De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 19 mei pagina 3

19 mei 1895 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

B«. 934 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. niet anders sedert twee, dan wat ik sedert v\jf jaren voordeed en wat ie by mij zag, want hij was een jaar bij me, 't eerste. Dit voorstel was in vele opzichten mooi voor beide partyen. En voorkwam alweer die ellendige Hollandsche versnippering van krachten. Het stuitte af, voor zoover ik 't heb kunnen begrijpen, op den onwil van eenige sociétairee, waaraan Chrispijn nu eenmaal gebonden zit. Wat bleef me over: trachten tóch een goed ensemble bijeen te brengen en een opvolger voor van Korlaar te zoeken. Ik vond den heer D. H. Joosten, den letterkundige, den eigenlijken stichter van het Concertgebouw, bereid Van Korlaar's plaats in te nemen ; maar al m'n pogingen om een goed ensemble weer te krijgen, waarmee ik met recht om steun (och, geen ? 10,000 subsidie, eenvoudig coupon-inteekening) had durven vragen, zijn mislukt. Och en dan, weet je wat me ook zoo vreeseIjjk ontmoedigd heeft: sedert 2 April, den dag waarop w\j, Van Korlaar en ik, onzen attibten meedeelden, dat wij de exploitatie van den TivoliSihouwburg niet aandurfden na den eisch van heeren gedelegeerden, dat ze den len April van elk jaar ons konden opzeggen tegen l Sept. d.a.v., sedert die geheele maand is er niemand, maar ook niemand geweest, die noch Van Korlaar, noch m\j, daar.... al was 't maar voor den sch^n geweest, hier in deze stad waar we vijfjaren hard geweikt hebben, gezegd heelt: »dat is... jam mer!" Buitenaf wel. Daar schijnt het velen te spijten. Hier niet. Wel, dan is aftreden het best. Wat ik doen ga ? Dat weet ik niet. In het voor uitzicht heb ik niets. Of 't my spijt ? O, meer dan iemand weet. Ik had Tivoülief?en nog zooveel plannen. Twee of drie jaren geleden werd ik om een 'haverklap de Hollandtche Antoine gei.oemd wat ik nog al gek vond, maar.... en nu sta ik op straat ...." Het streven was dus, ensemble te geven, en iets anders dan de andere gezelschappen. Ensemble en weer eens ensemble. Ook de specialiteit van den heer Chrispijn is ensemble. Hij heeft zelfs deze bijzonderheid bij den heer de Vos afgezien, waardoor hij als het ware een jaar bij hem in de leer was. Nu, helaas, gaat men ensemble naar de maan. Indien de heer de Vos garandeeren kon, dat na hem nooit weer een directeur van ensemble zou durven spreken, zou zijn val althans dezen dienst aan den goeden smaak hebben be wezen. Wanneer namelyk een directour weet dat hij geen buitengewone artisten aan zijn ge zelschap verbonden heeft, geen Frenkel, geen Van Zuylen, geen Bouwmeester, geen Beersmans geen Haspels, geen Faassen; en bij beschikt over eenige toonbare sujetten, voornamelijk jongelui, die niet zoo heel licht een engagement vinden ergens anders, en althans van hunnen directeur afhankelijker ?ijn dan de meer geziene en oudere leden van de een of twee groote gezelschap pen, zoodat hy tegenover hen met een tamelijk gezag kan optreden, dan is hij en zijn troep aanstonds een model geworden van ensemble. Ensemble, zoo te zeggen, zijn zij niet zoo veel waard als een of twee zeer knappe artisten, welnu, bij gebreke van de zeer knappe, moet de ensemble genomen middelmatigheid van de alledaagsche, ze schadeloos stellen. Dit is zeker een manier, waarmee men een arge loos publiek een tijdlang bij den neus kan nemen. De menschen denken dat het ensemble is, wat zij zien. Maar het ensemble ligt in wat zij niet zien, in de afwezigheid van het buitengewone. Op den duur kan dit negatieve niet bekoren. Het moet uitloopen op ontgoocheling, want het was een goochelaarskunst, komedie te