der Ned. Gist- en
Spiritusfabriek te Delft, met afbeeldingenen portretten);
Salomo naar de kroon gestoken; Mevrouw
Kemper?Stutterheim (met portret); Prof. Hugo
de Vries, door dr J. C. Costerus (met portret);
Tusschen riet en biezen, door A. Peaux; De
Boterhal te Breda, met afbeelding en plaat naar
de schilderij van H. M. Krabbé; Zenuwen, door
Esjee; Hare Majesteiten in Engeland (met illus
tratiën naar photographiën van A. Kok te
Amsterdam); J. Walter, met portret; Verschei
denheden ; Feuilleton ; Ad verten tien.
Op deze eenvoudige wijze had de loop der
gebeurtenissen drie leden der familie Robes
pierre tot huisgenooten der Duplays gemaakt.
Wanneer men, terwijl het gezin rustig den
zeer eenvoudigen maaltijd gebruikt,de uitdruk
king van de gelaatstrekken der aanzittenden
had kunnen bespieden, zou het onmiddellijk
in het oog gevallen zijn, dat velen met on
geveinsde belangstelling luisterden naar het
geen door de beide leden der Conventie
gezegd werd, vooral als Maximilien Robes
pierre aan het woord was. Er deed zich een
opmerkelijk contrast voor in het uiterlijk en
de wijze van spreken der beide broeders.
Maximilien was tenger, van middelbare
lengte, Augustin rijzig, krachtig gebouwd,
een reus naast zijn broeder. Maximilien
toonde een geestig, opgewekt gelaat, vooral
opmerkelijk door het groote gewelfde voor
hoofd en de lange achter deooren weggestreken
donkerbruine hairen; voorts door de lichtgrijze
oogen, die door een bril veel van hunne
eigenaardige schittering verbeurden. Zijn
kop was in alles fijn gevormd, de neus recht,
mond en kin scherp van omtrek. Augustin
maakte een geheel anderen indruk. Onder de
leden der Conventie kon alleen H
raultSéchelles met hem wedijveren in mannelijke
schoonheid. Er zweefde over zijne trekken
iets wegsleepends, iets innemends, dat terstond
boeide. Zijne groote donkerblauwe oogen
wonnen ieders hart door eene onweerstaan
bare uitdrukking van oprechtheid en eenvoud.
Zijne blozende wangen en roode lippen ge
tuigden van eene kerngezonde natuur, ter
wijl zijn broer dikwijls door zijne bleekheid
verried, dat hij lijdende was.
Maximilien was met zorg gekleed. Zijn
zwart fiuweelen rok met groote gladde stalen
knoopen, deed de fijnheid van de hooge, wit
batisten das en het sierlijk geplooide jabot
uitkomen. Hij droeg kanten manchetten,
lichtgrijze culotte en grijze kousen ; hij zorgde
altijd door netheid en waardigheid van voor
komen uit te munten. Augustin scheen min
der keurig in zijn kostuum. Zijn lichtbruine
houppelanüe stond hem zeer goed bij het
gitzwart hair, dat langs zijne slapen naar
zijne schouders golfde. Zijne gladgeschoren
wangen en kin kwamen door de frissche,
rozige kleur gunstig uit op eene breede das
van zwarte kant. De oudste broer sprak met
eene doordringende, scherpe stem, de jongste
deed zich hooren met hoog, warm geluid, dat
soms alle rumoer overstemde.
(Wordt vervolgd).