spelen zon der acteurs. ,De couranten gaan voor, de menschen praten mee, op de critici en op de toeschouwers die artistiek zoo goed onderlegd zijn, dat zij het ensemble-mysterie weten te waardeeren, valt een deel van de glorie terug en eenigen tijd marcheert het. Van harte wil het echter al dadelijk niet. «Als er wat nieuws gegeven werd was het altoos leeg." Maar met het goedkoope geld van de groote woorden is de pers en het publiek altijd klaar het goud te betalen dat in hunne oogen wordt gegooid. Zoolang de directie dus nog met populaire stukken juist genoeg van het andere en duurdere geld weet te maken, vergast men elkaar voor de eerstbedoelde munt op bluiïestijnen waarbij de onderlinge pluimstrijkerij de lieden wederkeerig dol maakt. Het publiek is een uit gelezen schaar, dat de voortreffelijke stukken van het met zorg samengestelde repertoire op hoogen prijs stelt en aan het intiemere drama van de nieuwe school, de voorkeur geeft boven de pop. laire,ouderwetsche stukken die indegrooteschouwburgen wor den gegeven .... Het gezelschap is het degelijke en stijlvolle ensemble, dat de intenties van de niet voor de massa schrijvende auteurs weet te doen uitkomen en onder leiding van den uitnemeriden regisseur-direkteur voortgaat den bijval te oogsten van de deskundige en hooge eisenen stellende uitgelezen schaar, die de stukken van dit repertoire verkiest boven de ouderwetsche drama's, en het keurige ensemble, onder leiding van den voortreffelijken direkteur-regisseur . . . . enz. enz. Een paar serieuse letterkundigen doen mee, die wijzer moesten wezen. Maar dan komt, vroeg of laat, de ontnuchtering. Als het einde daar is, zegt niemand »dat is jammer !" De klucht, dat men elkander verlakkende, kon meenen elkaar te vermaken, is afgespeeld. Een kern van een publiek heeft zich niet gevormd, want om een kern te maken had het gezelschap niet iets dat de moeite waard was. Het onbeduidende verliest spoedig zijn houvast, en de critici, de tooneelspecialiteiten en schouw burgklanten gaan met iets of met iemand anders sollen, hetzelfde spelletje waarvan ten slotte de acteurs de dupe zijn. Men maakt niet iets uit niets. Van den wind kan men niet leven, ook niet van den wind dien men zelf maakt. De heer de Vos, om duidelijk te zijn, en dit raadsel niet raadselachtiger te maken dan het is, was steeds een zeer onbeduidend letterkundige en een zeer onbeduidend tooneelspeler. Er zijn geen gronden voorhanden om te meenen dat hy meer dan een onbeduidend regisseur was. De ijver en het zelfvertrouwen kunnen het talent aanvullen en op gang helpen, zij kunnen het (a'ent niet vervangen. Zwakjes bijgestaan, kon de heer de Vos op zich zelf niet steunen. Geen belangryk onderscheid is er tusschen zy'ne onderneming en de grootere troepen, dan dat hij de betere artisten van het Nederlandsch Tooneel en van de Rotter dammers nitt had Hij zal meer van zijne man netjes hebben kunnen vergen, maar hij kon uit hen niet halen wat er niet in zat. Zoo er overigens een verschil was, was er een in z\jn nadeel. Want al de praat over ensemble, heeft den heer de Vos niet kunnen beletten in de rtilserdeelingvan meer dan n zy'ner stukken zijne beste actrice, Aleida Roelofsen, achter te stellen bij jutfr. Poolman, d e in het geheel geen actrice is. Ik denk o. a. aan Ophelia Een zoo in bet oog loopende dwaas heid laat zich niet verontschuldigen. En zelfs het geheele optreden als directeur bewijst, dat niets dan zelfoverschatting, geen ernstige kunst liefde hem bewoog. De heer de Vos had aan de kunst nimmereen grooten, maar evenwel een dienst kunnen bewijzen, waarvoor de kunst hem beloond zou hebben. Eer. bescheiden reputatie in een bescheiden plaats aan een groot gezelschap, waar inderdaad ensemble kon wezen , als er niet te veel gehaakt werd naar de rol van directeur, kon de heer De Vos zich hebben verworven. Hij heeft allerminst recht zich te beklagen wegens kunst versnippering. Waren er, toen hij begon, geen gezelschappen genoeg 'l Of zou, wat %' ging doen nu alles overtreffen wegens het ensemble V Zulke vergissingen wreken zichzelf en brengen soms veel leed over de schuldigen, terwijl ze hunne medeplichtigen vrijlaten. Muziek in fle HoofflsM. Het was 11. Zaterdag een wanne en drukke dag. Een plechtige opening van de Tentoonstel ling en een avondconcert in het Concertgebouw, dat komt niet alle dagen voor. Nu zal men wellicht vragen wat de schrijver van deze causerie met de Tentoonstelling te maken heeft, en voorzeker zou men gelijk hebben wanneer hij van die opening een verslag ging schrijven, of ging verbalen of hij al of niet we derwaardigheden bij die ope iing ondervonden i had, zooals met sommige reporters, blijkens ! hunne klachten, het geval was. j Neen, duizendmaal neen'. Ik heb geen weder i waardigheden gehad, en wanneer ik ze had on dervonden, zou ik ze toch niet vermelden, want het doel van mijn bezoek gold niet in de eerste plaats het aanhooren van de toespraken, mitsga ders de gewisselde complimenten, doch het aan hooren van een muziekstuk. Dut is ons nu een maal tot levensbehoefte en tot levenstaak gewor den, en aan dien hartstocht geven wij ons zonder eenig zelfbedwang over. Hontnj soit qui mal y pens?! Natuu.'lyk kregen wij eerst het Wilhelmus, even natuurlijk in de oude tüonzMing, want het tijd stip kan niet ver meer af zijn dat er in het strafwetboek een artikel tegen het gebruik van ! het verbasterde nieuwe (nu eigenlijk alweer het oude) moet worden opgenomen. Wij kunnen het oude Wilhelmus niet dankbaar genoeg zijn, want al mogen wij constateeren dat i onze kunst al een beetje minder wem y Hegeeringzaak is dan vroeger, maakt ons prachtig Wilhelmus ook door buitenlandsche vorsten zoo hoog ge waardeerd toch ieder staatsman warm, en wie weet of dit volkslied niet de krachtige bemidde laar zal worden tusschen den Staat en onze kunst terneer nu het vorstelijk initiatief zulk eenlott'elijk voorbeeld geeft. Na het Wilhelmus, (of liever na de ofticieelo toespraken) eene Fanfare, als bewijs dat de Ten toonstelling geopend was, on daarna stroomden zeer velen naar de muziektent orn den Cosmopolitischen Feestmarsch te hoorcn voor deze gelegenheid, op verzoek van het comité, gecom poneerd door onzen zoo gewaardeerden en sym- l pathieken toonkunstenaar G. A. lleinze j i liet componeeren van zulk een gelegenheids- j stuk is eene netelige zaak, die door het woord : j \ Coamopotitifch er waarlijk niet gemakkelijker op j wordt; al is het ook, terecht, door den beer | lleinze in beperkten zin opgevat, daar hij zich tot enkele van de voornaamste Europeesche landen bepaald heeft. Met vast en ervaren hand heeft de compo nist zich echter van zijn taak gekweten en een frisch, levendig muziekstuk geschreven dat door j de voortreffelijke instrumentatie nog zeer won. j Die instrumentatie is daarom ook geen kleine j verdienste omdat, zoover mij bekend is, lleinze [ zelden of nooit voor zulk eene bezetting van ! uitsluitend blaas- en slaginstrumenten iets had geschreven, en juist de kleur en de verdeeling van klank verraadden geheel de mcesterhand. Met een krachtig Wilhelmus en kort naspel eindigde dit stuk door alle toehoorders staande en met ongedekten hoofde aingehoord. Wellicht zoo kwam het mij althans bij het aanhooren voor zou het s'ot nog winnen, indien deinterludia tusschen het Wilhelmus vervielen. AVel zijn die er niet zonder bedoeling tusschen ge plaatst, en staan zij weer in verband met een vroeger gedeelte, doch niettemin kwam het mij voor dat met het Wilhelmus zonder die illustratie nog sterker indruk te verkrijgen ware geweest. Doch dat neemt niet weg dat wij den heer Heinze van ganscher harte gelukwenschen met zijn werk, want zooals ik hierboven zeide : het compnneeren van gelegenheidstukken biedt den degelijken componist heel wat meer gevaren en rnoeielijkheden dan zoo menig ander werk waar in hij zich geheel kan geven zooals hij leeft, gevoelt en denkt. De componist werd ook van ofticieele zijde gelukgewenscht en tevens werd hem een fraaie krans aangeboden, welke hulde ieder voorzeker met de grootste instemming zal hebben toegejuicht. Ik twijfel ook niet of de zetting voor piano, bij de Algemeene Muziekhandel alhier uitgege ven, zal veel aftrek vinden. Doch verlaten wij het Expositieferrein en be geven wij ons naar het meest bezochte terrein van de Amsterdamsche toonkunstuitingen: Het Concertgebouw, waar dien avond de derde en laatste uitvoering in dit saizoen plaats had van het Klein Koor a Cappella onder leiding van Ant. Averkamp, waar mevr. A. Noordewier Heddingius uit 's Gravenhage en de heer Louis Coenen, sedert kort leeraar aan de hoogere piano klassen van de Muziekschool van de Maatschappij tot bev. der Toonkunst als solisten medewerkten. Over dit koor heb ik reeds vele malen mijne meening gezegd en altijd beeft men kunnen bospeuren, hoe hoog ik hetgeen door deze kleine schare werd gepresteerd stelde, want al vond ik de eene uitvoering wel eens iets meer of minder gelukkig, dit heeft toch nooit invloed gehad op mijne groote appreciatie. Onder de thans ten gehoore gebrachte nummers nl 1. Crudele aceiba van Lasso. -2. L Vayhi fitii van Palestina. ','>. Kmttmul» da» Kmil Cupi'/o van Dan. Frederici. 4. Girgliarda van Hasler. 5, W ,ldesnnckt van Brahms. 0. Die Btkehitev&n Ilerzogenberg en 7. Tofcll-ed van Brahms heb ik bijzonder genoten van de nummers ;>, 4. 5 en G, die o;> voortreffelijke wijze werden te gehoore gebracht en waar de voordracht ook het eigenaardige van de compo;itiën op zoo sprekende wijze in bet licht stelde. Voor deze schoone uitvoering zij don heer Averkamp en zijn koor groote hulde gebracht. Den directeur werd ook door zijn koor hulde ge bracht in den vorm van een fraaien krans, ter gelegenheid van het vijfjarig bestaan van du koor. Moge deze vereeniging het vokende vijftal jaren ons evenveel kunstgenot schenken. Mevr. Noordewier beeft in drie nummers van Bach en vier liederen van Brahms de toehoor ders die haar zoo gaarne hooren, weer veel te genieten gegeven. liet glanspunt was voor mij het Koi/nn x/Mser Tod xan Bach, waar de voordracht en de klank van de stem de grootste innigheid bij soberheid van expressie gaven. Overigens is deze kleine zaal niet zoo gunstig voor de stem van deze zangeres als de groote concertzaal. Daaraan schrijf ik het ook voor een deel toe dat de sternuitzetting vaak te forsch klonk en eenige scherpte in de hooge tonen ontstond, want de kleine zaal biedt werke ijk eenige acoustische gevaren waarmede men rekening moet houden. Veel gaf mevr. Noordewier echter weer te ge nieten ; zij werd ook zeer warm toegejuicht. Daar de heer Louis Coenen sedert zeer korten tijd hier gevestigd is, en nu de betrekking ver vult van wijlen onzen kunstbroeder llenri Tibbe zij bet mij vergund bij zijn spel wat langer stil te staan. In een drietal stukken van iJacb en Handel en Tliïme i:t Variati>>nx van C Chevillard gaf hij het bewijs hoe gelukkig de keuze is ge weest door het bestuur van de muziekschool alhier. Een voortreffelijk pianist! Dat is in een woord onze indruk. Hij paart groote soberheid in de voordracht aan veel uitdrukking. De groote rust waarmede hij voordraagt past geheel in het kader van zijn stijl en zonder te veel te anatomiseeren weet hij de compositie die hij uitvoert volkomen te doen begrijpen door de groote duidelijkheid en juiste verdeeling van licht en schaduw. Dit kwam vooral uit in het Air mot 5 variatieën van Iliindel. Deze Aria is zoo rijk van orna menten voorzien dat het voor den hoorder uiterst rnoeielijk is bet eenvoudige thema er uit te her kennen ; pas bij de Variatieën komt dit duidelijk voor den dag. (In een der uitgaven, die van Bote en Bock bewerkt door Hans von liiilow die tevens door do herhalingen uit te schrijven, en door de eerste maal alle versieringen in noten schrift over te brengen, getracht heeft een einde te maken aan de vele verkeerde opvattingen is eene eenvoudige vierstemmige bewerking van het Thema vooraf gegeven, ontdaan van alle versie ringen, tot juist begrip van dit gedeelte. Wel een bewijs boe moeielijlc het is dit te onderscheiden.) De beer ('oenen wist hier toch op zeer duide lijke wyzo het thema voor den hoorder te expo seer?, wat do lezer na de voorafgaande uit legging op de juiste waarde kan schatten. Openbaarde de heer ('oenen zich in de oudire stukken vooral als gedistingeerd kunstenaar, in de variatii-n van (,'hevillard toonde hij tevens vir- j tuoos te zijn, want ClievilUml (die zelf een uit- ' stekend pianist is) stelt den speler zeer hooge eischen. Ais compositie is het ook een zeer interessant werk, Chevillard toont ook bier ds! nieuwere | kunst te zijn toegedaan, doch tevens zijn groote j meesterschap in het beheerschen van den vorm. j Ook zijn voorliefde voor Schumanii (waarom hij door zijne vrienden gewoonlijk U fijuiiH'iititim/ue genoemd wordt) komt hier en daar aan bet licht. Voor de kennismaking met dit werk zijn wij den heer Coenen evenzeer dankbaar als voor het kunstgenot dat hij ons verschaft beeft. i VAN Mn.i.UiEN. Mevr. Rössing. Naar wij vernemen, is mevrouw Rössing Sablairolles voor het volgend seizoen geëngageerd door de koninklijke vereeniging »Het Nederlandsch Tooneel." Georg Hirschfeld. Een nieuw letterkundig talent is te Berlijn ontdekt: Georg Hirschfeld, een man, of knaap V van l'l jaar, van wien een tooaeelstuk : Die Muiter is opgevoerd, en met veel bijval, door het »Deutsche Theater". Gerard Hauptmann en Brahm hebben den jongen man tot schutsengelen gestaan, en verhielpen de technische onmogelijkheden van zijn stuk. Hij schijnt een bescheiden, aarzelende, zoekende, fijne, gevoelige jongen te zijn, Hirsch feld, nu nog leunend op zijn machtige patroons, maar de hoop gevende, dat hij eenmaal alleen en sterk zal zijn. De inhoud van Die Muiter is in het kort deze, dat een jong musicus, wiens trachten boven zijn kunnen gaat, door zijn vader, een Batavus Droog stoppel, als een onnutten droomer de deur wordt uitgezet, zonder dat mama of zuster dit trachten te verhinderen. Een fabriekskind echter zorgt voor hem, zoo goed zij kan. Hij eetbaar brood, en deelt haar armoede, gedrukt door de onaan genaamheden ervan : de bedorven lucht van het huis, het dagelijksch bekrimpen, en doet niets. Plotseling sterft zijn vader: hij snelt naar zijn oude tehuis terug, maar hij is reeds gebroken vóór hij tot vollen wasdom kwam, en kan niet meer geholpen worden. Zijn Marie is hem nagereisd, en wordt door mama en zuster heel zacht zinnig overtuigd, dat Robert veel te fijngevoelig is voor zoo'n arbeiderskind. Zij verdrinkt zich dan, en ah haar lijk wordt weggeborgen zinkt Robert met de woorden : »Ik ben bang, ik ben zoo bang l" in elkander. Tannhauser te Parjjs, Nu deze week TantJiüuser weer te Parijs voor bet voetlicht is gebracht, worden allerlei episodes van de zoo ongelukkige première van dit werk herdacht. Zoo herdenkt men weer den ongelukkigen tolbeambte Hoche die Wagner ontmoette aan bet douane-bureau waarbij den componist, die moeielijkheden met zijne bagage had, aansprak en zeide hem te kennen. Toen Wagner ongeloovig opkeek, begon hij hem een paar motieven uit Lohengrin en Tannhauser voor te Muiten. Die kennismaking was oorzaak dat beiden elkander vaak zagen en dat Wagner Uoche verzocht Tannhtïuser in het Fransrh te vertalen. Hij werkte er een jaar lang aan op zijne vrije Zondagen steeds onder de gejaagde aansporing van Wagner. Men beduidde Wagner echter dat het niet in zijn belang was zulk een onbekend medewerker te hebben, bij moest zich tot Scribe, Weisz of Nuitter wenden. Wagner gaf toe en verzocht Nuitter om zijne medewerking Dat was een harde slag voor Koelie die reeds tering had en kort daarop stierf. Maar de eerste opvoering van Tannhauser woonde bij nog bij. Aldus verhaalt Sardou die verklaart geen smaak in dit werk te vinden, vanwege de sym boliek die hem nu nog even koud laat als vroeger. Xuitter, de archivaris van de Académie de Mnsique verhaalt dat lïoche zijn medewerker gebleven is. Hij vertelt dat Wagner de partituur zeer goedkoop aan Flaxland verkocht had en dus een goedkoopen vertaler, zooils lïoche wien het alleen om de eer te doen was, noodig had. Hudolf Lindau maakte de woordelijke vertaling van den tekst, die Hoche in verzen overbracht. Doch de directeur wilde niets van die twee onbekende namen weten en wilde alleen Nnitter s naam, die dit echter niet eerlijk vond. Zro kwam het, ook door een proces dat Lindau Wagner aandeed, dat geen enkele naam van een vertaler op het affiche stond bij de eerste opvoering. Ook wordt herdacht hoezeer vorstin Metternich z'ch voor dit werk interesseerde, hoewel het verbaal dat zij uit woede over het fluiten haar waaier in tweeën brak, tot de legende moet behoorcn. De balletmeester Ptpita die met Wagner het bacchanaal arrangeerde beweerde vroeger dat het fiasco alleen aan de afwezigheid van een ballet in den gewonen vorm, te wijten was. Hij wilde een ballet van hem zelf Graciosa daarbij geven, doch dat weigerde Wagner beslist. Verder betoogt Prins de Sagan, toen lid van de Jockey-club, aan wie de val van dit werk werd toegeschreven, dat die club volstrekt niet meegewerkt heeft aan het kabaal. De leden waren jong en gingen dus alleen uit nieuwsgierigheid omdat men verteld had dat er iets gebeuren zou. Men wilde dit werk eerst zonder claque geven, doch o]) de vraag van den chef: Wie moet dan den keizer applaudiseeren als hij binnenkomt 'i zag men van het plan af. Er hadden in ISliO en 18GI (de Ie opvoering had plaats 1:1 Maart ISlH) 7:i ensemble-repetities in den Foyer, ^V tooneelrepetities, 4 coulissenrepetities en 14 generale repetities met orkest plaats. De monteering was prachtig. De decors hebben 4.">.(>'.M) francs gekost. De derde opvoering bracht eene recette van lO.T'.H) francs (Is Maart (il) eene som die na de laatste wereldtentoon stelling niet rneer ontvangen is in de opera. De schitterend gespeelde ouverture heeft een storm van toejuichingen uitgelokt op de rcpttit,on d'cn-ttmbie waar alleen de pers was toege laten en waar alleen de Fauteuils-d'orchestre en het parterre door ongeveer S(H) personen waren bezet. Verder waren alle rangen leeg. De mise-en-scène moet zeldzaam zijn en het bacchanaal verblindend schoon. Van de solisten wordt van Dijck buitengewoon geroemd, l lij beeft alle kracht gelegd op de passie en heeft zijne partij zuiver menschelijk opgevat. Vooral zijn weggaan in de '-ie acte geeft als spel iets geheel nieuws. Ook Renaud als Wolfram en Delmas als Lar.d

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl